Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-03-2014, nr. 13/00102
ECLI:NL:GHARL:2014:2266, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-03-2014
- Zaaknummer
13/00102
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:2266, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑03‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6840, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/213 met annotatie van M.P. van der Burg
V-N 2014/36.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/1252 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Uitspraak 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Reclamebelasting gemeente Harderwijk. Verbindendheid verordening en Tarieventabel. Schending gelijkheidsbeginsel. Geen heffing voor openbare aankondigingen die zich op enige plaats vóór of in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak bevinden of die zijn aangebracht aan de gevel daarvan.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrechtLocatie Arnhem
nummer: 13/00102
uitspraakdatum: 18 maart 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Harderwijk (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 december 2012, nummer 12/354 RECLBL, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Harderwijk opgelegd van € 657.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot € 610.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 december 2012 gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar alsmede de aanslag vernietigd.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] en mr. [B] namens de heffingsambtenaar alsmede belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [C].
1.7
Met toestemming van partijen zijn de zaken met de rolnummers 13/00102 tot en met 13/00154, 13/00160 en 14/00044 gelijktijdig ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op al deze zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende drijft een onderneming in Harderwijk. In die gemeente wordt sedert een groot aantal jaren een reclamebelasting geheven.
2.2
Na een aantal jaren overleg en onderzoek naar de versterking van de leefbaarheid en het winkelklimaat in de centrumgebieden van Harderwijk, is op 8 juli 2011 tussen de gemeente Harderwijk en [D] (hierna: de Stichting) de Overeenkomst [E] gesloten op grond waarvan – kort gezegd – de Stichting uitvoering zal geven aan een meerjarenbeleidsplan ter versterking van de economische structuur, de fysieke omgeving en de leefbaarheid van de binnenstad van Harderwijk.
2.3
Ter realisering van het in 2.2 bedoelde is een ondernemersfonds opgericht. Het fonds wordt gevoed door subsidiëring door de gemeente. De gelden daarvoor zullen worden verkregen door middel van het heffen van een reclamebelasting. Voor de heffing van de reclamebelasting is de binnenstad van de gemeente Harderwijk verdeeld in een drietal centrumgebieden A, B en C welke gebieden, in afnemend belang, baat zullen hebben bij de uitvoering van het zogenoemde centrummanagement. De niet in de genoemde gebieden gelegen overige straten in Harderwijk worden ingedeeld in gebied D. De bestaande verordening reclamebelasting is daartoe aangepast.
2.4
De onderneming van belanghebbende is gelegen in gebied B als bedoeld in de hierna nog te noemen tarieventabel.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de aanslag reclamebelasting 2011 terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2
De heffingsambtenaar verdedigt in hoger beroep dat de aanslag terecht en in overeenstemming met de Verordening op de heffing en invordering van Reclamebelasting 2011 (hierna: de Verordening) van de gemeente Harderwijk en de daarbij behorende Tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) is vastgesteld. Naar zijn mening heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat van de Verordening en de Tarieventabel geen verbindende kracht kan uitgaan.
3.3
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep dat het belastbare feit zich te zijnen aanzien niet heeft voorgedaan en stelt voorts dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat van de Verordening en de Tarieventabel geen verbindende kracht kan uitgaan. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vrijstellingen, opgenomen in artikel 10, aanhef en onderdelen f, g en j leiden tot een niet gerechtvaardigde en ongelijke behandeling van gelijke gevallen en mitsdien leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeenteraad van de bevoegdheid tot het heffen van reclamebelasting niet bedoeld kan hebben.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrond verklaring van het beroep.
