Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 05-07-2010, nr. 366960 / KG ZA 10-667
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN0516
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
05-07-2010
- Zaaknummer
366960 / KG ZA 10-667
- LJN
BN0516
- Roepnaam
Fontainunion
Koolwijk
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN0516, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑07‑2010; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Kort geding, afgifte bescheiden (expertiserapporten en tachograafschijf) o.g.v. art. 843a Rv toegewezen. De expertiserapporten zien niet alleen op de verzekeringsovereenkomst tussen gedaagde en haar verzekeraars, maar daarnaast hebben zij onmiskenbaar betrekking op de rechtsbetrekking tussen gedaagde en eiser o.g.v. onrechtmatige daad. Niet valt in te zien dat het antwoord op de vraag of gedaagde gehouden is over te gaan tot exhibitie van de expertiserapporten afhankelijk is van de omstandigheid of eiser al dan niet partij is bij de rechtsbetrekking waarin die rapporten zijn opgesteld. Dooslaggevend wordt de waarheidsvinding geacht.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 5 juli 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 366960 / KG ZA 10-667 van:
de vennootschappen naar het recht van de plaats van hun vestiging
1. Arcelor Mittal Fontaine S.A., voorheen handelende onder de naam Fontainunion,
gevestigd te Fontaine l'Evêque (België),
2. Arcelormittal Wire France S.A., voorheen handelende onder de naam Trefileurope,
gevestigd te Bourg en Bresse (Frankrijk),
3. ISPAT International N.V.,
gevestigd te Fontaine l'Evêque (België),
4. Axa Corporate Solutions Assurance S.A.,
gevestigd te Parijs (Frankrijk),
eiseressen,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Koolwijk Polsbroek B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam.
Eiseressen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Fontainunion', 'Trefileurope', 'Ispat' en 'Axa' en gezamenlijk als 'Fontainunion c.s.'. Gedaagde wordt hierna aangeduid als 'Koolwijk'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 juni 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Fontainunion heeft op of omstreeks 8 november 2001 aan de vennootschap Nedshipping Liner Agencies B.V. (hierna: Nedshipping) opdracht gegeven tot het vervoer over de weg van een lading staaldraad van Fontaine l'Evêque in België naar Rotterdam.
Het feitelijk vervoer is uitgevoerd door Koolwijk.
1.2. Tijdens het vervoer is de chauffeur van Koolwijk betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval, ter hoogte van het knooppunt A15/A54 te België. Door dit ongeval - waarbij de vrachtwagen is gekanteld - is schade ontstaan aan de lading, het wegdek en de vrachtwagencombinatie.
1.3. Het van het ongeval opgemaakte politierapport vermeldt onder meer:
"CIRCONSTANCES DE L'ACCIDENT
Suite à nos constatations,il semblerait que l'accident se soit produit de la manière suivante : Le nommé [chauffeur] (voorzieningenrechter: de chauffeur) circulait sur l'autoroute E42 en direction de CHARLEROI. Il a emprunté la bretelle de sortie vers BRUXELLES par l'autoroute A54. En négociant le virage vers la droite, il a perdu le contrôle de son train de véhicules lequel a percuté la bordure en béton de gauche pour ensuite verser sur le flanc gauche.
(...)
Nous avons repris le disque tachygraphe se trouvant sur l'appareil. Il semblerait que l'intéressé circulait à une vitesse de plus ou moins 95 km/heure lorsqu'il a perdu le contrôle du véhicule. Il n'a pas adapté sa vitesse en fonction du profil de la route."
1.4. Van het ongeval zijn voorts twee expertiserapporten opgesteld. Eén door de experts Cunningham Lindsey Marine België en één door Marine Survey Bureau van Ameyde B.V.
1.5. Koolwijk heeft een kopie van de tachograafschijf laten uitlezen door Idee Systems B.V. (hierna: Idee Systems). Het terzake opgestelde rapport vermeldt voor zover relevant:
"De maximum snelheid in de aanloop naar de bocht was 98 km/u.
Voor het naderen van de betreffende bocht werd geleidelijk afgeremd tot 95 km/u.
