Hof 's-Hertogenbosch, 24-04-2012, nr. HD 200.084.978
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4184
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-04-2012
- Zaaknummer
HD 200.084.978
- LJN
BW4184
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4184, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑04‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 87 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2012/107 met annotatie van B.E. Reinhartz
Uitspraak 24‑04‑2012
Inhoudsindicatie
vergoedingsrecht bij samenwoners
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.084.978
arrest van de zevende kamer van 24 april 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [geintimeerde],
advocaat: mr. A.M.M.J.F. Zuidhof,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 maart 2011 alsmede de herstelexploten van 25 maart 2011 en 23 mei 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 8 december 2010 tussen [geintimeerde] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 214661/HA ZA 10-203)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het comparitievonnis van 31 maart 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
In haar appeldagvaarding met producties heeft [appellante] vijf grieven aangevoerd, haar eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van haar vorderingen zoals geformuleerd in het petitum van de appeldagvaarding.
2.2.
Bij memorie van antwoord met producties heeft [geintimeerde] de grieven bestreden. Voorts heeft hij incidenteel appel ingesteld, daarin twee grieven aangevoerd, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 8 december 2010 en tot toewijzing van zijn vordering zoals geformuleerd in het petitum van zijn memorie.
2.3.
[appellante] heeft in incidenteel appel geantwoord en daarbij één productie overgelegd.
2.4.
[appellante] heeft een akte genomen en [geintimeerde] een antwoordakte met producties.
2.5.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.
4. De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen hebben een relatie gehad. Zij hebben op 11 augustus 2008 een samenlevings- overeenkomst gesloten en een korte tijd samengewoond in de woning [woonadres] te [woonplaats]. Die woning is door hen gekocht op 25 augustus 2008 voor een koopsom van € 180.000,-. Aan de woning zijn diverse verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd.
Na het uiteengaan van partijen is [geintimeerde] in de woning blijven wonen.
Over de financiële afwikkeling tussen partijen zijn geschillen gerezen die zij aan de rechtbank Breda hebben voorgelegd. De rechtbank heeft op de geschillen beslist bij vonnis van 8 december 2010.
Beide partijen hebben grieven aangevoerd tegen (onderdelen van) het vonnis van de rechtbank.
4.2.
Beide partijen hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd. Tegen die wijzigingen zijn geen bezwaren aangevoerd zodat het hof recht zal doen op de vorderingen zoals deze in hoger beroep zijn geformuleerd.
4.3.
In hoger beroep zijn de volgende geschilpunten aan de orde gesteld:
- a)
de waarde van de gemeenschappelijke woning [woonadres] te [woonplaats] (grief 1 van [appellante] en incidentele grief I van [geintimeerde]);
- b)
het vergoedingsrecht van [geintimeerde] in verband met investeringen met privé-geld in de gemeenschappelijke woning (grieven 2 en 3 van [appellante] en incidentele grief II van [geintimeerde]);
- c)
het vergoedingsrecht van [geintimeerde] in verband met investeringen met privé-geld bij de aankoop van een Opel Tigra door [appellante] (grief 4 van [appellante]);
- d)
de verdeling van de inboedel (grief 5 van [appellante]).
Het hof zal deze geschilpunten hierna achtereenvolgens beoordelen.
4.4.
ad a) de waarde van de gemeenschappelijke woning [woonadres] te [woonplaats] (grief 1 van [appellante] en incidentele grief I van [geintimeerde])
4.4.1.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de gemeenschappelijke woning toegedeeld aan [geintimeerde]. Over die toedeling waren partijen het eens. Aan het vonnis is inmiddels uitvoering gegeven: de woning is op 18 april 2011 geheel op naam van [geintimeerde] overgeschreven en [appellante] is ontslagen uit haar verplichtingen ter zake van de hypothecaire lening.
De rechtbank heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 205.000,-.
