type: 1589coll:
Rb. Noord-Holland, 06-04-2022, nr. C/15/321710 / HA ZA 21-576
ECLI:NL:RBNHO:2022:2982
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
06-04-2022
- Zaaknummer
C/15/321710 / HA ZA 21-576
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2022:2982, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 06‑04‑2022; (Bodemzaak)
Uitspraak 06‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Ex-echtgenoten. Levering woning 5 jaar na vonnis waarbij de woning is toebedeeld onder de opschortende voorwaarde van ontslag ex uit de hypotheekschuld. Aanspraak waardestijging? Nee, wel recht op gebruiksvergoeding. Deels vernietiging akte van verdeling.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321710 / HA ZA 21-576
Vonnis van 6 april 2022
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.E. van der Bijl te Haarlem,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.W.J. Hijnen te Beverwijk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 5 januari 2022,
- -
de aanvullende productie G11 van de zijde van de man,
- -
de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis met producties 10 t/m 15 van de zijde van de vrouw,
- -
de mondelinge behandeling van 24 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden,
- -
de pleitaantekeningen van mr. Hijnen n.a.v. akte vermeerdering eis in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in het kort
2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Het huwelijk is op 3 maart 2010 ontbonden. Vijf jaar later is vonnis gewezen inzake de verdeling van de ontbonden gemeenschap, waarbij de woning aan de man is toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheekverstrekker instemt met ontslag van de vrouw uit de verplichtingen uit hoofde van de op de woning rustende hypotheekschuld. Weer ruim vijf jaar later, bij notariële akte van 15 december 2020, heeft de levering van de woning aan de man plaatsgevonden. Partijen discussiëren over de vraag of de vrouw recht heeft op de helft van de waardestijging van de woning over de tussenliggende periode, dan wel recht heeft op een gebruiksvergoeding. In de akte van levering is de vordering van de man op de vrouw vanwege de destijds aanwezige onderwaarde van de woning omgezet in een rentedragende geldlening. De vrouw vordert vernietiging/wijziging van de akte van levering, omdat dit zonder haar toestemming is gebeurd. De man vordert op zijn beurt rectificatie van de akte omdat daarin een aantal onjuistheden staan.
De rechtbank wijst de gevorderde gebruiksvergoeding, alsmede de vordering van de vrouw tot vernietiging van de akte van verdeling, allebei gedeeltelijk toe. De overige vorderingen worden afgewezen.
3. Feiten
3.1.
Partijen zijn op 20 december 1990 gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 24 november 2009 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 3 maart 2010 in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
3.2.
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorde de woning gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: de woning). Ter financiering van de woning hebben partijen een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten ter hoogte van € 238.000,00. De man is na de scheiding in de woning blijven wonen.
3.3.
Bij vonnis van 11 maart 2015 heeft deze rechtbank inzake de verdeling van de ontbonden gemeenschap het volgende overwogen:
‘2.1. De man vordert toedeling van de woning aan hem. De vrouw stemt hier in beginsel mee in. Partijen zijn het er voorts over eens dat de woning tussen hen € 127.500,-- waard is. De woning zal dan ook aan de man worden toegedeeld voor een bedrag van € 127.500,--. Nu partijen dit kennelijk voor ogen hebben zal de rechtbank hier volledigheidshalve bij bepalen dat de toedeling plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheekverstrekker instemt met ontslag van de vrouw uit de verplichtingen uit hoofde van de op de woning rustende hypotheekschuld.
(…)
2.10.
Het in het tussenvonnis en in het voorgaande overwogene leidt tot de slotsom dat de verdeling van de ontbonden gemeenschap zal worden vastgesteld als volgt:
a) aan de man wordt toegedeeld de echtelijke woning, tegen een waarde van € 127.500,-- onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw als hoofdelijk schuldenaar zal worden ontslagen uit haar verplichtingen verbonden aan de op deze woning rustende hypothecaire schuld.
(…)
de rechtbank heeft vervolgens als volgt beslist:
3.1.
beveelt de vrouw om, indien is voldaan aan de in 2.10 onder a) genoemde voorwaarde, op het eerste verzoek van de man daartoe, alle medewerking te verlenen aan de levering van haar onverdeelde helft van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats], waaronder het tekenen van de notariële akte,
3.2.
bepaalt dat, bij gebreke van onmiddellijke voldoening van de onder 3.1. genoemde veroordeling door de vrouw, het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de voor de notariële akte benodigde handtekening van de vrouw,
3.3.
stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast op de wijze als weergegeven in r.o. 2.10. van dit vonnis,
3.4.