Tijdens de laatste deceleratie werd (kortstondig voor het kantelen) vanaf 58 km/u. tot 46 km/u, een duidelijke afwijking in de registratie vastgesteld welke mogelijk werd veroorzaakt door het verschuiven van de lading.
(...)
Of de snelheid van het insturen c.q. nemen van de betreffende bocht correct was kan alleen worden vastgesteld indien de originele tachograafschijf beschikbaar wordt gesteld en de exacte maten van de ongevalsituatie worden aangeleverd.
(...)
Alleen vanaf de originele tachograafschijf kunnen waarden en gegevens zeer nauwkeurig worden geanalyseerd."
1.6. Partijen hebben een geschil over de aansprakelijkheid voor het ongeval. Koolwijk houdt Fontainunion aansprakelijk voor de schade aan de vrachtwagencombinatie en het wegdek, terwijl Fontainunion c.s. Koolwijk aansprakelijk houden voor de schade aan de lading. In dit kader zijn partijen sinds 2002 verwikkeld in verschillende (gevoegde) bodemprocedures.
1.7. Bij vonnissen van 9 maart 2005 van de rechtbank Rotterdam is aan Koolwijk het bewijs opgedragen dat de beschadiging is veroorzaakt door overmacht en het gevolg heeft kunnen zijn van de belading/stuwage van de vrachtwagen door Fontainunion. In diezelfde vonnissen is aan Fontainunion (en Nedshipping) het bewijs opgedragen dat het ongeval en de daaruit voortkomende schade is veroorzaakt doordat de chauffeur van Koolwijk te hard heeft gereden. In dit verband heeft de rechtbank Rotterdam in het vonnis van 9 maart 2005 in de zaken met de zaak / rolnummers 187307 HA ZA 02-2582 en 1952589 HA ZA 03-959 onder meer overwogen:
"Mocht Koolwijk niet slagen in het haar opgedragen bewijs dat de beschadiging is veroorzaakt door overmacht, maar wél in het bewijs dat de beschadiging het gevolg heeft kunnen zijn van de belading/stuwage door Fontainunion, dan leidt dit niet zonder meer tot de conclusie dat Koolwijk ontheven is van haar aansprakelijkheid. Alsdan kunnen Nedshipping en Fontainunion, gelet op het bepaalde in artikel 18 lid 2 CMR, bewijzen dat de beschadiging (deels) niet door belading of stuwing is ontstaan. In dit kader kan de stelling van Nedshipping en Fontainunion aan de orde komen dat het ongeval en de daaruit voortkomende schade is veroorzaakt omdat de chauffeur van Koolwijk te hard heeft gereden. Vooralsnog is de snelheid van de vrachtwagencombinatie niet komen vast te staan en evenmin of de chauffeur te hard heeft gereden. Nedshipping en Fontainunion zullen om proceseconomische redenen reeds thans tot dit bewijs worden toegelaten."
1.8. Bij brief van 10 oktober 2005 heeft mr. V.R. Pool de rechtbank Rotterdam verzocht om ingevolge artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) Koolwijk te bevelen om de onder 1.4 genoemde expertiserapporten (hierna: de expertiserapporten) in het geding te brengen. Tijdens de naar aanleiding van deze brief door de Rechtbank Rotterdam gelaste comparitie van partijen hebben Fontainunion en Nedshipping hun standpunt toegelicht, terwijl van de zijde van Koolwijk niemand was verschenen.
Bij vonnis van 5 april 2006 heeft de rechtbank Rotterdam Koolwijk bevolen om de expertiserapporten met bijlagen (behoudens opiniërende delen) in het geding te brengen.
Koolwijk heeft aan dit bevel geen gehoor gegeven.
Koolwijk is in het door haar tegen dit bevel ingestelde hoger beroep op 27 maart 2008 door het hof 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard.
