De namen die aan strafzaken worden gegeven, hebben geen bijzondere betekenis.
Hof Amsterdam, 24-06-2022, nr. 23-002697-19
ECLI:NL:GHAMS:2022:1842
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-06-2022
- Zaaknummer
23-002697-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:1842, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑06‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:2
ECLI:NL:GHAMS:2020:3762, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑12‑2020; (Hoger beroep, Proces-verbaal)
ECLI:NL:GHAMS:2020:1904, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑07‑2020; (Hoger beroep, Proces-verbaal)
ECLI:NL:GHAMS:2019:5028, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑12‑2019; (Hoger beroep, Proces-verbaal)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0451
NJFS 2022/263
Uitspraak 24‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Vandros | Strafzaak Willem Holleeder
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002697-19
datum uitspraak: 24 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummers 13/730084-14 (zaak A), 13/731070-15 (zaak B) en 13/731088-15 (zaak C) tegen
Willem Frederik HOLLEEDER,
geboren te Amsterdam op 29 mei 1958,
gedetineerd in de extra beveiligde penitentiaire inrichting te Vught (EBI).
Verkorte inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Getuigen
3. Opnamen
4. Achtergronden
5. Aanslag Mieremet
6. Moord Van Hout en aanslag Ter Haak
7. Moord Endstra en aanslag [benadeelde partij 1]
8. Moord Mieremet
9. Moord Houtman en moord Van der Bijl
10. Criminele organisatie
11. Eerlijk proces
12. Bewezenverklaring en strafbaarheid
13. Straf
14. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
15. Beslissingen van het hof
Inhoudsopgave
1. Inleiding9
1.1
Strafzaak Vandros 9
1.1.1
Belang 9
1.1.2
Duur en omvang 9
1.2
Taak strafrechter 11
1.3
Afbakening van de zaak in hoger beroep 11
1.3.1
Ontvankelijkheid hoger beroep 11
1.3.2
Beschuldiging 12
1.3.3
Onderzoek op de zitting 13
1.3.4
Voorvragen 14
1.4
Andere strafzaken en andere betrokkenen 14
1.4.1
Eerdere strafzaken bij hof Amsterdam 14
1.4.2
Andere betrokkenen 14
1.5
Uitlokking 15
1.6
Betekenis van motieven 16
1.7
Motivering, bewijsmiddelen en verwijzing naar dossierstukken 17
1.7.1
Motivering en reactie op standpunten en verweren 17
1.7.2
Verwijzingen in voetnoten 17
2. Getuigen19
2.1
Beoordeling betrouwbaarheid getuigenverklaringen 19
2.1.1
Factoren met mogelijke invloed op betrouwbaarheid 19
2.1.2
Taak rechter 20
2.1.3
Wettelijke en verdragsrechtelijke bewijs(minimum)regels 21
2.1.3.1 Algemeen 21
2.1.3.2 Anonieme bedreigde getuigen 22
2.1.3.3 Kroongetuigen 22
2.2
Betrouwbaarheid verklaringen Astrid en Sonja Holleeder 24
2.2.1
Standpunt verdediging 24
2.2.2
Standpunt openbaar ministerie 24
2.2.3
Onderzoek hof 24
2.2.4
Belangen Astrid en Sonja Holleeder 25
2.2.4.1 Start getuigentraject 25
2.2.4.2 Bezittingen Cor van Hout 27
2.2.4.3 Geld verdachte in bewaring bij Astrid Holleeder 29
2.2.4.4 Opbrengst boeken en film 30
2.2.4.5 Motieven getuigen 32
2.2.4.6 Conclusie over belangen getuigen Holleeder 32
2.2.5
Psychische problematiek en invloed op verklaringen 32
2.2.5.1 Voorwaardelijk verzoek om deskundige 32
2.2.5.2 Onderzoek naar waarnemingen en herinneringen 33
2.2.5.3 Conclusie over waarnemingen en herinneringen 37
2.2.6
Redenen van wetenschap 37
2.2.7
Inhoud verklaringen 37
2.2.8
Verklaringen in verband met dossier 42
2.2.9
Eindconclusie betrouwbaarheid verklaringen Astrid en Sonja Holleeder 44
2.3.
Betrouwbaarheid verklaringen Sandra den Hartog 45
2.3.1
Standpunt verdediging 45
2.3.2
Standpunt openbaar ministerie 46
2.3.3
Onderzoek hof 46
2.3.4
Belang Den Hartog: FIOD-zaak 46
2.3.5
Motieven Den Hartog 48
2.3.5.1 Moord op Klepper 48
2.3.5.2 Beëindiging van de relatie 49
2.3.5.3 Getuigentraject 50
2.3.5.4 Financieel belang bij verklaringen 52
2.3.6
Inhoud verklaringen 53
2.3.6.1 Kluisverklaringen, politieverklaringen en verklaringen bij rechter-commissaris 53
2.3.6.2 Verklaringen ter terechtzitting in Vandros en Passage 54
2.3.6.3 Conclusie inhoud verklaringen 56
2.3.7
Inhoud verklaringen in verband met dossier 57
2.3.7.1 Bezoeken aan kantoor Endstra 57
2.3.7.2 Levensonderhoud 58
2.3.7.3 Boete Houtman – verklaring [benadeelde partij 2] over boete 59
2.3.7.4 Mishandeling in Dynasty 60
2.3.7.5 Conclusie verklaringen in verband met dossier 60
2.4
Rechtmatigheid kroongetuigenovereenkomsten La Serpe en Ros 61
2.4.1
Standpunt verdediging 61
2.4.2
Standpunt openbaar ministerie 65
2.4.3
Oordeel hof 66
2.4.3.1 Oordelen Hoge Raad en hof in Passageproces 67
2.4.3.2 Rechtmatigheid overeenkomsten in licht van wettelijke regeling 67
2.4.3.3 Rechtmatigheid overeenkomsten in licht van EHRM-rechtspraak 68
2.4.3.4 Afspraak Holleeder-weglatingen en ondervragingsrecht 70
2.4.3.5 Conclusie hof rechtmatigheid 71
2.5
Betrouwbaarheid kroongetuigen La Serpe en Ros 72
2.5.1
Standpunt verdediging 72
2.5.2
Standpunt openbaar ministerie 74
2.5.3
Oordeel hof 77
2.5.3.1 Oordeel hof in Passageproces 77
2.5.3.2 (On)betrouwbaarheid kroongetuigen algemeen 78
2.5.3.3 La Serpe over verdachte 83
2.5.3.4 Ros over verdachte 97
2.5.4
Conclusie hof 99
2.6
De anonieme bedreigde getuigen D en Q5 100
2.6.1
Getuige D 100
2.6.1.1 Standpunt verdediging 100
2.6.1.2 Standpunt openbaar ministerie 100
2.6.1.3. Oordeel hof 101
2.6.2
Getuige Q5 101
2.6.2.1 Standpunt verdediging 102
2.6.2.2 Standpunt openbaar ministerie 102
2.6.2.3 Oordeel hof 103
3. Opnamen106
3.1
Wetenschap van Astrid en Sonja Holleeder en omertà (geheimhoudingsplicht) 107
3.2
Motieven Astrid en Sonja Holleeder om te verklaren 113
3.3
Profileren als iemand die anderen laat vermoorden: zegt verdachte ‘zomaar wat’? 127
4. Achtergronden130
4.1
Inleiding 130
4.2
Ontwikkelingen volgens verdediging 130
4.3
Achtergronden en onderlinge verhoudingen 131
4.3.1
Boete van Sreten Jocic 131
4.3.2
Contacten tussen verdachte, Soerel en Hillis 133
4.3.3
Verhouding tussen Mieremet en verdachte 134
5. Aanslag Mieremet136
5.1
Inleiding 136
5.2
Standpunt openbaar ministerie 136
5.3
Standpunt verdediging 137
5.4
Oordeel hof over achtergrond 139
5.5
Bewijs 141
5.5.1
Voor de aanslag 141
5.5.2
Afspraak verdachte met Van Hout 142
5.5.3
Na de aanslag 143
5.5.4
Conclusie betrokkenheid verdachte 144
5.5.5
Uitlokken en medeplegen 144
5.5.6
Periode 145
6. Moord Van Hout en aanslag Ter Haak146
6.1
Inleiding 146
6.2
Standpunt openbaar ministerie 146
6.3
Achtergrond en aanleiding volgens verdediging 146
6.4
Conflict Van Hout en Hillis 147
6.5
Andere conflicten 148
6.6
Bewijs 148
6.6.1
Betekenis van eerste aanslag op Van Hout 148
6.6.2
Aanslag op 24 januari 2003 149
6.6.3
Voor de aanslag 150
6.6.4
Na de aanslag 152
6.6.5
De Achterdam 153
6.6.6
Tien jaar na de aanslag 155
6.6.7
Remmers en zijn omgeving 157
6.6.8
Uiterlijk Remmers 159
6.6.9
Wetenschap Ros over opdracht 160
6.6.10
Conclusie betrokkenheid verdachte 163
6.6.11
Uitlokking 164
6.6.12
Medeplegen 165
6.6.13
Uitvoerders 165
6.6.14
Periode 165
6.6.15
Opzet op dood Ter Haak 166
7. Moord Endstra en aanslag [benadeelde partij 1]167
7.1
Inleiding 167
7.2
Standpunt openbaar ministerie 168
7.3
Standpunt verdediging 169
7.4
Oordeel hof en uitleg bewijs 171
7.4.1
Aanloop 171
7.4.1.1 Aanslag op Mieremet en het Telegraaf-artikel 171
7.4.1.2 Mieremet en politie 172
7.4.1.3 Gevolgen voor Endstra I: zakelijk vleugellam 172
7.4.1.4 Kantoorincident: gedwongen tot betalingen aan [betrokkene 28] 173
7.4.1.5 Betalingen aan [betrokkene 28]: een vrijwillige constructie van Endstra? 175
7.4.1.6 Betalingen aan [betrokkene 6]/Mieremet: ook van die zijde uitgewrongen 178
7.4.1.7 Motief voor Mieremet en/of valse beschuldiging verdachte? 181
7.4.1.8 Gevolgen voor Endstra II: alle liquiditeit weg, fatale termijn Hillis gemist 182
7.4.2
Verklaringen over doodsbedreiging 184
7.4.3
Tussenconclusie: geen vrijwillige constructie maar afpersing door verdachte c.s. 190
7.4.4
Vernietiging administratie Endstra 191
7.4.5
Betrokkenheid verdachte bij moord 192
7.4.5.1 Aankondiging van moord 192
7.4.5.2 Uitlatingen na moord 193
7.4.5.3 Opnamen 194
7.4.5.4 Motieven bij verdachte 196
7.4.6
Uitvoering van de aanslag 202
7.4.7
Uitlokken 205
7.4.8
Aanslag op [benadeelde partij 1] 206
7.4.9
Medeplegen 207
7.4.10
Ten laste gelegde periode 207
8. Moord Mieremet208
8.1
Inleiding 208
8.2
Standpunt openbaar ministerie 208
8.3
Standpunt verdediging 208
8.4
Bewijs 209
8.4.1
Moord op 2 november 2005 209
8.4.2
Betrokkenheid verdachte 210
8.4.3
Tussenconclusie 211
8.4.4
Relatie moord op Endstra en aanslag [benadeelde partij 1] 212
8.4.5
Betrokkenen in Thailand 212
8.4.6
Uitvoering van de moord 214
8.4.7
Tussenconclusie 215
8.4.8
Uitlokking 215
8.5
Slotconclusie 216
9. Moord Houtman en moord Van der Bijl217
9.1
Inleiding 217
9.2.
Standpunt openbaar ministerie 217
9.3.
Standpunt verdediging 217
9.3.1
Getuigen Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros, Q5 en Van der Bijl 217
9.3.2
Werkwijze opsporing in Kolbakonderzoek 218
9.3.3
Moord op Houtman 218
9.3.4
Moord op Van der Bijl 219
9.4.
Oordeel hof 220
9.4.1
Getuigen Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros, Q5 en Van der Bijl 220
9.4.2
Werkwijze opsporing in Kolbakonderzoek 221
9.4.3
Betrokkenheid verdachte bij moorden op Houtman en Van der Bijl 224
9.4.3.1 Betekenis van eerdere rechterlijke uitspraken 224
9.4.3.2 La Serpe 227
9.4.3.3 Ros 228
9.4.3.4 Astrid en Sonja Holleeder en geluidsopnamen 230
9.4.3.5 Den Hartog 231
9.4.3.6 Getuige Q5 231
9.4.3.7 Van der Bijl en [Betrokkene 65] 232
9.4.4.
Alternatieven verdediging 233
9.4.4.1 Moord op Houtman 233
9.4.4.2 Moord op Van der Bijl 233
9.4.5
Conclusie hof 234
10. Criminele organisatie236
10.1
Inleiding 236
10.2
Standpunt openbaar ministerie 236
10.3
Standpunt verdediging 236
10.4
Oordeel hof 236
11. Eerlijkheid proces238
11.1
Inleiding 238
11.2
Belastende getuigen 238
11.2.1
Natik Abbasov 239
11.2.2
Enclavegetuigen 240
11.2.3
La Serpe 241
11.3
Andere getuigen 242
11.3.1 [
betrokkene 88] 242
11.3.2
Kok 242
11.3.3.
Slotsom ten aanzien van Kok en [betrokkene 88] 243
11.4
Duur van proces 243
11.5
Conclusie 244
12. Bewezenverklaring en strafbaarheid245
12.1
Inleiding 245
12.2
Bewezenverklaring 245
12.3
Strafbaarheid van bewezen verklaarde 248
12.4
Strafbaarheid van verdachte 249
12.5
Toepasselijke wettelijke voorschriften 249
13. Straf250
13.1
Standpunt openbaar ministerie 250
13.2
Standpunt verdediging 250
13.3
Oordeel hof 250
13.4
Onmenselijke bestraffing 251
13.5
Conclusie 252
14. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel253
14.1
Beoordelingskader 253
14.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] 256
14.2.1
Materiële schade 257
14.2.2
Immateriële schade 259
14.2.3
Beslissingen op vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] 263
14.3
Vorderingen [benadeelde partijen 2, 3 en 4] 263
14.3.1
Materiële schade 264
14.3.2
Proceskosten 265
14.3.3
Immateriële schade 266
14.3.4
Beslissingen op vorderingen [benadeelde partijen 2, 3 en 4] 269
14.4
Vorderingen [benadeelde partijen 5, 6, 7 en 8] 269
14.4.1
Materiële schade 270
14.4.2
Immateriële schade 272
14.4.3
Beslissingen op vorderingen [benadeelde partijen 5, 6, 7 en 8] 276
14.5
Gijzeling 276
15. Beslissingen van het hof277
Bijlage 1 Tenlastelegging
Bijlage 2 Onderzoek hoger beroep
Bijlage 3 Arresten Hoge Raad en hof in Passagezaak
Bijlage 4 Bewijsmiddelen
1. Inleiding
1.1
Strafzaak Vandros
1.1.1
Belang
Willem Holleeder wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen de opdracht heeft gegeven tot meerdere moorden. In juridische termen is het verwijt dat hij deze moorden heeft ‘uitgelokt’. Het gaat om de moord op Cor van Hout, de moord op Willem Endstra, de moord op John Mieremet, de moord op Kees Houtman en de moord op Thomas van der Bijl. Daarnaast wordt hij ook verdacht van het uitlokken van de eerdere poging tot moord op Mieremet, de doodslag op Robert ter Haak, die vlakbij Van Hout stond toen Van Hout werd vermoord, en van de uitlokking van een poging tot doodslag op [benadeelde partij 1], die dicht in de buurt van Endstra was toen Endstra werd vermoord. Verdachte wordt er ook van beschuldigd dat hij lid is geweest van een criminele organisatie die was gericht op het plegen van moorden.
Deze strafzaak heeft veel aandacht gekregen van het Nederlandse publiek en van de media. Verdachte is in de jaren 80 bekend geworden als één van de ontvoerders van Heineken en zijn chauffeur Doderer, een misdrijf dat Nederland destijds wekenlang in zijn greep hield. Na verloop van tijd is verdachte een bekende Nederlander geworden. Over die ontvoering zijn boeken geschreven en films gemaakt. Op enig moment werd verdachte columnist voor een tijdschrift en verscheen hij in een televisieprogramma waarin studenten gasten interviewen die naam hebben gemaakt in hun vakgebied.Verdachte werd op 13 december 2014 aangehouden omdat hij werd verdacht van de betrokkenheid bij de moord op Houtman en de moord op Van der Bijl. Op 23 maart 2015 werd bekend dat de zussen van verdachte, Astrid en Sonja Holleeder, en ook een ex-partner van verdachte, Sandra den Hartog, verklaringen hadden afgelegd over de betrokkenheid van verdachte bij levensdelicten. Al deze omstandigheden bleken ingrediënten voor boeken, documentaires, een televisieserie en een theatervoorstelling en voor veel aandacht voor en meningen over de strafzaak tegen verdachte.De strafzaak tegen verdachte is echter niet in de eerste plaats een strafzaak tegen een bekende Nederlandse crimineel. In deze strafzaak gaat het er in de eerste plaats om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor de dood van Cor van Hout, de dood van Robert ter Haak, de dood van Willem Endstra, de aanslag op [benadeelde partij 1], de aanslag op en later de dood van John Mieremet, de dood van Kees Houtman en de dood van Thomas van der Bijl. Het gaat daarbij ook om hun kinderen, hun partners en andere naasten die hen moeten missen.Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank was dat ook van oordeel en heeft verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Ook voor verdachte is het belang van deze strafzaak groot.
