Hof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, nr. 200.214.809, 01 en 02
ECLI:NL:GHSHE:2018:1639
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-04-2018
- Zaaknummer
200.214.809_01 en 02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:1639, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑04‑2018; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:2986
ECLI:NL:GHSHE:2017:2986, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑06‑2017; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:1639
- Wetingang
art. 62b Wet op de rechterlijke organisatie
Uitspraak 19‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Gezag Hoofdverblijf Omgangsregeling Informatie- en consultatieregeling. Verzoeken die appellant heeft gedaan aan het hof (’s-Hertogenbosch) zijn nagenoeg gelijkluidend aan zijn verzoeken welke uit hoofde van eerder door hem ingestelde beroepen tegen voorafgaande rechtbankbeschikkingen reeds bij hof Arnhem-Leeuwarden voorlagen en waarop hof Arnhem-Leeuwarden inmiddels ook heeft beslist. Hof ’s-Hertogenbosch ziet geen aanleiding om tot een herbeoordeling te komen van deze verzoeken, nu niet is vast komen te staan dat er sinds het geven van de beslissing door gerechtshof Arnhem-Leeuwarden sprake is van een wijziging van omstandigheden en evenmin is gebleken dat het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn beschikkingen is uitgegaan van onvolledige of onjuiste gegevens. Hof wijst alle verzoeken van appellant af en veroordeelt hem in de proceskosten.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 april 2018
Zaaknummers: 200.214.809/01 en 200.214.809/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/290500 / FA RK 15-1001
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat ten tijde van het instellen van hoger beroep: mr. F.J.V.H. Stoffels,
thans zonder advocaat.
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant
hierna: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
4. De beschikking van het hof van 29 juni 2017
Bij beschikking van 29 juni 2017 heeft het hof het verzoek van de vader tot verwijzing van zijn hoger beroep en de nevenverzoeken naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen.
5. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Verzoeken van de vader in principaal appel
5.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2017 en zoals nader aangevuld op 10 augustus 2017, heeft de vader verzocht de door de rechtbank Oost-Brabant onder bovenvermeld zaaknummer tussen partijen gewezen beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende (zakelijk en voor zover thans relevant weergegeven):
A). inzake de uitvoerbaarheid bij voorraad
primair:
de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof Arnhem-Leeuwarden het beroep, aldaar bekend onder zaaknummer 200.207.736/01 heeft behandeld en erop is beslist;
subsidiair:
indien het hof het primaire verzoek afwijst, de schorsing uit te spreken met betrekking tot de onderdelen die naar het oordeel van het hof niet uitvoerbaar dienen te zijn;
B). inzake het hoofdverblijf van de minderjarige [de minderjarige]
- Indien het hof van oordeel is dat niet eerst de beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden dient te worden afgewacht inzake de hoofdverblijftoewijzing op basis van de tussen de ouders op 10 april 2013 gesloten overeenkomst:
primair: te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben;
subsidiair: de zaak aan te houden totdat het hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist, en de vader een deskundigenonderzoek toe te staan op grond van artikel 810a Rv en de beslissing inzake het hoofdverblijf van [de minderjarige] aan te houden totdat de aan te stellen deskundige aan het hof heeft gerapporteerd.
C. inzake de contactregeling met de niet-verzorgende ouder
- Indien het hoofdverblijf aan de vader wordt toegewezen:
primair: de beslissing inzake de contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder aan te houden totdat het hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist;
subsidiair: een begeleide contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen conform de beschikking van hof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2015;
meer subsidiair: een niet voor tweeërlei uitleg vatbare begeleide contactregeling vast te stellen conform het advies van de bijzondere curator van 8 juli 2015.
- Indien het hoofdverblijf aan de moeder wordt toegewezen:
tussen de vader en [de minderjarige] een niet voor tweeërlei uitleg vatbare onbegeleide contactregeling vast te stellen:
primair: met om de week een contact, zoals partijen zelf overeengekomen zijn en hebben uitgevoerd tussen 10 september 2012 en 28 februari 2013, waarbij de ‘oversteek’ van [de minderjarige] steeds op school zal plaatsvinden waarbij de vader [de minderjarige] van school ophaalt en haar terugbrengt naar school;
subsidiair: met een wekelijks contact van woensdagmiddag tot donderdagochtend en om de week een weekendcontact van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de ‘oversteek’ van [de minderjarige] op school zal plaatsvinden en de vader [de minderjarige] van school ophaalt en haar terugbrengt naar school;
meer subsidiair: waarbij de ‘oversteek’ van [de minderjarige] nadrukkelijk slechts ten overstaan van/op school als neutrale derde plaatsvindt;
D. inzake de dwangmiddelen
dwangmiddelen aan de moeder op te leggen in de vorm van lijfsdwang voor de duur dat de moeder weigert mee te werken aan de geldende contactregeling;
E. Inzake het gezag
te bepalen dat de vader zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [de minderjarige] ;
F. Inzake de ID-kaart
te bepalen dat de ID-kaart van de minderjarige [de minderjarige] de vader toebehoort;
G. Inzake de inschrijving op de school en de huisarts
te bepalen dat de inschrijving inzake school en huisarts van de minderjarige [de minderjarige] zal zijn:
- bij de Meester Gijbels basisschool te [vestigingsplaats 1] ;
- bij de huisarts [huisarts] te [vestigingsplaats 2] ;
Tot slot heeft de vader verzocht de moeder te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand, althans de kosten van deze procedure.
