Rb. Zwolle-Lelystad, 19-11-2012, nr. 07.660270-10
ECLI:NL:RBZLY:2012:BZ3289
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
19-11-2012
- Zaaknummer
07.660270-10
- LJN
BZ3289
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2012:BZ3289, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 19‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑11‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit nu een klacht in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660270-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] en [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 5 november 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karakaya, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. de Kruijk en van de standpunten door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 8 september 2010 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (graaiende) beweging gemaakt (op of achter zijn rug), alsof hij, verdachte een (vuur)wapen, althans een voorwerp (waarmee hij schade aan kon richten) te voorschijn wilde halen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: “Ik zal je nooit met rust laten, ik zal je pakken, ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2010 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “ik heb je drie maanden met rust gelaten en nu heb je een keuze: je kunt nu terugkomen bij mij of je kan je grafsteen uitzoeken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (meerdere malen, in verschillende bewoordingen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij haar dood zou maken;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 8 september 2010 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft hij, verdachte in de tenlastegelegde periode
- -
die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal bedreigd met de dood en/of
- -
die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal opgewacht bij de school van hun kinderen en/of haar (aldaar) (op agressieve wijze) aangesproken en/of haar gevolgd van die school naar haar woning en/of
- -
die [slachtoffer] veelvuldig gebeld en/of
- -
herhaaldelijk door de straat van die [slachtoffer] gereden en/of
- -
zich meerdere malen, althans eenmaal opgehouden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer]
en/of hebben zich in de tenlastegelegde periode de volgende incidenten voorgedaan:
- -
op of omstreeks 30 april 2010 heeft hij die [slachtoffer] vrees aangejaagd door ’s avonds laat ineens voor haar (keuken)raam te verschijnen en/of zich op haar erf en/of in de nabijheid van haar woning op te houden en/of
- -
op of omstreeks 19 juni 2010 heeft hij die [slachtoffer] 260 maal, althans vele of in ieder geval meerdere malen gebeld en/of meerdere malen, althans eenmaal (telefonisch) bedreigd met de dood, door haar (onder meer) de woorden toe te voegen: “ik heb je drie maanden met rust gelaten en nu heb je een keuze: je kunt nu terugkomen bij mij of je kan je grafsteen uitzoeken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of is hij die dag/avond meerdere malen met zijn auto door de straat en/of langs de woning van die [slachtoffer] gereden en/of
- -
op of omstreeks 8 september 2010 heeft hij die [slachtoffer] opgewacht bij de school van hun kinderen en/of haar bedreigd met de dood door haar (onder meer) de woorden toe te voegen: “ik zal je nooit met rust laten, ik zal je pakken, ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) de indruk te wekken dat hij een wapen tevoorschijn wilde halen.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in strafvervolging ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit, aangezien artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voorschrijft dat vervolging niet plaatsvindt dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan en een dergelijke klacht in deze zaak ontbreekt. Een aangifte zou eventueel als klacht kunnen worden aangemerkt indien de aangeefster daarin een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging doet. Dit blijkt echter niet uit de door aangeefster op 8 september 2010 en 15 september 2010 gedane aangiften. Op 27 december 2012 is de aangeefster nogmaals gehoord en heeft zij aangegeven dat zij wil dat de verdachte voor zijn daden wordt vervolgd. Mocht de rechtbank concluderen dat dit laatste als klacht kan worden aangemerkt, dan wijst de raadsman op het feit dat de klacht te laat is ingediend. Een zodanige klacht kan, gelet op het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Aangezien aangeefster op 8 september 2010 aangifte heeft gedaan, is de termijn van 3 maanden ruimschoots overtreden.
De officier van justitie heeft gesteld dat aangeefster wel degelijk een klacht heeft willen indienen. Zij heeft in een slachtoffergesprek met de officier van justitie duidelijk aangegeven dat zij wil dat de verdachte voor zijn daden wordt vervolgd. Het ontbreken van een verslag van dit gesprek staat de ontvankelijkheid niet in de weg, aangezien er een duidelijke aangifte ligt en verdachte niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad door het ontbreken van een op schrift gestelde klacht. De officier van justitie acht zich ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte voor het onder 3. ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zich geen stukken in het dossier bevinden waaruit blijkt dat verdachte tijdig een klacht heeft ingediend. De rechtbank is derhalve met de raadsman van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 285b, tweede lid, en artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dat vervolging slechts plaatsvindt op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan en dat de klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Gelet op het feit dat aangeefster niet ter zitting aanwezig was heeft de rechtbank ook niet op grond van het onderzoek op de terechtzitting kunnen vaststellen of zij ten tijde van het opmaken van de aangifte ook daadwerkelijk de bedoeling had dat een vervolging terzake belaging zou worden ingesteld. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk verklaren in zijn vervolging ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft overigens vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging betreffende de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
- 4.
DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op woensdag 8 september 2012 doet [slachtoffer] aangifte van onder meer bedreiging met de dood en stalking. Aangeefster verklaart over twee concrete bedreigingen met de dood. Over de eerste bedreiging verklaart zij dat verdachte haar plotseling opbelde en zei: “Ik heb je drie maanden met rust gelaten en nu heb je de keuze: je kunt terugkomen bij mij of je kan je grafsteen uitzoeken”. Getuige [getuige 1] verklaart, dat zij op het moment van de bedreiging bij aangeefster thuis was en de bedreiging heeft gehoord, omdat aangeefster de telefoon op de luidspreker had gezet. De verdachte ontkent deze bedreiging.
Over de tweede bedreiging verklaart aangeefster dat zij op woensdag 8 september 2010 in haar auto op de kinderen zat te wachten bij school. Zij verklaart dat de verdachte plotseling de deur van haar auto opentrok en haar bedreigde met de dood. Getuige [getuige 2] verklaart dat zij zag dat een man de deur van de auto van aangeefster opentrok en zij hem onder meer tegen de aangeefster hoorde zeggen: “Ik zal niet opgeven, ik weet je te vinden, ik zal terugkomen.” De verdachte verklaart dat hij inderdaad de deur van de auto van aangeefster heeft geopend en met aangeefster heeft gesproken, maar hij ontkent dat hij haar heeft bedreigd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1. baseert hij zich op de zeer specifieke aangifte van de aangeefster en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3]. Ten aanzien van feit 2. baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 2] en de verklaring van verdachte zelf, die immers heeft toegegeven dat hij bij de school is geweest en de deur van de auto van aangeefster heeft opengetrokken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat verdachte van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1. ten laste betoogd dat verdachte het feit ontkent en dat tegenover die ontkenning alleen de aangifte van [slachtoffer] aanwezig is. Verdachte heeft weliswaar aangeefster gesproken en voorover gestaan bij het geopende portier, maar hij ontkent te hebben gezegd hetgeen hem ten laste is gelegd. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze heeft gehoord wat de verdachte zei, maar haar verklaring komt niet overeen met die van de aangeefster. Dit is opvallend, omdat deze getuige en aangeefster na afloop van het incident samen de school zijn ingelopen en dus direct na het incident contact met elkaar hebben gehad. Ter zake het onder 1. ten laste gelegde ontbreekt derhalve wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 2. stelt de raadsman dat niet duidelijk is geworden of dit feit op 19 juni 2010 heeft plaatsgevonden, aangezien aangeefster geen datum noemt. De verdediging acht voorts de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] niet objectief; beide getuigen zijn zeer goede vriendinnen van aangeefster en hebben haar ondersteund in een eerdere procedure met betrekking tot een contactverbod voor verdachte. Getuige [getuige 1] verklaart weliswaar dat de bedreiging op 19 juni 2010 zou hebben plaatsgevonden, maar haar verklaring over de gang van zaken op die dag komt niet overeen met de verklaring van aangeefster. Getuige [getuige 4] verklaart niet over het vermeende incident en getuige [getuige 3] verklaart slechts over hetgeen nadien heeft plaatsgevonden. Derhalve is ook met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde geen sprake van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1. baseert de rechtbank dit op de gedetailleerde aangifte , die op belastende punten voldoende ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Getuige [getuige 2] verklaart immers dat zij op 8 september 2010 zag dat de verdachte ‘idioot snel’ en doelbewust op de auto van de aangeefster afliep, de deur opentrok en de vrouw heeft aangesproken waarbij het leek alsof hij iets wilde pakken vanaf zijn rug. Zij verklaart dat zij de man onder meer heeft horen zeggen: “Ik zal niet opgeven, ik weet je te vinden, ik zal terugkomen.” Verdachte heeft verklaard naar de auto te zijn gelopen, de deur open te hebben gedaan en in een woordenwisseling te zijn geraakt. Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij zijn hand(en) daarbij op zijn rug had gedaan .
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat er voldoende steun aanwezig is voor de verklaring van aangeefster en deze verklaring betrouwbaar kan worden geacht. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank ervan overtuigd geraakt dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd in de bewoordingen zoals in de tenlastelegging weergegeven.
Ten aanzien van feit 2. baseert de rechtbank de bewezenverklaring op de aangifte, die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1]. Aangeefster verklaart dat zij na een rustige periode plots werd gebeld door de verdachte met de mededeling: “Ik heb je drie maanden met rust gelaten en nu heb je de keuze: je kunt terug komen bij mij of je kan je grafsteen uitzoeken.” Getuige [getuige 1] verklaart dat bovenstaande bedreiging op
19 juni 2010 heeft plaatsgevonden. Zij was op dat moment bij aangeefster en heeft de bedreiging ook gehoord, omdat de aangeefster de telefoon op de luidspreker had gezet.