1.1.2
Duur en omvang
De strafzaak Vandros1.heeft lang geduurd. De feiten vonden plaats in de periode van 2002 tot en met 2006. Verdachte werd, zoals gezegd, op 13 december 2014 aangehouden in verband met de moord op Houtman en de moord op Van der Bijl. Het hof doet vandaag uitspraak, zo’n zeven-en-een-half jaar na de aanhouding van verdachte en meer dan twintig jaar nadat het eerste misdrijf werd gepleegd. De procedure bij de rechtbank heeft een lange tijd geduurd. Daar waren meerdere redenen voor. Allereerst werd het aantal misdrijven dat aan verdachte ten laste werd gelegd, gaandeweg uitgebreid. Het proces is begonnen met een tenlastelegging waarin verdachte onder meer de betrokkenheid werd verweten bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. Later werd dit uitgebreid met een tenlastelegging waarin verdachte de betrokkenheid werd verweten bij de moorden op Van Hout en Endstra, de doodslag op Ter Haak en de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [benadeelde partij 1]. Nog later werd de beschuldiging uitgebreid met een tenlastelegging waarin verdachte de betrokkenheid werd verweten bij de poging tot moord op Mieremet en de moord op Mieremet. Op 11 mei 2016 hebben de advocaten van verdachte de verdediging neergelegd, waarna de nieuwe advocaten zich moesten inlezen in het omvangrijke dossier. In februari 2018 kon bij de rechtbank worden gestart met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, waarna de rechtbank uitspraak deed op 4 juli 2019. Bij de rechtbank hebben ruim 60 zittingsdagen plaatsgevonden.Ook het onderzoek in hoger beroep heeft lang geduurd. Nadat verdachte hoger beroep had ingesteld, heeft er op 25 mei 2020 een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden waarop gesproken is over de inrichting van het hoger beroep. Op 22 september 2020 kon de inhoudelijke behandeling beginnen. Deze inhoudelijke behandeling is afgerond op 21 januari 2022 met het laatste woord van verdachte. Bij het hof hebben ruim 40 zittingsdagen plaatsgevonden.
De zaak Vandros heeft een ongekende omvang gekregen. Het dossier bevatte aan het slot van het proces bij de rechtbank 1244 ordners met een inhoud van 537.600 pagina’s. In hoger beroep zijn er nog vele ordners aan het dossier toegevoegd. Er zijn diverse redenen dat het dossier deze omvang heeft gekregen. Allereerst wordt verdachte beschuldigd van de betrokkenheid bij meerdere levensdelicten. Naar elk van die misdrijven is veel onderzoek gedaan. Naar sommige misdrijven is het onderzoek jaren later weer opnieuw opgepakt, nadat er nieuwe informatie beschikbaar was gekomen. Voor een aantal van deze misdrijven zijn ook andere verdachten aangehouden, verhoord en strafrechtelijk vervolgd. Er hebben eerdere strafzaken plaatsgevonden tegen bijvoorbeeld de uitvoerders en opdrachtgevers van de moorden op Houtman en Van der Bijl en tegen personen die door het openbaar ministerie worden gezien als de uitvoerders van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]. Deze strafzaken hebben bij de rechtbank plaatsgevonden, maar in veel strafzaken heeft ook een behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. In deze procedures zijn vele getuigen gehoord. Al die onderzoeken en strafzaken hebben een stroom van informatie opgeleverd die in het dossier Vandros terecht is gekomen. Dit was nodig omdat het openbaar ministerie, de verdediging, de rechtbank en het hof kennis moeten kunnen nemen van de informatie die over de ten laste gelegde feiten beschikbaar is. Bij dit alles komt nog dat het gaat om misdrijven gepleegd in een periode van meer dan vier jaren en met een context in een nog veel langere periode, waarin veel gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die van belang konden zijn voor een goede beoordeling van de zaak. Het openbaar ministerie verdenkt verdachte ervan te hebben samengewerkt met Dino Soerel en Stanley Hillis, personen die ook onderwerp zijn geweest van andere onderzoeken. Ook die onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld de inhoud van hun onderlinge communicatie, konden van belang zijn voor de beoordeling van de beschuldiging dat verdachte met hen had samengewerkt. De verdediging heeft de rechtbank en het hof ook gewezen op andere scenario’s waarbij het niet verdachte was, maar een ander (of anderen) die een dringende reden had om het slachtoffer te vermoorden. Dat brengt met zich dat de rechtbank en het hof zich ook moesten verdiepen in de positie van die personen en de gebeurtenissen die voor die beoordeling relevant waren.
Uiteindelijk zijn tijdens het opsporingsonderzoek, het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank en het onderzoek in hoger beroep bij het hof vele getuigen gehoord. De rechter die over een strafzaak moet oordelen, moet uiteindelijk vaststellen welke getuigen van belang zijn voor het vinden van de waarheid en moet ook onderzoek doen naar de betrouwbaarheid van die getuigen en de bruikbaarheid van hun verklaringen voor het bewijs. Dat onderzoek kan intensiever zijn als daar aanleiding voor is of als één van de procespartijen daarover een standpunt naar voren brengt. Omdat sommige slachtoffers zich hebben bewogen in het criminele milieu was het nodig grondig onderzoek te doen, ook naar scenario’s waarin niet verdachte maar anderen achter de moorden zouden zitten. Hierbij werkte complicerend dat ook voor een flink aantal getuigen gold dat zij zich in het criminele milieu hebben bewogen. Het ging in dit onderzoek dus om waarheidsvinding in een zeer complexe context, waarbij zwaarwegende belangen op het spel staan. De wijze waarop deze beoordeling heeft plaatsgevonden, zal hierna nog worden toegelicht in hoofdstuk 2.
Al deze omstandigheden hebben tot gevolg gehad dat er veel tijd en aandacht is besteed aan deze strafzaak, tijd en aandacht waar niet alleen verdachte recht op heeft, maar waar ook de slachtoffers, de nabestaanden en de samenleving recht op hebben.
1.2
Taak strafrechter
De strafbare feiten waarvan een verdachte door het openbaar ministerie wordt beschuldigd staan in de ‘tenlastelegging’. Bij het beoordelen van die beschuldiging moet de strafrechter op grond van de wet een aantal vragen één voor één beantwoorden. Hij doet dat op basis van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
De vragen die de rechter moet beantwoorden zijn de volgende. Als een verdachte hoger beroep heeft ingesteld, moet het hof eerst beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk is. Daarna moet het hof beoordelen of de dagvaarding geldig is, of de rechter bevoegd is om over deze tenlastelegging te oordelen, of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De vier laatste punten worden ‘de voorvragen’ genoemd. Het hof zal deze voorvragen beantwoorden in paragraaf 1.3.4.
Vervolgens moet het hof beoordelen of bewezen is dat de ten laste gelegde feiten door de verdachte zijn begaan en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert. Als wordt aangenomen dat de feiten bewezen en strafbaar zijn, dan moet de rechter oordelen over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van een straf of maatregel. Deze vier punten worden ‘de hoofdvragen’ genoemd. Een groot deel van dit arrest zal gaan over de vraag of verdachte de feiten heeft gepleegd die aan hem ten laste zijn gelegd.
1.3
Afbakening van de zaak in hoger beroep
1.3.1
Ontvankelijkheid hoger beroep
Een verdachte kan niet in hoger beroep gaan tegen de beslissing van een rechtbank waarin hij is vrijgesproken. Een verdachte zal daar meestal ook geen belang bij hebben.In de zaak tegen verdachte is een aantal feiten in drie juridische varianten aan hem ten laste gelegd. Verdachte wordt beschuldigd dat hij meerdere keren een moord heeft gepleegd of medegepleegd (lees: samen gepleegd) en daarnaast ook dat hij die moord samen met anderen heeft uitgelokt. In die eerste twee juridische varianten zou verdachte de moord zelf of samen met anderen hebben uitgevoerd, in de derde juridische variant zou hij samen met anderen de opdracht voor die moord hebben gegeven, terwijl die moord door weer anderen is uitgevoerd.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van:- het plegen of medeplegen van de moord op Houtman (zaak A onder 1);- het plegen of medeplegen van de moord op Van der Bijl (zaak A onder 2);- het plegen of medeplegen van de moord op Van Hout (zaak B onder 1);- het plegen of medeplegen van de moord op Endstra (zaak B onder 3);- het plegen of medeplegen van de moord op Mieremet (zaal C onder 1);- het plegen of medeplegen van de poging tot moord op Mieremet (zaak C onder 2).
De rechtbank was dus van oordeel dat verdachte deze feiten niet zelf of samen met anderen heeft uitgevoerd. De rechtbank vond wel bewezen dat verdachte deze misdrijven steeds had uitgelokt, dat hij daarvoor de opdracht had gegeven.
De verdediging heeft het hof op de zitting van 25 mei 2020 gevraagd om verdachte niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak. Het openbaar ministerie heeft op die zitting uitgelegd dat deze juridische varianten inderdaad ‘cumulatief’ (los naast elkaar) ten laste zijn gelegd, zodat verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van een aantal afzonderlijk ten laste gelegde strafbare feiten. Het openbaar ministerie is het met de verdediging eens dat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover het hoger beroep ook is gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en heeft het hoger beroep niet beperkt. Dit betekent dat het hoger beroep ook is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank om verdachte vrij te spreken van de beschuldiging in deze juridische varianten. Op grond van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan verdachte tegen deze vrijspraken echter geen hoger beroep instellen. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover het hoger beroep tegen die vrijspraken is gericht. Het hof heeft deze beslissing al in het vooruitzicht gesteld op de zitting van 8 juli 2020.Deze beslissing heeft het gevolg dat de beslissingen van de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het zelf plegen en het medeplegen van de moorden en de poging daartoe, blijven staan. Het hoger beroep gaat alleen over de feiten die de rechtbank wel bewezen heeft verklaard.
1.3.2
Beschuldiging
De tekst van de tenlastelegging met daarin de beschuldiging, is voor de rechter de basis voor het oordeel. De volledige tekst van de tenlastelegging is in bijlage 1 opgenomen, althans voor zover de tenlastelegging in hoger beroep nu nog aan de orde is. De feiten waarvoor verdachte door de rechtbank is vrijgesproken, staan niet meer in de tekst van de tenlastelegging in bijlage 1.
Het hof zal in dit arrest de ten laste gelegde misdrijven bespreken in chronologische volgorde, dus in de volgorde waarin de misdrijven in de tijd hebben plaatsgevonden. Aan verdachte worden - kort samengevat - de volgende feiten tenlastegelegd:
Aanslag op J. Mieremet (zaaksdossier Fazant) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de poging tot moord die op 26 februari 2002 in Amsterdam is gepleegd op J. Mieremet. De uitlokking van die poging tot moord heeft volgens de later gewijzigde tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 november 2000 tot en met 26 februari 2002 in (in elk geval) Nederland (Zaak C onder 2);
Moord op C. van Hout (zaaksdossier Viool) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de moord die op 24 januari 2003 in Amstelveen is gepleegd op C. van Hout. De uitlokking van die moord heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003 in (in elk geval) Nederland (Zaak B onder 1);
Doodslag R. ter Haak (zaaksdossier Viool) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de doodslag die op 24 januari 2003 in Amstelveen is gepleegd op R. ter Haak die op dat moment bij Van Hout was. De uitlokking van die doodslag heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003 in (in elk geval) Nederland (Zaak B onder 2);
Moord op W.A.A.P.M. Endstra (zaaksdossier Enclave) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de moord die op 17 mei 2004 in Amsterdam is gepleegd op W.A.A.P.M. Endstra. De uitlokking van die moord heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004 in (in elk geval) Nederland (Zaak B onder 3);
Poging tot doodslag of zware mishandeling [benadeelde partij 1] (zaaksdossier Enclave) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de poging tot doodslag die op 17 mei 2004 in Amsterdam is gepleegd op [benadeelde partij 1], die op dat moment bij Endstra was. Voor het geval niet komt vast te staan dat dit een poging tot doodslag was, wordt (subsidiair) de uitlokking van een zware mishandeling ten laste gelegd. De uitlokking van dat feit heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004 in (in elk geval) Nederland (Zaak B onder 4);
Moord op J. Mieremet (zaaksdossier Boeddha)- Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de moord die op 2 november 2005 in Thailand is gepleegd op J. Mieremet. De uitlokking van die moord heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 november 2005 in (in elk geval) Nederland (Zaak C onder 1);
Moord op C.D. Houtman (zaaksdossier Agenda) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de moord die op 2 november 2005 in Amsterdam (Osdorp) is gepleegd op C.D. Houtman. De uitlokking van die moord heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 november 2005 in (in elk geval) Nederland (Zaak A onder 1);
Moord op A. van der Bijl (zaaksdossier Perugia) - Het medeplegen of alleen plegen van de uitlokking van de moord die op 20 april 2006 in Amsterdam is gepleegd op A. van der Bijl. De uitlokking van die moord heeft volgens de tenlastelegging plaatsgevonden omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 20 april 2006 in (in elk geval) Nederland (Zaak A onder 2);
Criminele organisatie - De deelname aan een organisatie in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 mei 2006 in Nederland die gericht was op het plegen van onder meer moord en uitlokking van moord. Deze organisatie zou volgens de tenlastelegging hebben bestaan uit onder meer verdachte, D. Soerel, A. Akgün, J.F. Remmers, G. la Serpe en F.W.C. Ros (Zaak A onder 3).
1.3.3
Onderzoek op de zitting
Het hof heeft zijn beslissingen gebaseerd op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep dat heeft plaatsgevonden op meerdere zittingsdagen. De zittingsdagen zijn genoemd in bijlage 2 bij dit arrest. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van hetgeen door of namens de nabestaanden en benadeelde partijen naar voren is gebracht. Daarnaast heeft het hof geoordeeld op basis van het onderzoek dat eerder bij de rechtbank heeft plaatsgevonden, zoals dat is beschreven in de processen-verbaal van die zittingen.
1.3.4
Voorvragen
Het hof heeft uit eigen beweging onderzocht of de dagvaarding geldig is, of de rechter bevoegd is om over deze tenlastelegging te oordelen, of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De verdediging en het openbaar ministerie hebben ten aanzien van deze voorvragen geen verweren of standpunten naar voren gebracht.
Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hij bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.Dit heeft tot gevolg dat het hof zal toekomen aan de volgende vraag: heeft verdachte de feiten gepleegd die aan hem ten laste zijn gelegd?
1.4
Andere strafzaken en andere betrokkenen
1.4.1
Eerdere strafzaken bij hof Amsterdam
Bij het hof Amsterdam zijn eerder strafzaken behandeld die voor een deel gingen over strafbare feiten en gebeurtenissen die in deze zaak ook aan de orde zijn. In de strafzaak Kolbak is door het hof Amsterdam onder meer geoordeeld over de betrokkenheid van verdachte bij de afpersing van Houtman en Endstra en de mishandeling van Van der Bijl. In de strafzaak Passage heeft het hof geoordeeld over onder meer de betrokkenheid van Soerel, Remmers, Ros en La Serpe bij moorden die nu ook aan verdachte ten laste zijn gelegd. Ook heeft het hof toen geoordeeld over de deelname van Soerel en Remmers aan een criminele organisatie die is gericht op het plegen van moorden. In de strafzaak Passage heeft het hof niet alleen geoordeeld over de inzet van de kroongetuigen Ros en La Serpe, maar ook overwegingen gewijd aan de betrokkenheid van verdachte.
Het hof dat in dit arrest nu oordeelt in de strafzaak Vandros tegen verdachte, is samengesteld uit andere raadsheren dan het hof in de strafzaak Kolbak en het hof in de strafzaak Passage. De raadsheren die in deze strafzaak onderzoek hebben gedaan en beslissingen hebben genomen, zijn niet op enige wijze bij de Passage-zaken of enige eerdere strafzaak tegen verdachte betrokken geweest. Zij oordelen onafhankelijk. De raadsheren hebben in deze strafzaak zelf onderzoek gedaan, zelf geoordeeld en zelf beslissingen genomen. De raadsheren hebben wel kennis genomen van de beslissingen in deze andere strafzaken, maar hebben zich daardoor niet laten leiden.
Ook na deze strafzaak zullen er nog strafzaken volgen waarin zal worden gesproken over feiten en omstandigheden waarover het hof nu oordeelt. Bij het hof worden op dit moment bijvoorbeeld ook de strafzaken behandeld van degenen die door het openbaar ministerie worden verdacht van de organisatie en uitvoering van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]. Voor die andere strafzaken worden weer andere rechters en raadsheren aangesteld die zelf onderzoek doen, zelf oordelen en zelf beslissingen nemen.
1.4.2
Andere betrokkenen
Voor het bewijs dat verdachte een misdrijf heeft uitgelokt, is niet vereist dat het hof ook steeds weet wie het misdrijf concreet hebben georganiseerd en wie het misdrijf hebben uitgevoerd. En voor zover uit het bewijs blijkt dat bepaalde personen op de één of andere manier betrokken zijn geweest bij de voorbereiding of de uitvoering van het misdrijf, is niet vereist dat het hof steeds vaststelt dat die personen zelf ook een bepaald misdrijf hebben gepleegd en daarvoor strafbaar zijn. Het hof hoeft dan ook niet te beoordelen of diegenen alle bestanddelen van een bepaald misdrijf hebben vervuld en welke deelnemingsvorm of pleegvorm aan de orde is. Ook hoeft het hof niet vast te stellen wat zij precies hebben geweten en op welk misdrijf hun opzet was gericht. Slechts hoeft te worden beoordeeld of het verdachte is geweest die, al dan niet samen met anderen, het misdrijf opzettelijk heeft uitgelokt. Er bestaat geen verplichting om een betrokkene zelf te horen voordat het hof kan vaststellen dat diegene op de één of andere manier betrokken is geweest bij de voorbereiding of de uitvoering van een misdrijf. Voor zover het hof in dit arrest vaststelt dat iemand op de één of andere manier daarbij betrokken is, betekent dat ook niet dat daarmee al vast staat dat diegene in een strafzaak daarvoor zal worden veroordeeld.