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 50.250,-- aan de man, te voldoen bij levering van de onverdeelde helft van de vrouw van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] door haar aan de man en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld.
3.5
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 6.576,57 aan de vrouw, wegens overbedeling ter zake van de in r.o. 2.10. onder b) tot en met d) van dit vonnis genoemde boedelbestanddelen,’
3.4.
Tegen het vonnis van 11 maart 2015 is geen hoger beroep ingesteld zodat het vonnis tussen partijen gezag van gewijsde heeft verkregen.
3.5.
Op 1 januari 2020 is de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 346.00,00.
3.6.
Bij aangetekende brief van 5 maart 2020 heeft de man de vrouw verzocht het door de rechtbank opgelegde bedrag van € 55.250,00 te betalen. De vrouw heeft hier niet aan voldaan.
3.7.
De man heeft vervolgens het vonnis van 11 maart 2015 op 1 december 2020 aan de vrouw laten betekenen.
3.8.
Bij notariële akte van partiële verdeling en levering van 15 december 2020 heeft levering van de woning aan de man plaatsgevonden (hierna: de notariële akte). In de notariële akte is, voor zover van belang, het navolgende bepaald:
‘(…)
De vrouw is niet in persoon verschenen en zij is uitdrukkelijk geen comparante, een en ander in verband met het hierna bepaalde onder het kopje “VERVANGEND VONNIS VOOR MEDEWERKING MEDE-EIGENAAR AAN LEVERING OP GROND VAN ARTIKEL 3:300 LID 2 JUNCTO 3:301 LID 1 BURGERLIJK WETBOEK”
(…)
OVERNAME SCHULD; BETALING
1. De man neemt hierbij de hypotheekschuld geheel voor zijn rekening en zal deze als zijn eigen schuld voldoen; de man vrijwaart de vrouw voor alle aanspraken na de overnamedatum voortvloeiende uit de hypotheekschuld.
De hiervoor vermelde restantschuld zal mede op heden integraal worden afgelost door de man.
2. In verband met de voormelde overbedelingen zijn de deelgenoten overeengekomen als volgt:
Na verrekening van de beide overbedelingsschulden, resteert voor de man een vordering wegens overbedeling groot achtenveertigduizend zeshonderd drieënzeventig euro en drieënveertig eurocent (€ 48.673,43), te weten vijfenvijftigduizend tweehonderd vijftig euro € 55.250,00) minus zesduizend vijfhonderd zesenzeventig euro en zevenenvijftig eurocent
(€ 6.576,57).
Van gemelde vordering wegens overbedeling ad achtenveertigduizend zeshonderd drieënzeventig euro en drieënveertig eurocent (€ 48.673,43) wordt bij deze afstand gedaan, zulks onder de voorwaarde dat de vrouw aan de man schuldig erkent een bedrag in contanten ter grootte van eerder genoemde vordering, groot achtenveertigduizend zeshonderd drieënzeventig euro en drieënveertig eurocent (€ 48.673,43). Ter uitvoering van vorenstaande verklaart de man bij deze schuldig te erkennen voormeld bedrag (hierna te noemen: ‘de hoofdsom’) onder de volgende bepalingen:
a. Over de hoofdsom is vier procent (4%) rente verschuldigd tot het moment van opeisbaarheid en vanaf dat moment de alsdan geldende wettelijke rente;
b. De hoofdsom moet in zijn geheel worden afgelost op de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd van de man;
c. De vrouw is te allen tijde bevoegd tot tussentijdse boetevrije aflossing van de hoofdsom of een gedeelte daarvan;
d. De hoofdsom eveneens direct opeisbaar bij beslag op een goed van de vrouw, bij faillissement of surséance van de vrouw of aanvraag daartoe, en in alle andere gevallen waarin zij het vrije beheer over een of meer van haar goederen verliest, alsmede bij haar overlijden;
e. Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de man aangeeft;
f. De vrouw kan zich niet beroepen op verrekening.
(…)
SLOTVERKLARINGEN
De deelgenoten verklaren:
(…)
3. zij hebben ieder het hen toekomende ontvangen;
4. zij verlenen elkaar met betrekking tot de verdeling van het registergoed over en weer kwijting en décharge;
5. zij doen afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het registergoed, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.’
3.9.
