HR, 05-10-2018, nr. 18/03776
ECLI:NL:HR:2018:1962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-10-2018
- Zaaknummer
18/03776
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1962, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑10‑2018; (Raadkamer)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1163
ECLI:NL:PHR:2018:1163, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1962
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak vierde kamer. Vordering PG tot herplaatsing en deeltijdontslag van rechter in Rb Noord-Holland als rechterlijk ambtenaar o.g.v. arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, art. 46k.1, 46k.5 en 46o Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Gelet op de door PG overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek, zijn voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat voor betrokkene 21,6 uur als maximaal haalbare werktijd beschouwd dient te worden en dat deze uren door herplaatsing in ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Dit leidt vervolgens tot conclusie dat betrokkene voor overige 7,2 uur van haar werktijd voor ontslag als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komt.
Partij(en)
5 oktober 2018
Vierde Kamer
18/03776
JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 3 september 2018, tot herplaatsing en deeltijdontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).
1. De vordering van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal heeft op 3 september 2018 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal herplaatsen in haar ambt van rechter in de Rechtbank Noord-Holland voor 21,6 uur en zal ontslaan voor 7,2 uur met ingang van 1 december 2018.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. de brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: ook de rechtbank) d.d. 21 maart 2018, aan de Procureur-Generaal, houdende een verzoek tot vordering van ontslag van de betrokkene voor 7,2 uur met herplaatsing voor 21,6 uur, met als bijlage de Rapportage arbeidskundig vervolgonderzoek d.d. 22 december 2017;
b. de brief van de president van de rechtbank d.d. 5 april 2018 aan de Procureur-Generaal, met een aanvulling op het verzoek onder a;c. de brief van de Procureur-Generaal d.d. 5 juli 2018 aan de betrokkene, waarbij zij in de gelegenheid wordt gesteld haar zienswijze naar voren te brengen op het al dan niet instellen van een vordering bij de Hoge Raad;d. de brief van de advocaat van de betrokkene d.d. 24 juli 2018, met bijlage, aan de Procureur-Generaal, met de zienswijze als bedoeld onder c;
e. het Koninklijk Besluit van benoeming van de betrokkene d.d. 10 december 2008;
f. de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) d.d. 11 november 2015, waarbij een WIA-uitkering is toegekend.
2. De raadkamer
Op 1 oktober 2018 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de president van de rechtbank zijn bij brief van 4 september 2018 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Daarbij is te kennen gegeven dat hun aanwezigheid in raadkamer niet nodig is. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.
3. Beoordeling
3.1
De betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra. Haar werktijd is vastgesteld op 28,8 uur per week.
3.2
Artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wrra bepaalt dat aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, door de Hoge Raad een ander ambt of andere functie kan worden opgedragen, indien sprake is van passende arbeid. Indien een ambt wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken, waaronder met name het rapport van het arbeidskundig onderzoek, en het in raadkamer ingestelde onderzoek, is de Hoge Raad van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat voor de betrokkene 21,6 uur als de maximaal haalbare werktijd beschouwd dient te worden en dat deze uren door herplaatsing in het ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Dit leidt vervolgens tot de conclusie dat de betrokkene voor de overige 7,2 uur van haar werktijd voor ontslag als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komt.
4. Beslissing
De Hoge Raad herplaatst [betrokkene] in haar ambt van rechter in de Rechtbank Noord-Holland voor 21,6 uur en ontslaat haar voor 7,2 uur, beide met ingang van 1 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk, voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J. Wortel, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.
Conclusie 03‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak vierde kamer. Vordering PG tot herplaatsing en deeltijdontslag van rechter in Rb Noord-Holland als rechterlijk ambtenaar o.g.v. arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, art. 46k.1, 46k.5 en 46o Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Gelet op de door PG overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek, zijn voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat voor betrokkene 21,6 uur als maximaal haalbare werktijd beschouwd dient te worden en dat deze uren door herplaatsing in ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Dit leidt vervolgens tot conclusie dat betrokkene voor overige 7,2 uur van haar werktijd voor ontslag als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komt.
K/2018/023
Aan de Hoge Raad der Nederlanden, Vierde Meervoudige Kamer
Vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
betreffende
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1968, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] .
1. Betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Bij haar benoeming - in destijds de Rechtbank Haarlem - is haar werktijd vastgesteld op 28,8 uur per week. In november 2013 heeft betrokkene een ongeval gehad als gevolg waarvan zij volledig is uitgevallen. Na een periode van re-integratie is betrokkene weer werkzaam in haar eigen functie, zij het voor minder uren dan waarvoor zij is aangesteld. De re-integratieactiviteiten hebben ertoe geleid dat betrokkene thans 24 uur per week (inclusief compensatieverlof) werkzaam is.
2. In haar brief van 21 maart 2018 heeft mr. E. de Greeve, President van de Rechtbank Noord-Holland, mij verzocht betrokkene bij de Hoge Raad voor te dragen voor gedeeltelijk ontslag, voor 7,2 uur. De president heeft stukken aangaande de arbeidsongeschiktheid van betrokkene overgelegd.