1.5
Uitlokking
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij misdrijven heeft uitgelokt, in de meeste gevallen een moord, maar in één geval een doodslag en in een ander geval een zware mishandeling. Het hof zal eerst toelichten wat onder ‘uitlokking’ moet worden verstaan en wat er nodig is om uitlokking te kunnen bewijzen.
Uitlokking is een zogenoemde ‘deelnemingsvorm’, een bepaalde manier van deelname aan een misdrijf dat door het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook strafbaar wordt gesteld. Op grond van artikel 47 Sr worden als daders van een strafbaar feit ook gezien, zij die het feit opzettelijk uitlokken door een zogenoemd ‘uitlokkingsmiddel’. Artikel 47 Sr noemt de volgende uitlokkingsmiddelen:- giften,
- beloften,
- misbruik van gezag,- geweld,- bedreiging,- misleiding, en- het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
Bij uitlokking gaat het erom dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer van deze uitlokkingsmiddelen is aangezet tot het plegen van een strafbaar feit.2.
Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet dus vast komen te staan dat:
- de uitlokker de uitgelokte heeft aangezet het delict te plegen;
- de uitlokker opzet heeft gehad op de uitlokking én op het delict waartoe de ander is aangezet;
- de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een of meer van de uitlokkingsmiddelen die in de wetworden genoemd; en
- het uitgelokte delict is uitgevoerd.
De wettekst spreekt over het uitlokken van een feit en niet over het uitlokken van een bepaald persoon. Niet is vereist dat de uitlokker en de uitgelokte elkaar kennen of rechtstreeks contact hebben gehad. Uitlokking kan ook via een tussenpersoon plaatsvinden. Ook is niet vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet.
Niet is uitgesloten dat de uitgelokte op verschillende opeenvolgende momenten tot het plegen van het strafbare feit wordt aangezet, bijvoorbeeld doordat hem opeenvolgend inlichtingen worden verschaft of nadere beloften worden gedaan.
Voor het bewijs van uitlokking maakt het niet uit dat er bij de uitgelokte al een zekere bereidheid aanwezig was tot het plegen van (mogelijk soortgelijke) strafbare feiten.
In deze zaak zijn met name de uitlokkingsmiddelen ‘giften’, ‘beloften’ en ‘inlichtingen’ van belang. Bij een ‘belofte’ kan het ook gaan om een geldbedrag dat in het vooruitzicht wordt gesteld voor het plegen van het strafbare feit. Voor het bewijs van een ‘belofte’ is het niet nodig dat ook vast komt te staan dat die belofte is ingelost, dat het beloofde geldbedrag uiteindelijk is betaald.
Bij ‘inlichtingen’ gaat het om mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in die specifieke situatie ervoor te zorgen dat het delict wordt gepleegd.
Om tot het bewijs van uitlokking te komen, moet de uitlokker het opzet hebben gehad dat het strafbare feit zou worden gepleegd. Bij die beoordeling kan de vraag aan de orde komen hoever het opzet van de uitlokker reikt; is de uitlokker ook aansprakelijk voor de strafbare gedraging als de uitgelokte het strafbare feit op een andere manier uitvoert dan de uitlokker wilde? Deze vraag is in deze zaak wellicht aan de orde bij de dood van Ter Haak en de zware mishandeling van [benadeelde partij 1], die slachtoffer werden omdat zij in de directe omgeving van het doelwit aanwezig waren.Voor het bewijs van ‘opzet’ is voldoende als de uitlokker het zogenoemde ‘voorwaardelijk opzet’ had dat het strafbare feit werd gepleegd. Het ‘voorwaardelijk opzet’ op een bepaald gevolg – zoals bijvoorbeeld de dood van Ter Haak en het zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 1] – is aanwezig indien verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard’ dat dit gevolg zal intreden. Bij deze beoordeling is van belang dat de uitlokker kiest voor een teruggetrokken positie en dat hij het uitvoeren van het strafbare feit overlaat aan anderen. Dat kan betekenen dat de uitlokker daarmee bewust ervoor kiest dat hij de uitvoering niet in de hand heeft en dat de uitgelokte het strafbare feit naar eigen inzicht uitvoert en daarbij acties onderneemt.
1.6
Betekenis van motieven
Het openbaar ministerie en de verdediging hebben veel aandacht besteed aan de motieven die er voor verdachte waren, of die er juist niet waren, om het slachtoffer om het leven te brengen. Ook het hof heeft daar aandacht voor gehad. Het belang van een motief voor het bewijs van een strafbaar feit kan verschillen.Dat iemand een reden heeft om een ander om het leven te brengen, draagt op zichzelf niet bij aan het bewijs dat diegene de ander daadwerkelijk om het leven heeft gebracht. Er zijn immers personen die een reden hebben om een ander om het leven te brengen, zonder dat zij daartoe daadwerkelijk actie ondernemen. Tegelijk is het zo dat bewezen kan worden dat iemand een ander om het leven heeft gebracht, zonder dat duidelijk is geworden wat daar de reden voor was. Dat relativeert de betekenis dat er een motief komt vast te staan voor de beoordeling in een strafzaak.
Toch kunnen vaststellingen over het motief voor een misdrijf soms van betekenis zijn. Terecht heeft de verdediging erop gewezen dat, als er in een zaak maar weinig bewijs is tegen een verdachte, de waardering van dat weinige bewijs door de rechter beïnvloed kan worden en zelfs anders kan uitvallen, als er een duidelijk motief van anderen aannemelijk wordt. Een motief kan ook zo nauw verbonden zijn met een gepleegd misdrijf, en het kan doorklinken in verklaringen van zoveel betrokkenen, dat dit op die manier bijdraagt tot het bewijs. Als aannemelijk wordt dat een verdachte iemand definitief het zwijgen heeft willen opleggen, of meende met het slachtoffer in een conflict op leven en dood te zijn verwikkeld, kan dat in de bewijsvoering een rol spelen.
In dit dossier komen verklaringen voor waarin door slachtoffers of hun omgeving is verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij het slachtoffer zou doodschieten, bijvoorbeeld als er geen geld (meer) zou worden betaald, of als het slachtoffer over verdachte zou praten met de politie, vaak in bewoordingen als ‘die gaat eraan’ of ‘hij gaat liggen’. Bij dergelijke uitlatingen kan het hof er niet zomaar van uitgaan dat het slechts gaat om een loze bedreiging of een theoretisch motief, maar zal het hof ook moeten onderzoeken of dit moet worden opgevat als een serieuze aankondiging van een moord. In het dossier komen getuigen voor die vertellen over wat zij met verdachte hebben meegemaakt en over zijn motieven. Onderzoek naar die motieven kan ook dan bijdragen aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen.
1.7
Motivering, bewijsmiddelen en verwijzing naar dossierstukken
1.7.1
Motivering en reactie op standpunten en verweren
Het hof heeft in dit arrest de beslissingen neergelegd en heeft deze beslissingen ook gemotiveerd voor zover een motivering:- nodig is om de beslissingen te begrijpen;- (op grond van de wet) vereist is bij het gebruik van een bepaald bewijsmiddel;- (op grond van de wet) vereist is omdat het openbaar ministerie en de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren hebben gebracht of de verdediging een verweer heeft gevoerd.
De voorzitter heeft de verdediging en het openbaar ministerie per e-mail van 27 oktober 2021 meegedeeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om in het requisitoir en in het pleidooi te verwijzen naar eerder ingenomen standpunten, standpunten die al eerder in hoger beroep naar voren zijn gebracht en standpunten die bij de rechtbank in het requisitoir, het pleidooi en in de reacties daarop naar voren zijn gebracht. Het hof heeft kenbaar gemaakt dat de procespartijen in het requisitoir of het pleidooi mogen verwijzen naar eerder naar voren gebrachte standpunten, maar alleen als die verwijzing duidelijk is en de procespartij samenvat wat het standpunt is of welk verweer wordt gevoerd. Het hof heeft de verdediging en het openbaar ministerie verzocht daarbij ook de specifieke ‘randnummers’ te noemen uit het eerdere requisitoir of pleidooi. De voorzitter heeft deze voorwaarde op de zitting van 24 november 2021 herhaald voordat het openbaar ministerie begon aan het requisitoir. De verdediging heeft in het pleidooi in hoger beroep vaak verwezen naar standpunten die bij de rechtbank in het pleidooi en de latere reactie naar voren zijn gebracht. Het hof heeft daar steeds kennis van genomen. Het hof acht zich verplicht om op een standpunt in te gaan voor zover dat in het pleidooi, zoals dat in hoger beroep is voorgedragen, is samengevat en duidelijk is welk standpunt naar voren wordt gebracht of welk verweer wordt gevoerd.
Het hof zal in het arrest niet steeds reageren op standpunten en verweren van de verdediging wanneer de overwegingen en beslissingen van het hof in overeenstemming zijn met dat standpunt. Het is bijvoorbeeld niet nodig om te reageren op het standpunt dat een bepaalde getuige onbetrouwbaar is, als het hof ervoor heeft gekozen de verklaring van die getuige niet te gebruiken voor het bewijs. Ook heeft de verdediging bijvoorbeeld standpunten naar voren gebracht dat bepaalde motiveringen in het vonnis van de rechtbank onjuist zijn. Voor een deel komen de overwegingen van het hof niet overeen met de overwegingen van de rechtbank. In die situatie bestaat er voor het hof ook geen aanleiding om uit te leggen of de verdediging daarin gelijk heeft of niet. Het is voor het hof dus niet nodig om op alle standpunten van de verdediging te reageren. Dit heeft tot gevolg dat de motivering door het hof de indruk kan wekken dat het hof de meeste standpunten van de verdediging verwerpt. Die indruk is echter onterecht. Zowel het openbaar ministerie als de verdediging hebben vele terechte opmerkingen gemaakt.
1.7.2
Verwijzingen in voetnoten
Het hof is gekomen tot de beslissing dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft die beslissing steeds gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn te vinden in bijlage 4 bij dit arrest. In dit arrest zal eerst worden ingegaan op de betrouwbaarheid van een aantal getuigen en de bruikbaarheid van hun verklaringen voor het bewijs. Ook zullen eerst verschillende ontwikkelingen en verhoudingen die op de achtergrond een rol hebben gespeeld worden besproken, voordat het hof ingaat op de verschillende strafbare feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd. Het hof zal in de motivering vaak in voetnoten verwijzen naar de vindplaats in het dossier van de feiten en omstandigheden die in de motivering een rol spelen. Als het gaat om een verwijzing naar een dossierstuk dat ook als bewijsmiddel in bijlage 4 is opgenomen, wordt niet in alle gevallen verwezen naar het precieze digitale paginanummer in dat dossierstuk. De relevante tekst uit dat dossierstuk is immers terug te vinden in de bijlage. Als het gaat om een verwijzing naar een dossierstuk dat niet als bewijsmiddel in de bijlage is opgenomen, zal het hof in elk geval het specifieke digitale paginanummer in de voetnoot noemen. Een deel van het dossier is alleen digitaal beschikbaar in het computerprogramma Zysearch. Voor zover in voetnoten wordt verwezen naar een document uit Zysearch, zal er worden verwezen naar de digitale pagina van het pdf-bestand dat uit Zysearch is gehaald. Het hof zal – mocht tegen dit arrest beroep in cassatie worden ingesteld – zorgdragen voor een gegevensdrager waarop de digitale bestanden uit Zysearch staan waar in dit arrest naar wordt verwezen. In het arrest zal ook worden verwezen naar opnamen van gesprekken tussen (onder meer) verdachte en Astrid Holleeder én verdachte en Sonja Holleeder. Een deel van deze opnamen is op de zitting beluisterd. Het hof zal in de motivering vaak verwijzen naar een nummer van de opname. Dat nummer komt overeen met de nummering van het ‘Schematisch overzicht door A.A. Holleeder verstrekte opnames’, dat op 26 mei 2021 per e-mail aan het openbaar ministerie en de verdediging is toegestuurd. In dit overzicht staan per opname de vindplaatsen in het dossier.
2. Getuigen
2.1
Beoordeling betrouwbaarheid getuigenverklaringen
In deze zaak bestaat het bewijsmateriaal voor het grootste deel uit getuigenverklaringen. Het openbaar ministerie baseert daarop het standpunt dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd waarvan hij wordt beschuldigd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleit. Het is aan het hof om de betrouwbaarheid van die verklaringen te onderzoeken en zich daarover een oordeel te vormen. Ook moet het hof rekening houden met een aantal bewijs(minimum)regels, bijvoorbeeld in verband met het gebruik van verklaringen van kroongetuigen en anonieme getuigen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze beoordeling van de betrouwbaarheid en op de bewijsregels die voor deze zaak relevant zijn.
2.1.1
Factoren met mogelijke invloed op betrouwbaarheid
Op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de mate waarin de rechter zijn oordeel daarop kan gronden, kunnen vele factoren van invloed zijn. Factoren die betrekking hebben op de kwaliteit van de waarnemingen, of op de kwaliteit van de verklaringen daarover. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
- de mate waarin de getuige onbelemmerd zicht heeft gehad op de gebeurtenissen: weersomstandigheden, lichtgesteldheid, obstakels, afstand of bijvoorbeeld het afgeleid zijn van de getuige tijdens de waarnemingen;
- de complexiteit en de snelheid waarmee die gebeurtenissen hebben plaatsgevonden;
- de aandacht waarmee de getuige zijn waarnemingen heeft gedaan, waarbij een grote impact of onbeduidendheid van de gebeurtenissen een rol kan spelen en de moeite die de getuige heeft gedaan om zijn waarnemingen te onthouden;
- de mate waarin het nodig is om, voor een goed begrip van die gebeurtenissen, de context daarvan te kennen en de mate waarin die kennis bij de getuige aanwezig is;
- objectieve factoren die te maken hebben met de persoon van de getuige, zoals fysieke belemmeringen van permanente of tijdelijke aard; slechthorend- of, slechtziendheid, een geestelijke stoornis of beperking en bijvoorbeeld drank- of drugsgebruik kunnen van invloed zijn;
- subjectieve factoren die te maken hebben met de persoon van de getuige, die een juiste waarneming en verklaring daarover kunnen bevorderen, zoals een beroepsmatige opleiding, ervaring of expertise;
- subjectieve factoren die een juiste waarneming en verklaring daarover in de weg kunnen staan, zoals een bewuste of onbewuste vooringenomenheid tegenover bepaalde personen of bevolkingsgroepen, eigen belangen van de getuige of belangen van anderen om een bepaalde verklaring af te leggen, dan wel de emotionele toestand waarin de getuige zich bevond tijdens de waarneming of het afleggen van zijn verklaring;
- de mate waarin de getuige onder druk staat om een bepaalde verklaring af te leggen;
- tijdsverloop tussen het moment waarop de waarnemingen zijn gedaan en het moment waarop de getuige daarover voor het eerst een verklaring aflegt en of en in welke mate de herinnering van de getuige is vervaagd of is beïnvloed door informatie waarvan de getuige in de tussenliggende periode kennis heeft genomen.
Bij getuigenverklaringen waarin de getuige vertelt over wat hij van een ander heeft gehoord, kan deze waaier aan factoren ook van toepassing zijn op die ander, de bron van deze verklaring.
Ook de wijze waarop de getuige is verhoord kan op de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring van invloed zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
- de mate waarin voor het getuigenverhoor bepaalde kwalificaties bij de verhoorder vereist en aanwezig zijn (bijv. een specifieke opleiding) en of de verhoorder dat tijdens het verhoor laat zien, zowel wat betreft eventueel vereiste (specialistische) voorkennis als wat betreft de wijze van uitvoering van het verhoor;
- of in het verhoor open of gesloten vragen, dan wel sturende vragen zijn gesteld en of er informatie aan de getuige is gegeven;
- of blijkt van enige vorm van vooringenomenheid bij degenen die het verhoor hebben afgenomen;
- als het een kwetsbare getuige betreft, of er passende maatregelen zijn getroffen;
- of de getuige is beëdigd of niet.
2.1.2
Taak rechter
Omdat dergelijke factoren van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring, is er onder omstandigheden nader onderzoek nodig. Dit kan bijvoorbeeld door een opdracht tot toevoeging aan het dossier van een volledige weergave van de gestelde vragen en daarop gegeven antwoorden, of van de audio- of video-opname van het verhoor, indien deze beschikbaar is. Ook kan nader onderzoek gericht zijn op het verifiëren of het klopt of kan kloppen wat de getuige verklaart, bijvoorbeeld door een nader verhoor van de getuige of andere getuigen, waarin deze met onderzoeksresultaten kunnen worden geconfronteerd. In bijzondere situaties, zoals wanneer het gaat om verklaringen van kroongetuigen, behoort de rechter extra behoedzaam te zijn vanwege de betrouwbaarheidsrisico’s die aan dergelijke verklaringen zijn verbonden.
