HR, 19-09-2014, nr. 14/01100
14/01100
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2014
- Zaaknummer
14/01100
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2706, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:63, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑09‑2014
- Vindplaatsen
FED 2014/93 met annotatie van E. THOMAS
NTFR 2015/172
NTFR 2014/2368 met annotatie van mr. V.M. Maat
Uitspraak 19‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 16 AWR. Niet onderzoeken aangiften na onbeantwoord gebleven vragen over een eerder jaar geen ambtelijk verzuim.
Partij(en)
19 september 2014
nr. 14/01100
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 januari 2014, nrs. BK‑12/00827, 12/00848, 12/00849 en 12/00851, op het hoger beroep van belanghebbende en de Inspecteur tegen uitspraken van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 11/8931, 11/8937, 11/8938 en 11/8939) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2006 en 2007 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij voor het jaar 2007 gegeven boetebeschikking en de voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
Het onderhavige geval kenmerkt zich daardoor dat belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 aftrekposten heeft opgevoerd, en dat hij geen antwoord heeft gegeven op vragen van de Inspecteur om een toelichting en bewijs met betrekking tot die posten te verstrekken.
2.2.
Een dergelijke gang van zaken brengt op zichzelf niet mee dat sprake is van een ambtelijk verzuim indien de belastingplichtige in zijn aangifte voor een later jaar soortgelijke aftrekposten heeft opgevoerd, en de inspecteur de aanslag voor dat latere jaar vaststelt in overeenstemming met die aangifte. De klachten, die uitgaan van een andere rechtsopvatting, falen daarom.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.
Beroepschrift 19‑09‑2014
Geacht Hoge Raad,
Hierbij mijn aanvulling op mijn pro forma beroepschrift in cassatie met dagtekening 20 februari 2014 betreffende dan wel tegen de uitspraak d.d. 7 januari 2014 van het Gerechtshof Den Haag meervoudige kamer inzake de nummers BK-12/00827, 12/00848, 12/00849 en 12/00851.
Reden van mijn bezwaar is derhalve dat het Gerechtshof een arrest toepast op de uitspraak aangaande de jaren 2006, 2007 en 2008 (HR 13 november 2005, nr. 08/04594, LJN BK3080; BNB 2010/25 en HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155), welk inhoudelijk gezien geen juist oordeel velt over het in geschil zijnde: begrip ‘nieuwe feit’ dat navordering rechtvaardigt. Voornoemd arrest stelt dat de inspecteur geen nader onderzoek behoeft te verrichten omdat de feiten al sinds 2000 bekend waren. Er is derhalve geen sprake van een nieuw feit.
Arrest HR 4 oktober 2002, nr. 37.401, LJN: AE8368, BNB 2002/388 stelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door de aftrekposten niet nader te onderzoeken alvorens de primitieve aanslag op te leggen. Derhalve houdt navordering geen stand.
De belangrijkste en meest bediscussieerde voorwaarde voor navordering is de eis van het nieuwe feit. Art. 16 lid 1 AWR luidt:
() Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
De Inspecteur moet dus beschikken over een nieuw feit. Er is sprake van een nieuw feit als het gaat om een voor de belastingheffing relevant gegeven waarmee hij geen rekening heeft kunnen houden vanwege een gebrek aan feitelijke wetenschap. De niet bekendheid van dit feit moet ook de reden zijn dat er te weinig belasting wordt geheven. Hieruit blijkt dat herstel van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht of eerder bekende feiten niet mogelijk is door het opleggen van een navorderingsaanslag. De Hoge Raad heeft dit in zijn jurisprudentie bevestigd. Volgens de Hoge Raad mag de inspecteur in beginsel vertrouwen op de juistheid van de feiten die hem aangereikt worden in de aangifte, zeker als de aangifte een ordelijke indruk maakt, tenzij hij in redelijkheid zodanige twijfel had moeten koesteren, dat hij alvorens de aanslag te regelen op dit punt nadere vragen had moeten stellen. In dat geval heeft de inspecteur een onderzoeksplicht. Er is derhalve duidelijk sprake van een ambtelijk verzuim hetgeen ook in de uitspraak van de rechtbank (conform arrest HR 4 oktober 2002) vast gesteld wordt.
Bovenstaand, in acht te nemende verzoek ik u de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in ieder geval voor wat betreft het jaar 2006, 2007 en 2008 te vernietigen op grond van het niet juist toepassen van het (fiscaal)recht/arrest.