Hof Amsterdam, 26-07-2011, nr. 200.045.292/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR3958
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-07-2011
- Magistraten
Mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen, G.C.C. Lewin
- Zaaknummer
200.045.292/01
- LJN
BR3958
- Roepnaam
Regiopolitie Amsterdam Amstelland
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR3958, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑07‑2011
Uitspraak 26‑07‑2011
Mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen, G.C.C. Lewin
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M. Zwennes, te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIOPOLITIE AMSTERDAM AMSTELLAND,
gevestigd te Amsterdam,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. G.J.H Houtzagers, te Den Haag.
1. Het verdere verloop van geding in hoger beroep
1.1
Voor het procesverloop tot het tussenarrest van het hof van 11 januari 2011 verwijst het hof naar dat arrest. Partijen worden hierna wederom [appellante] en de Regiopolitie genoemd. Bij tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten. Partijen hebben ieder een akte genomen. [Appellante] ter zitting van 22 februari 2011 en de Regiopolitie op 22 maart 2011.
1.2
Ten slotte is opnieuw gevraagd arrest te wijzen.
2. Verdere beoordeling in hoger beroep
2.1
Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor dat [appellante] op 26 of 27 juli 2005 aangifte heeft gedaan van een straatroof. Zij zou in de nacht van 26 juli 2005 om 3:20 uur over het Museumplein te Amsterdam zijn gelopen in de richting van het Roelof Hartplein. Zij zou een brommer van achteren hebben horen aankomen en een hevige ruk aan haar arm hebben ervaren. Vervolgens zou zij hebben gevoeld dat haar tas van haar schouder werd getrokken waarna de brommer met daarop twee personen doorreed. [Appellante] zou hebben gezien dat het verzekeringsplaatje van de brommer was voorzien van de getallen 2 en 5.
In de gestolen tas zaten € 130, in contanten, sleutels, een agenda en een mobiele telefoon. De politie heeft de aangifte van straatroof opgenomen. Vervolgens is, na verkregen toestemming van de Officier van Justitie, op 27 juli 2005 een telefoontap op de mobiele telefoon aangebracht. Een dag later is achterhaald welke SIM-kaart in het toestel van [appellante] zat en wat het nummer daarvan was. Vervolgens zijn de NAW-gegevens opgevraagd; zonder resultaat omdat sprake was van een prepaid kaart. Op 29 juli 2005 zijn de gegevens opgevraagd van degene met wie de gebruiker van de telefoon (inmiddels) regel-matig belde. Daaruit bleek dat de gebruiker waarschijnlijk werkte op een markt. Uit op 3 augustus 2005 uitgeluisterde gesprekken bleek de voornaam van de gebruiker en werd door degene die hij belde gevraagd om een nummer van een andere persoon. Het nummer van degene met wie de gebruiker belde is getraceerd door onderzoek te doen in de GBA, evenals de persoon die bij het nummer hoorde waarom werd gevraagd. Op 6 augustus 2005 is verder onderzoek gedaan aan de hand van met de telefoon gevoerde gesprekken en werd in kaart gebracht wie met het toestel belde en met wie werd gebeld (inclusief adres). Uit deze gesprekken werd de identiteit van de gebruiker duidelijk, alsook zijn verblijfplaats en de plaats waar hij werkte. Daarvan werd proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op die dag werd ook toestemming verleend voor aanhouding van de als verdachte aangemerkte gebruiker. Voordat de gebruiker werd aangehouden, werd op de werkplek van de gebruiker op de markt, door een agent gebeld naar het nummer van de mobiele telefoon. De agent constateerde dat de gebruiker het toestel pakte en bij de tweede keer bellen opnam, waarbij hij ook zijn naam noemde. Ook daarvan werd proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 9 augustus werd de gebruiker aangehouden in de woning bij zijn vriendin. De gebruiker is voor verhoor meegenomen naar het politiebureau. Hij verklaarde de telefoon te hebben gekocht. Op de telefoon bevonden zich door de gebruiker gemaakte foto's van 15 juli 2006, mitsdien ruim vóór de datum van de vermeende diefstal met geweld. Ook verklaarde de leidinggevende van gebruiker desgevraagd aan de politie dat hij de gebruiker al 5 à 6 weken voor diens aanhouding met het toestel had gezien. Hierop is de gebruiker heengezonden. [Appellante] werd vervolgens op het politie bureau ontboden.
2.3
Toen bleek dat [appellante] de mobiele telefoon twee maanden daarvoor was kwijtgeraakt bij de wasserette.
2.4
Nadat zij twee weken na het kwijtraken van de mobiele telefoon de op het toestel betrekking hebbende bescheiden had gevonden, heeft [appellante] aangifte van diefstal gedaan. Zij wilde met het proces-verbaal van de aangifte gratis een nieuwe telefoon krijgen.
2.5
Op 9 augustus 2005 is [appellante] aangemerkt als verdachte ter zake van het doen van een valse aangifte. Op 17 augustus 2005 is proces-verbaal daarvan opgemaakt.
2.6
De Regiopolitie heeft [appellante] op 17 augustus 2005 aangeschreven tot betaling van een bedrag van een tot € 306,53 beperkt bedrag ter zake van schadevergoeding. [Appellante] heeft dit bedrag betaald.
2.7
In dit geding vordert [appellante] die betaling terug, vermeerderd met schadevergoeding. Zij baseert de vordering op onverschuldigde betaling en voor zover het de schadevergoeding betreft op onrechtmatige daad.