De eerste grief van [appellante] houdt in dat die waarde te laag is. Zij stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 210.000,-. Zij baseert zich hierbij op een taxatierapport van [makelaar A.] Makelaars d.d. 2 augustus 2010.
De eerste incidentele grief van [geintimeerde] houdt in dat de door de rechtbank gehanteerde waarde te hoog is. Hij stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 196.000,- en hij beroept zich hierbij op een taxatierapport van [makelaar B.] Makelaardij d.d. 16 juli 2009.
4.4.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Partijen zijn het bij gelegenheid van de comparitie van partijen bij de rechtbank eens geworden over een taxatie van de woning door [makelaar A.] Makelaars, dit ter beslechting van hun geschil over de waarde van de woning.
Het rapport van [makelaar A.] Makelaars is door [appellante] bij akte d.d. 25 augustus 2010 in het geding gebracht.
Naar het oordeel van het hof is deze taxatie deugdelijk onderbouwd. De datum van taxatie, 2 augustus 2010, ligt ongeveer vier maanden vóór de verdelingsdatum (datum vonnis rechtbank). Naar het oordeel van het hof kan aan het rapport van [makelaar B.] Makelaardij, dat ruim een jaar ouder is en uitsluitend op verzoek van één partij is tot stand gekomen, minder waarde worden toegekend dan aan het rapport van [makelaar A.] Makelaars.
[geintimeerde] verwijst, ter bestrijding van de uitkomst van laatstgenoemd rapport, weliswaar naar de vraag- en verkoopprijzen van (volgens [geintimeerde]) vergelijkbare woningen, maar die gegevens acht het hof ontoereikend om van de conclusie van het rapport van [makelaar A.] Makelaars af te wijken.
Dit betekent dat de eerste grief van [appellante] terecht is aangevoerd en dat de eerste incidentele grief van [geintimeerde] faalt. Het hof zal uitgaan van een waarde van de woning van € 210.000,-.
4.5.
ad b) het vergoedingsrecht van [geintimeerde] in verband met investeringen met privé-geld in de gemeenschappelijke woning (grieven 2 en 3 van [appellante] en incidentele grief II van [geintimeerde])
4.5.1.
Aan de samenlevingsovereenkomst is een staat van aanbrengsten gehecht waarop als inbreng van [geintimeerde] staat vermeld: “inbreng eigen woning dertig duizend euro”
Artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst bevat (onder meer) een regeling voor de situatie dat partijen bij het einde van samenleving geen overeenstemming kunnen bereiken over de overname van de gemeenschappelijke woning door een van hen. Hieromtrent is in artikel 9 bepaald:
“Indien partijen met betrekking tot voormelde overname geen overeenstemming kunnen bereiken, verplichten zij zich jegens elkaar tot verkoop en levering van vorenbedoelde onroerende zaak aan (een) derde(n). De contraprestatie wordt als volgt verdeeld:
- -
aan de comparant sub 1 ([geintimeerde]) komt daarvan toe dertig duizend euro (€ 30.000,-),
alsmede hetgeen overigens door deze blijkt te zijn ingebracht; en
- -
de comparante sub 2 ([appellante]) hetgeen door haar blijkt te zijn ingebracht.
Een hypothecaire schuld lossen partijen vervolgens af, ieder voor de helft.
Een eventuele overwaarde zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld.”
Uit de toelichting van partijen ter comparitie blijkt dat ten tijde van het opstellen van de samenlevingsovereenkomst nog geen sprake was van investeringen van [geintimeerde] in een gemeenschappelijke woning; de eigendomsoverdracht van de woning die partijen gezamenlijk hebben bewoond had nog niet plaatsgevonden. De voormelde bepaling is in de samenlevingsovereenkomst opgenomen omdat [geintimeerde] verwachtte dat hij zijn spaargeld ad € 30.000,- in de nog te verwerven woning zou investeren. Uiteindelijk is volgens [geintimeerde] een bedrag van € 17.612,- door hem aantoonbaar in de gemeenschappelijke woning geïnvesteerd; wanneer rekening gehouden wordt met door hem, zijn vader en derden bestede uren dan schat [geintimeerde] de investering op € 20.000,-.
4.5.2.
De rechtbank heeft het vergoedingsrecht van [geintimeerde] vastgesteld op een bedrag van € 17.000,- en bepaald dat [appellante] deswege aan [geintimeerde] een bedrag van € 8.500,- moet voldoen.
[appellante] heeft in haar tweede grief aangevoerd dat de regeling in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst betrekking heeft op de verdeling van de opbrengst van de woning na verkoop aan een derde en niet op de situatie van toedeling van de woning aan een van partijen. Zij stelt verder (subsidiair) dat [geintimeerde] zijn vergoeding alleen maar kan verhalen op de meerwaarde van de woning; voor zover die opbrengst niet toereikend is kan geen verhaal plaatsvinden.
In haar derde grief betwist [appellante] dat [geintimeerde] tot een bedrag van € 17.000,- met privé-middelen in de woning heeft geïnvesteerd. Volgens haar is het merendeel van de verbouwingskosten betaald van de gemeenschappelijke en/of rekening van partijen.
De tweede incidentele grief van [geintimeerde] houdt in dat de rechtbank ten onrechte uit is gegaan van een investering van € 17.000,-. [geintimeerde] wijst erop dat hij investeringen tot een bedrag van € 17.612,- heeft aangetoond.
[geintimeerde] betwist dat verbouwingskosten (mede) zijn betaald van de en/of rekening van partijen. Ten bewijze hiervan heeft hij bankafschriften van de en/of rekening over de ten deze relevante periode in het geding gebracht.
4.5.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aan artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst kan, voor het bewijs van de door [geintimeerde] gestelde investering met privé-geld, geen bewijs worden ontleend. Partijen zijn het er immers over eens dat het onjuist is dat [geintimeerde] ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst een bedrag had ingebracht van € 30.000,- zoals in de overeenkomst staat.
4.5.4.
Wat wel tussen partijen vast staat is dat [geintimeerde] bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst over een bedrag beschikte van € 30.000,-.
Het hof acht in voldoende mate aangetoond dat door [geintimeerde] tot een bedrag van € 17.612,- aan verbouwingskosten is betaald uit voornoemd bedrag van € 30.000,-. Door [appellante] is erkend dat de woning ingrijpend is verbouwd (punt 4 van de inleidende dagvaarding). Uit de notariële afrekening van de aankoop van de woning (productie 2 inleidende dagvaarding) blijkt dat de hypothecaire lening ontoereikend was om de aankoopsom plus kosten volledig te kunnen betalen; dit betekent dat uit de hypothecaire lening geen verbouwingskosten betaald konden worden. Naar het oordeel van het hof heeft [geintimeerde] met de als productie 14 bij zijn conclusie van antwoord overgelegde stukken genoegzaam de door hem gestelde verbouwingskosten aangetoond. [appellante] stelt weliswaar dat die kosten (deels) zijn betaald van de en/of rekening van partijen, maar [geintimeerde] heeft die stelling weerlegd door overlegging van de afschriften van de en/of rekening van partijen in de relevante periode (productie D bij de memorie van antwoord).
Dat de verbouwingskosten uit andere dan de genoemde bronnen zouden zijn voldaan is niet gesteld of gebleken.
Een aanbod tot het leveren van (tegen)bewijs is door [appellante] niet gedaan.
Een en ander betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat aan [geintimeerde] een vergoedingsrecht toekomt van € 17.612,-. Voor een verdergaand vergoedingsrecht dan dit bedrag heeft [geintimeerde] onvoldoende gesteld.
- 4.5.7.
