Einde inhoudsopgave
Pensioenwet
Artikel 150a Experimenten
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
03-06-2023, Stb. 2023, 216 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van de effecten van de mogelijkheid om een pensioenregeling aan zelfstandigen aan te bieden ten einde het sparen voor de oude dag onder zelfstandigen te stimuleren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 65, 70, 117 en 120 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van de wet wordt afgeweken.
2.
Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt dan wel tot het tijdstip waarop duidelijk is dat het voorstel van wet niet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Onverminderd het eerste lid is deze wet met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de zelfstandige die deelneemt in een pensioenregeling die wordt uitgevoerd in het kader van een experiment als bedoeld in het eerste lid.
4.
Bij de uitvoering van een experiment als bedoeld in het eerste lid kan de pensioenuitvoerder persoonsgegevens van gewezen deelnemers uitsluitend voor het in het eerste lid omschreven doel verwerken.
5.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.
6.
Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.
7.
De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.