Verweer van moeder op principaal appel van de vader
5.2.1.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2017, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, behoudens hetgeen door de moeder wordt verzocht in hoger beroep.
Incidenteel appel van de moeder
5.2.2.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen, enkel en alleen voor wat betreft de beslissing inzake het ouderlijk gezag en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat de moeder alsnog wordt belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [de minderjarige] .
Tot slot heeft de moeder verzocht de vader te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, althans in de kosten van deze procedure.
5.2.3.
Bij V-formulier van 15 februari 2018 heeft de moeder haar incidenteel appel (zo begrijpt het hof) aangevuld en ook verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de contactregeling betreft, en opnieuw rechtdoende, verzocht:
- -
om afwijzing van een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] ;
- -
te bepalen dat de moeder niet is gehouden uitvoering te geven aan een informatie- en consultatieregeling althans dat zij uitvoering dient te geven aan een informatieregeling met betrekking tot beperkte zaken.
Verweer van de vader op het incidenteel appel van de moeder
5.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2017, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, althans in de kosten van deze procedure.
5.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vader;
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- -
de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
5.5.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 november 2016;
- -
het V-formulier van 12 mei 2017 van de advocaat van de moeder met één bijlage waarin zij bezwaar maakt tegen verwijzing van de zaak naar hof Arnhem-Leeuwarden;
- -
het V-formulier van 31 mei 2017 van de advocaat van de moeder met één bijlage waaruit blijkt dat de moeder geen mondelinge behandeling wenst om het verwijzingsverzoek te behandelen;
- -
het V-formulier van 1 juni 2017 van mr. Stoffels met één bijlage waaruit blijkt dat de vader evenmin een mondelinge behandeling wenst inzake het verwijzingsverzoek;
- -
de brief van de advocaat van de vader van 17 juli 2017 met bijlagen en een inventarislijst van het volledige procesdossier;
- -
het V-formulier van 25 september 2017 van mr. Stoffels waarin hij zich onttrekt als advocaat van de vader;
- -
de brief van 27 oktober 2017 van mr. Stoffels waarin hij het hof nogmaals meedeelt dat hij zich heeft onttrokken als advocaat van de vader;
- -
het faxbericht van de GI van 23 januari 2018;
- -
de brief van de vader van 14 februari 2018 met bijlagen;
- -
het V-formulier met bijlagen van mr. Daniëls (namens de advocaat van de moeder) van 15 februari 2018, ingekomen ter griffie van het hof op maandag 19 februari 2018;
- -
het V-formulier met bijlagen van advocaat van de moeder van 23 februari 2018;
- -
de brief van de vader van 25 februari 2018 met bijlagen.
5.5.2.
Hoewel de advocaat van de moeder aanvankelijk (zoals blijkt uit haar brief van 23 februari 2018) bezwaar had gemaakt tegen de stukken die de vader rechtstreeks had ingediend bij brief van 14 februari 2018, heeft zij dit bezwaar ter zitting niet gehandhaafd. Het hof zal deze stukken bij de beoordeling betrekken.
5.5.3.
De vader heeft bij brief van 25 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen het V-formulier met bijlagen van mr. Daniëls van 15 februari 2018. Hij heeft deze brief pas op 19 februari 2018 ontvangen en betwijfelt of de brief wel op 15 februari 2018 is verzonden. Ter zitting van het hof heeft de vader dit bezwaar gemotiveerd gehandhaafd.
Nadat het hof de zitting kort heeft geschorst om zich te beraden, heeft het hof partijen medegedeeld dat de brief met de bijlagen in de procedure zal worden betrokken. De vader was immers bekend met deze stukken, zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad.
Het hof zal echter het aanvullend verzoek dat de moeder in haar begeleidende brief bij dit V-formulier van 15 februari 2018 heeft gedaan, dat erop ziet dat de moeder niet wil zijn gehouden om uitvoering te geven aan een informatie- en consultatieregeling, terzijde laten. Gelet op de goede procesorde, had de moeder dit verzoek eerder moeten doen, waartoe zij ook alle gelegenheid heeft gehad, nu de vader reeds in april 2017 hoger beroep heeft ingesteld.
6. De verdere beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
6.1.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat uit een eerdere relatie van de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2003 te Brazilië.
De moeder oefent alleen het gezag over [minderjarige] uit.
6.2.
