type: mc/4071coll:
Rb. Midden-Nederland, 08-07-2015, nr. C/16/390141 / KG RK 15-309
ECLI:NL:RBMNE:2015:5043
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
08-07-2015
- Zaaknummer
C/16/390141 / KG RK 15-309
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2015:5043, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 08‑07‑2015; (Kort geding)
Uitspraak 08‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bevelschrift ex artikel 250 lid 4 Rv. Intrekking kort gedingprocedure. Verzoek om een proceskostenveroordeling in een IE-geschil. Artikel 1019h Rv. Artikel 9 lid 1 Procesreglement. Artikel 249 en 250 Rv analoog van toepassing in geval van intrekking van een kort gedingprocedure. Derhalve in beginsel aanspraak op een proceskostenvergoeding.
Partij(en)
BESCHIKKING
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/390141 / KG RK 15-309
Beschikking van 8 juli 2015
in de zaak van
de naar het recht van de plaats harer vestiging rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap
AMERICA STAR BOOKS, LIMITED LIABILITY LIMITED PARTNERSHIP,
gevestigd te Frederick, Maryland 21702 (Verenigde Staten van Amerika)
verzoekster,
advocaat mr. G.H.A. Versluis,
en
1. de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. K.M. Moeliker.
Partijen zullen hierna ASB en [gedaagden c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
- -
het verzoek van ASB (bij brief van 23 maart 2015) om een bevelschrift voor haar proceskosten af te geven
- -
de mondelinge behandeling van het verzoek op 23 juni 2015
- -
de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat heden uitspraak op het verzoek van ASB wordt gedaan.
2. De feiten
2.1.
[gedaagden c.s.] heeft in haar kort geding dagvaarding, betekend op 14 maart 2014,
gevorderd om ASB te bevelen zich er definitief van te onthouden om auteurs van boeken die bij haar onder contract staan op welke wijze dan ook te benaderen en om ASB te gebieden om [gedaagden c.s.] een schriftelijke opgave toe te zenden van de namen en adressen van alle auteurs die thans bij haar onder contract staan en die ook bij [gedaagden c.s.] onder contract staan of tot voor kort stonden. Verder heeft [gedaagden c.s.] gevorderd om ASB te veroorde-len tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op de voor vergoeding in aan-merking komende schade ten gevolge van de onrechtmatige activiteiten van ASB in de af-gelopen maanden.
2.2.
Bij brief van 23 mei 2014 heeft [gedaagden c.s.] verzocht om de behandeling van het kort geding, die was bepaald op 17 juni 2014, voor drie maanden aan te houden in verband met schikkingsonderhandelingen.
2.3.
Bij brief van 15 september 2014 heeft [gedaagden c.s.] aangegeven dat de onderhan-delingen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Zij heeft verzocht om alsnog een datum en tijdstip vast te stellen waarop de behandeling van het kort geding ter zitting kan plaatsvinden.
De behandeling is vervolgens bepaald op 29 oktober 2014.
2.4.
[gedaagden c.s.] heeft in haar brief van 22 oktober 2014 aangegeven dat partijen we-derom in onderhandeling zijn over een mogelijke schikking, in verband waarmee zij aan de voorzieningenrechter heeft verzocht om de zaak voor de duur van vier weken aan te houden.
2.5.
ASB heeft in haar brief van 24 oktober 2014 vermeld dat zij geen bezwaar heeft tegen het uitstelverzoek dat is opgenomen in de brief van 22 oktober 2014.
2.6.
Vervolgens heeft ASB in haar brief van 21 november 2014 aangegeven dat de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen was aangehouden tot 26 november 2014. ASB heeft in deze brief verzocht alsnog een datum te bepalen voor de mondelinge behandeling.
De behandeling is vervolgens bepaald op 7 januari 2015.
2.7.
Bij brief van 9 december 2014 heeft [gedaagden c.s.] aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat zij het kort geding intrekt en dat zij de resterende geschillen tussen partijen in een bodemprocedure aan de rechtbank zal voorleggen.
2.8.
Het kort geding is niet uitgeroepen.
2.9.
Op 15 december 2014 heeft [gedaagde sub 1] de dagvaarding in de bodemprocedure uitgebracht.
3. Het geschil
3.1.
ASB heeft de voorzieningenrechter verzocht om een bevelschrift, als bedoeld in ar-tikel 250 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), uit te vaardigen ter zake de door haar gemaakte kosten in voormelde kort geding procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft ASB erop gewezen dat zij in het kader van de kort gedingprocedure reeds doende was om de pleitnota voor de zitting (van 7 janu-ari 2015) uit te werken en de daarvoor noodzakelijke producties in orde te maken.
3.3.
[gedaagden c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
ASB heeft aangevoerd dat de ingetrokken kort gedingprocedure betrekking had op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet, zodat arti-kel 1019 e.v. Rv van toepassing zijn. Dit houdt in dat [gedaagden c.s.] gehouden is om de re-delijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten van ASB te vergoeden (artikel 1019h Rv). Verder heeft ASB in dit verband gesteld dat artikel 9 lid 1 van het Procesreglement niet in de weg kan staan aan een proceskostenvergoeding en dat de artikelen 249 en 250 Rv ana-loge toepassing vinden.
4.2.