Bij herstelvonnis van 29 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat het bedrag van € 50.250,00, waartoe de vrouw onder 3.4 van het op 11 maart 2015 gewezen vonnis tot betaling is veroordeeld, wordt gewijzigd in een bedrag van € 55.250,00.
4. Het geschil
in conventie
4.1.
De vrouw vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen € 87.576,57, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode vanaf 15 december 2020, dan wel vanaf 3 maart 2021, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
subsidiair
II. voor recht te verklaren dat tussen partijen op grond van art. 6:127 BW verrekening heeft plaatsgevonden inzake de tussen hen over en weer bestaande vorderingen naar aanleiding van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, en dat daardoor resteert een vordering van de vrouw op de man van € 37.326,57, dan wel een bedrag zoals door de rechtbank te bepalen;
III. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw te betalen
€ 37.326,57, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode vanaf 15 december 2020, dan wel vanaf 3 maart 2021, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
meer subsidiair
IV. te bepalen dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te voldoen van 1 mei 2010 tot en met 15 december 2020, dan wel een periode zoals door de rechtbank te bepalen, van in totaal € 133.302,25, dan wel een vergoeding zoals door de rechtbank te bepalen;
primair, subsidiair en meer subsidiair
V. de man te veroordelen in alle kosten van rechtsbijstand die de vrouw heeft moeten maken en alle overige kosten die dit geding met zich brengt, vermeerderd met de wettelijke rente, in het geval de man deze niet binnen veertien dagen na afgifte van het vonnis mocht hebben voldaan;
VI. de man te veroordelen in de kosten die na het af te geven vonnis ontstaan vermeerderd met de wettelijke rente, in het geval de man niet binnen veertien dagen na afgifte van het vonnis aan het vonnis heeft voldaan.
VII. de akte van verdeling d.d. 15 december 2020 te vernietigen, dan wel te wijzigen.
4.2.
De vrouw legt primair aan haar vorderingen ten grondslag dat de woning pas op 15 december 2020 is verdeeld, zodat de kosten en baten pas vanaf die datum alleen aan de man toekomen. De vrouw is ook pas op die datum uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening ontslagen en is aldus de risico’s van het registergoed blijven dragen. De waardestijging van de woning tussen 11 maart 2015 en 15 december 2020 komt daarom voor de helft aan haar toe. Uitgaande van een overwaarde van de woning van € 162.000,00, heeft zij een vordering op de man van € 81.000,00. Daarnaast heeft zij op grond van het vonnis van 11 maart 2015 nog een vordering op de man inzake de verdeling van de overige bestanddelen van € 6.576,57. Uit de slotverklaringen van de notariële akte volgt dat de man geen vorderingen meer op de vrouw heeft. Indien de man nog wel een vordering heeft op de vrouw, dan beroept de vrouw zich subsidiair op verrekening. Meer subsidiair maakt de vrouw aanspraak op een gebruiksvergoeding, omdat – nu de man vanaf mei 2010 alleen in de woning woonde – zij als deelgenoot verstoken was van het gebruik en genot van de woning en recht heeft op schadeloosstelling. Zij heeft bovendien vernomen dat de man de woning al vijf jaar verhuurt. Tot slot vordert de vrouw vernietiging dan wel wijziging van de akte van verdeling, omdat zonder haar toestemming in deze akte de vordering van de man op haar is omgezet in een geldlening.
4.3.
De man voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de in de notariële akte van partiele verdeling en levering, door notaris mr. M. Deubel op 15 december 2020 verleden, onder de rubriek “OVERNAME SCHULD; BETALING” onder punt 2. genoemde zinsnede:
“wordt bij deze afstand gedaan, zulks onder de voorwaarde dat de vrouw aan de man schuldig erkent een bedrag in contanten ter grootte van eerder genoemde vordering, groot (…) € 48.673,43. Ter uitvoering van vorenstaande verklaart de man bij deze schuldig te erkennen voormeld bedrag (…)”
moet worden gelezen als:
“wordt bij deze afstand gedaan, zulks onder de voorwaarde dat de vrouw aan de man schuldig erkent een bedrag in contanten ter grootte van eerder genoemde vordering, groot (…) € 48.673,43. Ter uitvoering van vorenstaande verklaart de vrouw bij deze schuldig te erkennen voormeld bedrag (…)”
II. te verklaren voor recht dat de in de notariële akte van partiele verdeling en levering, door notaris mr. M. Deubel op 15 december 2020 verleden, onder de rubriek “OVERNAME SCHULD; BETALING” onder punt 2a en 2b uitgewerkte voorwaarden waaronder de man zijn vordering van € 48.673,43 te leen heeft verstrekt aan de vrouw, gelijk de vrouw dit bedrag schuldig heeft erkend aan de man, moeten worden gelezen als:
“OVERNAME SCHULD; BETALING
(…)
2. (…)
Van gemelde vordering wegens overbedeling ad achtenveertigduizend zeshonderd drieënzeventig euro en drieënveertig eurocent (€ 48.673,43) wordt bij deze afstand gedaan, zulks onder de voorwaarde dat de vrouw aan de man schuldig erkent een bedrag in contanten ter grootte van eerder genoemde vordering, groot achtenveertigduizend zeshonderd drieënzeventig euro en drieënveertig eurocent (€ 48.673,43). Ter uitvoering van vorenstaande verklaard de vrouw bij deze schuldig te erkennen voormeld bedrag (hierna: ‘de hoofdsom’) onder de volgende bepalingen:
a. over de hoofdsom is vier procent (4%) rente verschuldigd vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de algehele dag van voldoening;
b. de hoofdsom is opeisbaar vanaf het moment van het verlijden van de onderhavige akte van partiële verdeling en levering;
c. de vrouw in te allen tijde bevoegd tot tussentijdse boetevrije aflossing van de hoofdsom of een gedeelte daarvan;
d. het restant van de hoofdsom is eveneens direct opeisbaar bij beslag van een goed van de vrouw, bij faillissement of surséance van de vrouw of aanvraag daartoe, en in alle andere gevallen waarin zij het vrije beheer over een of meer van haar goederen verliest, alsmede bij haar overlijden;
e. alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de man aangeeft;
f. de vrouw kan zich niet beroepen op verrekening.
en uit dien hoofde tevens voor rechte te verklaren dat het door de vrouw aan de man schuldig erkende bedrag van € 48.673,43, direct en in zijn geheel opeisbaar is geworden op de datum waarop voornoemde akte door voor genoemde notaris is verleden, onder de verdere gemelde voorwaarden;
III. de vrouw op grond van het onder II. bepaalde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen de somma van
€ 50.540,11, te vermeerderen met de rente van 4% over dit de hoofdsom vanaf
1 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, althans op een zodanig bedrag en zodanige rente als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
IV. de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen de somma van € 1.606,45, (helft notariskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2021 (datum instellen eis) tot aan de dag van algehele voldoening, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure reconventie, waaronder het salaris van de advocaat;
VI. de vrouw te veroordelen in de nakosten, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, de vrouw daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De nakosten worden in conventie en reconventie begroot op € 255,00 zonder betekening en op € 340,00 na betekening.
4.6.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat in de notariële akte sprake is van twee onjuistheden die voor rectificatie in aanmerking komen. Bij toewijzing van de vorderingen tot rectificatie is de vordering van de man op de vrouw van € 48.673,43 vanaf 15 december 2020 opeisbaar. Vanaf dat moment is de vrouw ook wettelijke rente over deze hoofdsom verschuldigd. Op grond van de notariële akte komen de kosten van de verdeling en levering van de woning voor rekening van de deelgenoten, ieder voor de helft, aldus de man.
4.7.
De vrouw voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat aan het vonnis van 11 maart 2015 tot eind 2020 geen uitvoering is gegeven omdat partijen niet in staat waren aan de in dat vonnis gegeven beslissing te voldoen. De vrouw was (en is) niet in staat om de vordering van de man in verband met de in 2015 aanwezige onderwaarde van de woning te betalen. De man was op zijn beurt niet in staat om de hypothecaire geldlening over te nemen en de vrouw uit de daaraan verbonden hoofdelijke aansprakelijkheid te doen laten ontslaan. Volgens de eigen stellingen van de man waren pas vanaf 2020 de perspectieven voor de man beter, gelet op zijn hogere inkomen en de lagere rente, waarna hij de notaris heeft benaderd om een akte van verdeling op te stellen. De rechtbank volgt de man dan ook niet in zijn betoog dat het aan de tegenwerking door de vrouw is te wijten dat het uiteindelijk tien jaar heeft geduurd voordat de woning aan de man is overgedragen.
5.2.