De moeder en de vader hebben van het najaar 2008 tot medio 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Partijen waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
6.3.
Uit de inhoud van het zeer omvangrijke dossier is -voor zover het hof dit relevant acht in het kader van de huidige beoordeling- het volgende gebleken.
De vader heeft eind 2012 ongeveer twee maanden lang alleen de zorg voor [de minderjarige] en [minderjarige] gedragen, omdat de moeder op dat moment in de crisisopvang verbleef.
Ten aanzien van [minderjarige] :
De moeder heeft daarna ongeveer een half jaar met [minderjarige] in Brazilië verbleven. De vader heeft sinds april 2013 geen contact meer gehad met [minderjarige] . Sinds 21 november 2013 woont de moeder met [minderjarige] weer in Nederland.
Ten aanzien van [de minderjarige] :
In de periode van begin 2013 tot 23 september 2016 verbleef [de minderjarige] bij de vader zonder dat zij contact had met de moeder. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 27 juli 2016 (uitvoerbaar bij voorraad) vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder dient te zijn. Het hiertegen door de vader ingestelde hoger beroep is door het hof op 24 november 2016 verwezen naar hof Arnhem-Leeuwarden.
Uit het dossier is gebleken dat de vader [de minderjarige] niet heeft afgegeven aan de moeder. Hij is met [de minderjarige] vertrokken naar het buitenland. Op 23 september 2016 is [de minderjarige] op het vliegveld van München gescheiden van de vader en herenigd met de moeder.
De vader is strafrechtelijk zowel in eerste aanleg als in hoger beroep schuldig bevonden aan onttrekking van [de minderjarige] aan het opzicht en wettig gezag van de moeder.
Sinds 23 september 2016 verblijft [de minderjarige] bij de moeder. Zij heeft de vader sindsdien niet meer gezien.
6.4.
[de minderjarige] stond onder toezicht van 17 februari 2015 tot 16 juni 2016 en staat in verband met de begeleiding van de wijziging van haar hoofdverblijf opnieuw onder toezicht van de GI sinds 28 juli 2016. Bij beschikking van 3 oktober 2016 is de ondertoezichtstelling definitief uitgesproken. Op 22 september 2017 is de ondertoezichtstelling verlengd met zes maanden.
Bestreden beschikking van 16 februari 2017
6.5.1.
Nadat de rechtbank bij beschikking van 27 juli 2016 onder meer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder had bepaald, is in het vervolg van dezelfde procedure de omgang tussen de vader en [de minderjarige] aan de orde geweest, maar tevens heeft zowel de vader als de moeder de rechtbank nog nadere verzoeken gedaan betreffende [de minderjarige] , die zien op – kort gezegd – ouderlijk gezag, hoofdverblijf, contactregeling en dwangmiddelen, ID-kaart, afgifte van het paspoort, school- en huisartsinschrijving.
Voor de inhoud daarvan verwijst het hof naar de inhoud van het procesdossier eerste aanleg.
6.5.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant:
- -
bepaald dat de geldige ID-kaart van [de minderjarige] aan de moeder toebehoort;
- -
bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleid contact met [de minderjarige] in het omgangshuis van Stichting Kompaan/De Bocht, onder de voorwaarde dat de moeder, voordat het traject van begeleide omgang begint, in het bezit komt van de geldige ID-kaart van [de minderjarige] ;
- -
bepaald dat de verdere invulling van het begeleid contact tussen de vader en [de minderjarige] in nader overleg met de gezinsvoogd zal geschieden;
- -
partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van stichting Kompaan/De Bocht om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide contactregeling en heeft hen bevolen om mee te werken aan de uitvoering van die regeling;
- -
de beslissing op het verzoek van de vader om een contactregeling en om daaraan dwangmiddelen te verbinden aangehouden tot 17 augustus 2017 pro forma;
- -
de proceskosten gecompenseerd.
De beslissingen ten aanzien van ID-kaart en de contactregeling zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het meer of anders verzochte afgewezen, met name de wederzijdse verzoeken om eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [de minderjarige] alsnog bij hem te bepalen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
6.5.3.
De vader is tegen de laatstgenoemde beschikking van 16 februari 2017 op 28 april 2017 in hoger beroep gekomen bij dit hof. Zijn primaire verzoek was om ook dit appel te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar middels het eerder verwezen appel van de vader ook reeds verzoeken van partijen ter zake gezag, omgang en hoofdverblijf van [de minderjarige] voorlagen. Zoals vermeld heeft het hof dit verzoek bij beschikking van 29 juni 2017 afgewezen.
Beschikkingen hof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017
6.6.1.
