type: NCHBcoll:
Rb. Amsterdam, 10-09-2014, nr. HA ZA 13-896
ECLI:NL:RBAMS:2014:8484
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
10-09-2014
- Zaaknummer
HA ZA 13-896
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:8484, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 10‑09‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Geen schending (maatschappelijke) zorgplicht van de bank jegens een derde, met wie zij geen (pre)contractuele relatie had, aangezien de bank geen kennis droeg van het schade toebrengend handelen van haar rekeninghouder.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/548472 / HA ZA 13-896
Vonnis van 10 september 2014
in de zaak van
1. [naam eiser 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
2. [naam eiser 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
3. [naam eiser 3]
,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [naam eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [naam eiser 5],
wonende te [woonplaats],
6. [naam eiser 6],
wonende te [woonplaats],
7. [naam eiser 7],
wonende te [woonplaats], [land],
8. [naam eiser 8],
wonende te [woonplaats],
9. [naam eiser 9],
wonende te [woonplaats],
10. [naam eiser 10]
,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
11. [naam eiser 11],
wonende te [woonplaats],
12. [naam eiser 12],
wonende te [woonplaats],
13. [naam eiser 13],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
14. [naam eiser 14],
wonende te [woonplaats],
15. [naam eiser 15]
,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
16. [naam eiser 16],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
17. [naam eiser 17],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
18. [naam eiser 18],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
19. [naam eiser 19],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
20. [naam eiser 20],
wonende te [woonplaats], [land],
21. [naam eiser 21],
wonende te [woonplaats],
22. [naam eiser 22],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
23. [naam eiser 23],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
24. [naam eiser 24],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
25. [naam eiser 25],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
26. [naam eiser 26],
wonende te [woonplaats],
27. [naam eiser 27],
wonende te [woonplaats],
28. [naam eiser 28],
wonende te [woonplaats],
29. [naam eiser 29],
wonende te [woonplaats],
30. [naam eiser 30],
wonende te [woonplaats],
31. [naam eiser 31],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
32. [naam eiser 32],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr.drs. K.S. Loilargosain te Den Haag,
e i s e r s ,
t e g e n :
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam,
g e d a a g d e .
Partijen zullen hierna ook wel [eisers] en de bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 17 juli 2013, met producties,
- -
de conclusie van antwoord met producties,
- -
het tussenvonnis van 12 februari 2014 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2014 en de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] is per 17 juli 2006 een relatie aangegaan met de bank. Het betalingsverkeer op de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] werd door de bank gefaciliteerd en verliep volledig geautomatiseerd, waarbij de bank geen betrokkenheid had bij de verrichte overboekingen.
2.2.
[eisers] heeft in de periode van 27 november 2006 tot en met 17 augustus 2007 krachtens overeenkomsten van geldlening bedragen van minimaal € 50.000 ter beschikking gesteld aan [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] ter financiering van een vastgoed project in Turkije ([naam vastgoedproject]) tegen een vaste rente van 12,8% per jaar.
2.3.
Op 15 juni 2007 heeft een medewerker van de bank (hierna: [naam medewerker]) aan de afdeling Compliance van de bank melding gemaakt van een ongebruikelijke transactie van zijn cliënte, [naam 1] (hierna: [naam 1]). Na bestudering van de mutaties op de rekening van [naam 1] was aan [naam medewerker] gebleken dat op de rekening van [naam 1] diverse bedragen van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] waren ontvangen, die vervolgens in een casino contant waren opgenomen. [naam medewerker] heeft zijn bevindingen ook gemeld aan de accountmanager van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] bij de bank (hierna: [naam 2]).
2.4.
Op 21 juni 2007 heeft [naam 2] betreffende [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] een e-mail verzonden aan de afdeling Moraliteitsonderzoek van de bank, waarin melding is gemaakt van de onder 2.3 genoemde bevinding van [naam medewerker] en van het feit dat, blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel, sprake was van een bestuurswijziging binnen [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] die niet aan de bank gemeld was. Voorts heeft [naam 2] onder meer het volgende gemeld: “Ik heb na het gesprek de gang van zaken op de rekening regelmatig bekeken. De transacties horen bij dit soort ondernemingen. Er komen bedragen binnen van 50/m (minimale inschrijving) of een veelvoud daarvan en gaan gelden naar Turkije voor de bouw en er worden uitkeringen gedaan aan de obligatiehouders”. [naam 2] heeft de afdeling Moraliteitsonderzoek verzocht een aantal bij [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] betrokken personen na te trekken.
In de middag van 21 juni 2007 heeft [naam 2] op verzoek van de afdeling Moraliteitsonderzoek een Ken Je Klant Risico (Her)Beoordelingsformulier betreffende [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] ingestuurd, waarin voor zover thans van belang, hij het volgende opmerkt: “Transactie naar B.V. die weer overboeking maakt naar casino. Geen direct wantrouwen bij onze klant”.
2.5.