Het is de taak van de rechter om de verklaringen van getuigen te wegen en te waarderen in verband met de inhoud van het overige bewijsmateriaal en, als de rechter zover komt, te selecteren welke gedeelten van verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs. Bij de uitoefening van die taak komt het altijd aan op de bijzonderheden van het geval. Wel is er meer in het algemeen een aantal aanknopingspunten voor de selectie en waardering van getuigenverklaringen. Aanknopingspunten zijn bijvoorbeeld of:
- sprake is van in de vorige paragraaf beschreven factoren die van invloed zijn op de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring;
- de verklaring coherent is of tegenstrijdigheden bevat;
- de getuige consistent is in zijn verklaringen of op verschillende momenten verschillend verklaart;
- het bij dergelijke tegenstrijdigheden of inconsistenties gaat om details of om hoofdlijnen;
- en of er voor zulke tegenstrijdigheden of inconsistenties een begrijpelijke verklaring is. Een rol kan daarbij ook spelen of de verklaringen van de getuige globaal en kort of gedetailleerd en uitgebreid zijn en of deze bepaalde kenmerkende details bevat;
- de getuige pas na het afleggen van eerdere verklaringen is gekomen met bepaalde feiten en omstandigheden en of de getuige daarvoor een aannemelijke uitleg geeft;
- de getuige, in situaties waarin dat voor de hand lijkt te liggen, in staat blijkt meer gedetailleerd te verklaren over de gebeurtenissen en over de context waarin deze plaatsvonden;
- de verklaring op zichzelf aannemelijk kan zijn of al op het eerste gezicht verzonnen lijkt;
- de verklaring aansluit bij andere bewijsmiddelen en daarin steun vindt, en zo niet, of dat verklaarbaar is, en als dat verklaarbaar is, wat de aard en het gewicht is van die andere bewijsmiddelen in samenhang met de verklaring van de getuige. Onderzoeksresultaten die beschikbaar zijn gekomen na het afleggen van een verklaring, kunnen veel steun bieden aan die verklaring, zeker als het gaat om objectieve feiten waarop de getuige geen invloed kan hebben gehad.
Andere aanknopingspunten bij de waardering van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen kunnen zijn of:
- de getuige zich toetsbaar opstelt, bijvoorbeeld door de weg te wijzen naar nadere informatie of andere personen (van wie ook voldoende gegevens worden verstrekt) aan de hand waarvan een verklaring getoetst kan worden;
- wat de getuige opgeeft als zijn redenen om naar de autoriteiten te stappen en een verklaring af te leggen en of die redenen aannemelijk zijn;
- de getuige een oprechte en betrouwbare indruk wekt bij het afleggen van zijn verklaring, bijvoorbeeld wanneer deze met kritische vragen wordt geconfronteerd, onderdelen van zijn verklaring in twijfel worden getrokken of hij met nieuwe gegevens wordt geconfronteerd die zich slecht met zijn verklaring lijken te verdragen.
De waardering van getuigenverklaringen aan de hand van de aanknopingspunten die daarvoor in het concrete geval bestaan, kan ertoe leiden dat de rechter een bepaalde getuige in het geheel niet geloofwaardig vindt. Ook kan het resultaat van deze waardering zijn dat voor bepaalde delen van wat een getuige heeft verklaard voldoende steun bestaat, zodat de rechter af kan gaan op de juistheid van die delen en deze gebruikt voor zijn beslissing. De rechter hoeft niet altijd verslag te doen van dit proces van bewijswaardering, maar kan volstaan met een weergave van de uitkomst ervan, of dat nu een vrijspraak of een veroordeling is. Dat ligt anders als door de verdediging of het openbaar ministerie een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring en de rechter dat standpunt niet volgt. Dan zal de rechter gemotiveerd op dat standpunt moeten reageren. Daarnaast kent de wet een aantal motiveringsvoorschriften in verband met specifieke soorten getuigenbewijs, zoals anonieme getuigen en kroongetuigen.
Het dossier in deze zaak bevat een heel groot aantal getuigenverklaringen over een groot aantal gebeurtenissen in een lange periode. Het onderzoek naar deze verklaringen en de waardering daarvan is buitengewoon arbeidsintensief en tijdrovend geweest. Dit is voor een belangrijk deel de reden dat dit strafproces lang heeft geduurd.
2.1.3
Wettelijke en verdragsrechtelijke bewijs(minimum)regels
Naast het vereiste dat de rechter een getuigenverklaring betrouwbaar moet oordelen, om deze aan het bewijs te laten bijdragen, zijn er ook andere vereisten die voortvloeien uit de wet en uit bijvoorbeeld het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.1.3.1 Algemeen
Het Wetboek van Strafvordering (Sv) kent een aantal belangrijke regels voor het bewijsminimum. Volgens artikel 342, tweede lid, Sv kan de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend aannemen op de verklaring van één getuige, oftewel: ‘één-getuige-is-geen-getuige’. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Een onderdeel van de tenlastelegging kan dus wel bewezen worden verklaard op basis van de verklaring van één getuige. Het doel van deze regel is de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de feiten en omstandigheden die door één getuige naar voren zijn gebracht, op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De wet sluit niet uit dat een bewezenverklaring in beslissende mate rust op de verklaring van één getuige. Bij normale getuigen, ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen, ligt de lat niet hoog wat betreft de mate waarin hun verklaring steun moet vinden in ander bewijsmateriaal. Dat betekent dat in het algemeen steunbewijs van beperkt gewicht voldoende kan zijn om tot een veroordeling te komen.
2.1.3.2 Anonieme bedreigde getuigen
Er zijn getuigen van wie uit veiligheidsoverwegingen in het strafproces de identiteit verborgen blijft. Voor die getuigen gelden bijzondere regels, die vooral te maken hebben met de beperkte ondervragingsmogelijkheden doordat sommige vragen niet kunnen worden beantwoord omdat anders de identiteit van de getuige bekend kan worden. Vanwege de hindernissen die de verdediging ondervindt bij het aanvechten van verklaringen van anonieme getuigen, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) op basis van artikel 6 EVRM aan het gebruik voor het bewijs van verklaringen van anonieme getuigen eisen gesteld. Dat betekent dat bij de beoordeling van de eerlijkheid van de procedure waarin gebruik wordt gemaakt van anoniem getuigenbewijs, moet worden stilgestaan bij de vragen of (i) er een goede reden is om de identiteit van de getuige verborgen te houden en deze niet ter terechtzitting te horen, (ii) de veroordeling niet uitsluitend of in beslissende mate berust op de verklaring van de anonieme getuige en (iii) of er toereikende compenserende factoren (ook van procedurele aard) zijn om te kunnen spreken van een eerlijke en behoorlijke beoordeling van de betrouwbaarheid van het bewijs.3.
De gedachten die ten grondslag liggen aan deze eisen die door het EHRM worden gesteld, zijn herkenbaar in de regeling in het Wetboek van Strafvordering van het gebruik van verklaringen van anonieme bedreigde getuigen. Ten eerste is de mogelijkheid van het gebruik van zulke verklaringen beperkt tot ernstige misdrijven. Volgens artikel 344a, tweede lid onder b, Sv moet de tenlastelegging zien op een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv,4.dat gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Ook moet de anonieme getuige op grond van artikel 344a, tweede lid, onder a, Sv door de rechter-commissaris als een bedreigde getuige zijn gehoord, met toepassing van de wettelijke regeling die daarvoor is beschreven in de artikelen 226c tot en met 226f Sv. Verder mag volgens artikel 344a, eerste lid, Sv het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate berusten op die anonieme getuige. Er is dus steunbewijs voor de betrokkenheid van de verdachte vereist uit andere dan de anonieme bron en dat steunbewijs moet volgens de Nederlandse wettelijke regeling zo stevig zijn dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op het anonieme bewijs berust. Ook voor deze regel geldt dat het gaat om de bewezenverklaring als geheel. Die wettelijke regeling lijkt in dat opzicht inmiddels iets strenger dan de recente rechtspraak van het EHRM. Volgens die rechtspraak is een veroordeling die in beslissende mate is gebaseerd op anonieme getuigenverklaringen niet per definitie in strijd met artikel 6 EVRM, mits een goede reden bestond voor die anonimiteit en het nadeel voor de verdediging voldoende is gecompenseerd.5.
De rechter is verder op grond van artikel 360, eerste lid, Sv verplicht in zijn uitspraak te motiveren waarom een door hem voor het bewijs gebruikte anonieme getuigenverklaring naar zijn oordeel betrouwbaar is, en moet uitleggen dat is voldaan aan de in artikel 344a, tweede lid, Sv gestelde voorwaarden.
2.1.3.3 Kroongetuigen
Ook het gebruik voor het bewijs van verklaringen van kroongetuigen is wettelijk geregeld. Op die regeling wordt in paragraaf 2.4 nader ingegaan. Hier kan worden volstaan met het benoemen dat het maken van afspraken met kroongetuigen alleen in beeld komt in een opsporingsonderzoek dat ziet op een ernstig misdrijf, zoals volgt uit artikel 226g, eerste lid, Sv. Het moet gaan om een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, gepleegd in georganiseerd verband dat gezien de aard of de samenhang met andere door de verdachte gepleegde misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert of om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Artikel 344a, vierde lid, Sv bepaalt dat de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag aannemen op verklaringen van kroongetuigen. Ook deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Een onderdeel van een bewezenverklaring kan wel worden gebaseerd op enkel de verklaring van een kroongetuige.
Bij kroongetuigen zal meestal niet het probleem ontstaan dat deze niet behoorlijk en effectief ondervraagd kunnen worden. Het is immers een onderdeel van de overeenkomst met een kroongetuige dat de kroongetuige meewerkt aan verhoren. Bij kroongetuigen is geen sprake van de beperking van het ondervragingsrecht die wel bestaat bij anonieme getuigen doordat de identiteit verborgen moet blijven. Daarom is niet uitgesloten – ook niet in de Nederlandse wettelijke regeling – dat de bewezenverklaring in beslissende mate berust op verklaringen van kroongetuigen.
Wel is de rechter verplicht het gebruik van de verklaring van een kroongetuige voor het bewijs te motiveren, zoals volgt uit artikel 360, tweede lid, Sv. Deze verplichting is vergelijkbaar met de motiveringsplicht bij het gebruik van de verklaringen van een anonieme bedreigde getuige.
In het Passageproces heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet is uitgesloten dat een bewezenverklaring in overwegende mate steunt op verklaringen van kroongetuigen en een anonieme bedreigde getuige.6.
2.2
Betrouwbaarheid verklaringen Astrid en Sonja Holleeder
2.2.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen Astrid en Sonja Holleeder belangen hebben bij het afleggen van verklaringen tegen verdachte. De getuigen Holleeder hebben laten zien dat zij zelf bepalen welke informatie zij wel en welke informatie zij niet in willen brengen. Zij hebben in Goudsnip laten zien dat zij bereid en in staat zijn om een web van leugens te creëren en dat zij dat jarenlang op een overtuigende wijze kunnen volhouden. Ze hebben gelogen; heel lang en heel goed. Die belangen in de zaak Goudsnip hebben tot gevolg dat er risico’s bestaan dat zij niet de waarheid vertellen. Er kunnen risico’s liggen in een beloning voor het afleggen van een verklaring of het uitblijven van een bestraffing in de zaak Goudsnip.
Ook heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat Astrid en Sonja Holleeder psychische problemen hebben die invloed hebben op de kwaliteit van hun waarneming, hun herinnering en hun vermogen om over die herinnering te verklaren. Er kunnen risico’s liggen in emoties, zoals angstgevoelens, boosheid of wraakgevoelens ten opzichte van verdachte. Ook kunnen deze liggen in het functioneren van het geheugen van een getuige of de capaciteiten van een getuige om de registratie van feitelijke gebeurtenissen gescheiden te houden van eigen emoties.
De conclusie van het betoog van de verdediging is dat het hof rekening moet houden met de risico’s die deze belangen van de getuigen en hun psychische problemen meebrengen voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het hof moet bij elk onderdeel dat door de getuigen Holleeder als belastend voor verdachte wordt ingebracht, beoordelen of dat onderdeel steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat andere bewijsmiddel moet dan los van die verklaring bestaan. Als een dergelijke ondersteuning ontbreekt, moet het hof dat niet ondersteunde onderdeel van de verklaring van Astrid of Sonja Holleeder niet laten bijdragen aan het bewijs tegen verdachte.
2.2.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigen Holleeder zich jarenlang in een positie hebben bevonden waarin zij veel van verdachte te weten kwamen, waardoor zij belangrijke getuigen zijn in deze zaak. Volgens het openbaar ministerie staan hun verklaringen over verdachte los van hun verklaringen over de bezittingen van Cor van Hout (hierna ook: Van Hout) die onderwerp waren van het onderzoek Goudsnip. Overigens acht het openbaar ministerie niet aannemelijk dat de getuigen Holleeder in het onderzoek Vandros onware verklaringen hebben afgelegd over de verkoop van die bezittingen; hun verklaringen passen goed bij de onderzoeksresultaten van het onderzoek Goudsnip, ondanks slechts enkele aanwijzingen dat het toch anders zit.
In reactie op de door de verdediging opgeworpen mogelijkheid dat de verklaringen van met name Astrid Holleeder zijn beïnvloed door psychische problemen, heeft het openbaar ministerie gesteld dat daarvoor geen aanwijzingen zijn. Aan de oprechtheid van haar motieven hoeft niet te worden getwijfeld. Zij heeft door de jaren heen consistent en consequent verklaard, zeker ook op de punten die relevant zijn voor de beoordeling van de tenlastelegging. Daarnaast worden die verklaringen op voldoende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen.
2.2.3
Onderzoek hof
Het hof heeft hiervoor in paragraaf 2.1 uitgelegd welke bewijsregels er gelden voor getuigen, voor anonieme bedreigde getuigen en voor kroongetuigen. Astrid en Sonja Holleeder zijn gewone getuigen in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Voor hen gelden geen bijzondere bewijsregels. Dit betekent dat het bewijs dat verdachte één van de ten laste gelegde feiten heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één van hen.
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de getuigen en de verklaringen die zij hebben afgelegd. Het hof heeft onderzocht of de getuigen belangen hadden om verdachte te beschuldigen en veroordeeld te krijgen. Ook is onderzocht of er aanknopingspunten zijn dat de getuigen Holleeder psychische problemen hebben waardoor zij gebeurtenissen anders hebben geïnterpreteerd, verkeerd in het geheugen opgeslagen of daarover verklaren op een manier die een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Verder heeft het hof onderzoek gedaan naar de inhoud van de verklaringen, op zichzelf en in samenhang met andere dossierstukken en verklaringen.
2.2.4
Belangen Astrid en Sonja Holleeder
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen Astrid en Sonja Holleeder belangen hebben bij het afleggen van verklaringen tegen verdachte. Die belangen maken dat er andere factoren spelen dan de enkele behoefte de waarheid te dienen.
De verdediging heeft daarbij gewezen op verschillende belangen. De getuigen Holleeder hebben volgens de verdediging in het onderzoek Goudsnip niet de waarheid gesproken over de bezittingen van Van Hout. Ook in de huidige strafzaak tegen verdachte spreken zij daarover nog altijd niet de waarheid. De getuigen Holleeder hebben belangen in De Achterdam in Alkmaar, terwijl zij juist verdachte ervan beschuldigen dat hij Van Hout heeft laten vermoorden zodat hij De Achterdam in bezit kon krijgen. Een aantal kennissen van de getuigen Holleeder die medeverdachten waren in de zaak Goudsnip, zijn uiteindelijk goed weggekomen.
Verder heeft de verdediging gewezen op andere financiële belangen van de getuigen Holleeder. De getuigen kregen inkomsten uit de verkoop van het boek ‘De ontvoering van Alfred Heineken’ en van de film die daarvan is gemaakt. Ook beschikte Astrid Holleeder over contant geld van verdachte dat zij voor verdachte zou bewaren. Astrid Holleeder heeft meerdere boeken geschreven over verdachte die op grote schaal zijn verkocht en ook tot een televisieserie en een theaterstuk hebben geleid. De getuigen hoefden dit geld niet met verdachte te delen en konden daarvan profiteren als verdachte voor lange tijd in de gevangenis zou belanden. Het hof zal hieronder ingaan op de vraag of deze belangen aannemelijk zijn geworden.
2.2.4.1 Start getuigentraject
De manier waarop de getuigen Holleeder, en later ook Sandra den Hartog, in contact zijn gekomen met het openbaar ministerie is beschreven door officier van justitie mr. B. Wind (hierna ook: mr. Wind) in haar proces-verbaal van 19 augustus 2015.7.Ook heeft mr. Wind beschreven hoe de getuigen zich hebben opgesteld in de periode voordat zij zijn gaan verklaren, de periode waarin zij in het geheim verklaringen hebben afgelegd en de periode daarna waarin de getuigen moesten beslissen of de getuigenverklaringen openbaar zouden worden of niet. De manier waarop de getuigen zich in die periodes hebben geuit en zich hebben opgesteld, wijst er niet op dat zij een financieel belang hadden om verdachte veroordeeld te krijgen of dat zij dat deden zodat zij zelf geen problemen zouden krijgen met de bezittingen van Van Hout. Ook blijkt niet dat zij dat deden zodat een aantal medeverdachten in de zaak Goudsnip niet vervolgd zou worden of een gunstige behandeling zou krijgen. Integendeel, de manier waarop de getuigen zich hebben opgesteld en geuit, biedt juist aanwijzingen dat dergelijke belangen niet aan de orde waren. Daarbij is het volgende van belang.