Ten tijde van de bestreden beschikking (16 februari 2017) waren tussen partijen twee procedures aanhangig bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze zaken zijn door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingevoerd onder de volgende zaaknummers:
200.207.737/01 en 200.207.737/02 naar aanleiding van:
o de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016 (zaaknummer C/01/290500 / FA RK 15-1001) en
o de daarop gevolgde beschikkingen van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 november 2016 (zaaknummers 200.201.955/01 + 200.201.955/02);
200.195.684 naar aanleiding van:
o de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda van 17 februari 2015, verbeterd bij beschikking van 23 april 2015 (zaaknummer C/02/276004 FA RK 14-334) en
o de daarop volgende beschikking van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 augustus 2015 (zaaknummer F200.168.603/01) en
o de beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2016 (zaaknummer 15/05396), houdende cassatie en verwijzing.
6.6.2.
Voor zover thans relevant, heeft de vader het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de volgende verzoeken gedaan:
- -
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem;
- -
indien het hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald:
o vaststelling van een contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] ,
primair: conform de beschikking van hof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2015;
subsidiair: vaststelling van een begeleide contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] conform het advies van de bijzondere curator van 8 juli 2015;
- indien het hoofdverblijf bij de moeder wordt bepaald:
o vaststelling van een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] van:
primair: week op, week af, met overdracht via school;
subsidiair: eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school en elke week van woensdag uit school tot donderdag naar school, met overdracht via school;
meer subsidiair: met overdracht via de school als een neutrale derde.
- oplegging aan de moeder van het dwangmiddel lijfsdwang indien zij weigert mee te werken aan de geldende contactregeling, zulks voor de duur van deze weigering.
De moeder heeft, voor zover thans relevant, het hof Arnhem-Leeuwarden verzocht om haar voortaan te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
6.6.3.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft vervolgens op alle verzoeken die daar voorlagen eindbeslissingen gegeven bij twee beschikkingen van 19 december 2017 onder de zaaknummers 200.207.737/01, 200.207.737/02 en 200.195.684.
Voor zover thans van belang, heeft dat hof – uitvoerbaar bij voorraad – de volgende beslissingen gegeven:
- de moeder belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] , met vernietiging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
- de beschikking van 17 februari 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd.
6.7.1.
Het door de vader op 28 april 2017 ingediende hoger beroep dat thans nog bij dit hof voorligt, richt zich zoals gemeld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2017. De vader formuleert zeven grieven, kort samengevat, als volgt.
Grief 1
Ten onrechte neemt de rechtbank beslissingen inzake het gezag, de hoofdverblijfplaats en de contactregeling genomen, terwijl ze daartoe onbevoegd was. Bij beschikkingen van 4 februari 2014 (rechtbank) en 24 juni 2014 (hof) is aan de vader vervangende toestemming verleend om alle beslissingen te nemen en handelingen te verrichten ten behoeve van [de minderjarige] .
Grief 2
Er is voldaan aan de gronden voor toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de vader. De rechtbank is geheel voorbijgegaan aan de stellingen van de vader, met name dat er na de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2016 een wijziging van omstandigheden is opgetreden doordat de moeder de vader sinds de wijziging van de hoofdverblijfplaats geen enkele plaats meer wil geven in het leven van [de minderjarige] .
Grief 3
De rechtbank is ten onrechte bij het oordeel van 27 juli 2016 gebleven dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder dient te worden bepaald. De rechtbank negeert dat alle redenen, welke ten grondslag lagen aan de beslissing van 27 juli 2016 om het hoofdverblijf te wijzigen naar de moeder, 180 graden zijn gedraaid door toedoen van de moeder. De gewijzigde hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder kan niet in stand blijven.
Grief 4
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De insteek van de moeder was het stopzetten van alle contacten tussen de vader en [de minderjarige] (en ook tussen de vader en [minderjarige] ). De rechtbank doorkruist de juiste rechtsingang die voorligt bij hof Arnhem-Leeuwarden door te beschikken in strijd met de door de Hoge Raad bekrachtigde omgangsregeling bij beschikking van hof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2015. De moeder (en niet de vader) onttrekt [de minderjarige] aan het opzicht en handelt in strijd met hogere afgegeven beschikkingen, maar ook de afgegeven voorlopige voorziening van 4 februari 2014 en het arrest van 24 juni 2014.
De ID-kaart van [de minderjarige] is niet in het bezit van de vader. De omgangsregeling kan daarom niet worden uitgevoerd. Dit is buiten zijn schuld. De vader heeft van het omgangshuis vernomen dat die van niets weten en geen uitvoering kunnen/willen geven aan de bestreden beschikking.
Grief 5
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld over de ID-kaart. De vader heeft deze kaart niet.
Grief 6
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld inzake de inschrijving van de school en de huisarts. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vader en de huisarts en school dienen daarmee in redenering van de rechtbank ongewijzigd in [vestigingsplaats 1] / [vestigingsplaats 2] te zijn.
Grief 7
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de vader beroep heeft ingesteld tegen de beschikking inzake de ondertoezichtstelling van 3 oktober 2016 en dat dat appel zou zijn verwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden. De vader heeft dit niet gedaan.
6.7.2.
