Rb. Rotterdam, 03-02-2010, nr. 10/660208-09
ECLI:NL:RBROT:2010:BL2347, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
03-02-2010
- Zaaknummer
10/660208-09
- LJN
BL2347
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BL2347, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 03‑02‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1991, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 03‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Promis. Doodslag op huisgenoot en verboden wapenbezit. Salduz-verweer gaat niet op vanwege ontbreken verhoorsituatie.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/660208-09
Datum uitspraak: 3 februari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Brazilië),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie, te Rotterdam,
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- 1.
de moord op dan wel doodslag van [slachtoffer];
- 2.
het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een gaspistool en bijbehorende munitie;
- 3.
het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een hagelpistool en bijbehorende munitie.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Van der Helm, heeft gerekwireerd tot:
- -
vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord;
- -
bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
De onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken is niet gebleken dat er sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte heeft gehandeld vanuit een vooropgezet plan, noch dat er sprake was van een handelen ‘na kalm beraad en rustig overleg’.
BEOORDELING VAN HET TEN LASTE GELEGDE
Feit 1
Van het volgende wordt uitgegaan.
Op 21 juli 2009 rond 7.00 uur stond de verdachte op een parkeerplaats te [plaats]. Hij had een vuurwapen in zijn hand en richtte dit op zijn eigen hoofd. Door de ter plaatse gekomen verbalisanten van politie Rotterdam-Rijnmond werd de verdachte ter zake de Wet wapens en munitie aangehouden en werd aan de verdachte de cautie gegeven. De verdachte werd in een politieauto geplaatst en vervoerd naar het politiebureau te [plaats]. Onderweg zei de verdachte tegen de verbalisant dat men maar even moest gaan kijken op de [adres] omdat hij iets heel ergs had gedaan en dat hij daar zijn vriend had doodgestoken. Hierop gingen verbalisanten van politie Rotterdam-Rijnmond op 21 juli 2009 naar de woning aan de [adres] te [plaats], alwaar zij in de woonkamer het levenloze lichaam van een man aantroffen.
Het aangetroffen lijk werd geïdentificeerd als het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Het stoffelijk overschot van het slachtoffer werd op 21 juli 2009 in beslag genomen en overgebracht naar het mortuarium aan de Boezemsingel te Rotterdam.
Op 23 juli 2009 werd het stoffelijk overschot van het slachtoffer overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) te Den Haag. Door dr. R. Visser, arts en patholoog, werd op 23 juli 2009 sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Het lijk was van een man met een schuin overlangs verlopende huidsnede aan de linkerzijde van de hals, reikend tot in de schuine halsspier. Er was, ter hoogte van de tepellijn, een steekkanaal, verlopend doorheen botweefsel/kraakbeen en spierweefsel en doorheen het hartzakje, het hart en de rechterlong tot op de wervelkolom. Het steekletsel aan de borst ging gepaard met massale inwendige bloeding en bloedverlies in de luchtwegen. De patholoog heeft aangegeven dat het intreden van de dood op basis hiervan zonder meer kan worden verklaard. De letsels werden bij leven door een scherprandig, hard en dun voorwerp opgeleverd, bijvoorbeeld één of twee messen.
Door H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts, is de postmortale termijn van het slachtoffer op basis van temperatuurgegevens door middel van de methode van Henssge berekend. Op basis van die berekening ligt het tijdstip van overlijden op 20 juli 2009 tussen circa 10.03 uur en 16.27 uur. Inherent aan de berekeningsmethode betreft dit een vijfennegentig procent betrouwbaarheidsinterval.
Op 21 juli 2009 werd de verdachte, na te zijn overgebracht naar het politiebureau, gefouilleerd. Hierbij werd ondermeer zijn horloge in beslag genomen en overgedragen aan personeel van de Forensische Opsporing.
