CRvB, 03-10-2012, nr. 11/2094 AWBZ
ECLI:NL:CRVB:2012:BX9228
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
03-10-2012
- Zaaknummer
11/2094 AWBZ
- LJN
BX9228
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BX9228, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑10‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Inhoudingen van de AWBZ-premie. De aan appellant opgelegde buitenlandbijdrage kan niet worden aangemerkt als een premie voor een ziektekostenverzekering als de AWBZ, maar als een wettelijk geregelde sociale bijdrage voor de kosten van een deel van het Nederlandse sociale zorgstelsel.
Partij(en)
11/2094 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2011, 09/2318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland, (appellant)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Appellant is verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Siemeling en mr. M. Mulder.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.2.
Appellant is geboren in 1942 en woont in Duitsland. Ten tijde in dit geding van belang ontving appellant een vervroegd pensioen ten laste van het Pensioenfonds Aegon Levensverzekering N.V. (Aegon). Met ingang van 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) in werking getreden. Vanaf die datum heeft appellant op grond van Verordening EG
nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in het woonland, ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is appellant door Cvz aangemerkt als verdragsgerechtigde. Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw is appellant voor dit recht op zorg een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Voor de hoogte van die bijdrage is een zogenoemde woonlandfactor toegepast. Aegon houdt de buitenlandbijdrage in op het pensioen van appellant. Appellant heeft op 3 december 2006 Cvz verzocht contact op te nemen met Aegon om de inhouding ongedaan te maken. Appellant beroept zich daarbij op een verklaring van de belastingdienst inhoudende dat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.
- 1.3.
Met ingang van 1 oktober 2007 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de Svb appellant medegedeeld dat - op verzoek van Cvz - met ingang van 1 november 2007 op het AOW-pensioen de buitenlandbijdrage zal worden ingehouden. Daarbij is aangegeven dat deze uit drie onderdelen bestaat: een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, een inkomensafhankelijke bijdrage Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en een nominale premie. Appellant heeft met een e-mail van 5 november 2007 ook de Svb medegedeeld dat hij een verklaring van de belastingdienst heeft, inhoudende dat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen, zodat hij ervan afziet het AWBZ-deel van de buitenlandbijdrage te betalen.
- 1.4.
Bij brief van 31 juli 2008 heeft Cvz appellant medegedeeld dat de Zvw met ingang van 1 augustus 2008 is gewijzigd. De wijziging houdt in dat Cvz het enige orgaan is dat over de inhouding van de buitenlandbijdrage besluiten kan nemen. De wetswijziging werkt terug tot en met 1 januari 2006. Als tegen de beschikking tot heffing of inhouding van de buitenlandbijdrage, dan wel tegen de inhouding zelf al voor 1 augustus 2008 een bezwaarschrift is ingediend bij de Svb, zal Cvz de behandeling van het bezwaarschrift overnemen. Al genomen beslissingen op bezwaar gelden als beslissingen van Cvz. In al lopende beroepsprocedures bij de rechter komt Cvz als partij in de plaats van de Svb. Verder is bericht dat het tot 1 augustus 2008 niet mogelijk was om bezwaar te maken tegen de inhouding van de buitenlandbijdrage door particuliere pensioenfondsen of werkgevers. Door de wetswijziging worden ook deze inhoudingen voortaan aangemerkt als besluiten van Cvz. Voor de inhoudingen door particuliere pensioenfondsen of werkgevers in de periode van 1 januari 2006 tot 1 augustus 2008 is een overgangsregeling getroffen. Daartegen kan tot dertien weken na 1 augustus 2008 bezwaar worden gemaakt bij Cvz.
- 1.5.
Appellant heeft op 20 augustus 2008 bezwaar gemaakt tegen de door Aegon in opdracht van Cvz met ingang van 2006 verrichte inhoudingen van de AWBZ-premie. De belastingdienst heeft hem geschreven dat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.
- 1.6.
Bij besluit van 8 mei 2009 (bestreden besluit) heeft Cvz dit bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant verdragsgerechtigde is en een buitenlandbijdrage dient te betalen, maar dat appellant betwist dat hij gehouden is om de AWBZ-component van deze bijdrage te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellant betwiste component van de buitenlandbijdrage geen belasting is en daardoor ook niet onder de aan appellant gegeven vrijstelling voor loonbelasting en premies volksverzekeringen valt. Voor de aard en verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2009, LJN BJ5891.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant betwist niet dat hij op grond van artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage is verschuldigd, maar hij acht de berekeningssystematiek van de bijdrage niet juist, omdat hij door de belastingdienst is vrijgesteld van de loonbelasting en de premies volksverzekeringen.
4.1.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de buitenlandbijdrage geen onder de door appellant bedoelde vrijstelling van de belastingdienst vallende belasting of premie is. De Raad heeft in zijn uitspraak van 26 augustus 2009 (LJN BJ6362) geoordeeld dat de buitenlandbijdrage niet moet worden aangemerkt als een belasting. Nederland is op grond van artikel 33 van Vo. 1408/71 bevoegd om een buitenlandbijdrage te heffen. Deze bijdrage moet, mede gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 februari 2000 in de zaken C-34/98 en C-169/98 (Commissie-Frankrijk) worden gekwalificeerd als een sociale bijdrage bestemd voor de financiering van (een deel van) het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De opbrengsten ervan worden toegevoegd aan het Zorgverzekeringsfonds, waaruit Nederland de kosten in verband met de Zvw op grond van internationale verdragen betaalt. Hieruit volgt dat de aan appellant opgelegde buitenlandbijdrage niet kan worden aangemerkt als een premie voor een ziektekostenverzekering als de AWBZ, maar als een wettelijk geregelde sociale bijdrage voor de kosten van een deel van het Nederlandse sociale zorgstelsel.
4.3. Ten overvloede en ter voorlichting van appellant wijst de Raad nog op het volgende. De hoogte van de totale buitenlandbijdrage is gerelateerd aan de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. Dit is de zogenoemde woonlandfactor. De regeling daarvan is neergelegd in artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering. Met deze woonlandfactor wordt tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket opgenomen zorg zich verhoudt tot de in het Nederlandse pakket (Zvw en AWBZ) opgenomen zorg. Door toepassing van de woonlandfactor draagt appellant niet bij voor (AWBZ-)zorg die niet valt in het Duitse pakket van de sociale verzekering.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.M. Tason Avila
HD