Rb. Midden-Nederland, 06-04-2016, nr. 4785074 UE VERZ 16-59 mc/936
ECLI:NL:RBMNE:2016:1748
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
06-04-2016
- Zaaknummer
4785074 UE VERZ 16-59 mc/936
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:1748, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 06‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/1034
AR-Updates.nl 2016-0373
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0373
Uitspraak 06‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten). Niet meewerken aan re-integratie. Voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7:671b lid 5 BW. Geen transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen en nalaten.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4785074 UE VERZ 16-59 mc/936
Beschikking van 6 april 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] Schoonmaakbedrijven B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Spijer,
tegen:
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift van 28 januari 2016
- -
de aantekeningen van het verhandelde ter zitting van 1 maart 2016
- -
het deurwaardersexploot van 7 maart 2016, waarbij voormeld verzoekschrift aan [verweerster] in persoon is betekend
- de aantekeningen van het verhandelde ter zitting van 23 maart 2016.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren op [1969] , is op 9 september 2009 in dienst van [verzoeker] getreden in de functie van kamerdame. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 11,13 per uur. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.2.
Op 21 maart 2015 heeft [verweerster] zich ziek gemeld. Op die dag heeft [verweerster] zich
ook gemeld bij de bedrijfsarts. In het verslag van dit gesprek heeft de bedrijfsarts vermeld dat [verweerster] momenteel geen arbeidsmogelijkheden heeft wegens forse fysieke stoornissen van tijdelijke aard. “Ik zie haar over 2 weken retour en verwacht voor die tijd nog geen ar-beidsmogelijkheden.”, aldus de bedrijfsarts.
2.3.
Bij aangetekende brief van 10 april 2015, gericht aan het adres [adres] , heeft [verzoeker] aan [verweerster] meegedeeld dat zij heeft ge-tracht om haar telefonisch te bereiken, maar dat haar vriend heeft aangegeven dat hij [verweerster] niet aan de telefoon wenste te geven en dat alle contact via de huisarts van [verweerster] dient te verlopen. [verzoeker] heeft [verweerster] erop gewezen dat zij zich dient te houden aan het verzuimprotocol en dat zij bereikbaar moet zijn. [verweerster] is vervolgens uitgenodigd op het spreekuur van de bedrijfsarts op dinsdag 14 april 2015 om 09.30 uur.
2.4.
Bij aangetekende brief van 14 april 2015 heeft [verzoeker] aan [verweerster] mee-gedeeld dat zij niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Hierbij is [verweerster] er nogmaals op gewezen dat zij zich dient te houden aan het verzuimprotocol en dat zij tijdens ziekte bereikbaar moet zijn. “Wij zullen dan ook per heden uw salaris gaan opschorten totdat u zich aan de Wet van Poortwachter en het verzuimprotocol gaat houden.”, aldus [verzoeker] . Ten slotte is aangegeven dat zij nogmaals in de gelegenheid zal worden gesteld om zich aan deze afspraken te gaan houden.
2.5.
Bij brief van eveneens 14 april 2015 heeft de bedrijfsarts [verweerster] opgeroepen om op 17 april 2015 om 11.30 uur te verschijnen op het spreekuur.
2.6.
Op 17 april 2015 heeft de bedrijfsarts aan [verzoeker] gerapporteerd dat [verweerster] niet is verschenen op het spreekuur.
2.7.
Bij aangetekende brief van 17 april 2015 heeft [verzoeker] aan [verweerster] mee-gedeeld dat zij ondanks waarschuwingen opnieuw niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Hierbij is [verweerster] er nogmaals op gewezen dat zij zich dient te houden aan het verzuimprotocol en dat zij tijdens ziekte bereikbaar moet zijn. [verzoeker] heeft ver-der aan [verweerster] meegedeeld dat haar salaris opgeschort blijft. Ten slotte is aangegeven dat zij op 21 april 2015 nogmaals in de gelegenheid zal worden gesteld om zich bij de bedrijfs-arts te vervoegen.
2.8.
Bij aangetekende brief van 24 april 2015 heeft [verzoeker] aan [verweerster] mee-gedeeld dat zij wederom niet op het spreekuur bij de bedrijfsarts is verschenen. Verder heeft [verzoeker] in deze brief herhaald wat zij al eerder aan [verweerster] heeft meegedeeld. Ten slotte heeft [verzoeker] erop gewezen dat een en ander gevolgen kan krijgen voor haar arbeidsovereenkomst.