3.6
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4.2
Op 9 december 2010 heeft de raad van de gemeente Harderwijk de Verordening vastgesteld. In de Verordening is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 1
Gebiedsomschrijving
Centrumgebied A,: Donkerstraat, Wolleweverstraat tot hoek Donkerstraat
Centrumgebied B: Vuldersbrink, Grote Haverstraat, Luttekepoortstraat tot aan de hoek Vitringasingel, Schoenmakersstraat, Smeepoortstraat tot en met de hoek Vitringasingel, Hondegatstraat, Bruggestraat vanaf de Donkerstraat tot aan de Bongerdsteeg
Centrumgebied C: Vijhestraat, Strandboulevard, Vismarkt, Luttekepoortstraat vanaf de hoek Vitringasingel tot en met de rotonde BleekDoelenstraat, Smeepoortenbrink, Kloosterplein, Catharijnensteeg Kerkstraat, Rabbistraat, Grote Poortstraat, Nonnenstraat, Hoogstraat, academiestraat,
Overige gebied D: Alle overige straten die niet voorkomen in de centrumgebieden A, B en C
Artikel 2
Belastbaar feit
Onder de naam "reclamebelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
Artikel 3
Belastingplicht
De belasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met vergunning, de openbare aankondigingen worden aangetroffen.
Artikel 4
Tarieven
1. De belasting wordt geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.
2. (…)
3. (…)
(…)
Artikel 9
Aanvang en einde belastingplicht in de loop van het belastingjaar
1. (…).
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten van de in de tarieventabel opgenomen jaartarieven, als na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 10
Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven voor:
(…);
f. het hebben van openbare aankondigingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, voor zover dat als winkel, toonzaal, café, restaurant, werkplaats, garage of station van een openbaar vervoermiddel wordt gebruikt met dien verstande, dat aankondigingen aangebracht in openbare wandelgangen van winkelcentra niet onder deze vrijstelling zijn begrepen;
g. het hebben van een naambord dan wel een openbare aankondiging, mits de grootste afmeting niet meer bedraagt dan 0,5 m1 en het bord of de aankondiging niet meer vermeldt dan de naam, het beroep of de aard van het bedrijf - eventueel aangevuld met enige zakelijke mededeling hierop betrekking hebbende, waarmede geen reclame wordt beoogd - van de persoon of onderneming, gevestigd in het perceel, waaraan het bord is aangebracht dan wel voor het hebben van een aankondiging niet meer vermeldende dan de naam, het beroep, de aard van het bedrijf of enige zakelijke mededeling hierop betrekking hebbende op of tegen etalageruiten;
(…);
j. het hebben van een naambord of naamsaanduiding op woningen of wooncomplexen, niet zijnde reclameuitingen voor een (ook) in het pand/complex aanwezige onderneming of persoon met een bedrijfsmatige uitoefening van zijn beroep.
(…).”
4.3
De Tarieventabel luidt voor het onderhavige jaar, voor zover hier van belang, als volgt:
0 | Reclame en andere aankondigingen | |
0.1 | Het tarief bedraagt voor het hebben van een: reclamevlag, reclamebord, uithangbord, uithangteken, letteropschrift, letterreclame, embleem, reclamekastje, of -vitrine of een andere openbare aankondiging, in de overige gebieden per kalenderjaar, met een lengte: | |
0.1.1 | niet meer dan 1 meter | € 13,16 |
0.1.2 | meer dan 1 meter, doch niet meer dan 2,5 meter | € 23,07 |
0.1.3 | meer dan 2,5 meter | € 32,10 |
0.1.4 | boven het onder 0.1.1 tot en met 0.1.3 vermelde wordt geheven voor een op het openbare elektriciteitsnet aangesloten reclameobject, per object, per jaar | € 109,09 |
0.2 | een spandoek ongeacht de afmeting: | |
0.2.1 | per kalenderweek | € 3,74 |
0.2.2 | per volle kalendermaand | € 11,27 |
0.3 | Het tarief bedraagt voor het hebben van reclame op een gevel in die gebieden die genoemd zijn in Artikel 1 van deze verordening | |
0.3.1 | Gebied A | € 810,00 |
0.3.2 | Gebied B | € 610,00 |
0.3.3 | Gebied C | € 410,00 |
4.4