Mr. Wind heeft in haar proces-verbaal beschreven dat het eerste contact met Astrid Holleeder heeft plaatsgevonden in februari 2013 en het eerste contact met Sonja Holleeder in april 2013. Vanaf het begin van de gevoerde gesprekken maakten de getuigen zich grote zorgen over het feit dat hun broer bezig was om weer een machtspositie op te bouwen om vervolgens weer mensen te gaan afpersen en moorden te laten plaatsvinden. Dit terwijl verdachte toen hij in januari 2012 op vrije voeten kwam, nauwelijks nog een machtspositie in het criminele milieu had.8.Verdachte sprak tegenover de getuigen, met name tegen Astrid Holleeder, steeds vaker over mensen die ‘eraan moesten gaan’ en zij vreesde dat dat zou gaan gebeuren zodra hij weer de beschikking over voldoende macht en geld zou hebben. Ook dreigde hij Sonja Holleeder en haar kinderen en Peter de Vries (hierna ook: De Vries) te laten vermoorden. De getuigen vonden deze dreiging zeer reëel.9.De hoofdreden voor Astrid Holleeder om te gaan verklaren was dat zij wilde voorkomen dat er nieuwe slachtoffers zouden vallen. Zij had om die reden geen keus meer.10.
Mr. Wind heeft beschreven dat de getuigen inderdaad voorwaarden hebben genoemd voor het afleggen van een verklaring, namelijk dat door het openbaar ministerie zou worden toegezegd dat een aantal personen, die als verdachte waren aangemerkt in de al jaren slepende zaak Goudsnip, daarvan zou worden verlost, dat het verlies van inkomen door Sandra den Hartog en Astrid Holleeder financieel zou worden gecompenseerd en dat zij een stem wilden in de beslissing voor welke zaken verdachte zou worden vervolgd.11.Mr. Wind heeft echter toegelicht dat de getuigen uiteindelijk geen voorwaarden hebben verbonden aan hun instemming met het gebruik van hun verklaringen.12.
Het proces-verbaal van mr. Wind over de contacten met de getuigen wijst erop dat het met name de belangen van anderen in de strafzaak Goudsnip waren die in de besprekingen met het openbaar ministerie aan de orde zijn geweest en de financiële consequenties die het zou hebben als de getuigen zouden gaan verklaren en zij daardoor zouden moeten stoppen met hun werk. Dat die onderwerpen aan de orde zijn geweest, is goed te begrijpen en levert nog geen aanwijzing op dat dit belangen waren om verdachte in strijd met de waarheid te beschuldigen om hem op die manier buitenspel te zetten.Het hof heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat de getuigen Holleeder verklaringen hebben afgelegd in ruil voor bepaalde toezeggingen door het openbaar ministerie.
Uit de gebeurtenissen vanaf het eerste contact met justitie tot aan het moment waarop de getuigenverklaringen openbaar werden, blijkt juist dat de getuigen het openbaar ministerie op afstand hebben gehouden. Zij waren bang voor de consequenties van hun verklaringen, hadden geen vertrouwen in de bescherming door justitie en een goede afloop van de zaak en wilden lange tijd niet dat er nog wat met hun verklaringen zou gebeuren.
Mr. Wind heeft toegelicht dat Astrid Holleeder eerst nog te weinig vertrouwen in de gesprekspartners had en in de vertrouwelijkheid van een getuigentraject, om met betrekking tot moorden al open kaart te spelen. Dit vertrouwen moest groeien.13.Astrid Holleeder gaf blijk van een grote angst voor haar broer; zij vreesde voor het leven van familieleden en anderen. Ze vertelde dat verdachte al jaren zegt dat hij ‘iemand plat heeft’ bij de politie en dat ze bang is dat hij te horen krijgt dat ze met justitie in gesprek is. Dat zou haar doodvonnis betekenen. Bij de getuigen is voortdurend sprake geweest van grote bezorgdheid over de omvang van de kring van personen die op de hoogte was van het traject. Het vertrouwen in de geheimhouding is zeer langzaam gegroeid.14.
Nadat Astrid Holleeder op 28 maart 2013 had laten weten dat zij bereid was om verklaringen af te leggen, is een eerste verhoor uitgesteld omdat Sonja Holleeder mogelijk ook wilde gaan verklaren, maar nog twijfelde. Als Sonja Holleeder dat niet zou willen, zou Astrid Holleeder er alleen voor staan. Vervolgens heeft Astrid Holleeder een gesprek gevraagd met mr. Wind waarin de getuige onder meer aangaf te vrezen dat haar verklaring tegen haar zin in toch gebruikt zou worden of dat deze verklaring zou gaan zwerven en zo breder bekend zou worden.
Op 21 en 22 april 2013 zijn uiteindelijk zes kluisverklaringen afgelegd door zowel Astrid als Sonja Holleeder.15.Op 5 augustus 2013 vertelde Astrid Holleeder dat verdachte ergens € 150.000,- had liggen. Zij wilde dat de politie dat bedrag in beslag zou nemen om te voorkomen dat verdachte geld zou hebben om iemand om het leven te laten brengen.16.In augustus 2013 ontstond twijfel en onvrede bij de getuigen Holleeder over het getuigentraject en werd een gesprek met het Team Getuigenbescherming door hen afgezegd. Justitie heeft meerdere gesprekken met de getuigen Holleeder gehad met als inzet hen ‘aan boord te houden’.17.In januari 2014 hebben de getuigen Holleeder laten weten dat zij het traject niet meer zagen zitten en dat zij wilden dat de afgelegde verklaringen vernietigd zouden worden. Een afspraak voor een laatste gesprek kwam moeizaam tot stand. Op 26 maart 2014 heeft mr. Wind een exitgesprek gevoerd met Astrid en Sonja Holleeder waarin de getuigen niet op andere gedachten waren te brengen en afgesproken werd dat de afgelegde kluisverklaringen door justitie vernietigd zouden worden. Buiten het zicht van de getuigen werd door het openbaar ministerie echter besloten nog niet onmiddellijk tot vernietiging over te gaan, maar even af te wachten.18.
Deze opstelling van de getuigen, hun gebrek aan vertrouwen in bescherming door justitie en hun weerstand tegen het openbaar ministerie worden van hun verklaringen, is moeilijk te verklaren als de getuigen in werkelijkheid niets te vrezen hadden voor verdachte en andere belangen hadden dan dat werd voorkomen dat meer mensen het leven zouden laten. De terughoudende opstelling en hun beslissing om het getuigentraject stop te zetten, zijn juist aanwijzingen dat zij geen andere belangen hadden.
2.2.4.2 Bezittingen Cor van Hout
De getuigen Holleeder zijn beiden als verdachte betrokken geweest in de zaak Goudsnip. Zij werden in die zaak onder meer verdacht van het witwassen van de criminele erfenis van Van Hout en van het onjuist doen van aangifte erfbelasting. De getuigen Holleeder hebben inmiddels in de zaak Vandros erkend dat er in de zaak Goudsnip is gelogen. De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen Holleeder daarover nog altijd liegen. Dat zij liegen, toont volgens de verdediging aan dat zij een belang hebben bij De Achterdam en dat ook de verklaringen die zij onder ede bij de rechtbank en het hof hebben afgelegd, niet zomaar kunnen worden geloofd.
Hiervoor is in paragraaf 2.2.4.1 al besproken dat en waarom het niet aannemelijk is dat de getuigen Holleeder in strijd met de waarheid belastend over verdachte zijn gaan verklaren om zo voor andere personen in de zaak Goudsnip een gunstige afdoening te krijgen. De vraag rijst of de getuigen Holleeder in verband met de zaak Goudsnip of De Achterdam nog een ander belang hebben bij het valselijk belasten van verdachte.
Het hof heeft kennis genomen van delen uit het onderzoek Goudsnip en heeft daarover tijdens het onderzoek vragen gesteld aan getuigen, ook aan de getuigen Holleeder. De beschikbare dossierstukken uit het onderzoek Goudsnip roepen vragen op en bevatten aanwijzingen dat de getuigen Holleeder hierover mogelijk nog altijd niet de gehele waarheid spreken. De verdediging heeft daar terecht op gewezen. Het hof beschikt echter niet over het gehele dossier Goudsnip en heeft daar geen uitputtend onderzoek naar gedaan, zodat het hof niet vast kan stellen wat ten aanzien van al die thema’s de precieze waarheid is. Een dergelijk uitputtend onderzoek is ook niet nodig voor het onderzoek naar de vraag of de getuigen Holleeder een belang hebben om verdachte in strijd met de waarheid te beschuldigen. Het gaat er niet om dat komt vast te staan dat Astrid of Sonja Holleeder een belang hebben bij de bezittingen van Van Hout, het gaat er om of de getuigen een belang hebben om verdachte ten onrechte te beschuldigen, om te liegen in verklaringen om hem zo buitenspel te zetten.
Voor het hof is duidelijk geworden dat het de getuigen Holleeder in de zaak Goudsnip niet zou helpen als zij verdachte tot een gevangenisstraf veroordeeld zouden krijgen. Op het moment dat zij voor het eerst contact kregen met justitie en lieten weten bereid te zijn om verklaringen af te leggen, was de strafvervolging in de zaak Goudsnip voor henzelf namelijk al achter de rug. De strafzaak tegen Astrid Holleeder was al geseponeerd; zij zou niet worden vervolgd. Sonja Holleeder had een transactie geaccepteerd die tot gevolg had dat zij 1,1 miljoen euro moest betalen. Ook als de financiële belangen in de zaak Goudsnip niet volledig aan het licht zijn gekomen, is het niet te begrijpen dat de getuigen die belangen op het spel zouden zetten door in strijd met de waarheid tegen verdachte te gaan verklaren. Immers, als het niet waar is wat de getuigen Holleeder verklaren over verdachte en De Achterdam, en als het wel waar is wat verdachte daarover heeft verklaard, dan moet worden uitgegaan van de volgende situatie. Verdachte heeft verklaard dat hij geen recht had op een deel van de bezittingen van Van Hout, dat hij niet uit was op De Achterdam en dat de getuigen Holleeder van hem niets te vrezen hadden. Als dat waar is, hadden Astrid en Sonja Holleeder nadat de zaak Goudsnip in 2011 voor hen achter de rug was, niets meer te vrezen: niet van justitie en niet van verdachte. Dat zij vervolgens contact hebben gezocht met justitie, waar zij juist aversie en achterdocht tegen hadden, met het risico dat verdachte een boekje open zou doen over De Achterdam, is hoogst onwaarschijnlijk.
Het hof heeft verdachte tijdens het onderzoek expliciet gevraagd welk belang Astrid en Sonja Holleeder, in verband met de bezittingen van Van Hout, erbij hebben dat verdachte wordt veroordeeld voor moorden. Verdachte heeft die vraag niet kunnen beantwoorden.19.
De verdediging heeft weliswaar aangevoerd dát er mogelijk een verband bestaat, maar niet onder woorden gebracht wát het verband is tussen de belangen bij De Achterdam en het belang om verdachte op te sluiten, nog afgezien van de vraag of die belangen aannemelijk zijn geworden.
Door de verdediging is bij verschillende gelegenheden aangevoerd dat de getuigen Holleeder de wens van hun broer om De Achterdam in handen te krijgen ‘in het hart van hun beschuldigingen hebben gelegd’. Zij hebben immers verklaard dat verdachte Van Hout heeft laten vermoorden om zo de beschikking te krijgen over De Achterdam. Dat betoog zegt iets over het tegenover elkaar staan van de belangen van verdachte en de getuigen Holleeder met betrekking tot De Achterdam; het betoog zegt echter niets over een belang om verdachte op valse gronden veroordeeld te krijgen.
Het hof heeft bij het verhoor van Sonja Holleeder vragen gesteld over het beroep dat zij op haar verschoningsrecht deed toen haar in het verhoor bij de rechter-commissaris op 20 juli 2016 vragen werden gesteld over het onderzoek Goudsnip.20.Lange tijd is onduidelijk gebleven in verband waarmee Sonja Holleeder een beroep op het verschoningsrecht deed, een beroep dat zij overigens naar het oordeel van de rechter-commissaris terecht deed. Ook was niet bekend wat de inhoud was van de strafbeschikking die Sonja Holleeder in december 2016 heeft aanvaard, waarna zij naar eigen zeggen vrijuit kon verklaren.21.Sonja Holleeder heeft op 4 oktober 2021 in hoger beroep hierover verklaard. Het beroep op het verschoningsrecht en de daarop gevolgde strafbeschikking had te maken met een constructie waarbij Sonja Holleeder als werkneemster geregistreerd stond en loon ontving, terwijl dit in feite een witwasconstructie betrof.22.Er is niet gebleken dat hier enig belang speelt dat op enigerlei wijze van invloed kan zijn op de inhoud van verklaringen over de betrokkenheid van verdachte bij moorden.
De verdediging heeft gesteld dat Sonja Holleeder er in haar verklaringen bij de politie ‘niet voor teruggeschrokken is het leugenachtige verhaal over de erfenis van Van Hout in te zetten om haar beschuldigingen aan het adres van verdachte meer gewicht te geven’. Deze stelling van de verdediging gaat eraan voorbij dat het gewicht van de beschuldiging niet is verminderd, nadat de leugen die de verdediging bedoelt aan het licht is gekomen. De verdediging bedoelt dat Sonja Holleeder heeft verklaard dat Van Hout zijn bezittingen al voor zijn dood had verkocht, omdat hij wist dat verdachte hem wilde doden om toegang te krijgen tot zijn bezit, terwijl later is gebleken dat in elk geval De Achterdam niet voor de dood van Van Hout door hem is verkocht. Dat Sonja Holleeder heeft gelogen over het moment van deze verkoop betekent echter nog niet dat zij dat heeft gedaan met de bedoeling de beschuldiging aan het adres van verdachte over de dreiging van hem tegenover Van Hout zwaarder te maken. Het lijkt er eerder op dat zij daar toen niet de waarheid over heeft verteld in verband met het standpunt dat zij in het Goudsnip-onderzoek had ingenomen. Nog steeds niet valt in te zien welk eigen belang van Sonja Holleeder zij hier zou dienen met een beschuldiging aan het adres van verdachte.
Ten slotte is van belang dat de getuigen Holleeder niet ontkennen dat Sonja Holleeder en haar kinderen na het overlijden van Van Hout de zeggenschap over zijn bezittingen hebben gekregen. Het punt waarop er aanwijzingen bestaan dat Sonja Holleeder mogelijk niet de gehele waarheid spreekt, betreft inmiddels alleen nog of Sonja Holleeder al vóór het overlijden van Van Hout de zeggenschap heeft gekregen over Villa Francis en De Achterdam en aan wie dit onroerend goed is verkocht.
Als de getuigen Holleeder daadwerkelijk op dit punt nog steeds niet de volledige waarheid zouden hebben gesproken, staat dat naar het oordeel van het hof los van hun verklaringen over verdachte. Een reden om daarover niet volledig open te kunnen zijn zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat dit voor personen die Sonja Holleeder te hulp zijn geschoten, mogelijk (nadere) fiscale of justitiële consequenties zou kunnen hebben.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor het hof niet duidelijk is geworden, laat staan aannemelijk geworden, dat het in verband met de bezittingen van Van Hout, voor Astrid of Sonja Holleeder of voor anderen, gunstig zou zijn dat verdachte van het toneel zou verdwijnen en de getuigen Holleeder daarom in strijd met de waarheid over hem zijn gaan verklaren bij de politie.
2.2.4.3 Geld verdachte in bewaring bij Astrid Holleeder
Verdachte heeft verklaard dat hij een geldbedrag van € 700.000,- aan Astrid Holleeder in bewaring had gegeven dat was opgeborgen in een kluis bij advocaat [advocaat 1]. In het dossier bevindt zich een e-mail van 18 maart 2018 van advocaat mr. [XX] (het hof begrijpt: [advocaat 1]) [advocaat 1] waarin hij schrijft dat hij graag wil ophelderen dat hij niet in het bezit is van een kluis met geld van Willem Holleeder en dat hij dat ook nooit is geweest.23.Dat Astrid Holleeder de toegang had tot een contant geldbedrag past ook moeilijk bij een opname waarin verdachte aan haar vraagt om een geldbedrag aan zijn fiscalist te betalen. Verdachte zegt in dat gesprek dat hij dat bedrag later aan haar zal teruggeven.24.Verdachte heeft bij het hof verklaard dat hij alleen beschikte over zwart geld, maar dat hij zijn advocaat en zijn fiscalist niet met zwart geld kon betalen. Die uitleg van verdachte past bij de inhoud van het gesprek. Als Astrid Holleeder een geldbedrag van verdachte in bewaring had gehad, is alleen niet begrijpelijk dat hij haar belooft het bedrag terug te geven. Wanneer verdachte geld in bewaring zou hebben bij Astrid Holleeder, ligt het meer voor de hand dat hij haar had gezegd dat zij het uit de kluis kon halen.
Dat Astrid Holleeder zou beschikken over een groot geldbedrag wordt dus tegengesproken door de advocaat bij wie het geldbedrag in bewaring zou zijn gegeven en past niet bij een gesprek waarin verdachte aan Astrid Holleeder vraagt een bedrag voor te schieten. Verder bevatten de dossierstukken ook geen aanwijzing dat Astrid Holleeder heeft beschikt over een geldbedrag van verdachte. Dat Astrid Holleeder de beschikking heeft gehad over een groot geldbedrag van verdachte, is niet aannemelijk geworden.