2.8
Het hof stelt voorop dat het doen van valselijk aangifte van een strafbaar feit, met het oogmerk om daarvan zelf financieel beter te worden, jegens de Regiopolitie onrechtmatig en aan [appellante] toerekenbaar is. Het is niet de taak van de Regiopolitie om [appellante] behulpzaam te zijn bij het langs deze weg verkrijgen van financieel voordeel. [Appellante] wist of had moeten weten dat de Regiopolitie kosten zou maken in verband met het onderzoek naar de door haar gefabuleerde gebeurtenissen, zonder dat daarmee een belang was gediend dat de politie zich moest aantrekken. Daarmee heeft zij de Regiopolitie op kosten gejaagd, met het enkele doel zelf gratis een nieuwe mobiele telefoon te bemachtigen. Dat is een schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm die mede strekt tot bescherming van het belang van de Regiopolitie zodat aan het relativiteitsvereiste is voldaan.
Niet gesteld is bovendien dat het budget van de Regiopolitie mede is afgestemd op het doen van onderzoek naar de door [appellante] aangegeven maar nooit plaatsgehad hebbende straatroof, zodat de Regiopolitie daadwerkelijk in haar vermogenspositie is geschaad door het, naar aanleiding van de valse aangifte, door de Regiopolitie investeren van menskracht en materieel in dat nodeloze onderzoek.
2.9
Daarmee komt de vraag aan de orde of verhaal van kosten door de Regiopolitie langs privaatrechtelijke weg een onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling oplevert.
2.10
Het hof stelt vast dat het Wetboek van Strafrecht, meer in het bijzonder titel VIII, Misdrijven tegen het openbaar gezag, waarin artikel 188 is opgenomen, geen regeling bevat die verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg afsluit. Ook het Wetboek van Strafvordering en de Politiewet bevatten zo'n regeling niet.
Evenmin bestaan er andere regelingen die tot eenzelfde resultaat voor de Regiopolitie leiden en waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat verhaal langs privaatrechtelijke weg de desbetreffende regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Met name stelt het hof vast dat strafrechtelijke afdoening middels een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a lid 2 aanhef en onder d Wetboek van Strafvordering, de Regiopolitie geen soelaas biedt nu zij in dit geval niet zelfstandig een strafbeschikking met een voor executie vatbare verplichting tot betaling aan de staat van een geldsom ten behoeve van de Regiopolitie kan uitvaardigen.
2.11
Niet is voorts gebleken dat het bestaan van de regeling van afdoening middels strafbeschikking met schadevergoeding door tussenkomst van het Openbaar Ministerie of het bestaan van de mogelijkheid om als benadeelde partij in een strafvorderingsprocedure ten overstaan van de rechter schadevergoeding te vorderen, meebrengt dat de belangen van [appellante] in het kader van die regelgeving(en), mede in verband met de aard van de aan de Regiopolitie opgedragen taak en de aard van de door haar gemaakte kosten, tot onaanvaardbare doorkruising van die regeling(en) leidt, als door de Regiopolitie voor verhaal van haar schade langs privaatrechtelijke weg wordt gekozen.
2.12
In het onderhavige geval, waarin iemand aangifte doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, met als oogmerk het dienen van een rechtens niet te respecteren eigenbelang, terwijl hij bovendien weet of moet begrijpen dat die aangifte voor het overige geen enkel belang dient, kan het kostenverhaal mitsdien niet als een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regelingen ter zake van de politietaken worden beschouwd.
2.13
Als laatste komt in dit verband nog aan de orde of de Regiopolitie recht heeft op vergoeding tot een bedrag van € 306,53.
Naar stelling van [appellante] kunnen kosten die betrekking hebben op onderzoek niet worden aangemerkt als onnodig en dus schadeveroorzakend omdat door dit onderzoek aan het licht is gekomen dat [appellante] valse aangifte had gedaan. Alleen het onnodig opnemen van de valse aangifte heeft (mogelijk) tot schade geleid volgens [appellante].
2.14
Naar oordeel van het hof gaat dit betoog niet op. Pas op 9 augustus 2005 is [appellante] als verdachte van het misdrijf van valse aangifte aangemerkt. Voordien was er voor de Regiopolitie geen aanleiding ervan uit te gaan dat het verhaal van [appellante] niet waar zou zijn en zij dus nodeloos kosten voor onderzoek naar die door [appellante] gestelde feiten deed. Pas vanaf 9 augustus 2005 is dan ook strafrechtelijk onderzoek naar valse aangifte gedaan. Dat voordien onderzoek is gedaan naar feiten die achteraf nooit zijn gebeurd en feiten die uit dat onderzoek blijken aanleiding zijn geweest voor de verdenking van valse aangifte en mogelijk als bewijs van de schuld van [appellante] aan dat strafbare feit konden worden gebruikt, brengt weliswaar mee dat dit onderzoek enig nut heeft gehad, maar daarmee nog niet dat de kosten daarvan niet als schade op [appellante] kunnen worden verhaald.
2.15
Dat [appellante] is aangetast in haar persoon door de bejegening zijdens de Regiopolitie is niet voldoende onderbouwd zodat haar daarop betrekking hebbende vordering om die reden reeds strandt.
2.16
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] de proceskosten van de Regiopolitie moeten vergoeden.
3. Beslissing
Het hof:
wijst de vordering af;
verwijst — uitvoerbaar bij voorraad — [appellante] in de proces-kosten, voor zover aan de kant van de Regiopolitie gevallen, op € 313, voor verschotten, op € 2.682, voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de dag waarop dit arrest wordt uitgesproken.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011 door de rolraadsheer.