Hof Amsterdam, 14-10-2014, nr. 200.128.991/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:4259
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
200.128.991/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:4259, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑10‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:664, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Uitzenden beeldmateriaal met herkenbare persoon in ‘promo’ misdaadprogramma. Uitleg boetebeding in vaststellingsovereenkomst. Matiging bedongen boete.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.128.991/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/528671 / HA ZA 12-1280
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake
SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
verblijvend te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P.E. Halfens te Nieuwegein.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna SBS en [geïntimeerde] genoemd.
SBS is bij dagvaarding van 12 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2013, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en SBS als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Van de zijde van SBS is op 6 augustus 2013 een gegevensdrager ter griffie gedeponeerd.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 april 2014 doen bepleiten, SBS door mrs. J.A.K. van den Berg en S.D. Brommersma, beiden advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. SBS heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
SBS heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het uit hoofde van het bestreden vonnis door SBS aan hem betaalde, met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
SBS heeft op 10 oktober 2002, met een herhaling op 16 januari 2003, een aflevering van het programma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ uitgezonden met als titel ‘De huurmoorden’. Onderwerp van de aflevering was de mogelijke betrokkenheid van [geïntimeerde] en zijn toenmalige echtgenote bij de voorbereiding van een drietal huurmoorden. In de aflevering zijn beelden vertoond die zijn gemaakt met een verborgen camera. Op die beelden zijn onder meer te zien [geïntimeerde], zijn toenmalige echtgenote, zijn dochter[A], zijn zuster [B] en de dochter van [B], [C].
3.1.2.
[geïntimeerde] en zijn echtgenote zijn op een tijdstip na de uitzending ter zake van beraming van de huurmoorden veroordeeld tot een vrijheidsstraf.
3.1.3.
Op 27 maart 2007, met een herhaling op 3 juli 2007, zijn beelden uit de hiervoor onder 3.1.1 bedoelde aflevering door SBS opnieuw uitgezonden in het kader van het programma “De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen’. Op 11 juni 2008 is dat opnieuw gebeurd in een nieuwe aflevering van hetzelfde programma.
3.1.4.
[geïntimeerde],[A] en [B] hebben naar aanleiding van deze laatste uitzendingen SBS in kort geding gedagvaard. [C] heeft zich aan hun zijde gevoegd. Ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van 24 juni 2008 is daarop tussen partijen een schikking bereikt die in het proces-verbaal van de zitting is vastgelegd. De schikking houdt onder meer in:
‘SBS zegt toe op straffe van verbeurte van een boete van € 15.000,- per overtreding geen beelden als uitgezonden op 11 juni 2008 en in 2002 met betrekking tot[geïntimeerde], [A], [B] en [C] meer te zullen uitzenden, behoudens indien zich ter zake van deze kwestie nieuwe feiten/ontwikkelingen voordoen, waardoor die beelden actualiteitswaarde kunnen krijgen. Bij uitzending in dat laatste geval zullen de gezichten van [A], [B] en [C] onherkenbaar worden gemaakt, voor zover zij zelf geen aanleiding voor die actualiteit zijn.’
[geïntimeerde], [A], [B] en [C], allen partij bij de vaststellingsovereenkomst, zullen in het vervolg gezamenlijk [geïntimeerde] c.s. worden genoemd.
3.1.5.
SBS heeft op 16 december 2010 om 19:57 uur, om 21:14 uur en om 22:07 uur en op 17 december 2010 om 00:57 uur een zogenoemde promo uitgezonden voor het jubileumprogramma ‘15 jaar Peter R. de Vries misdaadverslaggever’. Op 16 december 2010 om 23:10 uur heeft SBS een zogenoemde bumper, een verkorte versie van een promo, uitgezonden. De promo en de bumper bevatten beeldmateriaal van de opnamen met de verborgen camera van[A] en [B]en [C], afkomstig uit de onder 3.1.1 genoemde aflevering. Het beeldmateriaal heeft telkens een duur van circa 1,5 seconden. SBS heeft de uitzending van de promo’s en de bumper gestaakt nadat de advocaat van [geïntimeerde] c.s. haar op 17 december 2010 erop had gewezen dat zij met de uitzending daarvan inbreuk maakte op de schikkingsovereenkomst. In de jubileumuitzending van Peter R. de Vries zijn de beelden niet gebruikt.