Tijdens het technisch onderzoek door de Forensische Opsporing van politie Rotterdam-Rijnmond werden sporen veiliggesteld, waaronder een referentiemonster bloed van het slachtoffer, voorzien van Sporen Identificatie Nummer (hierna: SIN) AABP1370NL. Op het bij de verdachte in beslag genomen en aan de Forensische Opsporing overgedragen horloge werd een bloedspat aangetroffen. Deze bloedspat werd bemonsterd en voorzien van SIN AABO9236NL. Voorts is aan de onderzijde van de horlogekast nabij een schroefje een bloedvlekje aangetroffen. Dit bloedvlekje werd bemonsterd en voorzien van SIN AABO9236NL#2. Het NFI werd verzocht een onderzoek te doen op de aanwezigheid van DNA-materiaal, DNA-profielen daarvan vast te stellen en deze te vergelijken.
Van de bloedspat, zoals aangetroffen op het glas van de wijzerplaat van het horloge van de verdachte en veiliggesteld onder SIN AABO9236NL#1 en het bloedvlekje zoals aangetroffen aan de onderzijde van de horlogekast van het horloge van verdachte en veiliggesteld onder SIN AABO9236NL#2, werden DNA-profielen vastgesteld. Onderzoek wees uit dat deze DNA-profielen overeenkomen met het DNA-profiel van het slachtoffer (AABP1370NL).
De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met deze DNA-profielen (de berekende frequentie DNA-profiel) is kleiner dan één op één miljard.
De verbalisant [naam verbalisant], werkzaam bij de afdeling Forensische Opsporing van de politie Rotterdam-Rijnmond, heeft het volgende gerelateerd: De bloedspat op het door de verdachte gedragen horloge, dat, zoals hiervoor overwogen, afkomstig is van het slachtoffer, was minder dan één millimeter groot. Het is aannemelijk dat een dergelijk fragiel bloedspoor op een gladde ondergrond aan de buitenzijde van een horloge niet lang in stand zal blijven. De massa van een bloeddruppel is direct gerelateerd aan de energie waarmee het is vervaardigd. Hoe groter de kracht uitgeoefend op een bloedbron, hoe kleiner de resulterende bloedspat. Het is een feit van algemene bekendheid dat kleine projectielen (lees: bloedspatten) door hun relatief grotere oppervlak ten opzichte van hun gewicht, onder invloed van de luchtweerstand een kleinere draagwijdte hebben dan een groter projectiel. Bloedspatten met ongeveer de afmeting als die aangetroffen op het horlogeglas bevinden zich over het algemeen binnen een straal van zo’n twee meter van de bloedbron. Op de plaats delict zijn dergelijke bloedspatten ook aangetroffen, alle in de directe nabijheid van het slachtoffer en zeker niet verder weg dan twee meter. Het horloge heeft zich dan ook in de nabijheid van het gewonde slachtoffer of in ieder geval diens bloed als bron bevonden.
De verdachte woonde in de woning van het slachtoffer, in het souterrain, aan de [adres] te [plaats]. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat op enig moment hij aan het slachtoffer om de urn van zijn voormalige levensgezel vroeg, hetgeen het slachtoffer weigerde. Hierop werd het zwart voor verdachtes ogen. De verdachte had gedacht dat er voor hem een plaats bij De Loodds geregeld zou worden en dat hij geholpen zou worden. Dit bleek niet het geval. Het wakkerde woede aan, verder weet de verdachte weinig. Hij was opgefokt, wellicht dat hij tot ontploffing is gekomen. De verdachte is naar binnen gegaan en heeft de urn gepakt. De rest is zwart.
Tijdens het technisch forensisch onderzoek in de woning van het slachtoffer werd een in stukken gebroken mes aangetroffen, veiliggesteld en gewaarmerkt. Op de driezitsbank in de woonkamer werd, tijdens het verplaatsen van het slachtoffer een bebloed lemmet aangetroffen en veiliggesteld onder SIN AABO9528NL. Op de vloer in de keuken werd een zwart stukje kunststof heft aangetroffen en veiliggesteld onder SIN AABO9547NL. In het midden van de grote slaapkamer in het souterrain stond een tafel. Op deze tafel werd een heft van een mes met een afgebroken lemmet aangetroffen en veiliggesteld onder SIN AABO9546NL.