2.9.
Bij e-mailbericht van 30 april 2015 heeft [X] , die de belangen van [verweerster] be-hartigt, aan [verzoeker] (onder meer) meegedeeld dat hij voormelde brief van 24 april 2015 heeft ontvangen. Hierbij heeft [X] erop gewezen dat [verweerster] is verhuisd naar het adres [adres] , hetgeen zij mondeling en schriftelijk heeft meege-deeld aan [verzoeker] .
2.10.
In de rapportage van de bedrijfsarts van 12 mei 2015 is het volgende vermeld:
“Betrokkene is niet verschenen op het spreekuur van 12-05-2015. Telefonisch werd contact opgenomen en betrokkene kon niet aan de telefoon komen. Vriend was niet bereid verdere informatie te geven en verdere discussie heb ik afgebroken door de verbinding te verbreken.”
2.11.
Bij brief van 13 mei 2015 heeft [A] , medewerker van het verzuimbureau ‘Smart!Reïntegratie’, aan [verweerster] verzocht om de ‘Machtiging Medische Informatie’ voor de bedrijfsarts in te vullen en retour te zenden.
[verweerster] heeft deze machtiging niet verstrekt.
2.12.
Bij brief van 26 mei 2015 is [verweerster] opgeroepen voor het spreekuur op 4 juni 2015. Deze brief is gestuurd naar het adres [adres] .
2.13.
In de ‘Aanvraag rapportage’ van 4 juni 2015 heeft case manager [M] vermeld dat [verweerster] niet is verschenen op het spreekuur op 4 juni 2015.
2.14.
Op 17 juni 2015 heeft bedrijfsarts [H] [verweerster] gezien op een huisbezoek spreek-uur. In de terugkoppeling van dit spreekuur heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [verweerster] geen (aangepast) werk kan uitvoeren en dat de ingezette behandeling adequaat is. De prog-nose is nog niet aan te geven, aldus de bedrijfsarts.
2.15.
Bij brief van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] onder ver-wijzing naar voormelde rapportage van 17 juni 2015 aan [verweerster] meegedeeld dat het loon over de maand mei 2015 alsnog is overgemaakt.
2.16.
Bij e-mailbericht van 29 juni 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [X] voornoemd, onder meer het volgende meegedeeld:
“(…)
Hiertegenover staat dat cliënte, ondanks meerdere pogingen hiertoe, tot op heden nog geen enkel rechtstreeks contact heeft kunnen krijgen met mevrouw [verweerster] , terwijl uit de terug-koppeling van de bedrijfsarts blijkt dat zij hiertoe wel degelijk in staat is. Cliënte en haar be-drijfsarts hebben zich voorts in de afgelopen maanden herhaaldelijk geconfronteerd gezien met intimiderende en zelfs bedreigende uitlatingen uwerzijds. Uw toon en houding is niet ge-past en correspondeert niet met de persoon en het karakter van mevrouw [verweerster] . Enkel dit laatste is voor cliënte de reden geweest om uw eerdere uitlatingen tot op heden te relativeren.
(…)”
Een kopie van dit e-mailbericht is per brief aan [verweerster] gestuurd.
2.17.
Bij e-mailbericht van 1 september 2015 heeft [A] voornoemd, aan [X] meege-deeld dat de bedrijfsarts in zijn terugkoppeling van het spreekuur van 27 augustus 2015 heeft vermeld dat [verweerster] nog steeds beperkingen heeft op lichamelijk en energetisch vlak op basis van een lichamelijke aandoening. Verder is hierbij aangegeven dat [verweerster] beperkt is voor het verrichten van werkzaamheden waarbij sprake is van (onder meer) zwaar duwen, tillen, trekken of dragen en veel traplopen of klimmen. Voorts is geconcludeerd dat [verweerster] ruim voldoende mobiel is om een spreekuurlocatie te bezoeken.
2.18.
Bij e-mailbericht van 30 september 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker]
aan [X] meegedeeld dat wanneer [verweerster] niet verschijnt op het spreekuur van 1 ok-tober 2015 de loonbetaling zal worden opgeschort totdat zij wel verschijnt.
2.19.
Bij brief van 1 oktober 2015 heeft [A] voornoemd, aan [verzoeker] mee-gedeeld dat [verweerster] niet is verschenen op het spreekuur van 1 oktober 2015.
