Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-02-2017, nr. 21-002307-16
ECLI:NL:GHARL:2017:1180
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
21-002307-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:1180, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑02‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2050, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Poging inbraak. Verwerping verweer met betrekking tot gesteld verzuim in plaatsing peilbaken. Verwerping verweer met betrekking tot medeplegen. Gevangenisstraf.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002307-16
Uitspraak d.d.: 7 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 8 april 2016 met parketnummer 16-659887-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R.B.J.G. Baggen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2015 in de gemeente [gemeente] , in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 1] en/of van een besloten erf te weten de (omheinde) achtertuin behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1] weg te nemen één of meer goed(eren) naar zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met zijn mededader(s), althans alleen
- een onafgesloten (vlucht)auto in nabijheid van voornoemde woning geparkeerd en/of
- ( via een brandgang) naar de achterzijde van voornoemde woning is/zijn gegaan met voorhanden een zaklamp en/of handschoenen en/of een meergereedschapssleutel en/of een cilindertrekker en/of
- op de uitkijk is/zijn gaan staan en/of
- een schroef in het cilinderslot van een poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning heeft/hebben gestoken en/of
- met een cilindertrekker, althans een breekvoorwerp, heeft/hebben gewrikt tussen een kozijn en de poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde nu er - kort gezegd - in het opsporingsonderzoek vormen zijn verzuimd en er naar het oordeel van de rechtbank bewijsuitsluiting dient te volgen. Bij gebrek aan voldoende resterend bewijs, heeft de rechtbank geconcludeerd tot vrijspraak van verdachte.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van een vormverzuim in het opsporingsonderzoek en dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling van de verdachte te komen. De raadsman van verdachte heeft - ook in hoger beroep - vrijspraak van verdachte bepleit.
Feitelijke gang van zaken
Bij de beoordeling gaat het hof uit van de hierna te vermelden feiten.
Het Team Nodale Oriëntatie van de politie draait, in samenwerking met de Landelijke Eenheid Flexibel Interventie Team, een project gericht op mobiele dadergroepen die woonachtig zijn in Midden-Nederland. Het doel van voornoemd project is om zicht te krijgen op personen en of voertuigen waarvan het vermoeden bestaat dat zij (het hof begrijpt: die personen) (vermogens)delicten plegen die op heterdaad kunnen worden ontdekt. Er dient sprake te zijn van een reisbeweging die plaatsvindt om het delict te kunnen plegen. Op basis van aangeleverde informatie door een Basisteam moet worden vastgesteld dat sprake is van meer dan eens en dat er geen sprake is van toeval en het voertuig en/of de persoon waarop de interventie is gericht moet zijn opgenomen in de politiesystemen.
Verdachte is voor dit project in beeld gekomen omdat hij in de politiesystemen achtendertig keer geregistreerd is als verdachte en is aangemerkt als een geprioriteerde woninginbreker. Voorts is gebleken dat verdachte ten tijde van deze vermogensdelicten gebruik maakte van een motorvoertuig, te weten een blauwe Opel Vectra voorzien van kenteken [kenteken] . Dit voertuig staat geregistreerd op naam van verdachte.
Naar aanleiding van voornoemde informatie over verdachte is contact gelegd met de officier van justitie. Deze heeft toestemming verleend om op basis op artikel 3 van de Politiewet 2012 kortstondig, met een maximum van drie weken, voornoemd voertuig te voorzien van een peilbaken. Het peilbaken geeft om de tien seconden zijn positie door. De plaatsbepaling van het peilbaken wordt niet gelogd en is slechts live, middels een uitleesunit, te bekijken. Uit onderzoek voordien is gebleken dat verdachte zijn delicten buiten zijn woonplaats [woonplaats] pleegt. Door middel van een zogenaamd "geofence", een softwarematig hekwerk, wordt slechts bij reisbewegingen die passen binnen de modus operandi van verdachte overgegaan tot controle. Het geofence bestond in dit geval uit [woonplaats] en omgeving. Het peilbaken is op 19 december 2015 op het voertuig van verdachte geplaatst.
Op 23 december 2015 om 14:15 uur blijkt uit gegevens van het peilbaken dat het voertuig van verdachte buiten de geofence in beweging is. Het voertuig wordt gedurende de middag en begin van de avond door politieagenten gevolgd. Omstreeks 20:00 uur wordt door verbalisanten op de uitleesunit gezien dat het voertuig stopt in de [adres 2] te [gemeente] . Verbalisant [verbalisant 1] , lopend op de [adres 2] richting de [adres 3] , treft de auto van verdachte onafgesloten aan op de hoek van de [adres 2] en de [adres 3] . Kort daarvoor in de [adres 2] liepen drie mannen in donkere kleding hem tegemoet. Eén van de mannen heeft inhammen in het haar en een gezet postuur. Hij ziet dat de drie mannen de brandgang tussen de perceelnummers 154 en 156 van de [adres 2] ingaan. Verbalisant [verbalisant 1] blijft bij de auto van verdachte staan.
Een andere verbalisant, [verbalisant 2] , loopt de brandgang in. Op een gegeven moment ziet hij door een kier in de schutting een man staan met zijn rug naar hem toe. Deze man staat in de brandgang die parallel loopt aan de eerder genoemde brandgang. De ingang van de tweede brandgang bevindt zich aan de [adres 1] tussen de perceelnummers 37 en 39. Iets verderop in de tweede brandgang ziet hij nog twee mannen gebukt bij een deur staan. De drie mannen slaan op de vlucht als de stilte wordt doorbroken door twee andere agenten die de brandgang in komen. De drie mannen rennen in de richting van de [adres 1] . De verbalisanten roepen: "heterdaad, heterdaad!".