[gedaagden c.s.] heeft gesteld dat de ingetrokken kort gedingprocedure geen, althans geen zuiver ‘IE-geschil’ betrof. Zij heeft er hierbij op gewezen dat er in die procedure een ‘gewone’ proceskostenveroordeling is gevorderd en niet een veroordeling op grond van ar-tikel 1019h Rv. Het ging niet om het ongedaan willen maken van een inbreuk op een intel-lectuele eigendomsrecht, maar om een zuivere onrechtmatige daadsactie, aldus [gedaagden c.s.] Verder heeft [gedaagden c.s.] gesteld dat ASB in het kader van het kort geding geen kos-ten heeft gemaakt, aangezien de zitting twee keer op haar verzoek is uitgesteld en ASB zich uiteindelijk niet heeft hoeven te verweren, gelet op de intrekking van het kort geding. Voor zover ASB wel kosten heeft gemaakt, betroffen dat kosten van het adviseren inzake de schikkingsonderhandelingen en niet inzake het kort geding.
4.3.
Onder verwijzing naar artikel 1019 Rv is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in casu sprake is van een ‘IE-geschil’, aangezien de vordering in de kort gedingprocedure die aan het onderhavige verzoek ten grondslag ligt, betrekking had op de (mogelijke) schen-ding van auteursrechten als bedoeld in de Auteurswet. Gelet hierop zijn (ook) de bepalingen van artikel 1019 e.v. Rv van toepassing.
4.4.
Als hoofdregel geldt dat de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering ook op kort gedingzaken van toepassing zijn, indien de aard van het kort geding zich daartegen niet verzet.
In artikel 125 lid 1 Rv is bepaald dat het geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, anders dan bij bodemprocedures, er bij kort gedingprocedures in eerste aanleg geen rol is. Wel vindt er een dagbepaling plaats als be-doeld in artikel 254 Rv. Verder blijven er in de praktijk gevolgen verbonden worden aan de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting, omdat dit de wijze is waarop een partij in het geding verschijnt.
Artikel 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie bepaalt dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. In dat geval spreekt de voorzieningenrechter geen proceskostenveroordeling uit.
Artikel 249 lid 1 Rv bepaalt dat zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconclu-deerd, de eiser afstand kan doen van de instantie. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de eiser verplicht is de proceskosten van de gedaagde te betalen.
Artikel 250 lid 1 Rv bepaalt dat afstand wordt gedaan bij akte ter rolle. Lid 4 van dit artikel bepaalt voorts dat ter zake van de betaling van de kosten de rechter op verlangen van de ge-daagde een bevelschrift uitvaardigt. Dit bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.
Artikel 1019h Rv luidt als volgt: “Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in rede-lijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.”
4.5.
Onder verwijzing naar het bevelschrift van het Gerechtshof Den Haag van 25 no-vember 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:4556) is de voorzieningenrechter van oordeel dat de artikelen 249 en 250 Rv analoog van toepassing zijn in geval een kort gedingprocedure wordt ingetrokken. Gelet hierop dient ASB te worden gevolgd in haar stelling dat zij in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van haar proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. De stelling van [gedaagden c.s.] dat artikel 9 lid 1 van het Procesreglement hieraan in de weg staat, wordt derhalve verworpen (zie r.o. 4.9 van voormeld bevelschrift).
4.6.
Dat brengt de voorzieningenrechter bij de artikelen 239 en 241 Rv.
Artikel 239 Rv luidt als volgt: In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kunnen van de kosten van de wederpartij slechts de salarissen en verschotten van de advo-caat van die wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht.
Artikel 241 Rv - voor zover hier van belang - bepaalt vervolgens dat ter zake van verrichtin-gen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing.
4.7.
ASB heeft aangevoerd dat zij in voormelde kort gedingprocedure kosten heeft moeten maken, in welk kader de advocaat van ASB heeft gesteld dat hij reeds doende was met het uitwerken van de pleitnota voor de zitting en met het in orde maken van de nood-zakelijke producties. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de advocaat van ASB als productie 3 een aantal aan ASB gerichte facturen overgelegd.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze facturen betrekking hebben op de maanden juli, september, oktober en november 2014. Uit de bij deze facturen behorende specificaties blijkt dat de advocaat van ASB laatstelijk op 26 november 2014 vijf minuten heeft besteed aan “studie dossier”. Verder heeft de advocaat van ASB in november 2014 een viertal brieven aan ASB gestuurd, gedurende tien minuten gebeld en vijf minuten besteed aan een brief aan [gedaagden c.s.] Geoordeeld wordt dat uit deze specificaties niet kan worden afgeleid dat deze werkzaamheden strekten ter voorbereiding van gedingstukken en ter in-structie van de zaak, als bedoeld in artikel 241 Rv. De stelling dat de advocaat van ASB ter zake van de pleitnota en het in orde maken van de noodzakelijke producties wordt derhalve verworpen. Wat betreft de op de overige specificaties vermelde werkzaamheden wordt nog overwogen dat in die maanden het onderlinge overleg nog plaatsvond, zodat ook die werk-zaamheden zonder nadere toelichting en/of feitelijke onderbouwing niet toegeschreven kun-nen worden aan het opstellen van een pleitnota en/of het in orde maken van de producties.
4.9.
De voorzieningenrechter wijst er voorts nog op dat ASB in de kort gedingproce-dure geen proceshandeling heeft verricht. De zaak is niet uitgeroepen en ASB kan dus ook geen proceshandeling verricht hebben (in de vorm van het verschijnen ter terechtzitting en het voeren van verweer na uitroeping van de zaak). Verder heeft ASB ook nog geen vast recht hoeven te betalen, hetgeen ter zitting is bevestigd. Vast recht is door de gedaagde im-mers pas verschuldigd bij verschijning na uitroeping van de zaak. Deze uitroeping heeft door de intrekking van het kort geding niet plaatsgevonden. Van andere proceskosten is
evenmin gebleken.
4.10.
Het voorgaande betekent dat er geen grond aanwezig is voor het afgeven van een bevelschrift. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
ASB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskos-ten. Nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten evenwel niet is gebleken, zullen de proceskosten worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt ASB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑07‑2015