3.1.6.
SBS heeft ter zake van het boetebeding een bedrag van € 15.000,- aan [geïntimeerde] c.s. voldaan.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd SBS te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 60.000,-, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 17 december 2010. Hij heeft daartoe aangevoerd dat SBS door de uitzending van de vier promo’s en de bumper in totaal vijf maal het verbod uit de schikkingsovereenkomst heeft overtreden zodat hem vijf maal de boete van € 15.000,- toekomt. Daarvan heeft SBS inmiddels een bedrag van € 15.000,- voldaan zodat zij hem nog € 60.000,- verschuldigd is. SBS heeft aangevoerd dat de schikkingsovereenkomst ziet op de heruitzending van de aflevering als geheel en dat in dit geval slechts korte fragmenten zijn uitgezonden. Die fragmenten zijn zodanig kort dat de betrokkenen niet zijn te herkennen. Van inbreuk op de schikking is dan ook geen sprake, zo stelt zij. Subsidiair heeft SBS verzocht om matiging van de boete op de voet van artikel 6:94 BW. De rechtbank heeft de verweren van de zijde van SBS verworpen en de vordering van [geïntimeerde] onverkort toegewezen, met wettelijke rente vanaf 4 februari 2011. De rechtbank heeft daarbij SBS veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [geïntimeerde].
3.3.
SBS stelt bij haar grieven I en II wederom aan de orde dat bij een juiste uitleg van de overeenkomst de conclusie dient te worden getrokken dat geen sprake is geweest van overtredingen als in die overeenkomst bedoeld. Zij heeft dan ook geen boetes verbeurd, zo stelt zij. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.4.
De overeenkomst definieert de met een boete te bestraffen gebeurtenis als het uitzenden van ‘beelden als uitgezonden op 11 juni 2008 en in 2002’. Tussen partijen is niet in geschil dat wordt gedoeld op (beelden van) de afleveringen als nader aangeduid onder 3.1.1 en 3.1.3. SBS heeft in eerste aanleg betoogd dat bedoeld is haar te verbieden de gehele aflevering te herhalen. Voor een dergelijke uitleg geeft de tekst van de overeenkomst echter geen aanleiding; het beding verbiedt immers uitdrukkelijk het uitzenden van beelden en noemt niet het uitzenden van de gehele aflevering. Ook de omstandigheden waaronder de tekst van de overeenkomst tot stand is gekomen bevatten geen aanwijzing voor de uitleg dat is bedoeld het herhalen van (slechts) gehele afleveringen te verbieden. De overeenkomst werd immers gesloten in verband met een kort geding dat [geïntimeerde] c.s. hadden aangespannen nadat in 2008 gedeelten van de aflevering uit 2002 waren herhaald. Het ligt dan ook voor de hand dat partijen in elk geval hebben bedoeld dat het verbod betrekking heeft op het uitzenden van gedeelten van de afleveringen, in elk geval van gedeelten van de aflevering uit 2002. Ook de strekking van de overeenkomst, volgens SBS - zoals bij haar grieven weergegeven - het beschermen van de privacy van de [geïntimeerde] c.s., geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de door SBS voorgestane uitleg de juiste is. Immers, ook het uitzenden van gedeelten van de aflevering kan leiden tot het schenden van de privacy van betrokkenen. Het hof verwerpt dan ook het betoog van SBS dat een verbod op uitzending van de gehele aflevering was bedoeld.
3.5.