Na ongeveer twintig seconden nadat hij "heterdaad, heterdaad" hoort, ziet verbalisant [verbalisant 1] een man met versnelde pas in de richting van hem en de Opel Vectra komen. De man komt uit de [adres 3] , in de richting van de [adres 1] . Het blijkt verdachte te zijn. Hij herkent verdachte als één van de mannen die hem eerder waren gepasseerd, te weten de man met de inhammen en het gezette postuur. Verdachte heeft een versnelde ademhaling. Verdachte wordt door verbalisant [verbalisant 1] aangehouden. Verdachte
heeft bij zijn aanhouding in zijn jaszak een setje donkere werkhandschoenen, een donkere sok, een multi gereedschapssleutel en een klein zaklampje. Verbalisant [verbalisant 2] relateert dat verdachte één van de mannen is die hij kort daarvoor in de brandgang heeft gezien. Door de politie wordt geconstateerd dat er een schroef is gedraaid in het cilinderslot van de deur waarbij de mannen zijn gezien. Ter hoogte van het slot zat een moet in het kozijn en de deur. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat de betreffende deur de poortdeur naar de tuin van het pand aan de [adres 1] betreft. De bewoner van de woning aan de [adres 4] , welke woning zich op de vluchtroute bevindt, treft onder zijn geparkeerde auto een halve ringsleutel en een cilindertrekker aan. Uit sporenonderzoek blijkt dat de indruksporen op het kozijn en de deur waarschijnlijk zijn veroorzaakt door de aangetroffen cilindertrekker.
Verweer vormverzuim plaatsen peilbaken
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het plaatsen van het peilbaken op de auto van verdachte moet worden aangemerkt als stelselmatige observatie waarvoor een machtiging op grond van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering is vereist. Nu dit bevel niet is gegeven, is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient bewijsuitsluiting te volgen van het aantreffen van verdachte en anderen en van de sporen op de plaats delict.
Het hof stelt vast dat er tegen verdachte geen bevel stelselmatige observatie van kracht was. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, intensiteit, plaats en het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden.
Uit voornoemde feiten volgt dat het niet gelogde peilbaken kortstondig, te weten in dit geval feitelijk vijf dagen, ten aanzien van verdachte in gebruik is geweest en dat zijn auto slechts werd gevolgd bij “reisbewegingen” buiten de woonplaats en omliggend gebied die pasten binnen de in het proces-verbaal gerelateerde modus operandi van verdachte waarbij hij ten tijde van (pogingen tot) inbraken gebruik maakte van zijn auto. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het plaatsen van het peilbaken op de auto van verdachte onder voornoemde omstandigheden niet geschikt is om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het leven van verdachte en dat derhalve van stelselmatige observatie geen sprake is. Het hof is voorts van oordeel dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte door het met toestemming van de officier van justitie plaatsen van een peilbaken op de auto slechts een lichte inbreuk op die levenssfeer betreft zodat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman dat sprake is van een vormverzuim en ziet derhalve geen aanleiding om tot bewijsuitsluiting over te gaan.
Medeplegen
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij tezamen en in vereniging met anderen gepoogd heeft in een woning in te breken. Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Immers gingen verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk naar de woning toe, bevonden zij zich alle drie aan het eind van een doodlopende brandgang in de directe omgeving van de poortdeur met het slot waarin een schroef bleek te zijn gedraaid, zijn zij alle drie gelijktijdig weggerend en is verdachte na achtervolging vanaf de brandgang aangehouden met zogenoemd inbrekersgereedschap in zijn rechterjaszak. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De raadsman van verdachte heeft nog aangevoerd dat op de uitkijk staan niet als medeplegen kan worden aangemerkt. Nog daargelaten dat verdachte niet zelf heeft verklaard dat hij op de uitkijk stond en er in het dossier op zich geen aanleiding is te veronderstellen dat hij de staande man in de directe omgeving van de twee gebukte mannen is geweest, ontbeert het verweer ook feitelijke grondslag nu het handelen van verdachte - zo hij al die achter de twee gebukte mannen staande man zou zijn - vanwege het feit dat hij zich zodanig in de directe omgeving van de andere twee verdachten in het uiteinde van de doodlopende gang bij de poortdeur bevond, dat dit ook gelet op hetgeen verbalisanten overigens qua gezamenlijk optreden hebben waargenomen en het gegeven dat verdachte zogenoemd inbrekerswerktuig meevoerde, niet meer als slechts op de uitkijk staan in de zin van medeplichtigheid kan worden gekenmerkt. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2015 in de gemeente [gemeente] , in het arrondissement Midden‑Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 1] en/of van een besloten erf te weten de (omheinde) achtertuin behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1] weg te nemen één of meer goed(eren) naar hun gading, toebehorende aan [slachtoffer] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders
- een onafgesloten (vlucht)auto in nabijheid van voornoemde woning geparkeerd en
- ( via een brandgang) naar de achterzijde van voornoemde woning zijn gegaan met voorhanden een zaklamp en handschoenen en een gereedschapssleutel en een cilindertrekker en
- een schroef in het cilinderslot van een poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning hebben gestoken en
- met een cilindertrekker, althans een breekvoorwerp, hebben gewrikt tussen een kozijn en de poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging inbraak in een woning, door tezamen en in vereniging naar de woning toe te gaan, een schroef in het slot van de poortdeur te draaien en met een cilindertrekker te pogen het slot open te breken. Verdachte heeft daarmee een gebrek aan respect voor het eigendom van een ander getoond. Voorts heeft verdachte met zijn handelen schade en overlast voor het slachtoffer veroorzaakt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2016 waaruit blijkt dat verdachte al vele malen, onder meer wegens soortgelijke delicten, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Het hof heeft voorts gelet op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 6 maart 2015.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. G.M. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 7 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.