2.2.4.4 Opbrengst boeken en film
Verdachte heeft gezegd dat Astrid en Sonja Holleeder konden beschikken over een deel van de opbrengst van het boek ‘De ontvoering van Alfred Heineken’ en van de verfilming van dat boek. Als verdachte zou worden veroordeeld voor een aantal moorden, dan zouden de getuigen Holleeder die opbrengst niet hoeven te delen met verdachte. Verdachte heeft daarover gezegd dat Sonja Holleeder na het overlijden van Van Hout recht had op een deel van de opbrengst van het boek en dat De Vries recht had op het andere deel van de opbrengst. Maar als er ooit een film zou komen, zou de opbrengst worden verdeeld onder De Vries, Van Hout, Jan Boellaard, Frans Meijer en verdachte.25.Verdachte heeft verklaard dat hij vindt dat Jan Boellaard en Frans Meijer ook recht hebben op een deel van de opbrengst van de film.26.
In het dossier bevindt zich een overeenkomst die betrekking heeft op de verdeling van de opbrengsten van het boek ‘De ontvoering van Alfred Heineken’. Ook is in deze overeenkomst een bepaling opgenomen over inkomsten die voortvloeien uit een verfilming van het boek.27.Getuige De Vries heeft verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van de overeenkomst en de inhoud kende.28.Ook is er een ondertekende verklaring van 4 april 2012 van verdachte die onder meer gaat over de opbrengst van het boek.29.Uit deze stukken blijkt welke personen recht hadden op welk deel van de opbrengst. Uit deze stukken volgt niet dat verdachte enige aanspraak kon maken op een deel van de opbrengst.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte geen recht had op een deel van de opbrengst van het boek of van de film die daarvan zou worden gemaakt.30.Astrid Holleeder heeft verklaard over hoe de verdeling van de opbrengsten was geregeld.31.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde overeenkomst en verklaringen, moet worden vastgesteld dat verdachte geen recht had op een deel van de opbrengst van het boek en van de film én dat Astrid en Sonja Holleeder dat wisten. Het is dan ook niet aannemelijk dat het voor de getuigen Holleeder nodig zou zijn om verdachte voor langere tijd buitenspel te zetten om zo de opbrengst niet te hoeven delen met verdachte. De getuigen Holleeder hoefden deze opbrengst immers niet te delen met verdachte en wisten dat ook.
Verdachte heeft overigens verklaard dat hij de verklaring van 4 april 2012 met betrekking tot de filmrechten wel heeft ondertekend, maar dat hij niet wist wat er in de overeenkomst stond. Dit wordt inderdaad bevestigd door de inhoud van opname 2. Verdachte zegt daarin spontaan en zonder te weten dat hij wordt opgenomen, dat hij zijn bril niet ophad toen hij zoiets heeft ondertekend.32.Het gaat er echter nu niet om of verdachte dat wist, maar of het voor Astrid Holleeder nodig was om te gaan verklaren dat haar broer betrokken was bij moorden. Het gaat om de vraag of de getuigen een belang hadden om verdachte buitenspel te zetten om zo een deel van de opbrengst van het boek of de verfilming veilig te stellen. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat de getuigen dat belang hadden. Het dossier bevat zelfs een overeenkomst en een schriftelijke verklaring waaruit volgt dat dat belang niet bestond. Verdachte kon daarom geen aanspraak maken op de opbrengst van deze filmrechten en kon een deel daarvan ook niet afdwingen. Dit betekent dat het niet nodig was om verdachte via het afleggen van valse verklaringen buitenspel te zetten.
Het hof vindt verder van belang dat de getuigen Holleeder los van elkaar hebben verklaard dat zij ondanks de eerdere afspraken, bereid waren om de opbrengst van de film met verdachte te delen. Sonja Holleeder heeft verklaard dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat hij een deel mocht hebben33.en dat zij uiteindelijk heeft gezegd dat hij alles mocht hebben.34.Ook Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte haar deel van de opbrengst mocht hebben.35.Deze verklaringen worden ondersteund door de inhoud van opgenomen gesprekken. In opname 2 zegt Sonja Holleeder tegen verdachte dat zij haar deel niet hoeft en dat verdachte het gewoon mag hebben. Verdachte zegt daarop dat hij het ook niet helemaal wil, maar wel respect wil.36.Later in het gesprek wordt afgesproken dat de opbrengst wordt gedeeld; Sonja Holleeder en verdachte hebben allebei evenveel geld nodig en dat moeten ze eruit zien te krijgen.37.In opname 24 vraagt Astrid Holleeder aan verdachte hoe hij het geregeld wil hebben. Verdachte antwoordt daarop dat hij gewoon zijn deel wil hebben.38.In opname 32 is te horen dat Sonja Holleeder tegen verdachte zegt dat zij hebben geregeld dat verdachte ook geld kreeg. Dat wordt in dit gesprek door verdachte bevestigd.39.
Deze gesprekken tussen verdachte en de getuigen Holleeder bevestigen dat de getuigen bereid waren om af te zien van de opbrengst van de film. Uiteindelijk is afgesproken dat verdachte een deel daarvan zou krijgen en dit was inmiddels geregeld.
Het hof heeft nog nagedacht over de mogelijkheid dat de getuigen Holleeder deze gesprekken met verdachte hebben gehad terwijl zij tegen verdachte over dit onderwerp logen. Het hof moet tot de conclusie komen dat daarvoor geen enkel aanknopingspunt bestaat. Bij de beoordeling van deze mogelijkheid moet er dan overigens van uit worden gegaan dat de getuigen Holleeder liegen, dat verdachte hierover de waarheid spreekt en dat de getuigen dus geen enkele angst hoefden te hebben voor een dreiging van de kant van verdachte. Het is niet aannemelijk dat de getuigen in die situatie, waarin zij niets van verdachte te vrezen hadden, niet gewoon zouden hebben gewezen op wat er schriftelijk was geregeld over de verdeling van de opbrengst, maar in plaats daarvan de keuze zouden hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat hun onschuldige broer levenslang in een gevangenis zou worden gezet.
Ten slotte heeft verdachte gewezen op de boeken die Astrid Holleeder heeft geschreven en dat zij veel geld heeft verdiend met de verkoop van de boeken en de rechten voor een televisieserie. Allereerst is van belang dat het voor Astrid Holleeder niet nodig was om verdachte veroordeeld te krijgen om een boek te kunnen schrijven over haar afkomst en ervaringen. Verder is van belang dat de getuige op het moment dat zij contact opnam met justitie niet kon voorzien dat haar schrijfvaardigheden in de smaak zouden vallen bij een uitgever en bij het publiek en dat haar boeken op aanzienlijke schaal zouden worden verkocht. Als het waar zou zijn wat verdachte daarover heeft gezegd, dan zou Astrid Holleeder een boek hebben willen schrijven om geld te verdienen en daarvoor een aansprekend verhaal hebben bedacht dat bestond uit valse verklaringen dat haar broer betrokken was bij moorden. Astrid Holleeder zou in ruil voor deze nieuwe loopbaan haar vertrouwde familieleven, contacten met vrienden en haar baan en maatschappelijke positie hebben opgegeven en haar broer ten onrechte een levenslange gevangenisstraf hebben bezorgd. Dit alles is moeilijk voorstelbaar en hoogst onwaarschijnlijk. Daarbij komt dat het hof in het omvangrijke dossier geen onderbouwing heeft gevonden voor deze gang van zaken.
2.2.4.5 Motieven getuigen
Astrid en Sonja Holleeder hebben verklaard wat voor hun motieven waren om contact op te nemen met justitie en over verdachte te gaan verklaren. Deze motieven zijn ook beschreven in het proces-verbaal van mr. Wind van 19 augustus 2015 en hiervoor in paragraaf 2.2.4.1 samengevat.
Het hof ziet ondersteuning voor deze motieven in verschillende opnamen, zoals hierna zal worden besproken in hoofdstuk 3.
2.2.4.6 Conclusie over belangen getuigen Holleeder
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de conclusie dat er geen aanwijzingen bestaan dat de getuigen Holleeder er een belang bij hadden om verdachte tot een aanzienlijke gevangenisstraf veroordeeld te krijgen door hem ten onrechte ervan te beschuldigen dat hij betrokken was bij meerdere moorden.
2.2.5
Psychische problematiek en invloed op verklaringen
2.2.5.1 Voorwaardelijk verzoek om deskundige
De verdediging heeft er verder op gewezen dat er aanknopingspunten zijn dat er bij Astrid en Sonja Holleeder een psychische problematiek speelt. Met betrekking tot Sonja Holleeder is dat verder niet met specifieke verklaringen in verband gebracht. Wel heeft de verdediging gewezen op een aantal situaties die er volgens de verdediging op wijzen dat de waarneming van Astrid Holleeder is verstoord en dat zij op basis van haar waarnemingen vergaande conclusies trekt die op wankele veronderstellingen zijn gebaseerd. Het hof moet zich volgens de verdediging de vraag stellen wat de consequenties zouden zijn als er sprake is van PTSS bij de getuigen en welke invloed dat heeft op de waarneming, herinnering en de verklaringen van de getuigen.
Het openbaar ministerie heeft in de reactie op het pleidooi gesteld dat dat een onmogelijke vraag voor het hof is omdat de rechter geen arts of gedragskundige is en dat het hof het moet doen met wat er bekend is uit de dossierstukken.
De verdediging heeft op 21 januari 2022 nogmaals het woord gevoerd en gereageerd op dat standpunt van het openbaar ministerie. Als het hof zou menen dat die vraag niet beantwoord zou kunnen worden, vindt de verdediging dat het eerdere verzoek tot het benoemen van een deskundige alsnog zou moeten worden toegewezen, zodat het hof wordt voorgelicht over de vraag of de verklaringen van Astrid Holleeder door PTSS zijn beïnvloed.
Het hof oordeelt daarover als volgt. Bij het waarderen van verklaringen van een getuige is het inderdaad van belang of er aanwijzingen bestaan dat zich fouten hebben voorgedaan bij het waarnemen, het herinneren of het verklaren over die herinnering. Het vermogen van mensen om waar te nemen, te herinneren en te verklaren over herinneringen heeft beperkingen. Het hof gaat ervan uit dat psychische stoornissen, zoals PTSS daar invloed op kunnen hebben. Het hof kan zich vinden in wat de verdediging daarover naar voren heeft gebracht. Het hof houdt bij zijn beoordeling van getuigenverklaringen rekening met die mogelijkheid, in het bijzonder als het daarvoor concrete aanknopingspunten ziet. Een dergelijk aanknopingspunt behoeft niet zonder meer te worden gevonden in het feit dat een getuige bepaalde vermoedens koestert of conclusies trekt. Ieder mens leeft met vermoedens die op basis van waarnemingen worden gevormd. Ieder mens trekt conclusies, soms op basis van solide, soms op basis van wankele uitgangspunten. Dat een getuige vermoedens heeft of misschien snel conclusies trekt, betekent niet dat de verklaringen van die getuige waardeloos zijn. Waar het steeds om gaat, is wat de getuige precies heeft waargenomen; wat heeft de getuige gehoord en gezien. Die waarnemingen kunnen van belang zijn voor het bewijs. Speculaties door een getuige, gissingen en conclusies die een getuige trekt, zijn voor het bewijs niet van belang.
Dit alles betekent dat het hof van oordeel is dat het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van Astrid Holleeder kan plaatsvinden, ook als er sprake is van een psychische problematiek die invloed heeft op de waarneming, de herinnering en het verklaren over de herinnering. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan om een deskundige te benoemen niet is vervuld, zodat er geen verzoek bestaat waarop het hof een beslissing moet nemen. Anders gezegd; de situatie waarin de verdediging wil dat het hof advies vraagt aan een deskundige,
doet zich niet voor.
2.2.5.2 Onderzoek naar waarnemingen en herinneringen
Het hof heeft eerst onderzocht of er concrete aanwijzingen zijn dat Astrid Holleeder gebeurtenissen verkeerd heeft waargenomen of heeft herinnerd in een mate die opvallend is. Daarbij is gebruik gemaakt van de voorbeelden die de verdediging heeft genoemd.
De verdediging heeft gewezen op een situatie waarin Astrid Holleeder de vorige advocaat van verdachte heeft beschuldigd dat hij heeft meegewerkt aan het naar buiten brengen van informatie door contact te leggen met de tandarts van verdachte. Door dat contact zou de getuige gevaar hebben gelopen.
In het dossier bevindt zich een e-mail van de vorige raadsman van verdachte, mr. [advocaat 2], waarin hij aan de tandarts schrijft dat een kroon van verdachte kapot is. In een reactie schrijft de tandarts dat de tandarts uit Vught al contact heeft opgenomen, dat de kroon was losgekomen en dat deze inmiddels is herplaatst.40.
Het hof stelt vast dat door de vorige raadsman, terwijl verdachte in beperkingen zat, is gecorrespondeerd waarbij werd gesproken over een kroon. Op basis van deze dossierstukken is duidelijk geworden dat verdachte werkelijk een probleem had met zijn gebit waarbij zijn raadsman hem hielp om contact te krijgen met zijn tandarts. Astrid Holleeder is ervan uitgegaan dat het woord ‘kroon’ werd gebruikt als een verwijzing naar de term ‘kroongetuige’ en dat er namens verdachte een boodschap werd doorgegeven. De verdediging heeft gelijk dat dit een conclusie is van de getuige.
Het is echter de vraag of die gedachte van Astrid Holleeder wijst op een verstoord beeld van de realiteit. Bij die beoordeling moet het hof niet alleen rekening houden met het scenario dat de getuige verdachte ten onrechte beschuldigt van ernstige misdrijven, het hof moet ook rekening houden met het scenario dat het waar is wat de getuige heeft verklaard of dat het grootste deel daarvan waar is. In dat geval is het begrijpelijk dat de getuige bang is voor een reactie van verdachte en erg op haar hoede is bij een e-mail waarin wordt gesproken over een ‘kroon’. Die houding en deze interpretatie wijst er dan ook niet op dat de getuige de realiteit uit het oog is verloren. Het is weliswaar een conclusie die de getuige heeft getrokken, maar de getuige heeft daarbij wel inzicht gegeven in de feiten die voor haar de aanleiding waren om deze conclusie te trekken. Op die manier kan worden onderzocht of die conclusie terecht of onterecht is.
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat Astrid Holleeder heeft verklaard dat de advocaat van Fred Ros (hierna ook: Ros) aan mr. [advocaat 2] zou hebben gezegd dat er van Ros geen belastende informatie zou komen. Deze advocaat heeft dat tegengesproken.
Het hof stelt vast dat de verklaring van Astrid Holleeder specifieker en genuanceerder is dan hoe de verdediging die verklaring heeft begrepen. Op de zitting van 23 november 2018 bij de rechtbank heeft de raadsman Astrid Holleeder geconfronteerd met de verklaring van de raadsman van Ros. Deze raadsman had verklaard dat hij geen contact heeft gehad met mr. [advocaat 2] of met verdachte over verklaringen die zij van Ros konden verwachten. Astrid Holleeder antwoordde hierop: “Maar ik was er toch focking bij? Hij zegt het toch tegen mij. Ik zat met mr. [advocaat 2] in de kamer en Wim was daarbij en we bespraken de zitting na afloop. Mr. [advocaat 2] zei dat toen tegen mij. Het kwam erop neer dat ze elkaar binnenkort nog wel even zouden spreken.”41.
De getuige heeft dus verteld op grond van welke feiten zij aanneemt dat de vorige raadsman van verdachte contact heeft gehad met de raadsman van Ros. Het kwam er op neer dat mr. [advocaat 2] tegen haar zei dat hij de raadsman van Ros nog wel zou spreken. Daarmee staat niet vast dat een dergelijk gesprek werkelijk heeft plaatsgevonden en dat een eventueel gesprek tussen mr. [advocaat 2] en mr. [advocaat 3] die inhoud heeft gehad. De verklaring van Astrid Holleeder wordt dus niet tegengesproken door de verklaring van de raadsman van Ros. Uit de dossierstukken blijkt dus niet dat de feiten die zij noemt, niet waar zijn. Wel is het goed mogelijk dat de getuige hier een conclusie trekt die niet juist is. Dat Astrid Holleeder mogelijk een verkeerde conclusie trekt, betekent niet dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Zoals gezegd; ieder mens trekt conclusies. Dergelijke conclusies zijn niet bruikbaar voor het bewijs; verklaringen over de feiten die de getuige werkelijk heeft waargenomen, kunnen wel bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof heeft gelezen dat de getuige dit niet ziet als een conclusie. De mening van de getuige over wat voor het bewijs waardevol is en wat niet, is echter niet van belang.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat Astrid Holleeder bij de rechtbank heeft gezegd dat zij aan mr. Wind heeft verteld dat Ros niet was betaald. Mr. Wind heeft dat tegengesproken. Het hof overweegt daarover het volgende.