Het hof gaat dan ook ervan uit dat partijen hebben bedoeld dat SBS een boete verbeurt elke keer dat zij beelden van de gewraakte aflevering(en) uitzendt. Dat betekent dat [geïntimeerde] in beginsel bij elke uitzending van enig onderdeel van het beeldmateriaal van deze afleveringen een beroep op het boetebeding toekomt. SBS staat, zo begrijpt het hof haar stellingen, nog een uitleg voor waarbij een ondergrens van het verbod bestaat in die zin dat zij geen boete verbeurt voor zover het uitzenden van de beelden geen daadwerkelijke inbreuk maakt op de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s.. Dit omdat doel en strekking van de overeenkomst is de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. te beschermen, zo betoogt SBS. Dit zou betekenen dat het SBS ondanks de overeenkomst vrij staat beelden van de aflevering te gebruiken voor zover daarmee de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. niet in het geding komen. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn, volgens SBS, als het gaat om korte fragmenten waarop geen van de betrokkenen herkenbaar voorkomt.
3.6.
Het hof is van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijk ondergrens, SBS in dit geval geen beroep daarop toekomt. Daartoe is het volgende redengevend. SBS heeft aangevoerd dat het in dit geval gaat om beelden waarop [A], [B] en [C] weliswaar voorkomen maar niet herkenbaar zijn, dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat deze beelden zonder vermelding van enige context of naamsvermelding werden uitgezonden. Het is niet aannemelijk, zo stelt SBS, dat zij voor een dergelijk gebeurtenis een zo hoge boete zou accepteren. [geïntimeerde] voert echter aan dat[B] wel degelijk herkenbaar in beeld komt. [geïntimeerde] wijst erop dat naar aanleiding van de uitzending van de fragmenten derden richting [geïntimeerde] c.s. hebben gereageerd en dat zij vervolgens hun raadsman hebben verzocht contact op te nemen met SBS. SBS heeft deze gang van zaken niet uitdrukkelijk betwist zodat deze vast staat. Het hof concludeert daaruit dat herkenning van [B] in elk geval voor zekere personen mogelijk is geweest. Daarbij komt dat de beelden weliswaar zonder vermelding van het oorspronkelijke onderwerp of andere context zijn vertoond, maar dat deze wel zijn uitgezonden als promotiemateriaal voor het (bekende) misdaadprogramma waarin deze oorspronkelijk zijn uitgezonden. Een en ander is voldoende voor het oordeel dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. door de uitzending in het geding zijn gekomen.
Hieraan doet niet af dat [B], zoals SBS aanvoert, mogelijk alleen voor direct betrokkenen herkenbaar in beeld is gekomen. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor een dergelijk beroep kan naar het oordeel van het hof niet de eis worden gesteld dat sprake is van herkenbaarheid van [B] of van de andere betrokkenen bij het algemene publiek. In dit verband is evenmin van belang dat slechts één van de betrokkenen in beeld is gekomen, alleen al omdat [geïntimeerde] c.s. nu eenmaal familie van elkaar zijn en zij bovendien in de oorspronkelijke uitzending allen in verband met elkaar in beeld komen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [B] slechts (daadwerkelijk) aan de hand van stilstaande beelden kan worden herkend, zoals SBS min of meer erkent (memorie van grieven onder 47), dan is dat naar het oordeel van het hof voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor zover dit al het geval is, hebben derden immers in het vertonen van de beelden aanleiding gezien deze (nogmaals) stilstaand te bekijken en vervolgens [geïntimeerde] c.s. daarover in te lichten. Het is ook geenszins op voorhand uit te sluiten dat derden op enig moment met technische hulpmiddelen stilstaande beelden van de promo’s en de bumper zullen bekijken.
3.7.
Het hof merkt nog op dat de promo en de bumper bij gelegenheid van het pleidooi zijn vertoond. Het hof heeft waargenomen dat niet valt uit te sluiten dat derden [B] op de beelden hebben herkend. Doorslaggevend voor het hiervoor weergegeven oordeel is echter niet de eigen waarneming, welke ook nog eens van beperkte betekenis is doordat [B] niet ter zitting aanwezig was, maar dat vast staat dat derden [B] daadwerkelijk hebben herkend.
3.8.
Het voorgaande betekent dat de - door SBS gestelde - ondergrens van het boetebeding betreffende gebeurtenissen waarbij de privacy van [geïntimeerde] c.s. in het geheel niet in het geding is gekomen, in dit geval naar het oordeel van het hof niet in beeld komt. SBS is dan ook ten aanzien van de uitzendingen een boete verschuldigd.
