Rov. 4.1.1–4.1.8 van het bestreden arrest.
HR, 23-10-2009, nr. 08/00297
ECLI:NL:HR:2009:BJ7314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-10-2009
- Zaaknummer
08/00297
- Conclusie
Mr. Keus
- LJN
BJ7314
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7314, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7314
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7314, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7314
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0789
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0789
Uitspraak 23‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Geschil over de vraag of medisch specialist verplicht deelnemer in pensioenfonds is (81 RO).
23 oktober 2009
Eerste Kamer
08/00297
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. L.A. van der Niet,
t e g e n
STICHTING PENSIOENFONDS MEDISCHE SPECIALISTEN,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. C.J.J.C. van Nispen, thans mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Stichting.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 2 november 2004 de Stichting gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, zowel primair als subsidiair [eiser] als goed opposant te verklaren en [eiser] te ontheffen uit de verplichtingen voortvloeiend uit het door de Stichting te zijner laste op 28 september 2004 uitgevaardigde dwangbevel, bij deurwaardersexploot op 5 oktober 2004 aan [eiser] betekend.
De Stichting heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 augustus 2005 [eiser] tot goed opposant verklaard en [eiser] ontheven van de verplichtingen uit voormeld dwangbevel.
Tegen dit vonnis heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 25 september 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzet van [eiser] tegen het dwangbevel ongegrond verklaard en [eiser] tot kwaad opposant verklaard.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 oktober 2009.
Conclusie 04‑09‑2009
Mr. Keus
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiser]
eiser tot cassatie
tegen
Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten
(hierna: de Stichting)
verweerster in cassatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser], een dermatoloog werkzaam in een privékliniek, als verplicht deelnemer in zin van art. 1 van het pensioenreglement van de Stichting kan worden aangemerkt en of het met die werkzaamheden verworven inkomen tot de pensioengrondslag van art. 42 van het pensioenreglement behoort.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
De Stichting is een beroepspensioenfonds als bedoeld in art. 1 lid 1 onder f Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling2.. De Stichting is belast met de uitvoering van de beroepspensioenregeling voor medische specialisten. Deelneming in deze pensioenregeling, die is neergelegd in de statuten en in het pensioenreglement van de Stichting, is bij krachtens voornoemde wet (art. 2 lid 1) afgegeven beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 18 juni 1973, Stcrt. 121, verplicht gesteld:
‘voor de medische specialisten, die zijn ingeschreven in het register van erkende medische specialisten, bedoeld in het huishoudelijk reglement van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, in Nederland het beroep van medische specialist uitoefenen, in Nederland wonen en voor zover het mannelijke medische specialisten betreft de 65-jarige leeftijd (…) nog niet hebben bereikt’
(behoudens bepaalde uitzonderingen).
1.2
Het pensioenreglement van de Stichting bepaalt in art. 1 dat iedere medisch specialist deelnemer is in de zin van dat reglement, indien voldaan is aan de in dat artikel gestelde voorwaarden. Die voorwaarden zijn gelijkluidend aan de voorwaarden genoemd in voormelde beschikking van de Staatssecretaris van 18 juni 1973. In art. 6 van het pensioenreglement is de grootte van het jaarlijkse ouderdomspensioen vastgesteld, welk bedrag desverzocht ingevolge art. 42 van dat reglement bij gedeeltelijke praktijkuitoefening kan worden verlaagd (tot de in dat artikel genoemde bedragen), afhankelijk van de hoogte van het bedrag dat de deelnemer met zijn beroepswerkzaamheden zal verdienen. Dit bedrag wordt in art. 42 ook wel het ‘bruto-beroepsinkomen’ genoemd3..