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat op grond van maatregelen van de gemeente Harderwijk met betrekking tot het gebruik van de openbare ruimte, in de gebieden A, B en C het hebben van openbare aankondigingen, anders dan aan de gevel van een gebouw, niet is toegestaan. Het door de gemeenteraad met de Verordening en de Tarieventabel beoogde stelsel van heffen van reclamebelasting voor die gebieden komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat per gebied een vast tarief geldt voor het heffen van reclamebelasting, enkel voor het hebben van een openbare aankondiging aan de gevel van een gebouw. Hij voert voor de controle op de belastingheffing een beleid dat onder meer inhoudt dat de vrijstelling in artikel 10, aanhef en onderdeel f, aldus wordt uitgelegd dat ook openbare aankondigingen die aan de binnenzijde van de gevel zijn aangebracht als belastbare aankondigingen worden aangemerkt. Op grond van constateringen uit het verleden is vastgesteld dat bij alle of nagenoeg alle panden (de heffingsambtenaar heeft zich daarover ter zitting wisselend uitgelaten met uiteindelijk als stelling dat het om 99 tot 100 percent van de panden gaat) in de gebieden A, B en C openbare aankondigingen in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet en de Verordening aan de gevel zijn aangebracht. Aldus wordt de reclamebelasting van (nagenoeg) alle ondernemers geheven. Het is, aldus de heffingsambtenaar, juist dat de opbrengsten van de reclamebelasting, na aftrek van de perceptiekosten, in de vorm van een subsidie worden uitgekeerd aan een speciaal daarvoor in het leven geroepen stichting die het uitvoeren van een zogenoemd centrummanagement voor haar rekening neemt. Hij is van mening dat, gelet op de bestaande rechtspraak op dit gebied, dat is toegestaan. De hiervoor genoemde vrijstelling in onderdeel f is ingevoerd vanwege de hoge perceptiekosten die anders uit de uitvoering van de Verordening zouden voortvloeien in verband met de controle van de steeds weer wisselende openbare aankondigingen die zich in etalages en overigens binnen in de panden voor (kunnen) doen. Nu sprake is van een vast tarief en (nagenoeg) alle ondernemers een openbare aankondiging aan hun gevel hebben aangebracht, heeft het geen zin openbare aankondigingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak in kaart te brengen. De heffingsambtenaar stelt zich voorts op het standpunt dat zakelijke mededelingen die niet meer beogen dan het geven van inlichtingen die voor een goede gang van zaken noodzakelijk zijn, niet als openbare aankondiging kunnen worden aangemerkt. Het gaat weliswaar om aankondigingen die de aandacht van het publiek trekken maar niet de aandacht voor een dienst, een product of een boodschap. Derhalve leiden, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, de vrijstellingen in artikel 10, aanhef en onderdelen g en j evenmin tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling.
4.5
De gemeenteraad van Harderwijk ontleent aan artikel 227 van de Gemeentewet de bevoegdheid tot het instellen van een reclamebelasting. Het Hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening en de Tarieventabel als vruchten van wetgevende arbeid op zichzelf niet ter beoordeling staan aan de belastingrechter. De administratieve rechter in belastingzaken heeft op dat terrein slechts een marginale toetsingsbevoegdheid. Voor het oordeel dat een verordening verbindende kracht moet worden ontzegd is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van reclamebelasting als bedoeld in voormeld artikel 227, niet op het oog kan hebben gehad (vgl. Hoge Raad 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3495). Van ingrijpen door de belastingrechter in een geval van schending van een rechtsbeginsel kan slechts sprake zijn indien daarvoor geen redelijke rechtvaardiging bestaat en, in het geval van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, die behandeling van elke redelijke grond is ontbloot. In het onderhavige geval is aan de orde of de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel de toets aan het gelijkheidsbeginsel kunnen doorstaan.
4.6
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd met betrekking tot de vrijstelling in artikel 10, aanhef en onderdelen g en j, voor zover zij al zouden leiden tot een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, voldoende rechtvaardiging biedt voor het opnemen van die vrijstellingen.