3.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven I en II falen.
3.10.
SBS voert bij grief III aan, kort gezegd, dat de boete niet door [geïntimeerde] kan worden opgeëist omdat alleen [B] herkenbaar in beeld is geweest. SBS verwijst daarbij naar haar in eerste aanleg gevoerde verweer dat [geïntimeerde] weliswaar stelt te handelen namens [A], [B] en [C] maar daarvan geen enkel bewijs overlegt. Zij voert voorts aan dat de herkenning van slechts één persoon niet rechtvaardigt dat het boetebedrag in zijn geheel is verbeurd en doet in verband daarmee een beroep op matiging van de boete. [geïntimeerde] stelt in zijn reactie op deze grief dat de betrokkenen hun rechten op de door SBS verbeurde boetes aan hem hebben gecedeerd en overlegt bij zijn memorie van antwoord (als productie 5) stukken waaruit deze cessies zouden blijken.
3.11.
De advocaat van [B] en [C] heeft, zo blijkt uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken, aan de advocaat van [geïntimeerde] geschreven dat zijn cliënten akkoord gaan met een verdeling van, zo begrijpt het hof, de inmiddels door SBS betaalde € 15.000,- en tevens met de voorwaarde dat [geïntimeerde] de rechten van [B] en [C] verkrijgt die voortvloeien uit een eventueel hoger beroep of een bodemzaak voortvloeiend uit de onderhavige kwestie. Eerstgenoemde advocaat verzoekt namens zijn cliënten het geld zo spoedig mogelijk bij SBS op te eisen en te verdelen. SBS heeft betwist dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van [B] aan [geïntimeerde] van het meerdere. Zij wijst erop dat [B] zich thans op het standpunt stelt dat zij haar rechten nooit aan haar broer heeft overgedragen of heeft willen overdragen. Zij heeft naar haar eigen zeggen daar enkel mee ingestemd vanwege de druk die haar broer op haar uitoefende, aldus SBS. Het hof passeert dit verweer. De enkele stelling dat [B] thans stelt dat zij slechts met de overdracht heeft ingestemd vanwege de druk van haar broer is, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, onvoldoende om te concluderen dat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. Dit betekent dat ook het aanbod van SBS om haar stellingen omtrent de bevoegdheid van [geïntimeerde] te bewijzen door het doen horen van [B] en [C], onvoldoende concreet is en zal worden gepasseerd. De stelling dat het vreemd is dat de cessie dateert van voor het opheffings-kort geding en de raadslieden van [geïntimeerde] (kennelijk: destijds) niets konden vertellen over documenten waaruit een cessie blijkt, is in het licht van de thans geproduceerde bescheiden evenmin voldoende redengevend voor de conclusie dat er geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden.
3.12.
Bij gebreke van verdere betwisting van de zijde van SBS, gaat het hof ervan uit dat [B], [C] en[A] hun rechten inzake de verbeurde boetes hebben gecedeerd aan [geïntimeerde]. Dit betekent dat grief III faalt voor zover SBS daarbij stelt dat de boete niet door [geïntimeerde] kan worden opgeëist omdat alleen [B] herkenbaar in beeld is geweest. Voor zover SBS bij deze grief een beroep doet op matiging van de boete, zal het hof dit betrekken bij de bespreking van de grieven V en VI.
3.13.
SBS betoogt bij grief IV dat de rechtbank in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 4.7 een onjuiste interpretatie heeft gegeven van de verklaring van [Y] (verder:[Y]) die namens haar als gevolmachtigde ter comparitie in eerste aanleg was verschenen. Volgens haar heeft[Y] niet bedoeld te zeggen dat de beelden van de uitzendingen van Peter R. de Vries door de producent vaak laat worden aangeleverd om de kans op een tijdig verbod beperkt te houden, maar slechts dat de beelden laat worden aangeleverd omdat er vanwege de gecompliceerdheid en gevoeligheid van de uitzendingen altijd tot het laatste moment daaraan wordt gewerkt. Wat daarvan verder zij, het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat SBS het risico heeft te dragen van haar eigen werkwijze. De grief faalt dan ook.
