Hof Amsterdam, 23-07-2019, nr. 23-001382-19
ECLI:NL:GHAMS:2019:2750
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-07-2019
- Zaaknummer
23-001382-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Jeugdstrafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:2750, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑07‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1345
Uitspraak 23‑07‑2019
Inhoudsindicatie
jeugd, bevestigiing behalve tav de aan de vw opgelegde taakstraf verbonden bijzondere voorwaarden en beslissing op vordering BNP, herhaald verzoek om aanhouding ivm niet verschijnen moeder afgewezen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001382-19
datum uitspraak: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-684394-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de BRP op het adres [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Bespreking herhaald verzoek om aanhouding
De raadsman heeft bij pleidooi een herhaald verzoek om aanhouding van de behandeling van deze strafzaak gedaan gelet op het niet verschijnen van de moeder van de verdachte ter terechtzitting.
Het hof overweegt als volgt. Nu de raadsman aan zijn herhaald verzoek om aanhouding geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd dan aan zijn voorafgaand aan de voordracht door de advocaat-generaal gedane verzoek om aanhouding, welk verzoek ter terechtzitting door het hof is afgewezen, wijst het hof dit herhaalde verzoek af.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de aan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf verbonden bijzondere voorwaarden en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Tevens zal het hof de op te leggen straf naar aanleiding van het onderzoek in hoger beroep aanvullend motiveren.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 4 primair en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren met aftrek, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 uren van deze taakstraf, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren met aftrek, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 uren van deze taakstraf, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De minderjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een bestelauto met behulp van een valse sleutel en aan schuldheling van een scooter. Daarmee heeft de verdachte slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De door de verdachte gestolen bestelauto is als gevolg van het rijgedrag van de verdachte ernstig beschadigd, hetgeen ook blijkt uit de door de benadeelde partij ingediende vordering. Door zich daarnaast schuldig te maken aan schuldheling van een scooter heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voertuigen. Tot slot heeft de verdachte zich bij zijn aanhouding door een verbalisant verzet. Uit dergelijk handelen blijkt dat de verdachte onvoldoende gezag heeft voor personen met openbaar gezag belast. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een first offender voor diefstal van een auto 80 uur taakstraf dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie genoemd, voor schuldheling van een goed met een waarde van meer dan € 150,00 20 uur taakstraf en voor wederspannigheid eveneens 20 uur taakstraf.
Het hof heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 23 november 2018, de aanvullende brief van de Raad van 5 juli 2019 alsmede de toelichting ter terechtzitting van de vertegenwoordigers van de Raad en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS Jb&Jr).
Mevrouw [naam 1] heeft namens de WSS Jb&Jr ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte sinds juni dit jaar meedoet aan een traject bij Back on Track. Dat dit traject er inmiddels toe heeft geleid dat de verdachte is aangemeld voor een ROC Top opleiding in de ICT, zoals door hem ter terechtzitting is verklaard, is mevrouw [naam 1] niet bekend. De verdachte is voorts aangemeld voor begeleid wonen bij Multipluszorg en bij Lijn 5 voor begeleiding in de thuissituatie. Verder is de verdachte onder behandeling bij Arkin. Ten aanzien van deze behandeling merkt mevrouw [naam 1] op dat zij er niet mee bekend is of deze behandeling thans nog doorloopt. Volgende week heeft de verdachte een zitting in verband met overtreding van de Leerplichtwet en een zitting in verband met een dreigende uithuisplaatsing, dit laatste omdat er grote zorgen zijn over de thuissituatie. Mevrouw [naam 1] heeft tot slot medegedeeld dat zij pas vandaag van de verdachte heeft begrepen dat hij inmiddels niet meer bij zijn tante, maar bij een neef onderdak vindt.
Mevrouw [naam 2] heeft, in het verlengde van de bevindingen van mevrouw [naam 1], namens de Raad ter terechtzitting naar voren gebracht dat er veel zorgen zijn over de ontwikkeling van de verdachte en dat het van belang is dat, ook na zijn 18e verjaardag als zijn ondertoezichtstelling stopt, er een begeleidend kader blijft, zowel met het oog op de basale behoeften van de verdachte als de verwerking van zijn trauma’s en de begeleiding bij zijn gedragsproblematiek. Ter terechtzitting heeft de Raad een deels voorwaardelijke taakstraf geadviseerd met de algemene voorwaarden en de volgende bijzondere voorwaarden:
meewerken aan dagbesteding (thans Back on Track)
meewerken aan een begeleid wonen traject bij Multipluszorg
meewerken aan begeleiding door Lijn 5 en
meewerken aan behandeling door Arkin.
Het hof heeft acht geslagen op een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2019, waaruit enerzijds volgt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar anderzijds ook blijkt van een nieuwe dagvaarding ter zake van een vermogensdelict.
Het hof weegt mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof deelt de zorgen van de Raad en acht ter voorkoming van het opnieuw plegen van strafbare feiten een begeleidend kader noodzakelijk, onder meer vanwege de thans instabiele leefsituatie van de verdachte. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf zoals door de rechtbank opgelegd, met algemene en nader te vermelden bijzondere voorwaarden passend en geboden. Met de opgelegde voorwaarden beoogt het hof de verdachte structuur en hulpverlening te bieden waarmee hij stappen voorwaarts kan en ook zal moeten zetten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.894,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering onder aftrek van een bedrag van € 6,00 (de op de factuur van de [bedrijf] vermeld staande remolie). Dit resulteert in een vordering in hoger beroep van € 3888,95.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt, en subsidiair heeft hij bepleit deze af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof stelt vast dat dat de vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende onderdelen:
-nota van [bedrijf] van 28 september 2018
(minus de daarop vermelde posten APK, achterlicht unit RA
en banden prop en minus de kosten voor remolie): € 2809,00
-kosten vervanging bootsleutels: € 50,00
-nota van (Un)limited Projects van 6 oktober 2018 kosten
wegslepen en vervangende auto: € 709,95
-kosten vanwege het gedurende een dag niet kunnen werken: € 320,00
in totaal € 3888,95.
Het hof merkt het deel van de vordering dat voortkomt uit de nota van de autogarage aan als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen strafbare feit, waarbij het hof de kosten voor het arbeidsloon (nu deze deels ook zien op de niet gevorderde posten APK, achterlicht Unit RA en bandenprop) schat op € 320,00 (in plaats van de gevorderde € 350,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade, in totaal € 2779,00, gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en voor een bedrag van € 30,00 zal worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is ten aanzien van de bootsleutels en het vervangend vervoer onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de bootsleutels niet heeft (kunnen) vervangen en dat hij de factuur van (Un)limited Projects niet hoeft te betalen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 759,95 zal worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kosten vanwege het gedurende een dag niet kunnen werken onvoldoende heeft onderbouwd. Dit gedeelte van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit onderdeel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de, aan de deels voorwaardelijk opgelegde taakstraf, verbonden bijzondere voorwaarden en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling stelt van Arkin, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd laat begeleiden door Lijn 5, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd meewerkt aan (het vinden van) dagbesteding dan wel onderwijs volgt volgens rooster.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.779,00 (tweeduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 789,95 (zevenhonderdnegenentachtig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.779,00 (tweeduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 september 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]