4.7
Artikel 227 van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om ter zake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg een reclamebelasting te heffen. Gelet op deze algemene beschrijving, die de gemeenteraad van Harderwijk ook in artikel 2 van de Verordening heeft overgenomen, moeten naar het oordeel van het Hof openbare aankondigingen die zich op enige plaats vóór of in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak bevinden of die aangebracht zijn aan de gevel daarvan, voor het heffen van reclamebelasting als gelijke gevallen worden aangemerkt. Zowel het feitelijk niet in de reclamebelasting betrekken van openbare aankondigingen die vóór de onroerende zaak zijn geplaatst als de vrijstelling van de openbare aankondigingen die in het inwendige gedeelte van de onroerende zaak zijn aangebracht, leidt naar het oordeel van het Hof tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Deze schending zal in de praktijk groter zijn dan uit de onderhavige procedures blijkt omdat naar het oordeel van het Hof onjuist is het door de heffingsambtenaar gevoerde beleid om de openbare aankondigingen die aan de binnenzijde van een onroerende zaak aan een raam zijn bevestigd van vrijstelling uit te sluiten. Niet valt in te zien dat die aankondigingen niet “in het inwendige van een onroerende zaak” zijn aangebracht. De stelling van de heffingsambtenaar dat deze aankondigingen weliswaar “in het inwendige van de onroerende zaak” zijn aangebracht, doch eveneens “op een gevel”, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Anders dan de heffingsambtenaar ter zitting stelde, kan deze vrijstelling niet deels worden teruggenomen door in de Tarieventabel een tarief op te nemen “voor het hebben van reclame op een gevel”.
4.8
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat deze schending zich in de praktijk niet voordoet omdat aan alle gevels openbare aankondigingen zijn aangebracht en sprake is van een vast tarief zodat eenieder met een openbare aankondiging in de heffing van reclamebelasting wordt betrokken. Dit standpunt kan echter niet tot een ander oordeel van het Hof leiden. De schending van het gelijkheidsbeginsel wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat – beweerdelijk – toch al elke ondernemer een aanslag krijgt. De feitelijke juistheid van de stelling van de heffingsambtenaar is bovendien door belanghebbende betwist en de heffingsambtenaar heeft geen gegevens overgelegd die zijn standpunt nader onderbouwen. Het Hof passeert in verband met de goede procesorde het aanbod van de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof gedaan, om door middel van foto’s de juistheid van zijn stelling aan te tonen. Nu belanghebbende de stelling van de heffingsambtenaar reeds eerder heeft betwist, had het op de weg van de heffingsambtenaar gelegen tijdig met het overleggen van concrete stukken zijn stelling nader te onderbouwen. In het midden kan blijven of partijen van dezelfde situaties zijn uitgegaan. De heffingsambtenaar gaat immers ervan uit dat openbare aankondigingen die aan de binnenzijde aan een raam zijn bevestigd een belastbaar feit opleveren. Tot slot komt daar bij dat niet van belang is of de situatie waarop de vrijstelling van toepassing is zich voordoet en feitelijk heeft geleid tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen maar of, objectief gesproken, die situatie zich, op het moment waarop de gemeenteraad zijn verordening aanneemt, op enig moment kan voordoen.
4.9
De omstandigheid dat, zoals de heffingsambtenaar heeft aangevoerd, verzocht zal worden handhavend op te treden indien openbare aankondigingen worden aangetroffen vóór de onroerende zaak kan naar het oordeel van het Hof en zoals ook de Rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet gelden als een redelijke rechtvaardiging voor het niet in de heffing betrekken daarvan. Indien die situatie zich voordoet heeft het belastbare feit zich immers reeds voltrokken.
4.10
Ook de omstandigheid dat openbare aankondigingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, naar de ervaring leert, veelvuldig wijzigen en hoge controlekosten met zich zouden brengen kan naar het oordeel van het Hof niet als een redelijke rechtvaardiging voor de uit de vrijstelling voortvloeiende ongelijke behandeling worden aangemerkt. Het ligt niet voor de hand dat de wijzigingen die de heffingsambtenaar daarbij, blijkens zijn gegeven toelichting, voor ogen heeft, zullen leiden tot jojo-effecten met betrekking tot de belastingplicht. Aannemelijk is dat openbare aankondigingen binnen in een gebouw zullen veranderen, maar dan slechts op inhoud (tijdelijke reclames of acties) en niet op aanwezigheid. Daar komt bij dat deze controle beperkt kan blijven tot de (gelet op de hiervoor onder 4.4 vermelde uitlating van de heffingsambtenaar: zeer weinige) ondernemers zonder openbare aankondigingen aan de gevel. Dat sprake is van hoge controlekosten indien ook de openbare aankondigingen in het inwendige van een onroerende zaak in de heffing worden betrokken is door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt.