3.14.
De grieven V en VI van SBS betreffen haar beroep op matiging van de boete op grond van artikel 6:94 BW. SBS wijst daartoe naar de aard van de uitzending, naar de geringe aantasting van de privacybelangen en daarmee de geringe schade voor [geïntimeerde] c.s., naar het ontbreken van opzet aan haar zijde en naar het feit dat zij de uitzending van de promo’s onmiddellijk heeft gestaakt nadat zij door de advocaat van [geïntimeerde] was gewezen op de mogelijke inbreuk op de vaststellingsovereenkomst.
3.15.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende. Artikel 6:94 BW bepaalt dat de rechter een bedongen boete slechts kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
3.16.
Het hof gaat bij de beoordeling van het beroep op matiging van de bedongen boete uit van de volgende omstandigheden. De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen nadat SBS meermalen een uitzending had gewijd aan de betrokkenheid van [geïntimeerde] en zijn toenmalige echtgenote bij huurmoorden, ter zake waarvan zij beiden zijn veroordeeld tot vrijheidsstraffen. De uitzendingen duurden, naar SBS bij gelegenheid van het pleidooi onbetwist heeft gesteld, ruim 57 minuten (in 2002) en ruim 4 minuten (in 2007) en daarin waren [geïntimeerde] c.s. allen herkenbaar in beeld. Niet is gesteld dat[A], [B] en [C] in de uitzendingen, anders dan als familieleden van [geïntimeerde], direct met de huurmoorden in verband werden gebracht. De vaststellingsovereenkomst sluit niet uit dat de beelden opnieuw worden uitgezonden indien zich nieuwe feiten of ontwikkelingen voordoen. Daarbij wordt wel toegezegd dat in dat geval de gezichten van [A],[B] en[C] onherkenbaar worden gemaakt. De thans gewraakte uitzendingen betreffen promotiebeelden ter aankondiging van een bekend misdaadprogramma. De van betrokkenen vertoonde beelden duren anderhalve seconde en daarin komt alleen [B] herkenbaar in beeld. De beelden worden niet op enige wijze toegelicht. De beelden zijn in een tijdsbestek van vijf uren vijf maal herhaald en SBS is op verzoek van [geïntimeerde] c.s. onmiddellijk gestopt met de uitzending daarvan.
3.17.
Het beroep van [geïntimeerde] op het boetebeding is aldus gegrond op de herhaalde uitzending van zeer korte fragmenten zonder dat daaraan, behoudens het verband met het misdaadprogramma, enige context wordt gegeven. In de fragmenten is slechts een van de betrokkenen - zeer kort - herkenbaar in beeld geweest. Dit betekent dat het voor de hand ligt dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. slechts in beperkte mate zijn aangetast, ook al is het fragment vijf maal herhaald. SBS voert in verband daarmee aan dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. beperkt zal zijn geweest. [geïntimeerde] voert omtrent de door [geïntimeerde] c.s. geleden schade alleen in algemene termen aan dat het ondoenlijk is vast te stellen wat de schade is die hoort bij de opmerkingen, intimidatie, bedreigingen, vernielingen en het steeds lastiger vinden van een baan of school na iedere uitzending. Vast staat, zo stelt [geïntimeerde], dat vrijwel geen van de familieleden door de beelden en de herhalingen daarvan in staat is geweest een normaal leven op te bouwen en een betaalde baan te vinden (memorie van antwoord 100). [geïntimeerde] vermeldt echter geen concrete incidenten die zich hebben voorgedaan na de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat deze zich niet hebben voorgedaan. Wat [geïntimeerde] zelf betreft heeft voorts te gelden dat hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf in verband met de destijds in de uitzendingen aan de orde gestelde huurmoorden. Hij licht niet toe wat de gevolgen daarvan zijn geweest en welke schade daarnaast specifiek het gevolg is van de uitzendingen van SBS, laat staan dat hij concreet toelicht wat de uitzendingen van de promo’s aan de door hem gestelde gevolgen hebben bijgedragen. Dat had gelet op de omstandigheden wel op zijn weg gelegen. Dit klemt te meer omdat hij zelf niet in beeld is geweest in de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. SBS wijst voorts terecht erop dat bij de vaststellingsovereenkomst aan [A] en aan [B], overigens tegen finale kwijting, een bedrag van € 1000,- als vergoeding van de schade wegens het op 11 juni 2008 opnieuw uitzenden van de beelden is toegekend. [geïntimeerde] had mede in verband daarmee nader moeten toelichten waaruit de schade door de uitzending van de promo’s concreet bestaat. De schade door de eerdere uitzendingen is wat [A] en [B] aangaat immers afgedaan terwijl, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat de fragmenten die thans te zien zijn geweest, na de eerdere in verhouding daarmee langdurige uitzendingen, daaraan hebben toegevoegd. Het hof gaat dan ook met SBS ervan uit dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. als gevolg van de uitzendingen van 16 en 17 december 2010 nihil is geweest en dus niet in verhouding staat tot het thans (bovenop het reeds door SBS betaalde bedrag van € 15.000,-) gevorderde bedrag van € 60.000,-.