1.3
[Eiser] heeft gedurende de in dit geding relevante periode (januari 1998 tot en met december 2003) als dermatoloog ingeschreven gestaan in het register van erkende medische specialisten van de KNMG als hiervoor bedoeld. Hij is van januari 1998 tot 31 december 2002 parttime werkzaam geweest als dermatoloog in het Hofpoort Ziekenhuis te Woerden. In de periode vanaf 1995 tot en met december 2003 was hij (tevens) werkzaam in de [A] Kliniek (hierna ook: de kliniek), waarvan [eiser] indirect voor 50% eigenaar is. [eiser] was en is als directeur aan die kliniek verbonden. In de relevante periode werden in de kliniek cosmetische behandelingen verricht in de vorm van:
- —
rimpelverwijdering met behulp van laser;
- —
verwijderen van tatoeages;
- —
inspuitingen voor gezichtsverjonging;
- —
ooglidcorrecties en
- —
liposucties.
[Eiser] heeft cosmetische behandelingen in de kliniek uitgevoerd.
1.4
De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] in de periode van januari 1998 tot 31 december 2002 verplicht deelnemer in de zin van het pensioenreglement was, niet alleen omdat hij in die periode werkzaam was als dermatoloog in het Hofpoort Ziekenhuis te Woerden, maar ook omdat hij in die periode inkomsten genoot op basis van zijn werkzaamheden in de [A] Kliniek(en). Er is volgens de Stichting geen reden om het met die laatste werkzaamheden verworven inkomen buiten de berekening van het pensioenbedrag als bedoeld in art. 42 van het pensioenreglement te houden. Vanaf 31 december 2002 is [eiser] uitsluitend werkzaam in de kliniek(en) en is daarmee in de visie van de Stichting verplicht deelnemer gebleven.
1.5
[Eiser] heeft dit standpunt bestreden; in zijn visie dienen zijn uit de werkzaamheden in de kliniek verworven inkomsten buiten beschouwing te blijven voor de berekening van het pensioenbedrag als bedoeld in art. 42 van het pensioenreglement.
1.6
Op 28 september 2004 heeft de Stichting een dwangbevel, als bedoeld in de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, uitgevaardigd en nadien aan [eiser] doen betekenen. Volgens dat dwangbevel is [eiser] over de periode van januari 1998 tot en met december 2003 een bedrag van € 70.512,44 aan pensioenpremie en rente aan de Stichting verschuldigd, te vermeerderen met de rente over een bedrag van € 59.456,87 vanaf 1 juli 2004 tot de dag der betaling en met de kosten van de vervolging.
1.7
[Eiser] heeft bij exploot van 2 november 2004 de Stichting gedagvaard voor de rechtbank 's‑Hertogenbosch, sector kanton (locatie Eindhoven), en gevorderd hem tot goed opposant te verklaren en hem — kort gezegd — te ontheffen uit de verplichtingen uit voormeld dwangbevel. Na conclusiewisseling (en nadat de rechtbank de Stichting bij tussenvonnis van 2 juni 2005 in de gelegenheid had gesteld te dupliceren) heeft de rechtbank bij vonnis van 11 augustus 2005 geoordeeld dat [eiser] zijn inkomen uit de kliniek niet in zijn hoedanigheid van medisch specialist verwerft (rov. 8) en dat [eiser] uit zijn verplichtingen voortvloeiend uit het hiervoor genoemde dwangbevel dient te worden ontheven (rov. 10 en dictum).
1.8
De Stichting is bij exploot van 2 november 2005 van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zij heeft bij memorie elf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het door de rechtbank gewezen vonnis zal vernietigen en [eiser] alsnog tot kwaad opposant in zijn verzet tegen het door de Stichting op 28 september 2004 uitgevaardigde dwangbevel zal verklaren. [Eiser] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen.
1.9
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 juni 2007 doen bepleiten.
1.10
Bij arrest van 25 september 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, het verzet van [eiser] tegen het door de Stichting op 28 september 2004 jegens hem uitgevaardigde dwangbevel ongegrond verklaard en [eiser] tot kwaad opposant verklaard.
1.11
[Eiser] heeft tijdig4. cassatieberoep doen instellen. De Stichting heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna [eiser] nog heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
[Eiser] heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2.2
Alvorens de middelen te bespreken., teken ik aan dat het pensioenreglement als recht in de zin van art. 79 Wet RO moet worden aangemerkt; zie HR 16 oktober 1987, NJ 1988, 117, rov. 3.3, en HR 22 oktober 1993, NJ 1994, 94, rov. 3.2.2, conclusie A-G Vranken voor HR 4 oktober 1996, NJ 1997, 66, onder 13, en conclusie A-G Mok voor HR 16 november 2001, NJ 2002, 14, onder 3.3.3.1.
2.3
Middel I richt zich tegen rov. 4.3.1. Het hof oordeelde daarin:
‘4.3.1
Tussen partijen is niet in geding en ook overigens is komen vast te staan dat [eiser] gedurende de in het geding zijnde periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2003 stond ingeschreven als dermatoloog in het (kort gezegd) specialistenregister van de KNMG als bedoeld in de in overweging 4.1.3 genoemde beschikking van 18 juni 1973 en het in overweging 4.1.4 genoemde pensioenreglement, dat hij in Nederland woonde, de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt en dat de in die beschikking genoemde uitzonderingen zich niet hebben voorgedaan. Van de genoemde criteria voor verplichte deelneming in de pensioenregeling van het Pensioenfonds resteert dan het criterium dat [eiser] in zijn kliniek(en) in Nederland het beroep van medisch specialist uitoefent.’
2.4
Volgens het middel geeft het hof daarmee blijk van een onjuiste opvatting van de rechtsvraag die partijen verdeeld houdt. Die vraag is of de inkomsten die [eiser] met de klinieken genereert vallen onder het begrip bruto-beroepsinkomen zoals bedoeld in art. 42 lid 1 van het pensioenreglement. Het hof is, aldus nog steeds het middel, daarmee buiten de rechtsstrijd getreden en reeds daarom kan het arrest niet in stand blijven.
2.5
Het hof heeft geenszins miskend dat de in geschil zijnde rechtsvraag de vraag is of de inkomsten die [eiser] met de klinieken genereert onder het begrip bruto-beroepsinkomen zoals bedoeld in art. 42 lid 1 van het pensioenreglement vallen. Het hof heeft daarover in rov. 4.5.2 geoordeeld:
‘4.5.2
De slotsom is dat [eiser] gedurende de voor dit geding relevante periode als medisch specialist binnen de [A] kliniek werkzaam is geweest en derhalve, nu ook aan de overige voorwaarden is voldaan, verplicht deelnemer aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds is geweest. Tot zijn bruto beroepsinkomen als bedoeld in artikel 42 van het Pensioenreglement moet dan zijn praktijkinkomen worden gerekend, derhalve het door de kliniek gerealiseerde resultaat na aftrek van de (salaris-)vergoedingen voor de binnen de kliniek werkzame specialisten en — in het geval van [eiser] — basisartsen.’
2.6
Het hof is niet buiten de rechtstrijd van partijen getreden. Het heeft in de rov. 4.1.6–4.1.7 geconstateerd dat de Stichting het standpunt heeft ingenomen dat [eiser] (zowel in de periode vanaf januari 1998 tot 31 december 2002 als in de periode daarna) verplicht deelnemer in de zin van het pensioenreglement was5., welk standpunt [eiser] heeft bestreden. Dat het hof eerst heeft onderzocht of [eiser] als verplicht deelnemer kwalificeert, getuigt, gelet op het processuele debat, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Terzijde merk ik op dat de uitleg van art. 1 niet strikt van die van art. 42 lid 1 van het pensioenreglement kan worden gescheiden, gelet op de in die bepalingen gehanteerde criteria ‘uitoefenen van het beroep van medisch specialist’ respectievelijk ‘bruto-beroepsinkomen’. Bij het bruto-beroepsinkomen gaat het om het bedrag dat de deelnemer met zijn beroepswerkzaamheden verdient, waarbij met beroepswerkzaamheden onmiskenbaar de uitoefening van het beroep van medisch specialist is bedoeld6..
2.7
In de schriftelijke toelichting op dit middel formuleert [eiser] de aanvullende klacht dat het oordeel van het hof in rov. 4.3.1 innerlijk tegenstrijdig zou zijn met dat in rov. 4.3.3, negende volzin. Op deze klacht, die na de cassatiedagvaarding is aangevoerd, kan in cassatie echter geen acht worden geslagen.
2.8
Middel II klaagt over de rov. 4.3.2 en 4.3.3. Het hof heeft daarin geoordeeld:
‘4.3.2
Voor de beantwoording van de vraag of aan dat resterende criterium is voldaan, is allereerst van belang dat de [A] kliniek reclame maakt voor de behandelingen in die kliniek zoals hierna is aangegeven:
‘(…) In de [A] Kliniek werken (…) dermatologen (…). De verschillende specialismen maken het mogelijk vrijwel alle cosmetische ingrepen uit te voeren’
(blz 2 prod 7 CvD)
‘Artsen (…) De verschillende specialismen maken een multidisciplinaire aanpak bij cosmetisch chirurgische ingrepen mogelijk. Een plastisch chirurg is vooral gespecialiseerd in snijdende ingrepen, een dermatoloog meer in oppervlakkige huidbehandelingen en opvullingen. De combinatie van beide specialismen zorgt voor een optimale vaktechnisch draagvlak bij cosmetische ingrepen (…)’
(blz 12 prod 7 CvD)
‘Artsen [eiser]
Dermatoloog
(…) Hij is opgeleid tot dermatoloog in het Academisch Ziekenhuis Utrecht, waar hij tevens zijn promotieonderzoek heeft gedaan. Binnen de [A] Kliniek richt hij zich met name op gezichtsverjonging door middel van inspuitingen en laserbehandelingen. Op het gebied van laserbehandeling is hij gerust de specialist van Nederland te noemen. (…)’
(blz 13 prod 7 CvD)
‘(…) Binnen de [A] Kliniek zijn de artsen die liposculptuur behandelingen uitvoeren allen dermatoloog (…)’
(blz 46 prod 7 CvD)
‘Laserontharing
Welke arts
(…) De behandelingen die worden uitgevoerd door deze verpleegkundigen staan permanent onder supervisie van [eiser], dermatoloog en medisch directeur van de [A] Kliniek.’
(blz 50 prod 7 CvD)
Het hof stelt vast dat uit deze gepubliceerde aanbevelingen, waarvan gesteld noch gebleken is dat die publicaties niet de instemming van [eiser] hadden, volgt dat voor het goed kunnen verrichten van bepaalde cosmetische behandelingen binnen de [A] Kliniek onder andere de ondersteuning of beschikbaarheid van een dermatoloog nodig is.