4.11
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat het de gemeenteraad van Harderwijk op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat met het vaststellen van de Verordening een regeling is getroffen die moet leiden tot een belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van reclamebelasting als bedoeld in voormeld artikel 227, niet op het oog kan hebben gehad. De daarin in artikel 10, aanhef en onderdeel f opgenomen vrijstelling brengt immers een schending van het gelijkheidsbeginsel met zich waarvoor geen redelijke rechtvaardiging kan worden aangevoerd. Aan de Verordening en de bijbehorende Tarieventabel moet verbindende kracht worden ontzegd en zij kunnen niet dienen voor het opleggen van de onderhavige aanslag.
4.12
Het Hof overweegt met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag, ten overvloede, nog als volgt.
4.13
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn stelling dat zeker niet alle ondernemers in de gebieden A, B en C, als openbare aankondiging aan te merken gevelreclame voeren, en dat hij evenmin een openbare aankondiging aan zijn gevel heeft aangebracht. In het verleden was daarvan wel sprake maar bij een verbouwing in 2005 of 2006 is die gevelreclame verwijderd en nadien niet meer opnieuw aangebracht.
4.14
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat ook bij het pand van belanghebbende sprake was van een aan de gevel aangebrachte openbare aankondiging en dat, zo die aankondiging in de loop van 2011 is verwijderd, een restitutie zal worden verleend voor het aantal volle maanden dat nog resteert na die verwijdering. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van het Hof echter niet aannemelijk gemaakt dat – in de woorden van de Verordening – op 1 januari 2011 een openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg ten behoeve van belanghebbende is aangetroffen.
4.15
De Verordening en de Tarieventabel hebben een bijzondere opbouw. Na de vaststelling van het ruim geformuleerde belastbare feit van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg in artikel 2 en de vrijstellingen in artikel 10 van de Verordening, wordt het belastbare feit in de Tarieventabel voor de gebieden A, B en C als het ware weer beperkt tot reclame op een gevel. Essentieel is immers dat, overeenkomstig de bedoeling van de gemeenteraad, slechts het hebben van op een gevel aangebrachte openbare aankondigingen leidt tot belastingheffing omdat alleen aan die aankondigingen een tarief is verbonden. Deze systematiek van regelgeving brengt met zich dat de bewijslast, anders dan in het geval van een zuivere toepassing van een vrijstelling, op de heffingsambtenaar rust. Hij dient immers te bewijzen dat de aanslag terecht is opgelegd, door het bestaan van een belastbaar feit en het toepasselijke tarief aannemelijk te maken. In het midden kan blijven welke betekenis moet worden gehecht aan de wisselende bewoordingen openbare aankondigingen en reclame, in de Verordening en de Tarieventabel.
4.16
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar in zijn bewijslast niet geslaagd. Ook daarom moet de aanslag worden vernietigd. Het Hof passeert ook in dit geval in verband met de goede procesorde het aanbod van de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof gedaan, om door middel van foto’s aan te tonen dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Het had op de weg van de heffingsambtenaar gelegen eerder met het overleggen van concrete stukken zijn stelling tegenover de betwisting van belanghebbende te onderbouwen.
slotsom
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
5. Kosten
De in 1.7 genoemde zaken moeten in dezen als samenhangend worden beschouwd. Het Hof stelt de kosten die de belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 (proceshandelingen) maal € 487 maal 1 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (samenhang), ofwel € 1.461. Belanghebbende komt daarvan toe het 1/55ste gedeelte ofwel € 26,56.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 26,56;
- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 478 zodra deze uitspraak onherroepelijk is vast komen te staan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op 18 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein) (.J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 maart 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.