Hof Amsterdam, 05-09-2018, nr. 23-003228-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:3238
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-09-2018
- Zaaknummer
23-003228-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:3238, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑09‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:124, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003228-16
Datum uitspraak: 5 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-665119-15 tegen de veroordeelde
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres] .
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.956,33.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 augustus 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.883,66 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2018 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Deze uitspraak is nog niet onherroepelijk.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt
dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde
de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 1.883,66 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd het bedrag
aan wederrechtelijk verkregen voordeel zoals berekend in het vonnis. Zij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in de zaak van de veroordeelde geen aftrek dient plaats te vinden in verband met een door een medeveroordeelde recent gedane betaling ter voldoening van de in rechte – hoofdelijk – toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen.
De raadsman heeft aan de hand van zijn conclusie van grieven van 5 december 2016 gesteld dat
het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.956,33 verminderd dient te worden met € 27,33 (telefoonkosten) en € 136,00 (de totale reiskosten). Voorts heeft hij aangevoerd dat, omdat in de strafzaak de vorderingen benadeelde partij hoofdelijk zijn toegewezen tot een bedrag van € 665,95 en één
van de medeveroordeelden het totaalbedrag aan vorderingen heeft voldaan, een derde deel van het door haar betaalde bedrag bij alle drie de veroordeelden kan worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In totaal komt het wederrechtelijk verkregen voordeel daarmee maximaal op een bedrag van € 1.598,34, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich gebaseerd op het
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e tweede lid Sr, met nummer 2015076211 van 25 januari 2016 met bijlagen, opgesteld door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant] (hierna te noemen het ontnemingsrapport). Voorts heeft het hof zich gebaseerd op de inhoud van het arrest in de strafzaak.
Bij arrest van 2 maart 2018 is betrokkene onder meer veroordeeld terzake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd. Op grond van de inhoud van het arrest in de hoofdzaak en het ontnemingsrapport is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden, dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de feiten zoals bewezenverklaard. Samengevat komt het er op neer dat de veroordeelde samen met zijn mededaders geld heeft gepind met van de slachtoffers ontvreemde pinpassen.
De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel voorafgaand aan de aftrek van kosten zoals is berekend in het ontnemingsrapport en vastgesteld door de rechtbank, is niet betwist door de verdediging.
Het hof neemt daarom het bedrag van € 1.956,33 als uitgangspunt, te weten één derde deel van het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig uit de bewezen verklaarde diefstallen door de drie veroordeelden samen.
Telefoonkosten
Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat het redelijk is dat de door de drie veroordeelden gemaakte kosten voor de aanschaf van drie ‘werktelefoons’ en beltegoed in mindering worden gebracht bij het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uitgaande van de berekening zoals door de verdediging gemaakt, kan een bedrag van € 27,33 als aftrekpost worden opgenomen (€ 82,00 gedeeld door drie).
Reiskosten
De raadsman heeft gesteld dat een bedrag van € 136,00 afgetrokken dient te worden van het verkregen voordeel, omdat dit persoonsgebonden kosten zijn die zich niet lenen voor verdeling. Het bedrag is als volgt berekend: het aantal voor het plegen van de diefstallen met de auto afgelegde kilometers, te weten 504 kilometer, vermenigvuldigd met een vergoeding van € 0,27 per kilometer.
De veroordeelde heeft geen concrete verklaring afgelegd over de gemaakte (reis)kosten. Mede in dat licht bezien heeft de raadsman niet concreet aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde als enige het vervoer naar de verschillende locaties heeft bekostigd. De verdediging heeft overigens slechts gesteld, dat rekening dient te worden gehouden met een afschrijvingsbedrag van € 0,27 per kilometer. Het gaat daarbij kennelijk niet enkel om benzinekosten. Waarom het in dit geval redelijk zou zijn ook afschrijvingskosten van de auto in mindering te brengen op het behaalde voordeel is niet gesteld, laat staan onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat de auto enkel voor deze criminele doeleinden is aangeschaft, dan wel hoofdzakelijk daarvoor wordt gebruikt. Ten aanzien van enkel de benzinekosten is evenmin een onderbouwd standpunt ingenomen. Gelet hierop zal het hof geen reiskosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Geconcludeerd wordt daarom dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van (€ 1.956,33 minus € 27,33 = ) € 1.929,00 heeft verkregen. Het hof ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden zoals vervat in het ontnemingsrapport.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Vordering benadeelde partijen
Het hof wijst erop dat bij het bepalen van het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel het totaalbedrag aan voordeel ponds-ponds gewijs is verdeeld over de drie veroordeelden. De veroordeelden zijn – anders gezegd – niet hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Op deze wijze is berekend welk voordeel zij ieder voor zich uit de strafbare feiten hebben genoten en uiteindelijk dienen te betalen. Dit brengt dan ook mee dat betaling door een medeveroordeelde aan het CJIB niet leidt tot aftrek van het door de veroordeelde zelf aan de Staat te betalen bedrag.
Dit leidt tot de slotsom dat aan de veroordeelde ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.929,00.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 1.929,00 (duizend negenhonderdnegenentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 1.929,00 (duizend negenhonderdnegenentwintig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2018.
Mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
.