NJB 2021/919:Strafoplegging, art. 359 Sv: de keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het staat de rechter vrij bij de strafoplegging in aanmerking te nemen hetgeen in redelijkheid is te verwachten met betrekking tot het gedrag van de verdachte. In casu heeft het hof in de strafoplegging betrokken zijn indruk ‘dat de verdachte naar Nederland is gekomen om in zijn onderhoud te voorzien op een maatschappelijk ongewenste wijze’, welke indruk steunt op het ontbreken van ‘solide aanknopingspunten voor de gedachte dat de verdachte (…) zich op bonafide wijze in de Nederlandse samenleving probeert te bewegen’. Op grond daarvan heeft het hof – in afwijking van het vonnis in eerste aanleg en de vordering van de A-G bij het hof – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Het in die strafmotivering besloten liggende oordeel over het gedrag van de verdachte is niet zonder meer begrijpelijk, mede erop gelet dat het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten bevat voor dat oordeel