Rb. Noord-Holland, 05-04-2019, nr. 19.000769
ECLI:NL:RBNHO:2019:2862
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
19.000769
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:2862, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 05‑04‑2019; (Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Verzoek schadevergoeding art. 591a Sv na beklagzaak art. 552a Sv. Verzoek staat los van de onderliggende strafzaak en moet binnen drie maanden na onherroepelijk worden van de beklagbeslissing worden ingediend. Slechts toewijsbaar als bezwaarschrift in de beslagzaak gegrond is verklaard. Redenen van billijkheid zien op het maken van kosten in de beklagzaak. In dit geval toewijsbaar.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19.000769
Parketnummer: 15.005215.19
Uitspraakdatum: 5 april 2019
Beschikking (art. 591a Sv.)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 24 januari 2019 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. J.L. Baar, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker] , verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te (3521 AL) Utrecht, Jaarbeursplein 15,
ten kantore van mr. J.L. Baar, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
- -
€ 3.000,-, wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de klaagschriftprocedure in onderhavige strafzaak;
- -
€ 280,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld, d.d. 25 januari 2019, om te reageren op het verzoek, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Beoordeling
De rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar heeft op respectievelijk 13 november 2018 en 21 december 2018 het klaagschrift ex artikel 552a Sv (rekestnummer 18.008396 en 18.008883), inzake de opheffing van het beslag op twee honden van verzoeker, gegrond verklaard en bepaald dat het gelegde beslag op de honden dient te worden opgeheven.
Tegen die beslissingen is geen rechtsmiddel aangewend. De beslissingen zijn derhalve onherroepelijk geworden.
De rechtbank beschouwt het verzoek als een zelfstandige kwestie die los staat van de uitkomst van de strafzaak. Ongeacht de afloop daarvan kan daarom een verzoek worden gedaan tot toekenning van een kostenvergoeding (ECLI:NL:GHAMS:2018:2683).
Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift (ECLI:NL:HR:2009:BG2191). Het namens verzoeker ingediende verzoekschrift is daarom tijdig ingediend, namelijk binnen drie maanden nadat de beslissing op het klaagschrift onherroepelijk is geworden.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a in verbinding met artikel 90 Sv kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 591a lid 4 Sv is artikel 591 lid 5 Sv van overeenkomstige toepassing, waaruit volgt dat bovenstaande ook van toepassing is op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 552a tot en met 552b Sv. Daarbij merkt de rechtbank op dat een vergoeding uitsluitend mogelijk is bij een gegrond verklaard bezwaarschrift (ECLI:NL:HR:2009:BG2191).
Dat betekent dat indien een klaagschrift op de voet van artikel 552a Sv gegrond wordt verklaard, een verzoek tot kostenvergoeding kan worden toegekend indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ter toetsing ligt dus voor of het billijk is de kosten van de klaagschriftprocedure te vergoeden. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als verzoeker de voortduring van het beslag aan zichzelf te wijten heeft. Uit de beslagbeslissingen volgt dat de beide honden terecht in beslag zijn genomen na een bijtincident, waarbij de honden waren betrokken. Vervolgens bleek uit een eerste gedragstest dat hond [naam hond] onder een aantal voorwaarden naar de eigenaar (verzoeker) terug kon, maar de officier van justitie heeft dat geweigerd. Onder die omstandigheden was verzoeker genoodzaakt om kosten voor de beklagprocedure te maken. Het is billijk om die kosten te vergoeden.
Uit de gedragstest van hond [naam hond] volgde het advies om deze hond te euthanaseren. De beslissing op het daartegen ingediende beklag is na een eerste zitting aangehouden om klager (verzoeker) de gelegenheid te geven een tegenonderzoek te doen verrichten. Nadat dat was gedaan, heeft de rechtbank het klaagschrift alsnog gegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het billijk is om ook de kosten van dit onderdeel van de beklagprocedure te vergoeden.
De rechtbank acht daarom in dit geval gronden aanwezig die de toekenning van een vergoeding rechtvaardigen. Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.
3. Beslissing
De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.280,- (zegge: drieduizend tweehonderd tachtig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 3.000,- wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 280,- wegens de kosten van een raadsman voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, [rekeningnummer] , onder vermelding van “ [verzoeker] .”
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
- -
(als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
- -
(als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
- -
(in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.