FED 2014/105
Uitleg ‘temporele eis’ in de houdsterverliesregeling van art. 20 lid 4 Wet VPB 1969
HR 19-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2682, m.nt. P.G.H. Albert
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 september 2014
- Magistraten
Overgaauw, Bavinck, Van Loon, Koopman, Van Kalmthout
- Zaaknummer
13/03975
- Conclusie
A-G Wattel
- Noot
P.G.H. Albert
- JCDI
JCDI:ADS273749:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:2682, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑09‑2013
- Wetingang
Art. 20 Wet VPB 1969
Essentie
Uitleg ‘temporele eis’ in de houdsterverliesregeling van art. 20 lid 4 Wet VPB 1969
Uitspraak
Het geschil betreft een verliesbeschikking.
OP HET BEROEP IN CASSATIE VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN OVERWEEGT DE HOGE RAAD:
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft als doel het verrichten van houdster- en financieringsactiviteiten.
2.1.2.
Tot en met 8 augustus 2008 had belanghebbende een als deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) aan te merken belang van 100 percent in [A] GmbH. De liquidatie van deze deelneming ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.