HR, 06-07-2010, nr. S 08/03471
ECLI:NL:HR:2010:BM5077
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
S 08/03471
- LJN
BM5077
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5077, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5077
- Vindplaatsen
NJ 2010/511 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van aangeefster als getuige doen steunen op de grond dat de noodzaak tot het horen van genoemde getuige niet is gebleken. Aldus heeft het Hof de juiste maatstaf toegepast. Nu het verzoek echter onmiskenbaar mede ertoe strekte de verklaring van aangeefster op haar betrouwbaarheid te toetsen, is het oordeel van het Hof dat het verzoek tot het horen van de aangeefster, wier in het verzoek bedoelde verklaring nadien door het Hof tot het bewijs is gebezigd, moet worden afgewezen op de grond "dat een ander volgens verdachte jegens hem iets fout heeft gedaan (...) thans niet aan de orde" is, zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Conclusie AG: anders.
6 juli 2010
Strafkamer
nr. S 08/03471
ABG/AW
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 juli 2008, nummer 24/001141-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdachte om aangeefster [aangeefster] als getuige te horen.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 20 september 2006 te Leeuwarden en/of Groningen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangeefster], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte meermalen brieven naar die [aangeefster] gestuurd waarin hij zegt dat zij ziek is en/of familie en/of vrienden van die [aangeefster] gebeld en medegedeeld dat zij ziek is en/of een stoornis heeft en dat dat de reden is waarom de relatie tussen verdachte en [aangeefster] voorbij is en/of meermalen de moeder van die [aangeefster] bezocht en verteld dat die [aangeefster] een stoornis heeft en dat dat de reden is waarom de relatie voorbij is en/of DVD's gemaakt waarin verdachte aangeeft wat er met [aangeefster] aan de hand is en waarom de relatie voorbij is en deze vervolgens naar die [aangeefster] verzonden en/of die [aangeefster] meermalen thuis opgezocht en/of gedreigd de ramen van de woning in te gooien en/of is verdachte haar woning binnengedrongen en/of telkens mail naar die [aangeefster] verzonden en/of die [aangeefster] meermalen gebeld en/of een boekwerk over die [aangeefster] geschreven en vervolgens verspreid onder vrienden van haar waarin hij veel onwaarheden over haar vermeld en/of waarin hij stelt dat zij zou lijden aan een dissociatieve identiteitsstoornis."
2.3.1. Het in het middel bedoelde verzoek is door de verdachte gedaan ter terechtzitting van het Hof van 26 juni 2008. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij geeft als reden op ten onrechte te zijn veroordeeld.
De raadsman deelt hierop - zakelijk weergegeven - nog het volgende mede:
Het verhaal van verdachte verschilt veel met het verhaal van [aangeefster]. De vraag is hoe je de contacten die tussen hen hebben plaatsgevonden en die door hen verschillend zijn beleefd, moet duiden.
De voorzitter deelt mondeling mee de korte inhoud van de stukken in het dossier, waaronder de inhoud van de volgende na de terechtzitting van 20 november 2007 aan het dossier toegevoegde stukken: (...)
- een gefaxte brief van de raadsman van 11 juni 2008, waarin wordt verzocht [aangeefster] als getuige op te roepen voor de zitting van vandaag.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - het volgende:
Het is niet waar wat [aangeefster] heeft verklaard. Ze heeft de feiten in een verkeerde context geplaatst. Mijn behoefte aan de waarheid is heel groot. Het moet duidelijk worden dat zij leugens over mij heeft verteld. Ik wil dat zij als getuige verklaart hoe de zaak werkelijk in elkaar zit. Ik heb namelijk zelf sinds september 2004 last van smaad en laster gepleegd door [aangeefster].
De advocaat-generaal deelt - zakelijk weergegeven - het volgende mede:
Het verzoek van de verdachte om [aangeefster] als getuige te horen dient te worden afgewezen, nu hiertoe geen noodzaak bestaat.
Na een korte onderbreking voor beraad deelt de voorzitter - zakelijk weergegeven - het volgende mede:
Het hof gaat bij de behandeling van de zaak uit van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Dat een ander volgens verdachte jegens hem iets fout heeft gedaan is thans niet aan de orde. Het verzoek om [aangeefster] als getuige te horen wordt afgewezen, nu hiervoor geen noodzaak is."
2.3.2. De in het hierboven weergegeven proces-verbaal vermelde brief van de raadsman van de verdachte van 11 juni 2008 houdt het volgende in:
"[Aangeefster] heeft een belastende verklaring afgelegd. De verdediging zou graag van de gelegenheid gebruik maken om haar naar aanleiding van deze verklaring een aantal kritische vragen te stellen. Voor een goede beoordeling van de zaak is het noodzakelijk dat de aangeefster als getuige wordt gehoord."
2.4. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van de aangeefster als getuige doen steunen op de grond dat de noodzaak tot het horen van genoemde getuige niet is gebleken. Aldus heeft het Hof de juiste maatstaf toegepast. Nu het verzoek echter onmiskenbaar mede ertoe strekte de verklaring van de aangeefster op haar betrouwbaarheid te toetsen, is het oordeel van het Hof dat het verzoek tot het horen van de aangeefster, wier in het verzoek bedoelde verklaring nadien door het Hof tot het bewijs is gebezigd, moet worden afgewezen op de grond "dat een ander volgens verdachte jegens hem iets fout heeft gedaan (...) thans niet aan de orde" is, zonder nadere motivering - die ontbreekt - niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 6 juli 2010.