Soucheonderzoek door het NFI wees uit dat de drie voormelde mesdelen AABO9528NL, AABO9547NL en AABO9546NL oorspronkelijk één geheel hebben gevormd. Onderzoek door het NFI naar de bemonsterde bloedsporen op het lemmet AABO9546NL, zoals aangetroffen in de slaapkamer in het souterrain van de woning van het slachtoffer - alwaar de verdachte woonachtig was - wees uit dit celmateriaal afkomstig kan zijn van het slachtoffer. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel (de berekende frequentie DNA-profiel) is kleiner dan één op één miljard.
Bij een nader onderzoek in de woning van het slachtoffer werd 28 juli 2009 werd in het souterrain, de verblijfsruimte van de verdachte, onder meer aangetroffen een brief gedateerd 5 april 2009, inhoudende een handgeschreven verklaring waaruit blijkt dat het samenwonen van de verdachte en het slachtoffer niet meer gaat en dat de verdachte een ander huis of een kamer zal gaan zoeken. Voorts werd in de woning van het slachtoffer een brief, gedateerd 20 juli 2009, aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte en het slachtoffer op het punt stonden uit elkaar te gaan.
[getuige 1] (hierna: [getuige 1]), een goede vriendin van de verdachte, wist dat de verdachte bij [slachtoffer] (rechtbank: het slachtoffer) woonde. De verdachte had haar verteld dat [slachtoffer] homo was. [getuige 1] had de verdachte op maandagochtend 20 juli 2009 (teruggerekend, zoals door de getuige verklaard) voor het laatst gezien. De verdachte had toen gezegd: “Die vuile homofiel moet zijn klauwen van me afblijven, anders maak ik hem af.” Bij gelegenheid van haar verhoor bij de rechter-commissaris zwakt zij dat enigszins af en verklaart zij dat zij de verdachte heeft horen zeggen dat hij [slachtoffer] verrot of kapot zou slaan. Die maandagochtend, heel vroeg, wilde de verdachte ineens weg. De verdachte zei tegen [getuige 1]: “Die schoft denkt toch niet dat ik buiten ga slapen, ik betaal toch huur.” [getuige 1] kon de verdachte niet tegenhouden. Toen de verdachte wegging had hij coke gebruikt, hij had hele grote ogen.
Op maandag 20 juli 2009 belde de verdachte naar [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), een kennis van hem. Dit was rond 07.10 uur. De verdachte zei dat hij zijn pistool kwam ophalen. De verdachte was om 09.00 uur bij [getuige 2]. De verdachte gedroeg zich ziek en kwaad en zei dat hij zijn pistool nodig had, hij ging iemand kapot schieten. [getuige 2] gaf de verdachte diens pistool.
De verdachte gebruikte drugs in de woning. Rond 12.00 uur verliet de verdachte de woning van [getuige 2]. De verdachte was op dat moment boos en zei dat hij naar de Vijverhofstraat zou gaan. Hij was kwaad op zijn huisbaas. Deze had hem namelijk verteld dat hij homofiel was. Daarnaast was hij kwaad op zijn huisbaas, omdat deze een samenlevingscontract wilde laten opstellen. De verdachte zou dan honderd euro per maand voor zijn kamer moeten gaan betalen.
Onderzoek naar de historische telefoongegevens van het nummer [telefoonnnummer], in gebruik bij de verdachte, bevestigt de voornoemde telefonische contacten van de verdachte met het slachtoffer en met [getuige 2].
Gelet op al hetgeen hiervoor is weergegeven, staat vast dat de verdachte woonachtig was in de woning van het slachtoffer aan de [adres] te [plaats] en dat er tussen de verdachte en het slachtoffer kennelijk dusdanige problemen omtrent het samenwonen waren, dat de verdachte op het punt stond elders te (moeten) gaan wonen. Op 20 juli 2009 is de verdachte vroeg in de ochtend in boze toestand vertrokken bij de getuige [getuige 1]. Rond 12.00 uur heeft hij de woning van de getuige [getuige 2] in geagiteerde toestand verlaten nadat hij drugs had gebruikt. Tegen de getuige [getuige 1] had de verdachte gezegd dat hij het slachtoffer af zou maken dan wel kapot zou slaan als hij niet van hem af zou blijven. Bij de getuige [getuige 2] haalde de verdachte zijn pistool op en vertrok kwaad met de mededeling dat hij iemand kapot ging schieten.
Voldoende is komen vast te staan dat de verdachte op enig moment op die dag naar huis is gegaan en aldaar in razernij het slachtoffer heeft neergestoken. Nadat de verdachte, kort na diens aanhouding op 21 juli 2009, had verklaard dat hij op het adres [adres] zijn vriend had doodgestoken, werd aldaar het stoffelijk overschot van het slachtoffer aangetroffen. Onderzoek wees uit dat het slachtoffer inderdaad door messteken om het leven was gekomen. In de woning werd het mes, waarmee het slachtoffer om het leven was gebracht, in drie delen aangetroffen. Het heft met het afgebroken lemmet werd aangetroffen in de slaapkamer in het souterrain, de verblijfsruimte van de verdachte. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van het bloed van het slachtoffer op zijn, verdachtes, horloge. De rechtbank neemt in dat verband de conclusie van verbalisant [naam verbalisant] over dat het horloge zich in de nabijheid van het gewonde slachtoffer of in ieder geval diens bloed als bron heeft bevonden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het aangetroffen bloed op het horloge bij gelegenheid van de steekpartij op dat horloge terecht is gekomen.
SALDUZ-VERWEER
Standpunt van de verdediging.
Nadat de verdachte op 21 juli 2009 was aangehouden terzake de Wet wapens en munitie, verklaarde de verdachte, in de politieauto en onderweg naar het politiebureau onder meer dat hij iets ergs had gedaan, dat men maar moest gaat kijken op de [adres], omdat hij daar zijn vriend had doodgestoken.
De raadsman heeft bepleit dat het gebruik van deze eerste, door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring, in strijd is met de zogeheten Salduz-jurisprudentie. Er was immers sprake van een verhoorsituatie. Nadat de verdachte had gezegd dat hij iets ergs had gedaan, vroeg de verbalisant [naam verbalisant 2] (hierna: [naam verbalisant 2]) door naar wat hij dan gedaan had Dit gebeurde ongeveer drie keer. [naam verbalisant 2] had er op dat moment echter eerst zorg voor moeten dragen dat de verdachte bijstand van een advocaat kreeg, hetgeen niet is gebeurd. Om die reden dient voormelde verklaring van de verdachte, zoals verwoord in het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2009 van het bewijs te worden uitgesloten, alsook de daaruit voortvloeiende verklaring van de verdachte van 21 juli 2009.
Standpunt van de officier van justitie.
In onderhavig geval was geen sprake van een verhoorsituatie. De verdachte werd op 21 juli 2009 aangehouden terzake de Wet wapens en munitie. Kort na zijn aanhouding begon de verdachte spontaan te verklaren over een ander feit dan waarvoor hij was aangehouden. De Salduz-jurisprudentie geldt niet voor spontaan afgelegde verklaringen. Er is dan ook geen rechtsbeginsel geschonden.
Oordeel van de rechtbank.
In de uitspraken inzake Salduz tegen Turkije van 27 november 2008 (NJ 2009/214) en Panovits tegen Cyprus (NJ 2009/215) heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het aan de verdachte voortvloeiende recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak zich ook uitstrekt tot het recht op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek. Het EHRM heeft daarbij overwogen dat het gebruik van verklaringen afgelegd gedurende het politieonderzoek inbreuk kan maken op het recht op een eerlijk proces, indien de verdachte voorafgaand aan het afleggen van die verklaringen geen toegang heeft gehad tot een raadsman. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2009 de betekenis van deze uitspraken voor de Nederlandse rechtspraktijk vastgesteld (LJN: BH3079). Een aangehouden verdachte dient volgens de Hoge Raad vóór aanvang van het eerste verhoor te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens het geval dat een verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Verklaringen die in strijd met het consultatierecht tot stand zijn gekomen dienen in beginsel op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de Hoge Raad.
In het onderhavige geval kan echter niet worden gesproken van een verhoorsituatie. Kort nadat de verdachte was aangehouden voor een ander feit, namelijk het overtreden van de Wet wapens en munitie, is hem ter zake de cautie gegeven.
In de politieauto, onderweg naar het politiebureau, verklaarde de verdachte tegenover de verbalisant [naam verbalisant 2] dat hij iets ergs had gedaan. In de richting van voorbijgangers had hij zich eerder al in dergelijke bewoordingen geuit. Uit de verklaring van [naam verbalisant 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij de verdachte, zonder dat hem op voorhand duidelijk was dat de verdachte een ander strafbaar feit had begaan, heeft gevraagd wat hij dan had gedaan, waarop de verdachte antwoordde: “Dan moet je maar gaan kijken op de [adres].” [naam verbalisant 2] verklaart dat hij de indruk kreeg dat de verdachte inderdaad iets ergs had gedaan en hij vroeg dan ook door, waarop de verdachte antwoordde dat hij zijn vriend aldaar had doodgestoken.
De verklaring van de verdachte kan niet anders beoordeeld worden dan als een spontane verklaring, waarop een begrijpelijke en noodzakelijke reactie van de zijde van de politie volgde. Immers, de verdachte maakte kenbaar dat hij iets ernstigs had gedaan.
Gelet op de taakstelling van de politie, die mede omvat noodzakelijke hulpverlening en bijstand, kan en mag van de politie worden verwacht dat zij op dat moment doorvraagt. Aldus is er geen sprake geweest van een verhoorsituatie, noch van een verklaring die in strijd met het consultatierecht tot stand is gekomen. Het verweer wordt dan ook verworpen. Zowel het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2009, als de verklaring van de verdachte van 21 juli 2009 kunnen en worden voor het bewijs gebezigd.
OVERIGE BEWIJSVERWEREN
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens de verdachte bepleit dat, blijkens het herziene NFI-rapport van 8 december 2009, op grond van het aantreffen van één bloedspatje afkomstig van het slachtoffer op het horloge van de verdachte veel te weinig informatie is verkregen om vast te stellen op welke wijze dit bloedspatje is ontstaan. Dit betekent dat er geen uitspraak kan worden gedaan omtrent dit bloedspatje, zoals gedaan door de verbalisant [naam verbalisant] van de afdeling Forensische Opsporing in diens proces-verbaal van 10 december 2009 (proces-verbaal nummer 2009252433, forensisch dossier [adres]). De verbalisant is immers geen wetenschapper op het gebied van bloedsporen.
Dit verweer wordt verworpen.
De verbalisant [naam verbalisant] trok zijn conclusie omtrent de op het horloge van de verdachte aangetroffen bloedspat en de bloedbron van die bloedspat, zoals eerder in dit vonnis overwogen, op basis van een feit van algemene bekendheid in combinatie met diens eigen ervaring. Niet valt in te zien waarom een dergelijke conclusie, getrokken door een op dit terrein bij uitstek deskundige verbalisant, niet door de rechtbank zou kunnen worden overgenomen. Dat deze conclusie verder strekt dan hetgeen het NFI heeft geconcludeerd, maakt nog niet dat deze conclusie als irrelevant terzijde zou moeten worden geschoven.
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens de verdachte bepleit dat iemand anders dan de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht en dat niet uit te sluiten valt dat de verdachte in een verwarde en benevelde toestand in de woning van het slachtoffer is geweest en heeft gezien dat deze om het leven was gebracht. Alternatieve scenario’s zijn niet onderzocht. Zo is op de muur boven de driezitsbank waarop het slachtoffer lag een krasbeschadiging aan getroffen veroorzaakt door het mes waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Deze krasbeschadiging liep van linksboven naar rechtsonder. De veroorzaker van die beschadiging zou om die reden linkshandig moeten zijn, de verdachte is rechtshandig.
Dit verweer wordt eveneens verworpen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen gebleken die wijzen op één of meer mogelijk alternatieve scenario’s. Niet gebleken is van enige omstandigheid, die zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van één of meer andere daders in de woning van het slachtoffer. Geen sporen van braak of van een worsteling zijn in de woning van het slachtoffer aangetroffen. Evenmin is gebleken dat er goederen uit de woning zijn weggenomen.