Op 18 december 2018 heeft Astrid Holleeder bij de rechtbank verklaard dat zij wist dat Ros niet was betaald en dat hij daarom verklaringen is gaan afleggen. Nadat Ros was gaan verklaren, heeft Astrid Holleeder tegen mr. Wind gezegd dat zij daarvan wist en ook dat het openbaar ministerie niets aan de verklaringen van Ros zou hebben: “Ik heb haar toen alles verteld over de betalingen, over alles eigenlijk. Ik weet het nu niet meer uit mijn hoofd. Dit klopte volledig met wat zij ook had gehoord van Ros. Dat had ik van Willem al, dus ik heb haar dat allemaal al verteld, voordat ik überhaupt aan boord kwam. Vandaar dat ik ook wist dat Ros het niet zou worden”.42.Aan Astrid Holleeder is op deze zitting vervolgens de opmerking voorgehouden dat zij zei ‘dat wat zij aan mr. Wind vertelde over de betalingen, overeenkwam met wat mr. Wind van Ros had gehoord’. Daarop heeft Astrid Holleeder verklaard: “Ik heb dat niet in detail gehoord van haar, maar zij kan dat checken, want zij weet wat ze van Ros heeft gehoord.”43.
Het hof heeft mr. Wind als getuige gehoord en hier vragen over gesteld. Mr. Wind heeft verklaard dat er geen informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen haar en een getuige. Zij heeft er over gewaakt dat zij niet heeft gesproken over de inhoud van verklaringen van Ros.44.Mr. Wind herinnert zich wel dat de getuige een waardeoordeel gaf over de verklaring van Ros, zij herinnert zich echter niet dat Astrid Holleeder iets heeft gezegd over betalingen aan Ros die achter waren gebleven.45.Als Astrid Holleeder daarover iets zou hebben gezegd, zou mr. Wind dat hebben opgeschreven. In haar aantekeningen kan zij daarover niets vinden.46.
Het hof heeft hierover ook aan Astrid Holleeder vragen gesteld. De getuige heeft daarover verklaard dat zij zich niet woordelijk kan herinneren wat er is gezegd, maar wel de strekking. Zij verklaarde: “Mr. Wind heeft mij niet iets verteld. Het is meer dat ik haar iets vertelde. Misschien dat ze knikte of dat ik uit haar houding iets heb afgeleid.”47.
Het hof stelt vast dat de verklaring van Astrid Holleeder dat dit onderwerp (het stokken van de betalingen aan Ros) ter sprake is gekomen, niet volledig wordt uitgesloten door de verklaring van mr. Wind daarover. Mr. Wind heeft verklaard dat zij denkt zeker te weten dat dat onderwerp niet aan de orde is geweest, maar dat dat antwoord niet honderd procent waterdicht is.48.Daarbij moet worden bedacht dat het ook mogelijk is dat één van de gesprekspartners tijdens een gesprek onvoldoende luistert of informatie onvoldoende doordringt. Dat mr. Wind zelf ook iets over dat onderwerp heeft gezegd, is niet wat Astrid Holleeder heeft verklaard.
Het voorbeeld dat de verdediging heeft gegeven, biedt dan ook geen aanwijzing dat de getuige met heel veel stelligheid feiten presenteert die aantoonbaar niet waar zijn.
De verdediging heeft verder gewezen op een beschuldiging die Astrid Holleeder heeft geuit richting mr. Janssen op de zitting van de rechtbank op 28 juni 2018. De getuige kwam volgens de verdediging op basis van flarden informatie tot vergaande beschuldigingen aan het adres van de raadsman.
Het hof heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting waarin deze gebeurtenis is beschreven. Tijdens deze zitting is de getuige in aanvaring gekomen met de raadsman. Als haar om bepaalde namen wordt gevraagd, dan zegt zij dat zij eerder namen heeft genoemd wat voor haar gevolgen heeft gehad. Zij verklaarde: “Als mij foto’s worden gestuurd van mijn kleinkinderen die ergens binnen zitten, dan word ik pislink. Meneer Janssen, u heeft ook kinderen. Iedereen heeft kinderen. Ik hoef geen bewijs, [mr. Janssen]. Als dat soort dingen gebeuren, krijg je een andere kant van mij te zien. Als er foto’s van mijn kleinkinderen worden gestuurd, heb je echt een probleem. Ik ga niet wachten op niemand niet. (..) Ik ga helemaal niet met jou in discussie, [mr. Janssen]. Je moet geen foto’s sturen van mijn kleinkinderen.”
Aan de getuige wordt vervolgens gevraagd of zij met ‘je’ mr. Janssen bedoelt. De getuige antwoordt daarop ‘nee’.49.Het hof begrijpt deze passage zo dat de getuige het woord ‘je’ gebruikt in de betekenis van ‘men’; ‘als dat soort dingen gebeuren, krijgt men een andere kant van mij te zien. Als men foto’s
van mijn kleinkinderen stuurt, heeft men echt een probleem.’ Op een latere vraag van de raadsman daarover zegt zij nogmaals dat het niet de raadsman is die foto’s heeft gestuurd.50.
Het hof kan dan ook niet tot de vaststelling komen dat de getuige hier vergaande beschuldigingen uit aan het adres van de raadsman. Wel is duidelijk dat de getuige tijdens dat verhoor moeite had om zich tegenover mr. Janssen te beheersen en zich hoffelijk te gedragen.
De verdediging heeft ook aandacht gevraagd voor een opmerking van Astrid Holleeder in hoger beroep. Op 28 september 2021 heeft de getuige verklaard dat zij moeite had met de opstelling van de raadsman. Het gaat om een uitlating van de raadsman in een artikel in de New Yorker met de titel ‘How a notorious gangster was exposed by his own sister.’ Volgens de getuige werd in dat artikel aan mr. Janssen gevraagd of zij niet afgemaakt gaat worden door haar broer, waarop mr. Janssen had gezegd dat hij daar zijn handen niet voor in het vuur kan steken.51.De verdediging voert aan dat de getuige op basis van flarden informatie tot vergaande beschuldigingen komt en er niet voor terugschrikt die beschuldigingen openlijk, expliciet en uitermate stellig te doen.
In de betreffende passage in het artikel is het volgende te lezen:
“I (het hof begrijpt: de auteur van het artikel) spoke recently with Wim’s lawyer [mr. Janssen], who said, “It’s possible that she really believes she is in danger. For my part, it is impossible to say that she is not in danger. I would have to be godlike to have that kind of certainty.” He continued, “Willem says that she is not in danger, that he is not going to hurt her.” Nevertheless, Janssen acknowledged, Wim is “very angry with Astrid.”52.
Het hof moet vaststellen dat de strekking van die uitlating overeenkomt met wat de getuige zich daarvan herinnerde tijdens het verhoor van 28 september 2021. De raadsman heeft volgens het artikel gezegd dat het voor hem onmogelijk is om te zeggen dat de getuige niet in gevaar is; hij zou immers moeten beschikken over goddelijke gaven om daar zekerheid over te kunnen hebben. Het hof begrijpt dat de raadsman in een antwoord op deze vraag deze afstand moet nemen. Het hof begrijpt ook dat de getuige dit zo opvat dat de raadsman zijn handen niet in het vuur kan steken voor zijn cliënt. Dit voorval laat zien dat de getuige zich tijdens de zitting van 28 september 2021 niet goed kon verplaatsen in de positie van de raadsman tijdens het interview. Het voorval bewijst echter niet dat de waarneming van getuige is verstoord. Tijdens de zitting van 1 oktober 2021 kwam de getuige overigens op dit voorval terug en bood zij haar excuses aan.53.
De verdediging heeft verder gewezen op de beschuldiging die Astrid Holleeder heeft geuit in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Astrid Holleeder heeft bij de rechtbank vraagtekens geplaatst bij uitlatingen en gedrag van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].54.Ook in hoger beroep heeft Astrid Holleeder hierover verklaard. Het hof vindt van belang dat de getuige daarbij uitdrukkelijk heeft gezegd dat zij dat niet ‘weet’, maar dat het een ‘beredenering’ is. Voordat zij tijdens het verhoor antwoord gaf, heeft zij de vraag gesteld of het de bedoeling was om ‘vrijelijk te redeneren’.55.Aan het slot van haar uitleg over dit onderwerp zegt zij nogmaals dat het speculeren is.56.Het hof ziet in deze verklaring dan ook geen bewijs dat de getuige de werkelijkheid niet van fantasie kan onderscheiden. De getuige heeft uitgelegd dat het niet gaat om wetenschap en dat zij zich ervan bewust is dat het speculaties zijn. Zij heeft uitgelegd wat de feiten zijn waarop zij haar vermoedens baseert. Zij heeft dus onderkend dat het gaat om vermoedens en heeft zich ook bereid getoond om haar vermoedens ter discussie te stellen.
In het pleidooi bij de rechtbank heeft de verdediging nog gewezen op de verklaring van Astrid Holleeder dat verdachte na een hartaanval op zijn sterfbed had gevraagd om de komst van een bepaalde officier van justitie en dat het om honderd miljoen ging. De getuige heeft hierover verklaard dat zij bang was voor contacten die verdachte had bij politie en bij justitie. Het hof acht van belang dat de getuige heeft uitgelegd welke feiten en omstandigheden aanleiding waren voor haar angst. Uit die uitleg volgt niet dat de getuige een vertekend beeld heeft van de realiteit. Bij de beoordeling hiervan moet het hof ook rekening houden met de mogelijkheid dat verdachte tegen de getuige heeft gesproken over mensen bij de politie die hij plat heeft. Niet is aannemelijk geworden dat de feiten die de getuige daarvoor aandraagt, onjuist zijn. Hetzelfde geldt voor het verzoek van verdachte om de komst van een bepaalde officier van justitie. De betreffende officier van justitie heeft verklaard dat hij verdachte nooit uit de wind heeft gehouden en nooit benaderd is om naar verdachte te gaan toen hij in het ziekenhuis lag. Astrid Holleeder heeft echter niet met stelligheid verklaard dat deze officier van justitie verdachte uit de wind heeft gehouden. Evenmin heeft zij verklaard dat verdachte door deze officier van justitie in het ziekenhuis is bezocht. Zij heeft alleen verklaard dat verdachte vroeg om de komst van deze officier van justitie, wellicht in een delirium. Ook heeft zij namen genoemd van meerdere personen die aanwezig waren toen verdachte daar om vroeg.57.
2.2.5.3 Conclusie over waarnemingen en herinneringen
De voorbeelden die de verdediging heeft genoemd, tonen niet aan dat Astrid Holleeder gebeurtenissen verkeerd heeft waargenomen of zich verkeerd heeft herinnerd in een mate die opvallend is. Wel heeft de getuige meerdere keren vermoedens uitgesproken en conclusies getrokken. Dat is echter logisch en begrijpelijk en maakt de getuige niet minder geschikt als getuige in een strafzaak.
Dit alles neemt niet weg dat het hof aanneemt dat ingrijpende gebeurtenissen in het leven van de getuige invloed kunnen hebben gehad op de waarneming en het geheugen van de getuige. Het hof is bij de beoordeling van verklaringen van de getuige steeds nagegaan of er aanknopingspunten bestaan dat dat zich heeft voorgedaan. Datzelfde geldt overigens ook voor de verklaringen van Sonja Holleeder.
2.2.6
Redenen van wetenschap
Tijdens de verhoren van Astrid Holleeder is haar steeds gevraagd wat er precies tegen haar is gezegd, bijvoorbeeld door Van Hout en door verdachte. Astrid Holleeder heeft niet steeds kunnen vertellen wat de inhoud van die uitspraken was. Dit is begrijpelijk omdat het voor een deel gaat om gesprekken die lang geleden hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van sommige gebeurtenissen heeft de getuige gezegd dingen te ‘weten’ als een gegroeide wetenschap. Men kent sommige feiten zonder dat men zich nog herinnert hoe die kennis is ontstaan. Men kent bijvoorbeeld een kleur zonder te weten hoe de kennis is ontstaan dat die kleur die kleur is. Ook kan er tussen twee mensen een gedeelde wetenschap bestaan, zonder dat die wetenschap onder woorden wordt gebracht. Met een gedeelde geschiedenis heeft men soms aan weinig woorden genoeg om elkaar heel goed te begrijpen. Zo hoeven twee partners niet onder woorden te brengen dat zij een relatie hebben. Dat is een evidente wetenschap die niet benoemd hoeft te worden. Zo’n gegroeide wetenschap naar aanleiding van gezamenlijke ervaringen, is echter niet zonder meer bruikbaar voor het bewijs. Voor het bewijs zal de rechter moeten vaststellen wat de redenen van wetenschap zijn, hoe de wetenschap is ontstaan, welke feiten de getuige heeft waargenomen of ondervonden.
2.2.7
Inhoud verklaringen
Het hof is nagegaan of in de verklaringen van Astrid Holleeder zelf aanwijzingen kunnen worden gevonden dat de getuige niet de waarheid spreekt of dat zij gebeurtenissen heel anders heeft ervaren dan gerechtvaardigd is.
Het hof vindt van belang dat de getuige heeft laten zien dat zij bereid is om kritisch te kijken naar haar eigen verklaringen. De getuige is steeds bereid geweest te vertellen wat zij heeft waargenomen en wat slechts vermoedens en conclusies zijn. Zij heeft zich op die manier toetsbaar opgesteld.
De verdediging heeft bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan het ontstaan van de verdenking bij Astrid Holleeder dat verdachte betrokken is geweest bij de eerste aanslag op Van Hout. Voordat Van Hout op 24 januari 2003 werd vermoord, hebben er twee aanslagen op Van Hout plaatsgevonden. De eerste aanslag vond plaats op 27 maart 1996. Uit aantekeningen bleek volgens Astrid Holleeder dat John Mieremet (hierna ook: Mieremet) tegen journalist John van den Heuvel (hierna ook: Van den Heuvel) heeft gezegd dat verdachte voorafgaand aan die eerste aanslag heeft laten zien waar Van Hout woonde. Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij dat in die aantekeningen zag staan en dat toen alle puzzelstukjes in elkaar vielen.58.De verdediging heeft gewezen op diverse verklaringen waaruit blijkt dat iedereen wist waar Van Hout woonde. Mieremet en Sam Klepper (hierna ook: Klepper) hadden verdachte daar dus niet voor nodig. Ook is volgens de verdediging van belang dat Mieremet in de periode waarin hij met Van den Heuvel sprak, bezig was om verdachte in een kwaad daglicht te zetten. Het ligt dan ook voor de hand dat Mieremet daarover niet de waarheid heeft verteld.
Het hof vindt allereerst van belang dat de getuige in haar verklaring duidelijk maakt dat het ging om een ‘indruk’ dat verdachte met die aanslag te maken had.59.
Astrid Holleeder heeft verklaard dat gaandeweg bij haar de overtuiging is gegroeid dat verdachte betrokken was bij de eerste aanslag op Van Hout. Daar heeft zij meerdere gebeurtenissen voor aangedragen. Zij heeft gewezen op de opmerking van verdachte in opname 20 over Sonja en [betrokkene 3] (op wie verdachte toen boos was) dat hij wilde dat ‘ze in één auto zitten’.60.Die opmerking ziet Astrid Holleeder als een verwijzing naar de eerste aanslag, waarbij Van Hout met Sonja Holleeder en hun zoontje in één auto zaten.61.Verder heeft verdachte aan haar verteld dat er een ‘aangever’ in de Dongestraat had gestaan en ook dat degene die door het openbaar ministerie voor deze aanslag werd vervolgd wél de schutter was, ondanks dat hij is vrijgesproken. Mieremet heeft tegen Van den Heuvel gezegd dat verdachte hen de woning aan de Deurloostraat heeft aangewezen.62.
Gelet op deze feiten en omstandigheden die Astrid Holleeder heeft genoemd, is het niet vreemd of bijzonder achterdochtig dat bij haar de overtuiging is ontstaan dat verdachte ook bij de eerste aanslag was betrokken. Astrid Holleeder heeft in hoger beroep nog uitgelegd dat zij er eerst nog van uitging dat verdachte door Mieremet en Klepper onder druk werd gezet, maar deze eerste aanslag later is gaan zien als een gezamenlijke activiteit van verdachte samen met Mieremet.
De getuige heeft ook verklaard dat zij weet dat verdachte contact had met de uitvoerders van die aanslag.63.De getuige heeft uitgelegd dat, als je verdachte het voordeel van de twijfel geeft, het ook mogelijk is dat verdachte pas later bevriend is geworden met degenen die achter de eerste aanslag op Van Hout zaten. De getuige heeft het echter anders beleefd, reden waarom zij de stellige indruk heeft gekregen dat verdachte bij die eerste aanslag betrokken was.64.
Het hof ziet deze verklaring als een voorbeeld waarin de getuige openheid geeft over haar aannames, uitleg geeft over de achtergrond van die aannames en bereid is om die ter discussie te stellen. Zij verklaart dat het mogelijk is dat het anders is gegaan dan dat zij aanneemt.
De getuige heeft veel vaker tijdens het afleggen van verklaringen uit eigen beweging gezegd dat het slechts een vermoeden is wat zij zegt, bijvoorbeeld over de betrokkenheid van Stanley Hillis (hierna ook: Hillis) bij de aanslag op Mieremet65.en bij de moord op Van Hout66.en de reden dat verdachte haar vroeg naar de waarde van een verklaring van een overleden persoon.67.Zij zegt het als zij slechts een conclusie trekt, bijvoorbeeld dat de reden waarom verdachte op een bepaald moment om een foto van Van der Bijl vroeg was, om deze te kunnen geven aan de uitvoerders van zijn liquidatie.68.Zij maakt die kanttekening bijvoorbeeld ook als zij zegt dat zij denkt dat ook Hillis betrokken is bij de moord op Van Hout. De getuige zegt daarbij expliciet dat verdachte dat niet letterlijk heeft gezegd, maar dat het haar eigen conclusie is. Zij heeft daarbij ook uitgelegd welke feiten en omstandigheden de basis zijn voor die conclusie.69.