4.3.3
In de tweede plaats is van belang dat [eiser], zoals hij heeft erkend, binnen de [A] Kliniek cosmetische behandelingen heeft verricht gedurende de in het geding zijnde periode, zij het — in de visie van [eiser] — in geringe mate. Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] die behandelingen verricht in zijn hoedanigheid van dermatoloog, welke hoedanigheid kennelijk (gelet op de in de voorgaande overweging genoemde reclame-uitingen) voor het in de visie van de [A] Kliniek deugdelijk uitvoeren van die behandelingen (mede) nodig is. [Eiser] maakte daarbij gebruik van zijn in het kader van zijn specialisme verworven vaardigheden. Het hof verwijst voorts naar de mede door [eiser] opgestelde richtlijn van juni 2003 met betrekking tot laserbehandelingen van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie. Het gaat hierbij ook (mede) om medische behandelingen die ingevolge de wet BIG zijn voorbehouden aan artsen (zij het dat die artsen geen specialisten hoeven te zijn). Het moge wellicht zo zijn dat de cosmetische behandelingen niet tot het traditionele werkterrein van de dermatoloog behoren en in het algemeen niet gericht zijn op het diagnosticeren, voorkomen of genezen van ziektes in de ruime zin van het woord, maar het gespecialiseerd zijn in dermatologie is voor de [A] Kliniek wel vereist om bepaalde cosmetische behandelingen te verrichten. Dit onderstreept het standpunt van het Pensioenfonds dat, indien deze werkzaamheden door een dermatoloog worden verricht, zij naar hedendaagse inzichten, behoren tot de werkzaamheden van de dermatoloog. Anders dan [eiser] meent geven de Wet BIG en de Wet Tarieven Gezondheidszorg weliswaar een aanknopingspunt voor de beantwoording van de vraag of een persoon als specialist in Nederland werkzaam is, maar ook niet meer dan dat. Niet valt in te zien dat een arts die op grond van de Wet BIG (art. 17) de titel van specialist mag gebruiken maar die zijn specialisme inzet op andere terreinen dan specifiek gericht op de diagnose of het herstel dan wel het voorkomen van ziekten niet langer als specialist in de zin van de onder 4.1.3 genoemde beschikking / het onder 4.1.4 genoemde pensioenreglement kan worden aangemerkt. In zijn algemeenheid is derhalve niet juist het door [eiser] bij inleidende dagvaarding betrokken standpunt dat onder uitoefening van het specialisme door een medisch specialist slechts kan worden verstaan het uitoefenen van dat deel van de geneeskunde waartoe hij op grond van de wet bevoegd is. Het antwoord op de vraag of de kantonrechter de Wet BIG juist heeft uitgelegd kan in het midden blijven, nu het hof op andere gronden reeds tot het oordeel komt dat [eiser] als medisch specialist in de zin van voormelde beschikking en van het pensioenreglement heeft gewerkt.’
2.9
Het middel klaagt onder 9 over rov. 4.3.27.. Het hof baseert zich volgens het middel slechts op reclame-uitingen van de kliniek welke naar hun aard slechts bedoeld zijn om cliënten te werven en waaraan uiteraard niet de objectieve conclusie kan worden verbonden dat voor het goed kunnen verrichten van bepaalde cosmetische behandelingen ondersteuning of beschikbaarheid van een dermatoloog is vereist. Het middel wijst erop dat [eiser] zowel in eerste aanleg als in appel herhaaldelijk heeft gesteld dat binnen de klinieken ruim 60 medewerkers werkzaam zijn die cosmetische behandelingen verrichten en dat het aantal behandelingen dat [eiser] zelf verricht zeer gering is in verhouding tot het totaal aantal behandelingen in de klinieken, hetgeen door de Stichting niet is bestreden.
2.10
Het hof diende te beoordelen of de werkzaamheden die [eiser] in de kliniek verrichtte, als de uitoefening van het beroep van medisch specialist althans het verrichten van werkzaamheden als medisch specialist in de zin van art. 1 resp. 42 van het pensioenreglement kwalificeerden. Een pensioenreglement dient weliswaar naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd8., maar dat laat onverlet dat het hof aan de hand van de aangevoerde feiten en omstandigheden diende vast te stellen of in de voorliggende feitenconstellatie van het door [eiser] uitoefenen van het beroep van medisch specialist c.q. het verrichten van werkzaamheden als medisch specialist in de zin van het pensioenreglement sprake is. Het hof heeft op basis van de informatie over de werkzaamheden van [eiser], ontleend aan de in het geding gebrachte pagina's van de website van de kliniek (welke informatie als zodanig niet door [eiser] is weersproken), de conclusie getrokken dat voor het goed kunnen verrichten van bepaalde cosmetische behandelingen binnen de kliniek onder andere de ondersteuning of beschikbaarheid van een dermatoloog nodig is. Zulks geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, nu het hof zijn conclusie beperkt tot hetgeen voor [eiser] en de [A] kliniek geldt en derhalve niet de conclusie trekt dat de betrokken werkzaamheden in het algemeen de ondersteuning of beschikbaarheid van een medisch specialist (dermatoloog) vereisen. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat de desbetreffende informatie onjuist is, doet daaraan niet af dat zij volgens [eiser] is bedoeld als reclame om cliënten te werven; dat [eiser] zich jegens potentiële cliënten van de kliniek als dermatoloog afficheert, is veeleer een aanwijzing dat hij zijn werkzaamheden in de kliniek daadwerkelijk als dermatoloog verricht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ten slotte niet in te zien waarom de stelling dat binnen de kliniek(en) ruim 60 medewerkers werkzaam zijn die cosmetische behandelingen verrichten en dat het aantal behandelingen dat [eiser] zelf verricht zeer gering is in verhouding tot het totale aantal behandelingen in de kliniek(en), aan de conclusie in rov. 4.3.2 afbreuk zou doen. Het middel faalt.
