CBb, 28-02-2013, nr. AWB 09/982 B
ECLI:NL:CBB:2013:BZ5582
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
28-02-2013
- Zaaknummer
AWB 09/982 B
- LJN
BZ5582
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2013:BZ5582, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28‑02‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn - zowel in de bestuurlijke als rechterlijke fase is sprake van overschrijding redelijke termijn
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/982 28 februari 2013
9500
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. drs. J.F. Schutte, werkzaam bij Brabers corporate counsel te Den Haag,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, te Den Haag (hierna: NMa),
gemachtigden: mr. G.J. Rutten, mr. J.M. Strijker-Reintjes en L.M. Brokx, JD, LL.M, allen werkzaam bij NMa.
Waaraan voorts als partij deelneemt:
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat),
gemachtigde: drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak.
1. Het procesverloop
Bij uitspraak van 28 augustus 2012 (LJN BX7257) heeft het College beslist op het hoger beroep van appellante. Daarbij heeft het College bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de aan appellante op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te vergoeden schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden in de bestuurlijke en in de rechterlijke fase, en heeft het College de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Appellante, NMa en de Staat hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven over het verzoek om schadevergoeding. Voorts hebben appellante, NMa en de Staat schriftelijk toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, waarop het College het onderzoek heeft gesloten.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1
In zijn uitspraak van 28 augustus 2012 heeft het College vastgesteld dat de redelijke termijn voor de bestuurlijke besluitvorming alsmede de redelijke termijn voor de rechterlijke beoordeling in beroep en in hoger beroep zijn overschreden.
2.2
NMa heeft erkend dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase in dit geval is overschreden met 6 maanden. Uitgaande van het in vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van het College van 3 maart 2009, LJN BH6281) gehanteerde bedrag van € 500,-- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden resulteert dit volgens NMa in een schadevergoeding van € 500,--. Mede gelet op de toelichting van appellante op haar verzoek om schadevergoeding waarin zij eveneens van dit bedrag uitgaat ziet het College aanleiding om de schadevergoeding voor appellante in de bestuurlijke fase in de door NMa voorgestane zin vast te stellen.
2.3
Ten aanzien van de rechterlijke fase in beroep en in hoger beroep tezamen staat vast dat de redelijke termijn met 1 jaar en 4 maanden is overschreden. De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vertraging aan de rechter is te wijten en dat er om die reden in de voorliggende zaak aanleiding bestaat aan appellante een vergoeding aan te bieden van eveneens € 500,-- per half jaar van de overschrijding. Dit resulteert in een schadevergoeding van € 1.500,--. Het College ziet aanleiding om de schadevergoeding voor appellante in de rechterlijke fase vast te stellen in de door de Staat voorgestane zin.
2.4
Gelet op het vorenstaande komt het College tot de slotsom dat het verzoek om schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt en appellante een bedrag van in totaal € 2.000,-- aan schadevergoeding toekomt.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College:
- -
wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- -
veroordeelt NMa om aan appellante een schadevergoeding te betalen van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro);
- -
veroordeelt de Staat om aan appellante een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-- (zegge: vijftienhonderd euro).
Aldus gewezen door mr. W.A.J. van Lierop, mr. E.R. Eggeraat en mr. A. Gerbrandy, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2013.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. A. Douwes