Begin augustus 2007 meldde Holland Casino aan de bank dat ten laste van de rekening van een cliënte van de bank, [naam 3] (hierna: [naam 3]), in de periode 16 juli 2007 tot en met 2 augustus 2007 diverse keren contant geld was opgenomen bij Holland Casino. De rekening van [naam 3] was daarvóór gecrediteerd met bedragen afkomstig van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid]. Vervolgens is door de afdeling Intelligence & Analysis een nader onderzoek verricht naar het verloop op de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid], waarna de behandeling van het dossier is overgenomen door de afdeling Legal van de bank, in samenwerking met de afdeling Compliance. Op 8 en 10 augustus 2007 is [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] telefonisch door [naam 2] en zijn assistente benaderd voor een gesprek. Op 10 augustus 2007 heeft de leidinggevende van [naam 2], [naam 4] (hierna: [naam 4]) per e-mail bij [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] aangedrongen op een gesprek, welke bespreking uiteindelijk werd gepland op 30 augustus 2007. Toen de bespreking van 30 augustus 2007 kort van tevoren werd afgezegd door [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] heeft de bank op 31 augustus 2007 de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] geblokkeerd en is een nieuwe afspraak gemaakt voor 12 september 2007. Toen ook deze afspraak op het laatste moment werd afgezegd, is de relatie met [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] op 13 september 2009 door de bank opgezegd. Vanaf 21 september 2007 verschenen in de media berichten dat gedupeerden aangifte hadden gedaan van fraude bij [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid].
2.6.
[naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] is op 21 januari 2009 in staat van faillissement verklaard. De (voormalig) bestuurders van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] zijn strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor (onder meer) het feitelijk leiding geven aan oplichting en valsheid in geschrifte, begaan door [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid].
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen samengevat - een verklaring voor recht dat de bank de op haar rustende bijzondere zorgplicht jegens hen heeft geschonden, met veroordeling tot vergoeding van de door ieder van hen geleden schade, primair zoals weergegeven in productie 3 bij dagvaarding, subsidiair op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld jegens ieder van hen door na te laten onderzoek te doen naar de gang van zaken bij [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid], eisers te waarschuwen voor de praktijken van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] en de bankrekeningen van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] te blokkeren toen haar duidelijk werd of behoorde te zijn dat eisers werden blootgesteld aan het risico van fraude door [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid].
3.3.
De bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Na intrekking van het niet-ontvankelijkheidsverweer is het beroep op verjaring het meest verstrekkende verweer van de bank. Dit formele verweer kan echter onbesproken blijven gelet op het hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het beroep op de schending van de zorgplicht.
4.2.
Voor het aannemen van een schending van de (maatschappelijke) zorgplicht van de bank jegens een partij met wie zij geen (pre)contractuele relatie onderhoudt, is in ieder geval subjectieve wetenschap vereist (van medewerker(s)) van de bank ten aanzien van, in het onderhavige geval, een ongebruikelijk verloop van de rekening van de frauderende rekeninghouder (i.c. [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid]). Voorts is, gelet op de omvang van het betalingsverkeer en de daarmee gepaard gaande geautomatiseerde verwerking daarvan, voorwaarde dat de bank kennis draagt van de potentiële risico’s voor derden. Gesteld noch gebleken is dat (medewerker(s) van) de bank geweten heeft/hebben van een ongebruikelijk verloop op de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] vóórdat het onderzoek naar aanleiding van de melding van begin augustus 2007 van contante opnames door [naam 3] bij Holland Casino is uitgevoerd. Integendeel, de verantwoordelijke accountmanager [naam 2] heeft op 21 juni 2007 verklaard dat hij na bestudering van het verloop van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] uitsluitend crediteringen door de obligatiehouders en overmakingen naar Turkije voor de bouw en uitkeringen ten gunste van de obligatiehouders heeft waargenomen (2.4). Het wantrouwen richtte zich volgens zijn verklaring niet op [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] (maar kennelijk uitsluitend op [naam 1]). [eisers] heeft nog gesteld dat wantrouwen jegens [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] op zijn plaats was omdat gebleken was dat de rente betalingen aan obligatiehouders werden voldaan uit de inleg van nieuwe obligatiehouders. De bank heeft in reactie daarop ter comparitie gesteld (en de rechtbank volgt haar daarin, nu dit betoog niet onaannemelijk voorkomt en in het licht van de magere onderbouwing door [eisers] een voldoende betwisting vormt) dat dit een geenszins ongebruikelijke gang van zaken is bij dergelijke vastgoed projecten, aangezien in de fase waarin het project nog gerealiseerd moet worden geen huurinkomsten worden genoten, terwijl er al wel renteverplichtingen jegens de obligatiehouders moeten worden voldaan.
4.3.