Ter zitting van het hof d.d. 27 februari 2018 heeft de vader hieraan, onder meer en voor zover thans relevant, toegevoegd dat hij [de minderjarige] heel graag wil zien en dat hij het gesprek met de GI wenst aan te gaan om dit te realiseren. De vader heeft benadrukt dat hij geen voorwaarden vooraf zal verbinden aan dit gesprek en aan een traject in het Omgangshuis evenmin. Wat de vader betreft mag het contact tussen hem en [de minderjarige] zelfs plaatsvinden met de deuren op slot.
6.8.1.
In haar verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel appel d.d. 27 juli 2017, heeft de moeder – voor zover thans relevant – het volgende aangevoerd.
Ad grief 1
De werking van de beschikking 4 februari 2014 inzake voorlopige voorzieningen inzake door de vader te nemen gezagsbeslissingen is door de in de bodemprocedure door de rechtbank te Breda gegeven beschikking van 17 februari 2015 geëindigd.
Ad grief 2
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is juridisch en feitelijk gewijzigd. Het handelen van de vader na de beschikking van 27 juli 2016 vormde een gewijzigde omstandigheid evenals de ontstane noodzaak om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Bovendien is volgens geldende jurisprudentie het niet normaliseren van betrekkingen tussen partijen tevens een gewijzigde omstandigheid op basis van waarvan een legitiem verzoek tot gezagswijziging kan worden gedaan.
Ad grief 3
De eindbeslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ligt in deze hoger beroepsprocedure niet voor. De rechtbank handhaaft bij de thans door de vader bestreden beschikking de beslissing die de rechtbank eerder bij beschikking van 27 juli 2016 heeft gegeven. De vraag die voorligt is of er zich sinds de beschikking van 27 juli 2016 omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om het hoofdverblijf van [de minderjarige] terug bij de vader te bepalen. De moeder onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in deze.
Ad grief 4
De begeleide omgang is bepaald in een tussenbeschikking, waartegen hoger beroep niet openstaat. De vader blijft hangen in de beschikking van 27 juli 2016. Het feitelijk verloop bewijst het tegendeel van het door de vader veronderstelde.
Ad grief 5
De vader heeft tijdens de zitting bij het hof Arnhem-Leeuwarden in juni 2017 verklaard dat hij de ID-kaart van [de minderjarige] kwijt is. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is door de rechtbank bij de moeder bepaald; de ID-kaart van [de minderjarige] dient daarom in haar bezit te zijn.
Ad grief 6
De vader heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 november 2016, waarbij aan de moeder vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] in te schrijven bij een basisschool en een huisarts in haar woonplaats.
Ad grief 7
De vader heeft inderdaad niet geappelleerd tegen de laatste ondertoezichtstelling.
6.8.2.
Ter zitting heeft de moeder hieraan toegevoegd dat de vader alleen maar bezig is met de strijd en dat hij het belang van [de minderjarige] uit het oog verliest. Hij verscheen in 2015 niet bij de door het hof benoemde bijzondere curator en kwam meerdere afspraken niet na. De vader deed niets voor [de minderjarige] en werkt nog steeds niet mee.
6.9.1.
Het standpunt van de GI luidt als volgt.
De GI is het eens met de beschikkingen van het hof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017. Stichting Sterk Huis (voorheen Stichting Kompaan/De Bocht) heeft de bij de bestreden beschikking gegeven opdracht inzake begeleide omgang aan de rechtbank retour gezonden omdat de vader ondanks meerdere uitnodigingen niet is verschenen. Het argument van de vader, dat de beschikking onuitvoerbaar was omdat hij niet langer beschikte over de vooraf door hem aan de moeder af te geven ID-kaart van [de minderjarige] , gaat niet op, omdat de vader met geen enkele alternatieve oplossing is gekomen en niet is verschenen op de uitnodiging van zowel de jeugdzorgwerker als Stichting Sterk Huis. Tijdens deze afspraken had het probleem van de vermiste ID-kaart besproken kunnen worden en had er tot een oplossing gekomen kunnen worden, zoals het gezamenlijk aanvragen van een nieuwe ID-kaart door de ouders.
De moeder informeert de vader op eigen initiatief uitgebreid over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Deze informatie komt overeen met het beeld dat de GI over [de minderjarige] heeft. De vader reageert hierop met beschuldigingen aan het adres van de moeder dat zij liegt en gefilterde foto’s stuurt. Ook de jeugdzorgwerker wordt door de vader beschuldigd van het verdraaien van de feiten, het achterhouden van informatie en het consequent liegen tegen de vader. De vader heeft zich jegens de jeugdzorgwerker eisend en dwingend opgesteld. Tot op heden is het niet gelukt om tot een constructieve communicatie en samenwerking met de vader te komen. De vader blijft zijn eigen belang boven dat van [de minderjarige] stellen.