Ondanks dat partijen al die jaren niet in staat waren om aan het vonnis uitvoering te geven, hebben zij niet besloten tot verkoop van de woning aan een derde over te gaan. Zij hebben evenmin hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 maart 2015. Dit brengt met zich dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en daarmee gezag van gewijsde heeft verkregen. Hetgeen destijds bij vonnis is beslist, is tussen partijen dan ook bindend. Dit betekent dat de veroordeling van de vrouw (bij herstelvonnis) tot betaling van € 55.250,00 aan de man bij levering van de woning aan de man, onverminderd van kracht is. In het vonnis van 11 maart 2015 heeft de rechtbank voorts de waarde waartegen de woning aan de man wordt toebedeeld vastgesteld op € 127.500,00. Ook deze waarde vaststelling is tussen partijen bindend. Het standpunt van de vrouw dat uit dient te worden gegaan van de waarde van de woning op 15 december 2020 en de helft van de waardestijging van de woning in de periode tussen 11 maart 2015 en 15 december 2020 aan haar toekomt, kan dan ook niet worden gevolgd. De primaire en subsidiaire vorderingen in conventie zullen daarom worden afgewezen.
5.3.
De rechtbank zal de meer subsidiaire vordering van de vrouw, waarbij zij aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding, wel (gedeeltelijk) toewijzen. Aanspraak op een gebruiksvergoeding kan worden gemaakt wanneer een in gemeenschappelijke eigendom toebehorende woning door slechts één van partijen wordt bewoond. Anders dan de man betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de woning met het vonnis van 11 maart 2015 (nog) niet opgeheven. De rechtbank heeft in het vonnis van 11 maart 2015 immers expliciet overwogen dat de toedeling van de woning aan de man plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheekverstrekker instemt met ontslag van de vrouw uit de verplichtingen uit hoofde van de op de woning rustende hypotheekschuld. Vast staat dat hieraan tot eind 2020 niet kon worden voldaan. Nu de toedeling van de woning is vastgesteld onder opschortende voorwaarde, is deze eerst met het in vervulling gaan van die voorwaarde tot stand gekomen. Aangezien op grond van artikel 6:22 BW de vervulling van een opschortende voorwaarde geen terugwerkende kracht heeft, is de onverdeeldheid voor wat betreft de woning dan ook eerst op 15 december 2020 opgeheven.
5.4.
Vast staat dat de man met uitzondering van de vrouw het gebruiksrecht van de woning heeft gehad. Nu de woning tot 15 december 2020 ook aan de vrouw in gemeenschappelijke eigendom toebehoorde, heeft de vrouw in beginsel recht op een gebruiksvergoeding. Dat de vrouw niet aan de eigenaarslasten en het onderhoud van de woning heeft bijgedragen, doet daar niet aan af. Deze lasten zullen op de verschuldigde gebruiksvergoeding in mindering kunnen worden gebracht.
5.5.
De rechtbank volgt de man evenmin in zijn betoog dat toewijzing van een gebruiksvergoeding strijdig zou zijn met de tussen partijen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Dat de vrouw een snelle afwikkeling opzettelijk heeft tegengewerkt, blijkt nergens uit. De enkele omstandigheid dat de vrouw over onvoldoende inkomsten en vermogen beschikt(te) om de vordering vanwege de destijds aanwezige onderwaarde aan de man te voldoen, kan haar moeilijk worden verweten.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is toekenning van een gebruiksvergoeding in de gegeven omstandigheden ook overigens gerechtvaardigd. De vrouw had immers gedurende de jaren waarin partijen aan het vonnis geen uitvoering konden geven, verkoop van de woning aan een derde kunnen afdwingen, in welk geval zij mee zou hebben gedeeld in de alsdan gerealiseerde overwaarde (zonder enige vergoeding aan de man verschuldigd te zijn, aangezien deze vordering gekoppeld is aan levering van de woning aan de man). Dat de vrouw hiertoe, naar zij stelt vanuit goed vertrouwen, niet is overgegaan, maakt niet dat zij thans geen enkele aanspraak uit hoofde van haar mede-eigenaarschap meer te gelde zou kunnen maken.
5.7.
De vrouw heeft voor de berekening van de gebruiksvergoeding aansluiting gezocht bij de huurwaarde van de woning. De man heeft de juistheid van de door de vrouw gehanteerde rekenmethode betwist, omdat deze slechts bruikbaar is als sprake is van onderwaarde, terwijl volgens de man sinds medio 2016 sprake was van overwaarde. Deze stellingname kan de man niet baten. Bij de toedeling van de woning aan de man is immers ook uitgegaan van onderwaarde, in verband waarmee de vrouw bovendien is veroordeeld tot betaling van € 55.250,00 aan de man. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw aldus terecht is uitgegaan van de situatie dat sprake is van onderwaarde.
