Update
Nu dreigt [betrokkene 1] met een rechtzaak als ik niet binnen 24 uur zijn zaak van de site afhaal. [Betrokkene 1] vergeet dat hij toegeeft dat hij een erotische chat gehad heeft met een 13 jarige.
ECLI:NL:PHR:2011:BU2874, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoge Raad
13-12-2011
09/02001
Mr. Aben
BU2874
Strafrecht algemeen (V)
ECLI:NL:HR:2011:BU2874, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑12‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3276, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BU2874
ECLI:NL:PHR:2011:BU2874, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑12‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3276
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BU2874
Inhoudsindicatie
Medeplegen van smaadschrift door mededeling op [naam website]. HR: Overschrijding redelijke termijn in cassatie en voor het overige 81 RO.
nr. 09/02001
Strafkamer
nr. 09/02001
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 mei 2009, nummer 22/006696-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 december 2011.
Mr. Aben
Conclusie inzake:
[Verdachte]
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 8 mei 2009 de verdachte ter zake van het ‘medeplegen van smaadschrift’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof heeft nagelaten de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdachte naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat kort gezegd inhield dat ‘zij de ten laste gelegde publicatie niet op internet heeft geplaatst en dat zij ten aanzien van deze publicatie niet als medepleger kan worden beschouwd.’ De steller van het middel doet daarbij een beroep op schending van het tweede lid van artikel 359 Sv.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
‘zij in de periode van 23 januari 2007 tot en met 29 maart 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben verdachte en haar mededader(s) met voormeld doel via het internet (www.pasop.nu/stopkindersex) — zakelijk weergegeven — medegedeeld dat voornoemde [betrokkene 1] een erotische chat heeft gehad met een minderjarige.’
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(…) de op 25 juli 2008 (…) door [betrokkene 1] afgelegde verklaring — zakelijk weergegeven —:
‘Ik doe aangifte tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats], die ik ken onder de naam [verdachte]. Ik verzoek dat tegen haar een vervolging wordt ingesteld. Zij heeft een afbeelding van mij op een internetsite gezet en daarbij vermeld dat ik met een minderjarige een erotische chat had. Ik voel mij daardoor in mijn goede naam en eer aangerand.’
Een geschrift, zijnde een geprint e-mailbericht dat op 3 maart 2007 namens de Stichting Stop Kindersex is verzonden naar het e-mailadres van [betrokkene 1], voor zover inhoudende:
‘Uw chat met een 13 jarig meisje waarin u een voorstel doet om sex te hebben met haar, alsmede het telefoon gesprek dat [verdachte] met u voerde staan online bij stop kindersex. U kunt uzelf zien en beluisteren op de volgende hyperlink: http://www.pasop.nu/stopkindersex/[…] Ik moet u wel vertellen dat dagelijks ruim 10.000 bezoekers op de site www.stopkindersex.com zijn alsmede de media. Het is voor uw bedrijf geen goede reclame.’
Een geschrift, bestaande uit een aantal geprinte internetpagina's met het opschrift ‘[betrokkene 1] dreigt met kort geding’, afkomstig van de website http://www.pasop.nu/stopkindersex, voor zover inhoudende:
‘AuteurBericht
[voornaam verdachte ]Geplaatst: Feb 07, 2007
Geregistreerd op: 23 Jan 2007
E-mail adres: info@[…].nl
Etnische achtergrond: West-Europees
Haarkleur: Donker blond
Kenmerken: snor
Leeftijd: 46
Naam: [betrokkene 1]
Woonplaats: [woonplaats]
Postuur: Flink
Sekse: Man
Voornaam: [voornaam]
BUSTED BY […]
Name: [betrokkene 1]
Email: info@[…].nl
Auteur
[voornaam verdachte] Geplaatst: Mrt 29, 2007
Geregistreerd op: 23 Jan 2007
Update
Nu dreigt [betrokkene 1] met een rechtzaak als ik niet binnen 24 uur zijn zaak van de site afhaal. [Betrokkene 1] vergeet dat hij toegeeft dat hij een erotische chat gehad heeft met een 13 jarige.