In december 2017 is een traject spelobservatie afgerond. Er zijn nog geen conclusies naar voren gekomen. Duidelijk is wel dat [de minderjarige] hulp nodig heeft om zich een compleet beeld te vormen van hetgeen haar de afgelopen jaren is overkomen. Op dit moment lijkt het goed te gaan met haar. Sinds de uitspraken van hof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017 ervaart het gezin van de moeder meer rust, ook al zijn er nog juridische procedures lopende.
6.9.2.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat alle pogingen om met de vader in contact te komen, op niets uitlopen. De vader beroept zich op oude beslissingen die volgens hem nog juist zijn, terwijl die niet meer gelden. De vader wilde vooraf aan het eerste contact met de GI allerlei vragen schriftelijk beantwoord hebben, terwijl de GI slechts van de vader wilde weten of hij bereid was om de regels van het Omgangshuis te accepteren. De GI heeft de vader sinds de Kerstvakantie 2017 drie keer uitgenodigd voor een gesprek. Er vond dagelijks e-mailverkeer plaats met de vader en zelfs de regiodirecteur en de manager hebben zich hierin gemoeid, hetgeen zeer ongebruikelijk is.
De boodschap die [de minderjarige] zou moeten krijgen is, dat zij mag zijn waar ze is. De vader is echter van mening dat er thans sprake van ontvoering van [de minderjarige] door de moeder. Er kan pas weer contact tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvinden, als de vader een andere boodschap gaat uitdragen naar zijn dochter. De GI vreest dat de vader [de minderjarige] het gevoel zal geven dat zij onterecht bij de moeder verblijft; dit beschadigt [de minderjarige] en daarom acht de GI op dit moment contact tussen de vader en [de minderjarige] niet in haar belang.
6.10.
De raad heeft ter zitting verklaard dat iedereen wordt lamgeslagen door alle gerechtelijke procedures. De raad kan zich voorstellen waarom het hof Arnhem-Leeuwarden tot de beschikkingen van 19 december 2017 is gekomen. De raad heeft het hof geadviseerd om aan te sluiten bij deze recent genomen beslissingen van hof Arnhem-Leeuwarden.
Overwegingen hof
Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad (beslispunt A)
6.11.
Nu het hof heden uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen
6.12.
Verzoeken van de vader die thans in dit hoger beroep voorliggen
- -
inzake de hoofdverblijfplaats (beslispunt B);
- -
inzake de contactregeling (beslispunt C);
- -
inzake de dwangmiddelen (beslispunt D);
- -
inzake het ouderlijk gezag (beslispunt E);
- -
inzake de inschrijving school en huisarts (beslispunt G)
6.12.1.
Het hof stelt voorop dat genoemde verzoeken nagenoeg gelijkluidend voorlagen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie rechtsoverweging 6.2.2.) en dat op al deze verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, is beslist bij genoemde beschikkingen van 19 december 2017. Het hof kan daarom slechts tot een herbeoordeling komen van deze verzoeken, hetzij wanneer zou komen vast te staan dat er sinds 19 december 2017 sprake is geworden van een wijziging van omstandigheden, zodat één of meer van de door het hof Arnhem-Leeuwarden gegeven beslissingen niet langer in stand kan/kunnen blijven, hetzij indien zou blijken dat het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn beschikkingen is uitgegaan van onvolledige of onjuiste gegevens. Degene die zich op dit laatste beroept, dient feiten of omstandigheden aan te voeren waarmee de rechter bij zijn beschikking geen rekening heeft kunnen houden of die de informatie waarop of naar aanleiding waarvan de rechter oordeelde, in een geheel ander daglicht stellen.
Naar het oordeel van het hof is het een noch het ander gebleken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
6.12.2.
Voor zover de vader zich beroept op een wijziging van omstandigheden, begrijpt het hof het standpunt van de vader zo, dat hij inmiddels bereid om zijn volledige medewerking te verlenen aan een traject begeleide omgang om tot contactherstel met [de minderjarige] te komen. Naar eigen zeggen is de vader “bereid tot alles”. Hoewel een onvoorwaardelijke coöperatieve houding van de vader een relevante wijziging van omstandigheden zou kunnen opleveren, is het hof van oordeel dat deze enkele toezegging ter zitting daartoe ontoereikend is. Zolang de vader niet de daad bij het woord voegt is de enkele verklaring dat hij “bereid tot alles” is een vrijblijvende bewering die geen wijziging van omstandigheden oplevert. Zoals het hof de vader ter zitting heeft voorgehouden, heeft de vader immers de afgelopen jaren steeds opnieuw laten zien dat hij geen gesprek kan aangaan met de GI en/of het Omgangshuis zonder vooraf allerlei vragen, voorwaarden en condities hieraan te verbinden. Illustratief hiervoor is – onder meer – dat de vader medio 2015 circa 30 e-mails heeft gestuurd aan de bijzondere curator met vragen, opmerkingen, verzoeken en voorwaarden en dat hierdoor een daadwerkelijk gesprek tussen de vader en de bijzondere curator nooit heeft plaatsgevonden. In diezelfde periode heeft Stichting Combinatie Jeugdzorg (SJC) de opdracht in het kader van Intensieve Omgangsbegeleiding (die zag op beide ouders, [de minderjarige] en [minderjarige] ) aan het hof terug gegeven. Een start maken met dit traject bleek voor SJC niet mogelijk, vanwege de vele vragen, opmerkingen en verzoeken die de vader daar had gedaan. Mede op grond van deze negatieve ervaringen, is het hof van oordeel dat van de vader in dit stadium méér mag worden verwacht om te laten zien dat hij daadwerkelijk in staat en bereid is om het contraproductieve patroon van de afgelopen jaren te doorbreken. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de vader ter zitting van het hof van 27 februari 2018 openlijk zijn wantrouwen heeft uitgesproken tegenover de betrokken gezinsvoogdijmedewerker, die door de vader tevens werd beschuldigd van liegen en draaien. Gezien de houding van de vader in het verleden en zijn uitlatingen ter zitting van dit hof, acht het hof de algehele bereidverklaring van de vader op dit moment niet dan wel onvoldoende overtuigend. Dit geldt temeer nu de vader sinds de Kerstvakantie 2017 nog steeds niet is ingegaan op de uitnodigingen van de GI – inmiddels drie – om met de vader in gesprek te gaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds 19 december 2017. De stelling van de vader dat de houding van de moeder ‘180 graden is gekanteld’, omdat zij – en bovendien ook de betrokken gezinsvoogdijwerker – sindsdien moedwillig het contact tussen hem en [de minderjarige] tegenhouden, is in het geheel niet aannemelijk geworden en illustreert aldus evenmin een wijziging van omstandigheden. Dit betoog had de vader overigens ook reeds zonder vrucht tegenover het hof Arnhem-Leeuwarden gevoerd.
6.12.3.
Het hof verwijst verder naar rechtsoverweging 4.35 van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gegeven onder zaaknummer 200.195.684:
“4.35 Voor zover het hof in het vorenstaande niet uitdrukkelijk is ingegaan op door de man gestelde feiten, omstandigheden en verweren, moet daaruit worden afgeleid dat het hof aan die feiten, omstandigheden en verweren
geen dan wel onvoldoende betekenis heeft toegekend bij de beoordeling van de grieven en verzoeken in deze zaak: bespreking van elk van die zeer vele feiten, omstandigheden en verweren acht het hof niet doenlijk.”
en naar rechtsoverweging 4.24 van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gegeven onder de zaaknummers 200.207.736/01 en 02:
“4.24 Voor zover het hof in het vorenstaande niet uitdrukkelijk is ingegaan op door de vader gestelde feiten, omstandigheden en verweren, moet daaruit worden afgeleid dat het hof aan die feiten, omstandigheden en verweren geen dan wel onvoldoende betekenis heeft toegekend bij de beoordeling van de grieven en verzoeken in deze zaak: een bespreking van elk van die zeer vele feiten, omstandigheden en verweren acht het hof van onvoldoende belang omdat deze mede gelet op al hetgeen wel uitdrukkelijk is besproken niet tot andere beslissingen zou leiden.”
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vader zijn standpunt dat gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ten onrechte niet op al zijn stellingen is ingegaan, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Indien de vader niettemin van mening is dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hem hierin tekort heeft gedaan, kan hij daarover in de door hem ter zitting aangekondigde cassatieberoepen tegen de beschikkingen van 19 december 2017 nog klagen.
6.12.4.
Al met al is het hof van oordeel dat de vader binnen deze hoger beroepsprocedure geen nieuwe feiten heeft gesteld, doch zijn (herhaalde) zienswijze heeft gegeven op reeds bekende feiten. In wezen heeft de vader het hof verzocht, de feiten en omstandigheden waarop de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december jl zijn gebaseerd, opnieuw te wegen. Voor een dergelijke weging is in dit hoger beroep geen plaats.
6.12.5.
Concluderend moet worden vastgesteld dat de vader onvoldoende heeft aangevoerd om te oordelen dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van onvolledige en/of onjuiste gegevens is uitgegaan, terwijl evenmin gebleken is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds 19 december 2017, zodat de verzoeken van de vader in het onderhavig hoger beroep dienen te worden afgewezen voor zover zij ook reeds bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voorlagen.
inzake de ID-kaart (beslispunt F)
6.12.6.
Het hof is van oordeel dat dit verzoek eveneens dient te worden afgewezen. De moeder oefent thans alleen het gezag over [de minderjarige] uit, zodat de ID-kaart van [de minderjarige] uitsluitend aan de moeder toekomt.
6.13.
Verzoeken van de moeder die thans in dit hoger beroep voorliggen:
inzake het ouderlijk gezag
6.13.1.