2.20.
Bij e-mailbericht van 6 oktober 2015, gericht aan [X] , is [verweerster] nogmaals ver-zocht een ‘Machtiging Medische Informatie’ af te geven. [verweerster] heeft hieraan niet voldaan.
2.21.
Bij brief van 4 november 2015 heeft het UWV, naar aanleiding van de vraag van [verzoeker] om een deskundigenoordeel ter zake de re-integratie-inspanningen van de werknemer, aan [verzoeker] meegedeeld dat zij op basis van de aanwezige gegevens geen oordeel kan vormen met betrekking tot de belastbaarheid van [verweerster] en dat zij der-halve geen antwoord kan geven op de vraag van [verzoeker] .
2.22.
Bij brief van 23 december 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerster] meegedeeld dat, nu zij niet is verschenen op het spreekuur op 1 oktober 2015, voor-melde machtiging niet heeft gegeven en niet is verschenen op de medische expertise op 20 november 2015, zij nog eenmaal in de gelegenheid zal worden gesteld om op het spreekuur van 5 januari 2016 te verschijnen.
Nadien is [verweerster] uitgenodigd om op 12 januari 2016 op het spreekuur te verschijnen.
Op beide spreekuren is [verweerster] niet verschenen.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zo spoedig mogelijk te ontbinden. Verder verzoekt [verzoeker] om voor recht te verklaren dat [verweerster] geen transitievergoeding toekomt en om [verweerster] in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
3.3.
[verweerster] heeft geen verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [verweerster] behoorlijk is opgeroepen. Naast de oproep door de griffie voor de zitting van 1 maart 2016 is [verweerster] door [verzoeker] per deurwaardersexploot opgeroepen voor de zitting van 23 maart 2016. Voormeld exploot is haar in persoon overhandigd.
4.2.
Niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 BW, of enig ander verbod tot opzeg-
ging van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek is derhalve ontvankelijk.
4.3.
Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW stelt de kantonrechter vast dat in voldoende mate is gebleken dat [verzoeker] [verweerster] schriftelijk heeft aan-gemaand tot nakoming van haar verplichtingen, als bedoeld in artikel 7:660a BW (gevolg ge-ven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voor-schriften en meewerken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige ge-troffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:658a lid 2 BW (kort samengevat: re-integratie-maatregelen)).
4.4.
Uit hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, blijkt verder genoegzaam dat [verzoeker] de loondoorbetaling heeft gestaakt.
4.5.
Ten slotte wijst de kantonrechter op voormelde brief van het UWV van 4 november 2015. Uit deze brief volgt dat redelijkerwijs niet van [verzoeker] kan worden gevergd een in artikel 7:671b lid 5 sub b BW genoemde verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW over te leggen. Geoordeeld wordt derhalve dat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7:671b lid 5 BW, is voldaan zodat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst inhoudelijk beoordeeld dient te worden.
4.7.
Op grond van de onweersproken feitelijke stellingen van [verzoeker] wordt geoordeeld dat er aan de zijde van [verweerster] sprake is van verwijtbaar handelen en nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Voorts is er sprake van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, nu [verweerster] bij herhaling niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, zij op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan haar re-integratie en zij de hiervoor genoem-de machtiging niet heeft gegeven. In dit kader wordt verder nog overwogen dat de gedragin-gen en uitlatingen van [X] aan [verweerster] zijn toe te rekenen.
4.8.
Gelet hierop en onder verwijzing naar artikel 7:671b lid 8 sub b BW zal de arbeids-overeenkomst met ingang van heden worden ontbonden.
4.9.
Gelet op artikel 7:673 lid 7 sub c BW wordt ten slotte geoordeeld dat [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd. De gevraagde verklaring voor recht daarom-trent zal worden afgewezen, nu [verzoeker] daarbij geen belang meer heeft.
4.10.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroor-deeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 117,00 aan grif-fierecht, € 600,00 aan salaris gemachtigde (3 punten (verzoekschrift en twee keer ver-schijnen ter zitting) x tarief € 200,00) en € 63,11 aan explootkosten. Voor de door [verzoeker] gevraagde reële proceskostenvergoeding wordt geen aanleiding gezien, nu het aan [verweerster] is om te bepalen hoe zij zich opstelt in de onderhavige procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden;
- veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uit-spraak van deze beschikking begroot op € 780,11, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
- wijst het meer of anders gevraagde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2016.