1.9. Koolwijk heeft volhard in haar weigering de expertiserapporten in het geding te brengen. Bij vonnis van 15 oktober 2008 heeft de rechtbank Rotterdam overwogen dat zij de door Koolwijk aangevoerde reden voor het niet in het geding brengen van de expertiserapporten niet overtuigend acht, doch dat zij het niet op zijn plaats acht om aan het gegeven bevel een dwangsom te verbinden. Zij heeft hierbij voorts overwogen dat eventueel in een later stadium van de procedure aan de weigering gevolgen kunnen worden verbonden, zoals bij de beoordeling van de bewijslevering of bij een proceskostenveroordeling. Vervolgens is de rechtbank overgegaan tot het horen van de door Koolwijk voorgebrachte getuigen. Thans staan de zaken op de rol van 12 oktober 2010 voor het horen van de door Fontainunion c.s. voorgebrachte getuigen.
1.10. Bij brief van 1 maart 2010 heeft de advocaat van Koolwijk aan de Rechtbank Rotterdam bericht dat Koolwijk niet zal voldoen aan het verzoek van Fontainunion om opgave te doen van de namen van de experts die zijdens Koolwijk zijn opgetreden.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Fontainunion c.s. vorderen, na vermeerdering van eis, zakelijk weergegeven:
Koolwijk te veroordelen tot afgifte aan de raadsman van Fontainunion van kopieën van de expertiserapporten, alsmede van de originele tachograafschijf, alsmede van het definitieve eindrapport van Idee Systems dat is opgesteld naar aanleiding van het onderzoek van de originele tachograafschijf, althans deze bescheiden aan de raadsman van Fontainunion ter inzage te verstrekken, een en ander op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe voeren Fontainunion c.s. het volgende aan.
Alle beschikbare en verifieerbare feiten wijzen erop dat het ongeval is veroorzaakt doordat de chauffeur van Koolwijk te hard gereden heeft. Of dit het geval is geweest kan worden afgeleid uit de expertiserapporten, de originele tachograafschijf en het door Idee Systems opgestelde definitieve rapport. Fontainunion heeft een groot belang bij afgifte van dan wel inzage in deze bescheiden, aangezien zij deze nodig heeft om zich te kunnen verweren tegen de door Koolwijk ingestelde vordering. Daarnaast zijn de bescheiden nodig om te bewerkstelligen dat de rechter in de bodemprocedures zich een oordeel kan vormen over de werkelijke toedracht van het ongeval.
De weigering van Koolwijk om deze bescheiden - ook na het door de Rechtbank Rotterdam gegeven bevel - in het geding te brengen is in strijd met de goede procesorde en daarmee onaanvaardbaar.
Fontainunion c.s. hebben een spoedeisend belang bij toewijzing van hun vordering, aangezien zij door de onaanvaardbare houding van Koolwijk extra kosten moeten maken in verband met het horen van getuigen.
2.3. Koolwijk voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In deze procedure moet beoordeeld worden of Koolwijk gehouden is de expertiserapporten, de tachograafschijf en het aan de hand van de originele tachograafschijf opgemaakte rapport aan Fontainunion ter beschikking te stellen.
3.2. Als meest verstrekkende verweer heeft Koolwijk het spoedeisend belang aan de zijde van Fontainunion c.s. betwist. Dit verweer kan niet worden gevolgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisend belang aan de zijde van Fontainunion c.s. uit hun stelling dat de gevraagde bescheiden van belang kunnen zijn voor het verdere verloop van de tussen partijen aanhangige procedures. Het spoedeisend belang volgt voorts uit de omstandigheid dat Koolwijk heeft geweigerd de namen van de opstellers van de expertiserapporten aan Fontainunion bekend te maken, zodat Fontainunion de door haar verlangde informatie ook niet door middel van het (aanstaande) getuigenverhoor kan verkrijgen.
Dat Fontainunion c.s. niet eerder, bijvoorbeeld na het vonnis van 15 oktober 2008, afgifte dan wel inzage van de bescheiden hebben gevraagd, maakt hun spoedeisend belang niet anders.