De aanname van de raadsman dat de krasbeschadiging in de muur boven het slachtoffer door een linkshandige moet zijn veroorzaakt, slechts omdat deze krasbeschadiging van linksboven naar rechtsonder loopt, is feitelijk niet overtuigend en overigens onvoldoende onderbouwd.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de spontane uitlatingen van de verdachte - vlak voor en vlak na zijn aanhouding door de politie - getuigen van specifieke en gedetailleerde elementen, die wijzen op daderinformatie.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het onderzoek het motief van de verdachte duidelijk in beeld heeft gebracht.
Feit 2
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen verklaard, heeft bekend, wordt ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
2. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 21 juli 2009, nummer 2009252433-2, gekenmerkt 0907210723.AMB, zaak Pistool doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 4;
- 3.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 22 juli 2009, nummer 2009252433, gekenmerkt 0907220001.AMB, zaak Pistool doorgenummerde dossierpagina’s 5 tot en met 7.
Feit 3
Aangezien de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen verklaard, heeft bekend, wordt ook ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- 1.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- 2.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 17 oktober 2008, nummer 2008345367-7;
- 3.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 17 oktober 2008, nummer 2008345367-2;
- 4.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 17 oktober 2008, nummer 2008345367-8;
- 5.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 20 oktober 2008, nummer 2008345367, gekenmerkt VDS 89338.67538.
BEWEZENVERKLARING
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
- 1.
hij
in of omstreeks de periode van 20 juli 2009 tot en met 21 juli 2009
te [plaats]
opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en/of na kalm beraad en/of rustig overleg,
meermalen, althans éénmaal (telkens)
met een mes, althans] een scherp voorwerp in de keel en/of de borst
, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
- 2.
hij
in of omstreeks de periode van 20 juli 2009 tot en met 21 juli 2009
te [plaats]
- (een)
wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de
vorm van een pistool, nl een gaspistool van het merk BLOW, model Compact,
kaliber 9 mm PAK (voorzien van serienummer 8-002483)
voorhanden heeft gehad en/of met dit wapen één of meer schoten heeft gelost
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
9, althans één of meer knalpatronen, kaliber 9 mm PAK
voorhanden heeft gehad;
- 3.
hij
op of omstreeks 17 oktober 2008 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool / revolver namelijk een hagelpistool van het merk Blow, type model
COMPAC2002, kaliber 9 MM PAK voorhanden heeft gehad,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III
te weten 10 knalpatronen, kaliber 9 MM PAK voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
- 1.
Doodslag.
- 2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
- 3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte was woonachtig in het souterrain van de woning van het slachtoffer [slachtoffer], die hem in huis had genomen nadat verdachtes levensgezel was overleden.
Op 20 juli 2009 had de verdachte drugs gebruikt en was hij aantoonbaar boos op het slachtoffer. Vaststaat dat de verdachte op enig moment teruggegaan is naar de woning van het slachtoffer, waarna er kennelijk ruzie is ontstaan over de urn van de voormalige levensgezel van de verdachte. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer op enig moment met een mes in de hals gesneden en in de borst gestoken. Het slachtoffer is aan deze verwondingen overleden.
Het slachtoffer is aldus op gruwelijke wijze om het leven gekomen. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Hij heeft daarmee de nabestaanden een onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel leed aangedaan. De verklaring van de broer van het slachtoffer die hij ter terechtzitting heeft voorgelezen is in dat verband illustratief. Een dergelijk feit draagt ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts tweemaal schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit, te weten een gaspistool en een hagelpistool, beide met bijhorende munitie.
Het voorhanden hebben van vuurwapens, met bijbehorende munitie, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Tegen onbevoegd vuurwapenbezit dient krachtig te worden opgetreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan.
Op dergelijke feiten, en dan met name op het onder 1 thans bewezen verklaarde feit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2009 reeds is veroordeeld voor een reeks van strafbare feiten.