2.11
Onder 11–13 klaagt het middel over rov. 4.3.3. Volgens het middel zou het hof ook bij de beantwoording van de vraag wat moet worden verstaan onder bruto-beroepsinkomsten die op grond van werkzaamheden als medisch specialist worden gedeclareerd, hebben verzuimd een objectief criterium te hanteren, en zou het volledig op de reclame-uitingen van één kliniek zijn afgegaan (middel onder 11). Daarbij is het hof zelfs zover gegaan dat het impliciet stelt dat hedendaagse inzichten (bedoeld zal zijn: hedendaagse maatstaven) bestaan uit reclame-uitingen van één kliniek, zodat het oordeel van het hof in dat kader onbegrijpelijk is en onvoldoende is gemotiveerd (middel onder 12). Tot slot betoogt het middel dat het enkele gebruikmaken van in het kader van een specialisme verworven vaardigheden niet inhoudt dat automatisch van werkzaamheden als medisch specialist sprake is. Indien bijvoorbeeld een rechter of advocaat post-academisch onderwijs verzorgt, kan toch bezwaarlijk worden volgehouden dat betrokkene tijdens het verzorgen van deze cursus het beroep van rechter of advocaat uitoefent. Dit voorbeeld illustreert volgens het middel dat het oordeel van het hof ook op dit punt zonder nadere motivering onbegrijpelijk is (middel onder 13).
2.12
De conclusie en vaststelling van het hof dat [eiser] ook in de kliniek het beroep van medisch specialist (dermatoloog) uitoefende (rov. 4.3.4), heeft het hof niet slechts op de reclame-uitingen van de kliniek gebaseerd. Het hof heeft in rov. 4.3.3 geoordeeld dat [eiser] cosmetische behandelingen heeft verricht in zijn hoedanigheid van dermatoloog. Het hof heeft naast de reclame-uitingen in aanmerking genomen dat [eiser] binnen de kliniek cosmetische behandelingen heeft verricht gedurende de in het geding zijnde periode en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van zijn in het kader van zijn specialisme verworven vaardigheden. Voorts heeft het hof verwezen naar de mede door [eiser] voor de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie9. opgestelde richtlijn van juni 2003 met betrekking tot laserbehandelingen, die ingevolge de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG) mede aan artsen voorbehouden (be)handelingen omvatten; uit het feit dat de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie deze richtlijn heeft uitgevaardigd, heeft het hof kennelijk het medisch-specialistische karakter van de door [eiser] ook in de kliniek aangeboden laserbehandelingen afgeleid. Overigens kunnen de Wet BIG en de Wet tarieven gezondheidszorg volgens het hof voor de beantwoording van de vraag of een persoon als specialist in Nederland werkzaam is, niet meer dan een aanknopingspunt opleveren. Volgens het hof valt niet in te zien dat een arts die op grond van de Wet BIG (art. 17) de titel van specialist mag gebruiken maar die zijn specialisme op andere terreinen dan specifiek gericht op de diagnose of het herstel dan wel het voorkomen van ziekten inzet, niet langer als specialist in de zin van de beschikking van de minister van 18 juni 1973 (Stcrt. 121) en het pensioenreglement kan worden aangemerkt. Op die grond heeft het hof [eiser] niet gevolgd in diens standpunt dat onder uitoefening van het specialisme door een medisch specialist slechts kan worden verstaan het uitoefenen van dat deel van de geneeskunde waartoe hij op grond van de wet bevoegd is. De klacht van het middel dat het hof zich ten onrechte op de reclame-uitingen van één kliniek heeft verlaten, gaat derhalve van een onjuiste, te beperkte lezing van het bestreden arrest uit en mist daarom feitelijke grondslag.
2.13
Dit laatste geldt ook voor de stelling van het middel onder 12 dat het hof impliciet zou hebben gesteld dat de hedendaagse inzichten bestaan uit reclame-uitingen van één kliniek. Deze opvatting kan niet in het arrest worden gelezen. Het hof heeft slechts overwogen dat voor de beantwoording van de vraag welke de werkzaamheden van een dermatoloog zijn, niet slechts diens traditionele werkterrein, maar ook hedendaagse inzichten van belang zijn. Die hedendaagse inzichten kunnen met zich brengen dat niet traditioneel tot het werkterrein van de dermatoloog behorende (cosmetische) behandelingen mede tot diens werkzaamheden zijn gaan behoren, hetgeen volgens het hof wordt onderstreept door de nadruk die de [A] kliniek in haar presentatie naar derden op de betrokkenheid van dermatologen bij de door haar geboden behandelingen legt.
2.14
Onder 13 klaagt het middel dat het enkele gebruik van in het kader van een specialisme verworven vaardigheden niet inhoudt dat er automatisch van werkzaamheden als medisch specialist sprake is. Ook deze klacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft niet op basis van dat enkele gebruik, maar op verschillende gronden geoordeeld dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht als medisch specialist in de zin van het pensioenreglement. Eén van deze gronden is dat [eiser] bij zijn werkzaamheden van zijn in het kader van zijn specialisme verworven vaardigheden gebruik maakte. Deze grond kan in samenhang met de andere door het hof in de rov. 4.3.2 en 4.3.3 genoemde gronden wel degelijk bijdragen aan het oordeel dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht als medisch specialist. Ook de klacht onder 13 faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2009
In het opgaveformulier bruto-beroepsinkomen (prod. 28 bij de verzetdagvaarding) is bruto-beroepsinkomen gedefinieerd: ‘Onder het bruto-beroepsinkomen in de zin van het pensioenreglement wordt verstaan het bruto-inkomen, zonder aftrek van kosten, dat wordt gedeclareerd op grond van alle werkzaamheden als medisch specialist.’
De cassatiedagvaarding is op 21 december 2007 betekend. Het bestreden arrest dateert van 25 september 2007.
Zie punt 8 van de conclusie van antwoord in oppositie en de pleitnota van de Stichting in hoger beroep onder 6–8. Wat betreft de periode tot 31 december 2002 staat tussen partijen overigens vast dat [eiser] verplicht deelnemer was, gelet op zijn werkzaamheden als dermatoloog in het Hofpoort Ziekenhuis te Woerden.
Zie ook de definitie van het bruto-beroepsinkomen in het opgaveformulier bruto-beroepsinkomen (geciteerd in voetnoot 3 van deze conclusie).
Het middel omvat onder 3–8 geen zelfstandige klachten.
Dat geldt zeker als het pensioenreglement recht in de zin van art. 79 Wet RO vormt, maar ook als dat niet het geval is; vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493, m.nt. C.E. du Perron. Vgl. voor de uitleg van (algemeen verbindend verklaarde en dus recht in de zin van art. 79 Wet RO vormende) CAO's HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss, rov. 3.4.2.
Schrijfwijze volgens website www.huidarts.info.