3.3. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat de vordering van Fontainunion c.s. alleen kan worden toegewezen indien in voldoende mate aannemelijk wordt dat Fontainunion (a) een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde terbeschikkingstelling en dat het gaat om (b) bepaalde bescheiden aangaande een (c) rechtsbetrekking waarin Fontainunion c.s. partij is, tenzij (d) er aan de zijde van Koolwijk gewichtige redenen zijn om niet aan deze vordering te voldoen of (e) indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Koolwijk heeft op alle bovengenoemde punten verweer gevoerd. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
3.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben Fontainunion c.s. een rechtmatig belang bij terbeschikkingstelling van bescheiden die informatie bevatten met betrekking tot de (vermoedelijke) toedracht van het ongeval.
Het aan Fontainunion c.s. opgedragen bewijs heeft immers niet alleen betrekking op de stuwage/belading, maar ook op mogelijke andere oorzaken van het ongeval, waarbij ook de mogelijkheid van een te hoge snelheid is genoemd. Het voorlopige rapport van Idee Systems en het proces-verbaal van de Belgische politie laten uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat een te hoge snelheid (mede) de oorzaak van het ongeval is geweest. Anders dan Koolwijk kennelijk meent, zijn Fontainunion c.s., zoals blijkt uit de onder 1.7 weergegeven overweging van de Rechtbank Rotterdam, in dit stadium van de procedure al toegelaten tot het aan hen opgedragen bewijs. Of de snelheid heeft bijgedragen aan het ongeval en de daaruit voortkomende schade zal moeten worden beoordeeld in de bodemprocedures.
Hoewel de precieze inhoud van de gevraagde bescheiden niet bekend is, betekent dat niet dat sprake is van een 'fishing expedition'. Artikel 843a Rv stelt ook niet als vereiste dat de precieze inhoud bekend is aan de partij die terbeschikkingstelling verlangt. Dat de bescheiden informatie bevatten over de snelheid ten tijde van het ongeval is naar oordeel van de voorzieningenrechter voldoende.
Niet is van belang dat Koolwijk in de bodemprocedures geen beroep gedaan heeft op de expertiserapporten.
3.5. In deze procedure is voorts onvoldoende aannemelijk geworden dat de bescheiden uit oogpunt van een goede rechtsbedeling kunnen worden gemist. Verwacht mag worden dat de bescheiden objectievere informatie verschaffen over de snelheid ten tijde van het ongeval dan de verklaringen van getuigen of een onderzoek ter plaatse. De verlangde informatie kan evenmin door middel van getuigenverhoren worden verkregen, aangezien Koolwijk heeft geweigerd de namen van de opstellers van de expertiserapporten bekend te maken.
3.6. Het verweer dat ten aanzien van de expertiserapporten niet is voldaan aan het vereiste van een bestaande rechtsbetrekking, kan evenmin worden gevolgd. De expertiserapporten zien immers niet alleen op de rechtsbetrekking tussen Koolwijk en haar verzekeraars, maar daarnaast hebben zij onmiskenbaar betrekking op de rechtsbetrekking tussen Koolwijk en Fontainunion. Tussen deze partijen bestaat immers een (tweezijdige) rechtsbetrekking op grond van onrechtmatige daad. Daarmee is naar oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan het vereiste van artikel 843a Rv. Dat deze bepaling in de door Koolwijk voorgestane beperkte zin moet worden uitgelegd - inhoudende dat Fontainunion partij zou moeten zijn bij de rechtsbetrekking tussen Koolwijk en haar verzekeraars -, volgt in ieder geval niet uit de wetsgeschiedenis of uit jurisprudentie die betrekking heeft op de periode na de herziening van het burgerlijk procesrecht van 1 januari 2002. (Zo ook: Mr. J. Ekelmans, De exhibitieplicht in kort bestek, Zutphen 2007, p.14-20). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt dan ook niet in te zien waarom het antwoord op de vraag of Koolwijk gehouden is een bewijsstuk in het geding te brengen afhankelijk is van de omstandigheid of Fontainunion al dan niet partij is bij de rechtsbetrekking in het kader waarvan dat stuk is opgesteld. Doorslaggevend is het belang van waarheidsvinding.
Dat het hof 's-Gravenhage in een arrest van 7 juli 2009 heeft geoordeeld dat in die procedure geen plaats was voor de afgifte van een door de verzekeraar opgesteld expertiserapport, maakt het bovenstaande niet anders.
