Rb. Overijssel, 30-01-2014, nr. Awb 13/2356
ECLI:NL:RBOVE:2014:446
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
30-01-2014
- Zaaknummer
Awb 13/2356
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2014:446, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 30‑01‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 8:24 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 30‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Meer specifieke volmacht niet binnen de gestelde termijn ontvangen; beroep daarom niet-ontvankelijk.
RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2356
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]
wonende te Zwartsluis, eiser,
beweerdelijk gemachtigde: H.P. Olthof,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie,
verweerder.
13/2356
Procesverloop
Op 16 oktober 2013 heeft H.P. Olthof (hierna: Olthof) op naam van [eiser] (hierna: eiser) bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door hem op 26 juli 2013 ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 14 juni 2013.
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft verweerder de bezwaren van eiser alsnog kennelijk ongegrond verklaard en besloten dat op grond van het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen dwangsom is verschuldigd.
Op 11 november 2013 heeft Olthof aanvullende gronden tegen dat nadere besluit ingediend.
Het beroep is ter zitting van 27 januari 2014 behandeld. Eiser is in persoon noch bij vertegenwoordiger verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.A. Luschen.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Uit de toelichting bij dit artikel (zie “Algemene wet bestuursrecht Toelichting en commentaar”) blijkt dat een machtiging voldoende specifiek dient te zijn.
2.
Olthof heeft een op 18 april 2013 door eiser ondertekende machtiging ingezonden. De tekst van de volmacht luidt als volgt:
“Hierbij machtig ik, [naam] (…), H.P. Olthof, Olthof Consultancy en door deze gemachtigde medewerkers, gevestigd te Zoeterwoude (hierna: Opdrachtnemer), om zich te laten vertegenwoordigen in procedures tegen boetes, parkeerbelasting, gemeentelijke belastingen en woz-aanslagen. Ondergetekende machtigt Opdrachtnemer om alle handelingen te ondernemen die Opdrachtnemer hiertoe nodig acht (Bijvoorbeeld: Het uitvoeren van informatieverzoeken in het kader van de Wob). De machtiging strekt tot het doen van alle nodige aanvragen, bezwaren en beroepen bij alle Nederlandse gerechtelijke instanties en bestuursorganen. Daarnaast machtigt ondergetekende Opdrachtnemer tot het aannemen van sommen ten behoeve van griffierechten, proceskostenvergoedingen bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, dwangsommen en andere sommen die redelijkerwijs op het pad van de procedure liggen. Ondergetekende doet aan gemachtigde een vergoeding toekomen welke gelijk is aan de toegewezen proceskostenvergoeding in de gevoerde procedure(s), welke door gemachtigde gefactureerd zal worden. Dit is slechts van toepassing indien de procedure gegrond is verklaard. Tot slot gaat ondergetekende akkoord met de voorwaarden van de Opdrachtnemer met betrekking tot de behandeling van de aangebrachte zaken”.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de door Olthof overgelegde machtiging niet voldoende specifiek is, omdat de door hem gebruikte standaard machtiging zodanig ruim is geformuleerd dat daaruit op geen enkele wijze blijkt dat hij eiser vertegenwoordigt in een/deze specifieke zaak.
Artikel 6:6 aanhef en onder a van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van een beroep. De indiener van het beroepschrift moet dan wel gelegenheid hebben gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de rechtbank Olthof verzocht een meer specifieke volmacht in te zenden. Daarbij is verzocht die volmacht vóór de zitting van 27 januari 2014 aan de rechtbank te doen toekomen, dan wel deze ter zitting te overhandigen. Tevens is er op gewezen dat het niet inzenden mogelijk tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan leiden.
Bij faxbrief van 25 januari 2014 heeft Olthof aangegeven dat noch in de wetgeving, noch in jurisprudentie vormvereisten aan de machtiging worden gesteld en dat de rechtbank volgens hem niet in de reikwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid mag treden.
De rechtbank laat in het midden wat daar van zij. Gelet op het grote aantal zaken dat Olthof in relatief korte tijd bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt, gelet op het feit dat niet duidelijk is of eisers zich wel bewust zijn van het feit dat er één of meerdere zaken namens hen zijn aangespannen, heeft de rechtbank besloten dat bij dergelijke ruim geformuleerde machtigingen om een specifieke volmacht zal worden gevraagd. In de door Olthof aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) van 18 februari 2009, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Daaruit blijkt immers niet dat in die zaak onduidelijkheid bestond omtrent het antwoord op de vraag of de machtiging betrekking had op die specifieke zaak.
Ook de verwijzing van Olthof naar artikel 3:62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 (JB 2005/127) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die uitspraak is immers juist expliciet geoordeeld dat uit de in zeer algemene bewoordingen gestelde machtiging niet kon worden afgeleid dat betrokkene gerechtigd was om namens genoemde opdrachtgever hoger beroep in te stellen.
De rechtbank heeft de aan Olthof gevraagde meer specifieke volmacht niet binnen de gestelde termijn ontvangen en niet is verzocht om een langere termijn voor het indienen van de gevraagde specifieke volmacht.
3.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en door hem en M.W. Hulsman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep