Rb. Midden-Nederland, 08-06-2016, nr. 4970354 ME VERZ 16-82
ECLI:NL:RBMNE:2016:4369
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
08-06-2016
- Zaaknummer
4970354 ME VERZ 16-82
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:4369, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 08‑06‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking, Tussenbeschikking)
- Vindplaatsen
AR 2016/2246
AR-Updates.nl 2016-0880
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0880
Uitspraak 08‑06‑2016
Inhoudsindicatie
WWZ; vernietiging ontslag op staande voet, bewijsopdracht; voorwaardelijk ontbindingsverzoek
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel rechtkantonrechter
locatie Almere
Zaak- en rekestnummer: 4970354 ME VERZ 16-82
Datum beslissing: 8 juni 2015
Beschikking
in de zaak van
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] , wonende te [woonplaats] , verzoeker in het verzoek,
verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.J. Nijhof,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] B.V,, gevestigd te [vestigingsplaats] , verweerster in het verzoek,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. H. den Besten.
Partijen worden hierna [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] genoemd.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift met twee producties, ingekomen op 5 april 2016;
- het verweerschrift met zelfstandige tegenverzoeken en met negen producties;
- een brief van de zijde van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] van 23 mei 2016 met als producties salarisspecificaties.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 24 mei 2016. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] , geboren op [1966] , is op 1 april 2014 voor onbepaalde tijd indienst getreden bij [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] in de functie van Drukker, tegen een bruto maandsalaris van€ 1.747,10, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, op basis van een fulltime dienstverband.
2.2.
Op het loon van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zijn diverse beslagen door derden gelegd.
2.3.
Op 5 februari 2015 heeft [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] met [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] een overeenkomst van geldlening gesloten. In het eerste artikel is opgenomen:
De schuldenaar verklaart ter leen te hebben ontvangen van en derhalve schuldig is aan schuldeiser een bedrag van € 500,- (zegge: […]), hierna te noemen “de hoofdsom”.
2.4.
Op 29 juni 2015 heeft [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] met [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] een overeenkomst van geldlening gesloten. In het eerste artikel is opgenomen:
‘De schuldenaar verklaart ter leen te hebben ontvangen van en derhalve schuldig is aan scheideiser een bedrag van € 1.700,-- (zegge: […]), hierna te noemen “de hoofdsom”. Tevens heeft de schuldenaar een lopende lening bij schuldeiser a € 1.285,-- waarmee de totale hoofdsom van de lening uitkomt op € 2.985,-.
2.5.
Op 11 december 2015 heeft [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] met [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] een overeenkomst van geldlening gesloten. In het eerste artikel is opgenomen:
‘De schuldenaar verklaart ter leen te hebben ontvangen van en derhalve schuldig is aan schuldeiser een bedrag van € 3.700,- (zegge:[…]) hierna te noemen ‘de hoofdsom’.
2.6.
Op 1 februari 2016 heeft [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] met [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] een overeenkomst van geldlening gesloten. In het eerste artikel staat opgenomen:
‘De schuldenaar verklaart ter leen te hebben ontvangen van en derhalve schuldig is aan schuldeiser een bedrag van € 1.407,12,- (zegge:[…]) hierna te noemen ‘de hoofdsom’.
2.7.
In alle hierboven aangehaalde overeenkomsten van geldlening luiden de artikelen4 en 5 als volgt:
Artikel 4
Indien de schuldenaar tussentijds uit dienst gaat, wordt het resterend openstaand saldo van de lening onmiddellijk opeisbaar. Dit saldo zal worden verrekend met eventuele saldi vakantiedagen en vakantietoeslag. Indien dit saldo niet toereikend is zal werknemer onmiddellijk het resterend bedrag overmaken aan werkgever.
Artikel 5
De schuldeiser behoudt zich te alle tijden het recht voor, om het nog openstaande saldo van de lening in zijn geheel of in gedeeltes op te eisen en te verrekenen met het salaris en/of vakantiegeld van de werknemer.
2.8.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] aan [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang op staande voet is ontslagen. Bij brief van 15 februari 2016 heeft [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] aan [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] geschreven:
‘Op 15 februari 2016 hebben wij u gehoord inzake een voorval welke die vanmorgen heeft plaatsgevonden in de bedrijfshal. Uw collega, mevrouw [A] , heeft melding gedaan van ongewenste intimiteiten, te weten dat u naast haar kwam staan en haar borst stevig vastpakte met een draaiende beweging en tevens dat u uw andere arm om haar heen sloeg. Wij hebben u hierover gehoord en u ontkent dit gedaan te hebben. U was te druk met uw werk bezig. Wel bevestigde u dat u haar had weggeduwd, maar u had niet aan haar borst gezeten. Uw collega heeft haar verhaal met trillende handen en huilend gedaan. U gaf aan dat dit typisch iets was voor vrouwen. Uw collega is naar haar werkplek gegaan, alwaar zij eveneens aangeslagen stond, hetgeen u zelf heeft gezien. Uw collega kon de spanning niet meer aan en is voortijdig naar huis gegaan. Gelet op het feit wat uw collega heeft verklaard en zij zelfs in paniek haar moeder in het buitenland en haar ex heeft gebeld, hechten wij meer waarde aan haar verklaring dan aan uw ontkenning. Wij hebben uw pasje en uw kluissleutel ingenomen en u per direct naar huis gestuurd. Bovengenoemde ongewenste intimiteiten zijn voor ons reden om u te ontslaan op staande voet, waarbij wij alle omstandigheden hebben meegewogen. Wij zullen verder tot eindafrekening overgaan, waarbij wij u mededelen dat u schadeplichtig bent geworden hetgeen wij hierin mee zullen nemen. Deze brief is per gewone brief en aangetekend verzonden. Voor verdere correspondentie, verwijzen wij u naar onze advocaat mr. H. den Besten, welke ook bij het gesprek aanwezig is geweest.’
3. Het geschil
in de zaak van het verzoek
3.1.
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
de opzegging van 15 februari 2016 door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] van de arbeidsovereenkomst tussen partijen te vernietigen;
- b.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] binnen één week na deze beschikking in de gelegenheid wordt gesteld zijn werkzaamheden te hervatten;
- c.
[verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder verstrekking van deugdelijke bruto-netto specificaties te voldoen:- het achterstallige loon over de maanden februari en maart 2016 van € 1.747,- bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid,
- het loon van € 1.747,10 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% vanaf 1 april 2016 totdat de arbeidovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
d. [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] hem ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Hij betwist de door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] gegeven dringende reden. Verder voert hij aan dat [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] geen deugdelijk onderzoek heeft ingesteld naar de feiten en omstandigheden die zij aan de dringende reden voor het ontslag op staande voet te grondslag heeft gelegd, dat geen sprake is van heldere gedragsregeling in het bedrijf en dat [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] geen contactpersoon voor klachten heeft ingesteld. Bovendien is [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] van mening dat, zo de feiten al juist zouden zijn, met een mildere sanctie dan het ontslag op staande voet had kunnen worden volstaan.
3.3.
[verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] , met veroordeling van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] in de kosten van het geding. Zij voert daartoe aan dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich op 15 februari 2016 schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten jegens zijn collega [A] . [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] de borst van [A] met een draaiende beweging stevig heeft beet gepakt en zijn andere arm om haar heeft heengeslagen, terwijl [A] daarvoor geen aanleiding of toestemming gaf. Deze handelwijze levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet, hetgeen [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] op 15 februari 2016 – nadat hij gehoord is door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] – is gegeven.
in de zaak van het tegenverzoek
3.3.
[verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt:
- a.
voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd de tussen [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, op grond van 7:669 lid 3 onder e, g en h BW;
- b.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
- c.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW of een billijke vergoeding;
- d.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] schadeplichtig is ex artikel 7:677 BW voor een bedrag van€ 3.272,40;
- e.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] het teveel aan loonbeslag € 937,97 netto aan [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] terugbetaald;
- f.
te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] de openstaande lening, te vermeerderen met wettelijke rente, van
€ 7.289,02 aan [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking;
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
Aan de verzochte schadevergoeding legt [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] ten grondslag dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] haar een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, zodat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] een vergoeding moet betalen gelijk aan het loon van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] bij een regelmatige opzegging, te weten € 3.272,40 bruto (anderhalf keer het basissalaris vermeerderd met de ploegentoeslag en 8% vakantietoeslag). Verder stelt [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] dat zij per abuis € 973,97 netto aan de deurwaarder heeft overgemaakt in verband met gelegde beslagen op het loon van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] . Daarnaast staat nog een door [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] van [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] geleend bedrag open van € 7.289,02. [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] vordert terugbetaling van deze bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum ontslag.
3.5.
Aan het voorwaardelijke ontbindingsverzoek legt [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] ten grondslag, dat de handelswijze van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] op 15 februari 2016 hem ernstig verwijtbaar is, zodat de arbeidsovereenkomst niet langer kan voortduren en [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding of billijke vergoeding.
4. De beoordeling
in de zaak van het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] aan [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon en het toelaten van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] tot zijn gebruikelijke werkzaamheden.
4.2.
[verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] heeft het verzoek tijdig ingediend, namelijk binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Het eerste lid van het laatstgenoemde artikel bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een van de in dat artikellid onder a tot en met h genoemde uitzonderingen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat bedoelde schriftelijke instemming ontbreekt. [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] beroept zich op de in het genoemde artikellid c genoemde grond, namelijk dat zij de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij, als genoemd in artikel 7:677 lid 1 BW (het zogeheten ontslag op staande voet). Als dringende reden in de zin van voornoemd artikel worden volgens artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van hetgeval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.5.
Dat het ontslag onverwijld door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] is gegeven is niet in geschil. [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten jegens zijn collega [A] door de borst van [A] met een draaiende beweging stevig beet te pakken en zijn andere arm om haar heen te slaan, terwijl [A] daarvoor geen aanleiding of toestemming gaf. Dit is door [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] betwist. Voorts heeft [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] betwist dat, als het door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] gestelde juist is, dit een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Gelet op het voorgaande staat tussen partijen ter discussie of sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW.
4.6.
Indien hetgeen [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd gesteld juist is, dan levert dit naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden op voor een ontslag op staande voet op. Dat het (stevig) beetpakken van de borst van een collega (met een draaiende beweging) gedrag is dat door een werkgever niet getolereerd hoeft te worden op de werkvloer, is evident. Derhalve acht de kantonrechter niet relevant dat [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] geen gedragsregeling kent of geen contactpersoon voor klachten heeft aangesteld. Indien [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich echter op 15 februari 2016 niet schuldig heeft gemaakt aan de door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] beschreven ongewenste intimiteiten, dan zal het ontslag op staande voet worden vernietigd.
4.7.
Zoals hiervoor overwogen, rust op [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] de stelplicht en de bewijslast van de door haar gegeven dringende reden. [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] heeft twee verklaringen in het geding gebracht van collega’s, die verklaren dat [A] heeft gezegd dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten. Deze collega’s verklaren derhalve niet uit eigen waarneming. Verder heeft [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] ter ondersteuning van haar stelling een schriftelijke verklaring van [A] van 15 februari 2016 overgelegd waarin, onder meer, staat dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] op 15 februari 2016 bij de machine naast haar kwam staan, haar borst stevig vast greep met een draaiende beweging en zijn andere arm om haar heen sloeg zonder dat zij daar aanleiding of toestemming voor gaf. Dit voorgaande is evenwel onvoldoende om thans het bewijs (voorshands) geleverd te achten, nu [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] de gegeven dringende reden betwist. Nu de aard van de procedure (een bodemzaak) zich niet verzet tegen toepasselijkheid van het bewijsrecht als geregeld in de artikel 149 tot en met 207 Rv en het bewijsrecht uit de dagvaardingsprocedure op grond van artikel 284 Rv van overeenkomstige toepassing is op de verzoekschriftprocedure, zal, ten behoeve van de waarheidsvinding, [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] overeenkomstig haar bewijsaanbod, worden toegelaten tot bewijs dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten jegens [A] op 15 februari 2016. De kantonrechter zal [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] daartoe de na te melden bewijsopdracht geven.
4.8.
Indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze stukken afzonderlijk in het geding te brengen. Indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek]
het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten bij degetuigenverhoren in persoon (bij rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd) aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.9.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 45 minuten zal duren. Als [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de zaak van het tegenverzoek
4.11.
[verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd. De kantonrechter constateert dat [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] dezelfde feiten en omstandigheden aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag heeft gelegd als aan het gegeven ontslag op staande voet, namelijk het voorval op 15 februari 2016. Indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] in het kader van de hierboven opgedragen bewijsopdracht niet in slaagt die feiten te bewijzen, zal het gegeven ontslag op staande voet worden vernietigd. De kantonrechter ziet in dat geval, nu er geen andere feiten of omstandigheden voor een ontbinding zijn aangedragen, geen grond om de arbeidsovereenkomst op grond van de e, g, of h-grond te ontbinden.
4.12.
Voor zover het voorwaardelijke karakter van het verzoek tot ontbinding zich ook uitstrekt tot de situatie waarin het gegeven ontslag op staande voet in stand wordt gelaten, doch in latere instantie mocht blijken dat het gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven, overweegt de kantonrechter dat met de toewijzing van een dergelijk verzoek zou worden miskend dat ontbinding op voorhand van een als gevolg van een eventuele veroordeling tot herstel te sluiten nieuwe arbeidsovereenkomst niet aan de orde kan zijn (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2016, ECLI:NL:GHAR:2016:3215).
4.13.
Conclusie is dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet zal aanhouden in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering door [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] , doch dit verzoek nu al zal afwijzen. Daarmee treft het verzoek om te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] geen transitievergoeding en billijke vergoeding toekomt hetzelfde lot.
4.14.
Voor de beoordeling van de overige tegenverzoeken (de schadeplichtigheid van [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] , de betaling van de verzochte geldsommen en de veroordeling in de proceskosten) is van belang is of het gegeven ontslag op staande voet vernietigd wordt. Daarom zal de beslissing op die verzoeken worden aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van de opgedragen bewijslevering.
4.15.. De kantonrechter houdt iedere verder beslissing aan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
5.1.
draagt [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] op te bewijzen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] zich op 15 februari 2016 schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten jegens [A] bestaande uit het stevig vastpakken van haar borst met een draaiende beweging en tevens zijn arm om haar heen slaan, terwijl zij daar geen aanleiding of toestemming voor gaf;
5.2.
bepaalt dat, indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij uiterlijk op 6 juli 2016 bij nader verweerschrift:- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.3.
bepaalt dat:- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;- indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.4.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.2.
bepaalt dat, indien [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken vóór of uiterlijk op 6 juli 2016 bij nader verweerschrift in het geding moet brengen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.6.
wijst het verzoek van [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
5.7.
wijst het verzoek van [verweerster in het verzoek/verzoekster in het tegenverzoek] om te bepalen dat [verzoeker in het verzoek/verweerder in het tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding of een billijke vergoeding af;
5.8.
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.