Hof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, nr. 12-00730
ECLI:NL:GHSHE:2013:4890
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-10-2013
- Zaaknummer
12-00730
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:4890, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑10‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 4:17 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2014/7.6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Nu de Inspecteur een nihil aanslag heeft opgelegd, kon belanghebbende door het bezwaar tegen die aanslag niet in een gunstigere positie komen. Het bezwaar was derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. Krachtens artikel 4:17, lid 6, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00730
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende], wonende te Thailand,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 september 2012, nummer AWB 11/5000, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
hierna: de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang voor wat betreft het belastbare inkomen uit werk en woning, en ongegrond voor wat betreft belanghebbendes verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende was het gehele jaar 2009 woonachtig in Thailand. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over dat jaar heeft hij niet geopteerd voor binnenlandse belastingplicht. In 2009 heeft belanghebbende een WAO-uitkering ontvangen van € 28.412. Voor deze uitkering heeft hij in het aangiftebiljet vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
2.2.
De Inspecteur heeft overeenkomstig de aangifte een aanslag inkomstenbelasting 2009 van nihil opgelegd en de op de uitkering ingehouden loonheffing door middel van een voorlopige aanslag teruggegeven.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank belanghebbendes beroep voor wat betreft zijn verzoek om een dwangsom terecht ongegrond heeft verklaard.
Belanghebbende is, naar het Hof verstaat, van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
De Inspecteur doet zijn standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken.Belanghebbende heeft in hoger beroep geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 4:17, lid 6, van de Awb, bepaalt dat geen dwangsom verschuldigd is, indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is of kennelijk ongegrond. De Rechtbank heeft overwogen, dat nu de Inspecteur een nihil aanslag heeft opgelegd, belanghebbende door het bezwaar tegen die aanslag niet in een gunstigere positie kon komen. Het bezwaar was derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. In dat geval is krachtens het aangehaalde artikel 4:17, lid 6, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Daarbij is niet van belang, dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard, terwijl hij het niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
4.3.
In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn verzoek, gedaan aan de Rechtbank, dat de rechter de Inspecteur er op wijst dat hij met grote zorgvuldigheid de adressen van zijn buitenlandse klanten gebruikt. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat de rechter de Inspecteur niet een bepaalde wijze van adressering van zijn poststukken kan opdragen.De rechter kan wel in een voorkomend geval bij de beslechting van een geschilpunt omtrent bij voorbeeld de tijdigheid van een aanslag of een bezwaar, de eventuele onjuiste adressering door de Inspecteur mee laten wegen bij zijn beslissing. Dat geval doet zich hier echter niet voor.
4.4. Voor zover belanghebbende in hoger beroep klaagt over de gebrekkige motivering van de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar, overweegt het Hof dat een gebrekkige motivering niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de aanslag.
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 17 oktober 2013 door J. Swinkels, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.