- 5.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 8 september 2010 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (graaiende) beweging gemaakt (op of achter zijn rug), alsof hij, verdachte, een voorwerp (waarmee hij schade aan kon richten) te voorschijn wilde halen en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: “Ik zal je nooit met rust laten, ik zal je pakken, ik maak je dood”.
- 2.
hij op 19 juni 2010 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “ik heb je drie maanden met rust gelaten en nu heb je een keuze: je kunt nu terugkomen bij mij of je kan je grafsteen uitzoeken”.
Van het onder 1. en 2. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
- 6.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feiten 1. en 2., telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- 7.
STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
- 8.
STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met het grote tijdsverloop tussen de aangifte en de behandeling ter terechtzitting, de ernst van de gedragingen, het advies van de reclassering, het feit dat sprake is van een ex-relatie en de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij binnenkort waarschijnlijk het land zal verlaten. Daarnaast heeft het slachtoffer bij de officier van justitie aangegeven dat zij een gevangenisstraf niet nodig vindt. Voor haar is het belangrijk dat de verdachte haar niet meer zal bedreigen en lastigvallen en dat hij zich realiseert wat hij haar en de kinderen heeft aangedaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken en derhalve geen straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich meerdere malen jegens zijn ex-vriendin schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Deze feiten zijn voor de ex-vriendin van verdachte angstaanjagend geweest en verdachte had zich moeten realiseren dat hij zich nimmer op deze wijze tot haar had mogen richten. De rechtbank acht deze feiten bijzonder kwalijk en rekent deze verdachte aan.
De rechtbank acht oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij een verbale bedreiging weliswaar uit van een onvoorwaardelijke geldboete, doch de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde bedreigingen door oplegging van een zodanige straf miskend zouden worden.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend rapport d.d. 19 oktober 2012 Reclassering Nederland, uitgebracht door M. Vogelpoel, reclasseringswerker.
De rechtbank heeft ten slotte in overweging genomen dat het slachtoffer heeft verklaard dat het haar niet gaat om het afstraffen van verdachte, maar dat verdachte zich realiseert wat hij haar heeft aangedaan en dat hij zich in de toekomst van dergelijke gedragingen zal onthouden.
Gelet op het hiervoor overwogen acht de rechtbank termen aanwezig de werkstraf op te leggen in voorwaardelijke zin. Met oplegging van deze straf beoogt de rechtbank een preventieve werking te doen uitgaan zodat verdachte zich niet opnieuw schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
- 9.
BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 oktober 2012 onder 1 vermelde A4-tje met onder meer in het Arabisch teksten uit de Koran tezamen met bezweringsformules naast twee foto’s met afbeeldingen van verdachte en aangeefster verbeurd te verklaren en de overige op voornoemde lijst vermelde voorwerpen terug te geven aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 oktober 2012 onder 1 vermelde A4-tje met onder meer in het Arabisch teksten uit de Koran tezamen met bezweringsformules naast twee foto’s met afbeeldingen van verdachte en aangeefster, verbeurd moet worden verklaard.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op voornoemde lijst vermelde pasfoto’s, een zwarte mobiele telefoon van het merk Nokia, een zwarte Blackberry van het merk Vodafone, inclusief microkaart, simkaart en hoes en simkaart van het merk Ortel Mobile, nu deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
- 10.
DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1. tot en met 3. ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 565,68, bestaande uit € 550,-- aan immateriële schade en € 15,68 aan materiële schade, bestaande uit reiskosten wegens een bezoek aan Slachtofferhulp in Lelystad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 215,68, bestaande uit € 200,-- aan immateriële schade en € 15,68 aan reiskosten met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht en de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 215,68, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De benadeelde partij dient naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De vordering kan ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 215,68 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
- 11.
- 12.
BESLISSING
De rechtbank:
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van vervolging voor het onder 3. ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
- -
verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 40 uren;
- -
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- -
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- -
bepaalt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- -
verklaart verbeurd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 oktober 2012 onder 1 vermelde voorwerp, te weten een A4-tje met teksten uit de Koran tezamen met bezweringsformules naast twee foto’s met afbeeldingen van verdachte en aangeefster.
- -
gelast de teruggave aan de verdachte van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 oktober 2012 onder 1 tot en met 4 vermelde voorwerpen, te weten twee pasfoto’s, een zwarte mobiele telefoon van het merk Nokia, een zwarte Blackberry van het merk Vodafone, inclusief microkaart, simkaart en hoes en een simkaart van het merk Ortel Mobile;
Benadeelde partij
- -
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Almere, van een bedrag van € 215,68 (zegge: tweehonderdvijftien euro en achtenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans (oudste) bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 19 juni 2010, tot die van de voldoening;
- -
veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- -
legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 215,68 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- -
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijk-Pieltjes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2012.
Mr. Aksu is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.