Zoals reeds opgemerkt is het verzoek van de moeder om eenhoofdig het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen, toegewezen bij beschikking van 19 december 2017 (zaaknummer 200.207.736/01 en 02) door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof is van oordeel dat de moeder daarom geen belang meer heeft bij haar verzoek. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
inzake de contactregeling
6.13.2.
De moeder heeft eveneens aan het hof verzocht, in haar aanvullend incidenteel appel, om afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling met [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat de moeder bij deze beoordeling evenmin nog belang heeft, nu gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dit verzoek van de vader reeds heeft afgewezen bij genoemde beschikking van 19 december 2017.
inzake de informatieplicht
6.13.3.
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek om te bepalen dat zij niet is gehouden uitvoering te geven aan een informatie- en consultatieregeling, althans uitvoering te geven aan een informatieregeling met betrekking tot beperkte zaken. Dit verzoek is te laat gedaan en naar het oordeel van het hof in strijd met de goede procesorde (zie rechtsoverweging 5.5.3. van deze beschikking).
Proceskosten
6.14.1.
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten. Het hof ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, voor zover dit het principaal appel betreft. Het hof overweegt dat de vader niet alleen de in het ongelijk gestelde partij is, maar dat hij er bovendien zonder voldoende belang naar heeft gestreefd dit hof te doen beslissen op hoofdpunten welke ten tijde van het instellen van het beroep tussen partijen op basis van hetzelfde feiten-substraat reeds aan de orde waren in beroepen bij een ander hof, in casu het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
6.14.2.
Het hof zal wat betreft de advocaatkosten van de moeder uitgaan van het gangbare liquidatietarief dat in hoger beroepszaken wordt gehanteerd. Uitgaande van tarief II (echtscheidingsprocedures) van € 894,= per punt, begroot het hof de aan de zijde van de moeder gevallen kosten op € 1.788,= (1 punt voor haar verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling in hoger beroep).
Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het griffierecht ad € 313,= dat de moeder aan het hof is verschuldigd.
Het hof stelt het totaalbedrag vast op € 2.101,=.
6.15.
Beslist dient te worden als volgt.
7. De beslissing
Het hof:
op het principaal appel van de vader in beide zaaknummers 200.201.955/01 en /02:
wijst de verzoeken van de vader af;
veroordeelt de vader tot betaling van de door de moeder in de procedure in hoger beroep gemaakte proceskosten, die het hof vaststelt op € 2.101,=;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
op het incidenteel appel van de moeder:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om te bepalen dat zij niet is gehouden uitvoering te geven aan een informatie- en consultatieregeling, althans uitvoering te geven aan een informatieregeling met betrekking tot beperkte zaken;
wijst de overige verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en C. Drent en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.
Uitspraak 29‑06‑2017
Inhoudsindicatie
afwijzing verzoek van appellant tot verwijzing hoger beroep en de nevenverzoeken naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 juni 2017
Zaaknummers: 200.214.809/01 en 200.214.809/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/290500 / FA RK 15-1001_2
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2017 inzake hoofdverblijf, ouderlijk gezag en zorgregeling betreffende de minderjarige dochter van partijen [de minderjarige] .
2. Het geding in hoger beroep
De vader is op 28 april 2017 in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking. Tevens heeft hij verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Uit zijn appelschrift blijkt voorts dat de vader het hof heeft verzocht om verwijzing van zijn appel naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, alwaar reeds voorligt:
(na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad d.d. 8 juli 2016) het beroep, door de vader oorspronkelijk bij het hof ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 februari 2015 en
het beroep, door de vader op 25 oktober 2016 bij het hof ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016, welk beroep het hof op 24 november 2016 naar het hof Arnhem-Leeuwarden heeft verwezen.
Namens de moeder heeft haar advocaat zich bij brief van 12 mei 2017 tegen het verwijzingsverzoek van de vader verzet.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de V6 formulieren van de zijde van de advocaat van de moeder van 31 mei 2017 en de advocaat van de vader van 1 juni 2017.
Partijen hebben het hof schriftelijk medegedeeld dat inzake het verwijzingsverzoek een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
Zoals bepaald in artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is. Het hof is van oordeel dat het verwijzingsverzoek van de vader dient te worden afgewezen. Weliswaar behelst het thans door de vader ingestelde beroep en daarmee samenhangende schorsingsverzoek deels dezelfde geschilpunten als die welke ook eerder aan het hof Arnhem-Leeuwarden zijn voorgelegd, maar het hof ziet in hetgeen is aangevoerd geen reden tot verwijzing van de onderhavige zaken naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
3. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek tot verwijzing naar hof Arnhem-Leeuwarden af;
bepaalt dat de vader de volledige processtukken van de eerste aanleg uiterlijk op 21 juli 2017 aan het hof en de moeder dient over te leggen;
bepaalt voorts dat de moeder uiterlijk tot 8 augustus 2017 de gelegenheid heeft een verweerschrift zowel in de hoofdzaak als in het schorsingsincident in te dienen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, P.M.M. Mostermans en J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.