3. Uit de bepalingen in § 4 van hoofdstuk 6A van de Wrra inzake ontslag en herplaatsing, in het bijzonder artikel 46k lid 1 en lid 5, volgt dat een rechter die wegens ziekte zijn werkzaamheden niet kan verrichten voor het aantal uren waarvoor hij is aangesteld maar wel voor een minder aantal uren, door de Hoge Raad wordt ontslagen voor het aantal uren dat hij niet kan worden herplaatst.
Artikel 46k Wrra
1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan door de Hoge Raad, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, een ander ambt of andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.
(…)
5. Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
De bepalingen inzake (ziekte)ontslag en herplaatsing zijn in 2002 opgenomen in de Wrra in het kader van de wetgeving betreffende de modernisering van de rechterlijke organisatie. Voordien waren die bepalingen neergelegd in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De regeling inzake herplaatsing was vervat in artikel 11c Wet RO. In de toelichting bij artikel 11c werd uiteengezet waarom de Hoge Raad een rol speelt bij herplaatsing van een rechter (TK 1996-1997, 24 441, nr. 7, p. 21):
“Gelet op de bijzondere positie van de voor het leven benoemde ledenvan de rechterlijke macht zou het op gespannen voet staan met artikel 117van de Grondwet, indien de Minister van Justitie bevoegd zou zijn tot het,tegen de wens van betrokkene, opdragen van een andere taak aan eenvoor het leven benoemd lid van de rechterlijke macht, indien deze wegensziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn eigen taak. Een dergelijkeopdracht kan onder omstandigheden immers impliciet het ontslag vanbetrokkene als voor het leven benoemd lid van de rechterlijke macht metzich brengen. Anderzijds is het wel wenselijk dat het herplaatsingsregimeop zichzelf ook van toepassing is op deze categorie ambtenaren. Daaromis aansluiting gezocht bij de regeling van het ontslag van deze categorieambtenaren, waarin de Hoge Raad een belangrijke rol vervult terwaarborging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.”
Bij de overheveling naar de Wrra is de regeling aangevuld en de formulering aangepast; daarmee werd geen inhoudelijke wijziging beoogd. Wat betreft de herplaatsing in de eigen functie werd verduidelijkt (TK 1999-2000, 27 181, nr. 3, p. 72-73):
“dat de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in geval van herplaatsing in zijn eigen ambt of een ander ambt dateen benoeming voor het leven met zich brengt, voor minder uren danwaarvoor hij daaraan voorafgaand was aangesteld, door de Hoge Raad ofbij koninklijk besluit tevens wordt ontslagen voor het aantal uren dat hijniet kan worden herplaatst.”
4. Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende.Nadat betrokkene als gevolg van het ongeval ruim een jaar niet had kunnen werken, is in maart 2015 een start gemaakt met de re-integratie in haar eigen werk als rechter. Bij beslissing van het UWV van 11 november 2015 is aan betrokkene een WGA-uitkering toegekend, waarbij WGA staat voor ‘werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten’. Volgens de toelichting bij de beslissing was betrokkene op dat moment 47,81% arbeidsongeschikt.
In november 2017 is een arbeidskundig onderzoek uitgevoerd naar de inzetbaarheid van betrokkene. Zij werkte toen feitelijk 24 uur per week (dit is inclusief de opbouw van compensatieverlof). De conclusie van de arbeidsdeskundige is dat verdere uitbreiding naar haar volledige aanstelling van 28,8 uur niet haalbaar is. Een aanstelling voor 21,6 uur per week in de eigen functie is passend bij de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene. Herplaatsing in een andere functie bij de Rechtbank zou niet tot een beter resultaat leiden, aldus de arbeidsdeskundige in zijn rapportage d.d. 22 december 2017.
5. Op grond van het voorafgaande ben ik van oordeel dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor herplaatsing en gedeeltelijk ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Vier jaar na het ongeval hebben de re-integratieactiviteiten ertoe geleid dat betrokkene haar werkzaamheden als rechter heeft hervat voor 24 uur per week (inclusief compensatieverlof). Blijkens de arbeidskundige rapportage zijn alle betrokkenen van mening dat dit het maximaal haalbare is.
6. Alvorens over te gaan tot het instellen van een vordering bij de Hoge Raad heb ik bij schrijven van 5 juli 2018 betrokkene - overeenkomstig artikel 46o lid 3 Wrra - in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt. Haar raadsman heeft bij schrijven van 24 juli 2018 bevestigd dat betrokkene verdere opbouw naar haar volledige aanstelling niet haalbaar acht. Voorts heeft hij toegelicht dat betrokkene niet zelf een verzoek indient tot gedeeltelijk ontslag bij koninklijk besluit vanwege de afwikkeling van de schaderegeling met de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
7. De stukken van deze zaak leg ik over overeenkomstig de bijgevoegde inventarislijst.
’s-Gravenhage, 3 september 2018
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,