Het proces-verbaal van politie Haaglanden (…), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (…), voor zover inhoudende als de op 16 juli 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren door de verdachte afgelegde verklaring — zakelijk weergegeven —:
‘Ik ben tot 1 juni 2007 één van de beheerders van de website www.pasop.nu geweest. We hadden toentertijd 35 hunters door het hele land zitten, met wie ik telefonisch of via de e-mail in contact stond. Hunters struinen chatboxen af en kijken of er seksueel getinte voorstellen aan kinderen worden gedaan. Als ik met die groep mensen die gasten bij kinderen kan weghouden, graag. Een foto van de heren die door hun chat zijn gevangen wordt op internet geplaatst, met het e-mailadres, de leeftijd, de naam en de woonplaats. Die informatie hadden de hunters van die heren zelf, zoals van [betrokkene 1].
Het werd tussen de vijf beheerders van de site altijd onderling besproken, meestal op MSN of via de e-mail: wat vind jij hiervan, wat vind jij daarvan, kan dat zo? En dan ging het naar [betrokkene 2]. Hij besliste of de gegevens al dan niet op www.pasop.nu werden geplaatst. Ik stuurde hem alles via de e-mail toe omdat ik zijn enige contactpersoon was. Daarna kreeg ik een e-mailtje van hem terug en als hij zei dat het goed was, gooide ik het in de groep en zei ik: jongens, ga je gang maar, kijk maar wie hem plaatst. En dan stond het de volgende dag op de site van pasop.nu. De gesprekken, die een hunter via de chat met [betrokkene 1] heeft gevoerd, werden mij via de e-mail toegestuurd omdat ik als enige met [betrokkene 2] in contact stond.
De onder 2 en 4 genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.’’
In hoger beroep is blijkens het proces-verbaal van de appelzitting d.d. 24 april 2009 door de verdachte samengevat aangevoerd dat zij niet degene is geweest die de bewuste chatgesprekken waaraan [betrokkene 1] zou hebben deelgenomen op de website ‘www.stopkindersex.nl’ zou hebben geplaatst. 's Hofs arrest behelst omtrent dit verweer geen overweging. Daarmee is het tweede lid van artikel 359 Sv echter niet geschonden. De verdachte wordt immers verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het medeplegen van smaadschrift, zodat het voor de bewezenverklaring niet bijzonder relevant of het de verdachte zelf is geweest die de bewuste chatgesprekken op de site heeft geplaatst. Bewezen dient ‘slechts’ te worden dat zij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander teneinde [betrokkene 1] op de in de bewezenverklaring omschreven wijze in zijn eer en goede naam aan te randen.
Bedoelde samenwerking vloeit m.i. zonder meer voort uit de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit verdachtes eigen onder 4 tot het bewijs gebezigde verklaring. Die verklaring houdt (onder meer) in dat:
de verdachte één van de vijf beheerders van eerdergenoemde website is geweest;
tussen de vijf beheerders van de website altijd onderling werd besproken wat zij van de — door zogeheten ‘hunters’ — verkregen gegevens vonden;
die gegevens uiteindelijk naar [betrokkene 2] gingen, die besliste of de gegevens al dan niet op de site zouden worden geplaatst;
de verdachte alles aan [betrokkene 2] toestuurde omdat zij zijn enige contactpersoon was, waarna [betrokkene 2] aan de verdachte een mailtje terugstuurde; indien [betrokkene 2] ‘zei dat het goed was’ dan gooide de verdachte het in de groep en zei: ‘jongens, ga je gang maar, kijk maar wie hem plaatst’;
de volgende dag de gegevens op de site stonden;
dat de gesprekken die een van de hunters via de chat met [betrokkene 1] heeft gevoerd aan haar via de e-mail werden toegestuurd omdat zij als enige met [betrokkene 2] in contact stond.
Bovendien blijkt uit bewijsmiddel 2 dat de verdachte, onder de naam [verdachte], degene is geweest die [betrokkene 1] telefonisch heeft aangesproken, welk gesprek vervolgens óók via ‘www.pasop.nu’ te beluisteren viel.
Naar mijn inzicht heeft het hof uit deze omstandigheden wel kunnen afleiden dat de verdachte nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt. Deze samenwerking was onmiskenbaar gericht op het aantasten van de eer en goede naam van [betrokkene 1]. Zoals gezegd is het bij deze stand van zaken voor de bewezenverklaring niet van wezenlijk belang wie die gegevens daadwerkelijk op de site heeft geplaatst. Indien het in dit verband aangevoerde al als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in het tweede lid van artikel 359 Sv kan worden aangemerkt, doet het ontbreken van een motivering van de afwijking van dit standpunt in dit geval geen afbreuk aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de gehele motivering.1.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel klaagt dat het hof de aan de verdachte opgelegde straf (te weten: vier maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk) onvoldoende heeft gemotiveerd. Meer in het bijzonder had het hof nader dienen te motiveren waarom het een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd alsmede waarom het sterk is afgeweken van de vordering van het openbaar ministerie.
Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf als volgt gemotiveerd (vanaf pagina 3 van het bestreden arrest):
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en po grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft tezamen met haar mededader(s) het slachtoffer welbewust beschuldigd van het voeren van een erotische chat met een minderjarige. Dat deze chat erotisch getint was, is naar het oordeel van het hof niet gebleken, evenmin als dat de chatsessie met een minderjarige is gevoerd, terwijl zelfs niet vaststaat of en, zo ja, in hoeverre het slachtoffer bij die sessie betrokken was. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het welbewust aantasten van de eer en goede naam van het slachtoffer. Het hof kent bijzondere betekenis toe aan het door de verdachte en haar mededader(s) gekozen medium, te weten het internet. De aard van dat medium maakt een slachtoffer van zo'n aantijging in verhoogde mate kwetsbaar, mede omdat geenszins denkbeeldig is dat het slachtoffer daardoor tot in lengte van jaren wordt achtervolgd met alle maatschappelijke gevolgen van dien.
Het hof is van oordeel dat met de op te leggen straf moet worden ingescherpt dat het handelen van de verdachte en haar mededader(s) strenge afkeuring verdient en dat aldus — gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd, alsmede vanuit een oogpunt van zowel speciale als generale preventie — een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.’
Vooropgesteld zij het volgende. De rechter die over de feiten oordeelt is vrij in de keuze van de straf en de waardering van de factoren die hij voor de strafoplegging van belang acht. In cassatie kan dus niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren.2. Vergelijkt men de door het hof opgelegde straf met de in hoger beroep door het openbaar ministerie geëiste straf, dan is de door het hof opgelegde straf inderdaad aanzienlijk zwaarder. Het heeft in de hierboven weergegeven motivering van die straf echter op uitvoerige wijze aangegeven waarom het tot deze zwaardere straf is gekomen en waarom het van oordeel is dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt op het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit. Nu de (hoogte van de) opgelegde straf bovendien ook geen verbazing wekt, was het hof niet gehouden diens strafoplegging nog nader te motiveren dan het reeds heeft gedaan.
Ook dit middel faalt.
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
Namens de verdachte is op 12 mei 2009 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 1 september 2010 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat geldt niet alleen voor de inzendtermijn. De Hoge Raad zal ook niet binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doen. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Het vierde middel klaagt erover dat het hof zijn beslissing om de verdachte ontvankelijk te verklaren onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Ik stel mij op het standpunt dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij deze klacht, meer in het bijzonder is als een dergelijk belang niet aan te merken de enkele omstandigheid dat het hof in hoger beroep een zwaardere straf heeft opgelegd dan in eerste aanleg. Nu de verdachte ter zake de ontvankelijkheid in hoger beroep vanzelfsprekend geen verweer heeft gevoerd, bestond er voor het hof ook overigens geen aanleiding om in het bestreden arrest hieromtrent een uitdrukkelijke beslissing op te nemen.3.
Het middel faalt.
De middelen één, twee en vier falen en kunnen mijns inziens met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, met vermindering van die straf in de mate waarin de Hoge Raad dat passend acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2011
Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130 r.o. 3.8.2.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2009, pagina 263.
HR 26 oktober 1931, NJ 1931/1471.