De rechtbank beschikt voorts over een psychologisch rapport d.d. 23 oktober 2009, opgesteld door drs. A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog. De rapporteur concludeert dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. Daarbij is sprake van een beneden gemiddeld cognitief functioneren, van misbruik en/of afhankelijkheid van (een) onbekend(e) psychoactieve middel(en) en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en borderline kenmerken. Het is aannemelijk dat voornoemde stoornissen en gebrekkige ontwikkeling aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, echter een eventueel oorzakelijk verband is niet inzichtelijk te maken, omdat het ten laste gelegde niet bespreekbaar is met de verdachte.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 12 november 2009, opgesteld door F. Verstraeten en Th. J.G. Bakkum, beiden psychiater. De rapporteurs stellen vast dat het geheugenverlies van de verdachte functioneel dan wel gesimuleerd, dan wel een combinatie van beide is. Functionele of dissociatieve amnesie heeft de oorzaak in extreme emoties en in een toestand van sterke agitatie. Het idee is dat extreme niveaus van opwinding het terughalen van herinneringen in een later stadium bemoeilijken. Het kan bij onderzochte (on)bewust een manier zijn om zijn handelen niet onder ogen te komen (verdringing). Gesimuleerde amnesie is het voorwenden (veinzen) van geheugenverlies over het ten laste gelegde om zo strafvermindering te krijgen. Daar past weer bij dat onderzochte het bespreken van het ten laste gelegde probeert te vermijden en geprikkeld werd als er toch op doorgevraagd werd, dat hij meerdere malen benadrukte dat de rapporteur toch wel erg veel over hem opschreef en hij daar wat onrustig van leek te worden.
Tevens is het opvallend dat onderzochte de mogelijkheid dat hij het ten laste gelegde gepleegd heeft, wat logisch lijkt als iemand amnesie heeft, niet meeneemt of er geen gedachten bij lijkt te hebben. Er wordt dan ook geen amnestische stoornis gediagnosticeerd. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij onderzochte sprake van een depressieve stoornis, matig van ernst, eenmalige episode, afhankelijkheid van methadon en benzodiazepinen, misbruik van cocaïne en heroïne en van een antisociale persoon1ijkheidsstoornis met borderline kenmerken.
Aangezien het ten laste gelegde niet met onderzochte besproken kon worden is de vraag of een eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden), moeilijk te beantwoorden. Het lijkt de rapporteurs niet aannemelijk dat de gediagnosticeerde stoornissen bij onderzochte geen enkele rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde. Voorts concluderen de rapporteurs dat er geen sprake lijkt te zijn van ontoerekeningsvatbaarheid en ook niet van volledige toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank neemt de conclusies van beide rapporten over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt ten aanzien van - in ieder geval - de onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten dan ook (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Omtrent de verdachte zijn namens Reclassering Nederland een voorlichtingsrapport d.d. 28 september 2009 en een maatregelenrapport d.d. 23 oktober 2009 uitgebracht. Van deze rapporten is kennis genomen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. De Vreede en De Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Volp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 3 februari 2010.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
- 1.
hij
in of omstreeks de periode van 20 juli 2009 tot en met 21 juli 2009
te [plaats]
opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en/of na kalm beraad en/of rustig overleg,
meermalen, althans éénmaal (telkens)
met een mes, althans een scherp voorwerp in de keel en/of de borst, althans
het (boven)lichaam gestoken en/of gesneden van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
[art. 289/287 Wetboek van Strafrecht]
- 2.
hij
in of omstreeks de periode van 20 juli 2009 tot en met 21 juli 2009
te [plaats]
- (een)
wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de
vorm van een pistool, nl een gaspistool van het merk BLOW, model Compact,
kaliber 9 mm PAK (voorzien van serienummer 8-002483)
voorhanden heeft gehad en/of met dit wapen één of meer schoten heeft gelost
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
9, althans één of meer knalpatronen, kaliber 9 mm PAK
voorhanden heeft gehad;
[art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie}
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
- 3.
[parketnummer 10/664087-08]
hij
op of omstreeks 17 oktober 2008 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool / revolver namelijk een hagelpistool van het merk Blow, type model
COMPAC2002, kaliber 9 MM PAK voorhanden heeft gehad,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III
te weten 10 knalpatronen, kaliber 9 MM PAK voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 jo 55 van de Wet Wapens en Munitie)