5.8.
Door de man is voorts aangevoerd dat de vrouw haar aanspraken op een gebruiksvergoeding slechts tot over de vijf jaar voorafgaande aan de datum van de dagvaarding geldend kan maken, omdat haar vorderingsrecht van voor die tijd is verjaard. Dit verweer slaagt. Als onbetwist staat vast dat de vrouw voorafgaande aan de onderhavige procedure nimmer op een gebruiksvergoeding aanspraak heeft gemaakt, zodat haar aanspraken na verloop van vijf jaren zijn verjaard. De rechtbank zal de gevorderde gebruiksvergoeding daarom slechts toewijzen over de periode vanaf medio oktober 2016 tot medio december 2020. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat de vrouw voor wat betreft haar oudere (verjaarde) aanspraken een beroep doet op verrekening met de vordering van de man. Op grond van artikel 6:131 BW eindigt de bevoegdheid tot verrekening immers niet door verjaring van de rechtsvordering.
5.9.
Gelet op het voorgaande en uitgaande van de door man voor het overige niet weersproken bedragen, zal de rechtbank de vordering van de vrouw met betrekking tot de gebruiksvergoeding toewijzen voor in totaal (afgerond) € 54.000,00.
Vernietiging/wijziging akte van verdeling?
5.10.
De vrouw heeft voorts gevorderd de akte van verdeling van 15 december 2020 te vernietigen, dan wel te wijzigen. Voor zover zij hieraan ten grondslag legt dat de notaris zich ten onrechte heeft gebaseerd op het vonnis van 11 maart 2015 en de daarbij vastgestelde waarde van de woning, kan zij daarin, zoals hiervoor is overwogen, niet worden gevolgd. Tegen voornoemd vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat partijen daaraan gebonden zijn. De vrouw kan daarom ook geen beroep doen op artikel 3:196 BW.
5.11.
Vast staat dat de man in 2020, toen hij financieel in staat bleek om de hypothecaire geldlening over te nemen, aan de vrouw heeft verzocht medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan hem op basis van het vonnis van 11 maart 2015. Aangezien niet langer sprake was van onderwaarde, maar van overwaarde, heeft de vrouw alleen haar medewerking willen verlenen indien de man zijn vordering op haar vanwege de destijds aanwezige onderwaarde zou kwijtschelden. De man was hiertoe echter niet bereid. Omdat de vrouw haar medewerking weigerde, heeft de man vervolgens met gebruikmaking van het vonnis van 11 maart 2015 de levering gerealiseerd. Het vonnis van 11 maart 2015 voorzag in deze mogelijkheid. Het vonnis bood echter niet de mogelijkheid om daarnaast de vordering van de man op de vrouw tot betaling van € 55.250,00 om te zetten in een geldlening. Vast staat dat de vrouw hier ook niet mee heeft ingestemd. De notaris heeft dan ook ten onrechte in de akte van verdeling opgenomen dat de deelgenoten een omzetting zijn overeengekomen.
5.12.
Partijen zijn evenmin overeengekomen dat de notariële kosten wegens verdeling en levering van de woning voor rekening van hen beide, ieder voor de helft, komen.
5.13.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering tot vernietiging van de notariële akte gedeeltelijk toewijzen en het bepaalde onder “OVERNAME SCHULD; BETALING” onder 2., alsmede artikel 1 van de akte van verdeling en de verklaringen opgenomen onder ‘SLOTVERKLARINGEN’ vernietigen, in die zin dat de rechtbank zal bepalen dat hieraan geen rechtsgevolg toekomt.
in reconventie
5.14.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen zal de rechtbank de vorderingen in reconventie onder I tot en met IV afwijzen. Door gedeeltelijke toewijzing van vernietiging van de akte van levering, is niet meer aan de orde of de betreffende bepalingen voor rectificatie in aanmerking komen.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
5.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, de proceskosten moeten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te voldoen van medio oktober 2016 tot en met 15 december 2020 van in totaal € 54.000,00 (zegge vierenvijftigduizend euro),
6.2.
vernietigt het deel van de akte van verdeling, door notaris mr. M. Deubel op 15 december 2020 verleden, onder de rubriek ‘OVERNAME SCHULD; BETALING’ onder punt 2, artikel 1 en onder de rubriek ‘SLOTVERKLARINGEN’, in die zin dat aan het hierin bepaalde geen rechtsgevolg toekomt,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑04‑2022