De rechtbank neemt voor het vervolg dan ook tot uitgangspunt dat de subjectieve wetenschap van de bank van een ongebruikelijk verloop van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] pas op zijn vroegst in de loop augustus 2007 is ontstaan. Vervolgens heeft de bank adequaat gehandeld door toen een onderzoek (2.5) te starten naar het handelen van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid]. Voor de stelling van [eisers] dat de bank direct, zonder hoor en wederhoor had moeten overgaan tot blokkering van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] is onvoldoende grond. Daarvoor zou aanleiding kunnen bestaan indien de bank toen al ernstig rekening ermee had moeten houden dat er binnen [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] gefraudeerd werd ten koste van de obligatiehouders, maar uit de feiten en omstandigheden die op dat moment bij de bank bekend waren kan dat niet afgeleid worden. De bank heeft aangevoerd dat zij in augustus 2007 een onderzoek startte op basis van de verplichtingen op grond van de antiwitwaswetgeving en ter bescherming van de integriteit van haarzelf en het financiële verkeer. Nu blokkering van de rekeningen van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] ook risico’s met zich bracht voor [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] en haar belanghebbenden (inclusief [eisers]), heeft de bank er redelijkerwijs voor kunnen kiezen om eerst [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] uit te nodigen voor een toelichting alvorens over te gaan tot het treffen van maatregelen.
4.4.
Ook indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de bank via haar medewerker [naam 2] in juni 2007 een ongebruikelijk verloop van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] had behoren waar te nemen, dan nog leidt dat niet tot de conclusie dat de bank jegens [eisers] haar zorgplicht heeft geschonden door niet toen al over te gaan tot onderzoek en blokkering van de rekening van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid], zoals [eisers] haar verwijt. De waarnemingen van [naam 2] (stortingen door obligatiehouders, overmakingen naar een vennootschap in Turkije, rentebetalingen aan obligatiehouders en contante opnames door een begunstigde van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid], te weten [naam 1]) wijzen niet zonder meer op mogelijke fraude door [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] ten nadele van de obligatiehouders. [naam 2] ging er blijkens zijn uitlatingen onder 2.4 kennelijk van uit dat [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] gedupeerd werd door [naam 1]; redenen waarom hij toen al had moeten aannemen dat [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] doende was haar eigen obligatiehouders te benadelen, zijn naar het oordeel van de rechtbank gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat de bestuurder van [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] zich bij een kennismakingsgesprek op 17 april 2007 liet vergezellen door een financieel adviseur genaamd [naam 5], die in augustus 2007 mogelijk bij de afdeling Compliance van de bank alarmbellen deed afgaan, wil nog niet zeggen dat diens reputatie ook al eerder bekend had moeten zijn bij [naam 2], laat staan dat hij daardoor bedacht had moeten zijn op benadeling van de obligatiehouders.
4.5.
[eisers] heeft ter comparitie nog aangevoerd dat [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] de destijds geldende effectenwetgeving heeft overtreden en dat de bank dit had kunnen en moeten opmerken. Hij voert daartoe aan dat de coupurevrijstelling ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Vrijstellingsregeling Wft alleen gold indien de aanbieder van een beleggingsobject van ten minste € 50.000,- bij zijn aanbod vermeldt dat hij niet vergunningplichtig is en niet onder toezicht van de AFM staat. Volgens [eisers] was een dergelijke mededeling noch in het prospectus noch in de financiële bijsluiter vermeld.
De bank heeft daartegenover onbetwist aangevoerd dat geen van de eisers heeft gedacht dat [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] wél onder toezicht van de AFM stond. De rechtbank oordeelt dat, gelet op hun minimale inleg van € 50.000,- [eisers] voor de invulling van de maatschappelijke zorgplicht van de bank geen beroep kan doen op de beschermende strekking van de toen geldende effectenwetgeving. Overigens heeft [eisers] ook niet gesteld dat de bank zich realiseerde dat de hiervoor bedoelde mededeling mogelijk niet in het prospectus of de financiële bijsluiter was gedaan, dan wel dat zij signalen had op grond waarvan zij daarnaar onderzoek had moeten doen.
4.6.
[naam 6] is wel klant van de bank. Dat leidt echter niet tot een andere uitkomst omdat gegeven blijft dat de bank geen subjectieve wetenschap had van het risico op fraude ten nadele van de obligatiehouders. Dat [naam 6] bij de bank heeft geïnformeerd naar het door [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] aangeboden beleggingsproduct maakt het voorgaande niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat de bank [naam 6] onjuist zou hebben geadviseerd. [naam 6] heeft in het voorlopig getuigenverhoor zelf verklaard dat zijn private banker en beleggingsexpert bij de bank hem naar aanleiding van zijn navraag over [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] hebben gezegd niets te weten over [naam besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] en hem alternatieve beleggingen hebben voorgesteld.
4.7.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO BANK N.V. worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 3.715,00
- - salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief VIII ad € 3.211,00)
Totaal € 10.137,00
Ook de gevorderde nakosten en de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zullen als onbetwist worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO BANK N.V. tot op heden begroot op € 10.137,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door ABN AMRO Bank N.V. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- -
€ 205,- aan salaris advocaat,
- -
te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, mr. E.M.L.J. Dosker en mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014 .1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑09‑2014