3.18.
Het Hof let bij haar oordeel tevens op de aard van de overeenkomst. Die houdt geen absoluut verbod in op het herhalen van de beelden. Wat [geïntimeerde] zelf betreft staat het SBS vrij de beelden te herhalen indien deze actualiteitswaarde krijgen omdat zich nieuwe feiten of ontwikkelingen voordoen. In dat geval worden de gezichten van [A], [B] en [C] weliswaar onherkenbaar gemaakt, als zij aan die actualiteitswaarde niet hebben bijgedragen, maar ook wat hen aangaat is geen sprake van een absoluut verbod op het uitzenden van de beelden. Een en ander betekent dat partijen kennelijk niet ervan uit zijn gegaan dat het uitzenden van de beelden onder alle omstandigheden ongeoorloofd is.
3.19.
De overeenkomst is gesloten nadat in enkele afleveringen uitgebreid aandacht is besteed aan de huurmoorden en [geïntimeerde] c.s. allen herkenbaar in beeld zijn gekomen. Gelet op de aanleiding om de overeenkomst te sluiten en op de aard van de overeenkomst is te concluderen dat [geïntimeerde] het beding heeft ingeroepen ter zake van een gering te noemen overtreding. [geïntimeerde] bedoelt bovendien, gelet op de omvang van zijn vordering, het beding vijfmaal in te roepen. Het gevolg daarvan, de verschuldigdheid van een bedrag van in totaal € 75.000,-, is gelet op het ontbreken van aantoonbare schade, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, is naar het oordeel van het hof een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof zal de verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 15.000,-. Dit komt overeen met het bedrag dat SBS zou hebben verbeurd bij een eenmalige overtreding van het boetebeding. Het hof acht de onderhavige situatie, een geringe overtreding van het beding welke zich vijfmaal heeft voorgedaan binnen een tijdsbestek van vijf uren, daarmee gelijk te stellen, in elk geval voor wat betreft de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde] c.s. Het hof neemt bij zijn oordeel tot deze matiging van de boete tevens in aanmerking dat het boetebeding mede tot doel heeft SBS aan te sporen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en partijen het bedrag dat zij als boete zijn overeengekomen kennelijk passend hebben geacht voor het bereiken van dit doel.
3.20.
Dit betekent dat de grieven V en VI slagen. De vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. SBS heeft immers al € 15.000,- aan [geïntimeerde] betaald.
3.21.
Grief VII hoeft bij gebrek aan belang niet te worden besproken.
3.21.
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen. De bewijsaanbiedingen zullen dan ook worden gepasseerd.
3.22.
De grieven V en VI slagen en de overige grieven falen of hoeven bij gebrek aan belang niet te worden besproken. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen SBS reeds ingevolge het vonnis heeft betaald. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het door [geïntimeerde] gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van het uit hoofde van het vonnis waarvan beroep door appellante aan hem betaalde bedrag van € 66.825,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2013;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van SBS begroot op € 1.789,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 1.938,71 aan verschotten en € 4.893,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.E. Molenaar en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.