3.7. Koolwijk heeft voorts haar stelling dat de expertiserapporten vertrouwelijke informatie bevatten en dat terbeschikkingstelling van die rapporten om die reden moet worden geweigerd op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Niet valt in te zien wat het vertrouwelijke karakter van deze rapporten zou moeten zijn. Daar komt bij dat op Fontainunion de verplichting rust om vertrouwelijk met de terbeschikkinggestelde gegevens om te gaan.
3.8. Op grond van het voorgaande zal de vordering tot afgifte van kopieën van de expertiserapporten worden toegewezen. Nu niet nader is onderbouwd wat voor opiniërende delen deze rapporten bevatten en het weglaten van deze delen het risico van executieproblemen met zich brengt, zullen de opiniërende delen niet van afgifte worden uitgezonderd. Daar komt bij dat partijen uiteraard de vrijheid hebben om de in hun ogen opiniërende delen van de rapporten in de bodemprocedures ter discussie te stellen.
3.9. Met betrekking tot het verweer van Koolwijk dat zij niet meer beschikt over originele tachograafschijf, wordt als volgt overwogen.
Tussen partijen staat vast dat deze tachograafschijf op of omstreeks 1 juli 2003 in het bezit was van Koolwijk en dat deze is verzonden naar Idee Systems. Ter zitting heeft de advocaat van Koolwijk verklaard dat hij daags voor de zitting telefonisch van Koolwijk had vernomen dat zij niet meer over de tachograafschijf beschikte en dat deze zich evenmin bij Idee Systems of bij de advocaat zelf zou bevinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan deze verklaring onvoldoende geloof worden gehecht. Van Koolwijk mag immers worden verwacht dat zij zorgvuldig omgaat met de betreffende tachograafschijf. Daarnaast heeft zij nagelaten te onderbouwen onder welke omstandigheden de tachograafschijf zou zijn verdwenen. Tegen deze achtergrond moet het ervoor gehouden worden dat de tachograafschijf zich nog altijd in de macht van Koolwijk bevindt, ook al bevindt deze zich feitelijk bij haar opdrachtnemer Idee Systems. Indien en voor zover Koolwijk de mening blijft toegedaan dat zij niet (meer) over de tachograaf beschikt, kan dit aan de orde komen in een eventueel te voeren executiegeschil. Alsdan dient zij haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen.
De vordering tot het verschaffen ter inzage van de originele tachograafschijf zal dan ook worden toegewezen.
3.10. Ten aanzien van het definitieve rapport dat door Idee Systems zou zijn opgesteld aan de hand van de originele tachograafschijf, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Hoewel tussen partijen vaststaat dat de originele tachograafschijf aan Idee Systems is verzonden, volgt daaruit niet dat er een definitief rapport is opgesteld en dat Koolwijk daarover zou beschikken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom geen plaats voor een bevel tot afgifte van dat rapport.
3.11. Slotsom van het voorgaande is dat de vordering van Fontainunion c.s. op na te melden wijze zal worden toegewezen.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De omstandigheid dat de rechtbank Rotterdam aan het bevel ex artikel 22 Rv geen dwangsom heeft verbonden, is in dit verband niet relevant, aangezien dat bevel een andere grondslag heeft dan de in deze procedure ingestelde vordering.
De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.12. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nu dat zich niet verdraagt met het karakter van een in kort geding te geven beslissing.
3.13. Koolwijk zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- beveelt Koolwijk kopieën van de expertiserapporten aan mr. V.R. Pool, raadsman van Fontainunion, ter beschikking te stellen;
- beveelt Koolwijk de originele tachograafschijf ter inzage te verstrekken aan mr. V.R. Pool, raadsman van Fontainunion;
- bepaalt dat Koolwijk bij overtreding van een van deze geboden een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 100.000,-;
- bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.11 is vermeld;
- veroordeelt Koolwijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Fontainunion c.s. begroot op € 1.152,89, waarvan € 816,- aan salaris advocaat, € 263,- aan griffierecht en € 73,89 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2010.
WJ