De conclusie is dat de grieven van [appellante] ongegrond zijn en dat de tweede incidentele grief van [geintimeerde] gedeeltelijk gegrond is. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
4.6.
ad c) het vergoedingsrecht van [geintimeerde] in verband met investeringen met privé-geld bij de aankoop van een Opel Tigra door [appellante] (grief 4 van [appellante])
4.6.1.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] op 16 januari 2009 een Opel Tigra heeft gekocht. De koopsom bedroeg, met inruil van een Suzuki Swift, € 14.950,-.
Tussen partijen staat verder vast dat de koopsom voor een deel, namelijk voor een bedrag van € 9.500,- door [geintimeerde] uit privé-middelen is voldaan.
[geintimeerde] beroept zich op een uit artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst voortvloeiend vergoedingsrecht jegens [appellante] tot dit bedrag. De rechtbank heeft die vordering toegewezen.
4.6.2.
[appellante] herhaalt in haar vierde grief haar verweer dat [geintimeerde] het bedrag van € 9.500,- aan haar heeft geschonken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen aangezien enig bewijs voor deze stelling ontbreekt, evenals een bewijsaanbod.
4.6.3.
Subsidiair stelt [appellante] dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de auto inmiddels in waarde is gedaald.
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Ingevolge artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst heeft [geintimeerde] jegens [appellante] recht op vergoeding van het bedrag dat op 16 januari 2009 ten behoeve van [appellante] aan zijn vermogen is onttrokken.
4.6.4.
Het voorgaande betekent dat grief 4 van [appellante] faalt.
4.7.
ad d) de verdeling van de inboedel (grief 5 van [appellante])
4.7.1.
[appellante] vorderde in eerste aanleg een bedrag van [geintimeerde] in verband met overbedeling bij de verdeling van de inboedel. De rechtbank achtte de vordering van [appellante] onvoldoende onderbouwd en heeft deze afgewezen.
4.7.2.
[appellante] stelt in de toelichting op haar vijfde grief dat zij een bedrag van € 2.995,- heeft geïnvesteerd in de inrichting van de gemeenschappelijke woning. Volgens [appellante] is na het uiteengaan de volledige inboedel bij [geintimeerde] gebleven; primair stelt zij dat [geintimeerde] aan haar de helft van haar investering, dus een bedrag van € 1.500,- moet voldoen. Subsidiair wil zij afgifte van de zaken die in productie 3 van de appeldagvaarding zijn vermeld.
4.7.3.
[geintimeerde] heeft verweer gevoerd. Hij stelt dat het merendeel van de inboedel met zijn privé-middelen is gekocht. Voor zover door [appellante] ook zaken zijn gekocht, heeft zij deze meegenomen bij haar vertrek uit de woning.
4.7.4.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Dat inboedelzaken in de woning zijn achtergebleven die privé-eigendom van [appellante] dan wel gemeenschappelijk eigendom zijn, is door [geintimeerde] betwist en bewijs voor deze stelling van [appellante] ontbreekt, evenals een bewijsaanbod.
Dit betekent dat de stelling van [appellante] niet kan worden aanvaard en dat de vijfde grief faalt.
4.8.
Het hof ziet aanleiding, gelet op de aard van de onderhavige procedure, om de kosten van het hoger beroep, evenals de kosten van de eerste aanleg, te compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin is beslist dat [geintimeerde] in verband met de overwaarde van de gemeenschappelijk woning aan [appellante] € 4.885,- moet voldoen en voor zover [appellante] is veroordeeld om aan [geintimeerde] een bedrag van € 8.500,- te betalen in verband met de eigen inbreng van [geintimeerde] in de gemeenschappelijke woning met de wettelijke rente;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [geintimeerde] in verband met de toedeling van de gemeenschappelijke woning [woonadres] te [woonplaats] aan [appellante] een bedrag van € 7.345,- moet voldoen;
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geintimeerde] een bedrag te betalen van € 8.806,- ter zake van de eigen inbreng in de voornoemde woning door [geintimeerde], vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af hetgeen in hoger beroep bij wijze van vermeerdering/wijziging van eis is gevorderd;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 april 2012.