Tijdens het onderzoek op de zitting bij de rechtbank en bij het hof heeft de getuige ook weerstand laten zien tegen vragen en emoties getoond. Op die momenten gaf zij niet steeds evenveel openheid van zaken. De getuige heeft daarbij echter vaak uitgelegd wat de achtergrond is van haar weerstand en van haar emoties. Zo had de getuige er moeite mee dat zij kritisch werd ondervraagd door voormalige vakgenoten of als zij een bepaalde strategie dacht te zien van verdachte. Ook heeft de getuige meerdere keren verklaard dat zij geen namen wil noemen van personen die bij een bepaalde gebeurtenis aanwezig of betrokken waren. De getuige heeft daarbij uitgelegd dat het bekend worden van die namen gevolgen kan hebben voor de veiligheid van die personen en voor haar contact met deze personen.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de vraag of Astrid Holleeder valse belastende verklaringen over verdachte aflegt, vindt het hof van betekenis dat de getuige op diverse momenten verdachte niet heeft belast terwijl dat wel eenvoudig had gekund. De getuige heeft vele mogelijkheden om verdachte te belasten niet aangegrepen. De getuige is bijvoorbeeld gevraagd naar de contacten die verdachte had met Soerel. Op dat moment was er in de media al informatie over Soerel en over de strafzaak van Soerel verschenen. Astrid Holleeder had die informatie zelfs verzameld in mappen. Zij heeft verklaard dat zij dit op verzoek van verdachte heeft gedaan. In het dossier bevinden zich mappen met krantenartikelen over Soerel uit 2007.70.Ondanks dat de getuige over die informatie beschikte, heeft zij die informatie niet misbruikt door te verklaren dat zij van verdachte had gehoord over een samenwerking tussen verdachte en Soerel. Astrid Holleeder heeft op 19 juni 2013 ondanks die kennis verklaard dat zij niet weet wat verdachte en Soerel samen deden toen zij nog goed contact hadden.71.Op dat moment was er in de media al jaren informatie verschenen over Soerel en over het Passageproces waarin Soerel verdacht werd van moorden waartoe hij samen met verdachte opdracht zou hebben gegeven.
Verder is aan Astrid Holleeder gevraagd wat verdachte haar heeft verteld over betrokkenheid bij de moord op Mieremet op 2 november 2005. De getuige heeft daarop geantwoord dat verdachte in de loop der jaren riep dat Mieremet dood moest: ‘hij gaat eraan, hij gaat eraan’.72.Op de vraag of hij daar na de moord nog wat over heeft gezegd, heeft zij verklaard dat verdachte heeft gezegd dat het mooi was,73.maar dat verdachte daar verder niets over heeft verteld. Zij weet niet wanneer en aan wie de opdracht is gegeven.74.De getuige heeft deze vraag, die in meerdere verhoren is gesteld, niet aangegrepen om daarover specifieker te verklaren en verdachte ten aanzien van die moord verder te belasten. De getuige maakt formuleringen van uitlatingen van verdachte niet specifieker dan de formulering volgens haar was.
Aan de getuige is ook gevraagd wat haar broer tegen haar heeft gezegd na het overlijden van Abbasov75.en wat hij verder heeft gezegd over de bewijswaarde van een verklaring van een overleden persoon.76.De getuige heeft die vraag niet aangegrepen om bijvoorbeeld te zeggen dat verdachte haar heeft gezegd dat het hem ging om Endstra terwijl zij dat wel vermoedde.
Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de vraag aan de getuige wat zij weet over de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Evert Hingst. Ondanks dat de verbalisant de uitlating van verdachte dat er snel veel achter elkaar zouden gaan, verbindt met meerdere liquidaties kort achter elkaar en daarbij de naam van Hingst noemt, antwoordt de getuige dat zij dat echt niet weet.77.
De getuige heeft verklaard dat verdachte in 2003 en 2004 veel omging met personen van een Turkse afkomst. Op de vraag of zij weet uit welke plaats die kwamen, verklaart zij dat zij hem dat niet heeft gevraagd.78.De getuige grijpt die vraag niet aan om een verbinding te leggen met Turkse mensen uit Alkmaar die door het openbaar ministerie worden verdacht van betrokkenheid bij de moord op Endstra en bij de moord op Mieremet.
Ten slotte valt op dat Astrid Holleeder haar visie heeft gegeven op de waarde van de verklaringen van getuige Q5 die ontlastend is. Zij heeft verklaard dat het schreeuwerige waarover getuige Q5 heeft verklaard, niet past bij de manier waarop verdachte met zulke zaken omgaat.79.
Ook ten aanzien van Sonja Holleeder is het hof nagegaan of in haar verklaringen zelf aanwijzingen kunnen worden gevonden dat de getuige niet de waarheid spreekt of dat zij gebeurtenissen heel anders heeft ervaren dan gerechtvaardigd is. Afgezien van de kwesties die verband houden met het onderzoek Goudsnip, heeft het hof dergelijke aanwijzingen niet gevonden. Wel zijn er sterke aanwijzingen dat er geen sprake is van een leugenachtig, afgestemd en geconstrueerd verhaal. In de verklaringen van Sonja Holleeder valt op dat zij niet schroomt te zeggen als zij iets niet weet, ook niet als er een gelegenheid bestaat verdachte verder te belasten. Ze weet bijvoorbeeld dat [betrokkene 4] bang was na een gesprek met verdachte, maar ze weet niet wat verdachte tegen [betrokkene 4] heeft gezegd.80.Als Sonja Holleeder verdachte valselijk had willen belasten, had zij belastende dingen kunnen verzinnen die zij van [betrokkene 4] zou hebben gehoord. Dat had niet bij [betrokkene 4] kunnen worden nagevraagd omdat [betrokkene 4] is overleden.
Sonja Holleeder weet dat zij het van verdachte met Van Hout moest bijleggen, kort voordat de eerste aanslag op Van Hout werd gepleegd en verklaart dat zij niet gelooft dat het initiatief daarvoor van Van Hout uitging. Zij weet echter niet meer hoe Van Hout reageerde toen zij door verdachte bij Van Hout werd gebracht.81.Als de getuige verdachte valselijk had willen belasten zou zij kunnen hebben verklaren dat Van Hout verbaasd en afwijzend reageerde op haar komst. Daarmee zou zij de verklaring van verdachte hebben tegengesproken.
Ook op andere punten in de verklaringen van Sonja Holleeder valt op dat zij mogelijkheden om verdachte te belasten niet heeft aangegrepen. Veel van haar verklaringen gaan over één-op-één situaties met verdachte, situaties waar geen andere personen bij aanwezig waren. Sonja Holleeder had, als zij in strijd met de waarheid belastend over verdachte had willen verklaren, hem over de ten laste gelegde feiten teksten in de mond kunnen leggen waaruit zijn betrokkenheid bij die feiten blijkt. Dat heeft zij niet gedaan. Over de moord op Mieremet heeft Sonja Holleeder bijvoorbeeld geen verklaringen afgelegd die voor verdachte belastend zijn.
Ook Sonja Holleeder geeft openheid over haar aannames en geeft uitleg over de achtergrond van die aannames. Een voorbeeld daarvan biedt haar verklaring over de wetenschap van verdachte dat Van der Bijl met de CIE sprak, waarover zij op 12 januari 2016 heeft verklaard: “Wat ik wel wil zeggen is dat Willem wist dat Thomas met de CIE sprak. Wim wist altijd alles van zijn petten”.82.Ter terechtzitting van 4 oktober 2021 heeft de getuige uitgelegd dat zij wist dat verdachte ‘petten had’ (het hof begrijpt: corrupte politieambtenaren), omdat hij dat zelf altijd zei. Zij heeft echter ook verklaard dat verdachte niet letterlijk heeft gezegd ‘ik weet van mijn petten dat Van der Bijl met de CIE praat’. De getuige heeft verklaard dat zij zelf het verband heeft gelegd tussen de eerdere mededeling van verdachte dat hij petten had en zijn mededeling dat hij weet dat Van der Bijl met de CIE praat en dat zij op grond daarvan dacht dat verdachte dat van zijn petten weet, omdat hij anders niet zo snel had kunnen weten dat Van der Bijl met de CIE sprak.83.
De getuige heeft deze vraag, die in meerdere verhoren is gesteld, niet aangegrepen om daarover specifieker te verklaren en verdachte ten aanzien van die moord verder te belasten. De getuige maakt formuleringen van uitlatingen van verdachte niet specifieker dan de formulering volgens haar was. Dat draagt bij aan de overtuiging van het hof dat de getuige hier naar waarheid verklaart over wat zij heeft meegemaakt en vormt mede de basis voor het oordeel dat op de betrouwbaarheid van deze verklaringen kan worden afgegaan. Een voorbeeld van het niet specifieker (evidenter/meer belastend) verklaren biedt haar verklaring over het ‘WC-gesprek’. Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte, gezeten op het toilet bij Sonja Holleeder thuis, had gezegd ‘dat Endstra ook zou gaan’. Sonja Holleeder heeft verklaard dat zij uit die mededeling begreep dat ‘er misschien wel wat met hem zou gebeuren’ en dat verdachte tijdens dit gesprek ook zei ‘dat Endstra met de CIE sprak’.84.Bij een ontmoeting kort na de moord op Endstra heeft verdachte volgens de verklaring van Sonja Holleeder daarover tegen haar gezegd ‘Boks, het was hij of ik’.85.In samenhang beschouwd kan aan deze uitlatingen van verdachte een belastende conclusie worden verbonden, maar als de getuige verdachte vals had willen beschuldigen, had voor de hand gelegen dat zij verdachte veel directer termen in de mond zou hebben gelegd.
Het hof ziet een sterke aanwijzing dat Sonja Holleeder geen vals verhaal heeft geconstrueerd in haar verklaring over een mededeling van Van Hout na de mislukte moordpoging op Mieremet. Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte aan Van Hout had gevraagd om aan die moord mee te betalen. Na die moordpoging heeft Van Hout volgens Sonja Holleeder gezegd dat hij niet ging betalen en dat hij had ‘gedaan wat hij bij hem had gedaan’. Sonja Holleeder bleek wel in staat deze mededeling van Van Hout te reproduceren, maar kon niet uitleggen wat hij met die mededeling precies bedoelde. Het hof acht moeilijk voorstelbaar dat de getuige Sonja Holleeder deze mededeling zou verzinnen. Het gaat om een uitlating die zich in de context van het geheel aan gebeurtenissen goed laat interpreteren, maar waarvan de getuige Sonja Holleeder de precieze betekenis niet heeft kunnen duiden.86.
Het hof acht evenmin aannemelijk dat Sonja Holleeder steeds gedachtenspinsels van Astrid Holleeder heeft nagepraat. Het hof heeft de ogen niet gesloten voor het risico dat beide zussen elkaars gedachten over gebeurtenissen in de loop der jaren hebben beïnvloed, maar de verklaringen die zij over de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten hebben afgelegd, zijn kenbaar gebaseerd op hun eigen ervaringen en waarnemingen. Die verklaringen vertonen op veel punten juist geen overlap, omdat het één-op-éen situaties met verdachte betreft, situaties waarin één van de getuigen Holleeder alleen met verdachte was. Een ander sterk aanknopingspunt voor het níet napraten van of afstemmen met de verklaringen van Astrid Holleeder, ziet het hof in het feit dat de getuige Sonja Holleeder op verschillende momenten als zij wordt geconfronteerd met de verklaring van Astrid Holleeder, deze niet bijvalt87.of zelfs tegenspreekt.88.
Conclusie over inhoud verklaringen
Het hof stelt vast dat Astrid en Sonja Holleeder vele malen lang en indringend zijn verhoord. Tijdens deze verhoren waren zij bereid om te vertellen wat zij hebben gezien en gehoord en wat slechts vermoedens zijn. Het is het hof opgevallen dat de getuigen vele mogelijkheden om verdachte te beschuldigen niet hebben aangegrepen. Ook hebben de getuigen formuleringen van uitlatingen van verdachte niet specifieker of duidelijker gemaakt dan de formulering volgens hen was. Dit alles wijst er niet op dat de getuigen liegen.
2.2.8
Verklaringen in verband met dossier
Het hof heeft ook onderzocht of de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder worden tegengesproken of juist worden ondersteund door andere dossierstukken. Dit onderzoek komt grotendeels terug bij de bespreking van de verschillende ten laste gelegde feiten. Daar zal blijken dat voor de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder veel steun is te vinden in bewijsmiddelen die onafhankelijk van hun verklaringen bestaan, waaronder in het bijzonder ook de mededelingen van verdachte zelf, zoals hij die heeft gedaan in de opgenomen gesprekken.
Het hof heeft nauwgezet onderzocht welke betekenis de opnamen hebben die de getuigen hebben gemaakt van gesprekken met verdachte. De overwegingen daarover, zijn beschreven in hoofdstuk 3. Gelet op de inhoud van deze opnamen stelt het hof vast dat verdachte Sonja en met name Astrid Holleeder in vertrouwen nam. Ook blijkt uit de inhoud van de opnamen dat Astrid en Sonja Holleeder in de positie waren om de waarnemingen te doen waar zij over hebben verklaard.
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de verklaring van Astrid Holleeder dat Van der Bijl Ros had benaderd met het verzoek om verdachte te vermoorden en dat verdachte dat zou hebben omgedraaid door Ros de opdracht te geven om Van der Bijl te vermoorden. De verdediging wijst erop dat Ros heeft tegengesproken dat hij eerst door Van der Bijl benaderd zou zijn. Het hof ziet in de dossierstukken geen bewijs dat Van der Bijl contact onderhield met Ros. Van belang is echter dat Astrid Holleeder heeft verklaard dat het verdachte was die dit tegen haar heeft gezegd. Het hof houdt voor mogelijk dat verdachte dit later tegen Astrid Holleeder heeft gezegd als rechtvaardiging voor zijn betrokkenheid bij de moord op Van der Bijl. Een dergelijke rechtvaardiging komt vaker voor met uitspraken van verdachte als ‘het was hij of ik’. Het hof ziet in deze verklaring van Astrid Holleeder niet het bewijs dat zij liegt of zomaar wat zegt.
Er is ook zogenoemd ‘verificatieonderzoek’ gedaan naar de verklaring van Sonja Holleeder. Dit onderzoek biedt steun aan haar verklaringen. Een bijzonder voorbeeld daarvan is het onderzoek dat is gedaan naar de mogelijkheid dat verdachte, zoals Sonja Holleeder verklaarde,89.haar na de moord op Van der Bijl (op 20 april 2006) iets in het oor zou hebben gefluisterd over een foto in het onderzoeksdossier naar de moord op Van der Bijl, terwijl verdachte op dat moment gedetineerd was. Verdachte heeft dat ontkend en heeft verklaard dat hij vanaf 27 april 2006 in landelijke afzondering zat, zodat hij alleen bezoek achter glas kon ontvangen en fluisteren in een oor niet mogelijk was.90.Deze stelling van verdachte gaat echter niet op, aangezien uit de bezoekerslijsten blijkt dat Sonja Holleeder ook op 27 april 2006 verdachte heeft bezocht91.en uit de detentiegegevens blijkt dat verdachte pas op 28 april 2006 in het landelijke afzonderingsregime is gegaan.92.
Verdachte heeft meermalen verklaard dat Astrid Holleeder haar eigen verklaringen en die van Sonja Holleeder en Sandra den Hartog in elkaar heeft gezet en op elkaar heeft afgestemd. Verdachte heeft in hoger beroep bijvoorbeeld gewezen op de verklaringen die Astrid en Sonja Holleeder en Sandra den Hartog hebben afgelegd over afgeroomde geldbedragen die zijn afgedragen aan een advocaat. Zij hebben volgens verdachte hierover zogenaamd spontaan verklaard nadat Astrid Holleeder daarover had verklaard op 1 oktober 2021. Het hof wijst er echter op dat Astrid Holleeder hierover is gaan verklaren in antwoord op gerichte vragen van de advocaat-generaal naar aanleiding van de verklaring van getuige [betrokkene 5] over dit thema.93.De advocaat-generaal heeft Sonja Holleeder op 5 oktober 2021 hier ook naar gevraagd.94.Op de zitting van 7 oktober 2021 heeft ook Sandra den Hartog hierover verklaard nadat aan haar daarover door het hof specifieke vragen waren gesteld.95.Aan verdachte moet worden toegegeven dat het vragen kan oproepen als getuigen opeens spontaan precies hetzelfde verklaren over een bepaalde gebeurtenis. Alleen hebben de getuigen hier dus niet opeens spontaan over verklaard. Zij hebben daarover verteld, nadat hun daarover vragen waren gesteld. Het hof ziet daarin dan ook niet een aanwijzing dat zij verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het hof heeft in de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Sandra den Hartog geen concrete aanwijzingen aangetroffen dat hun verklaringen zijn afgestemd. Opvallend is juist dat de getuigen elk een andere verhouding tot verdachte hadden en elk verdachte in andere situaties hebben meegemaakt en vanuit die ervaring hun eigen verhaal hebben verteld. Astrid en Sonja verklaren over sommige gebeurtenissen die zij voor een deel gelijktijdig hebben meegemaakt, maar ook over veel gebeurtenissen waar de ander niet over kan verklaren. Sandra den Hartog verklaart voor een groot deel over andere situaties. De getuigen zijn vele malen indringend verhoord over gebeurtenissen die in een periode van een aantal jaren hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat de getuigen tijdens deze verhoren regelmatig emotioneel werden en de inhoud van verklaringen vaak spontaan en onbeheerst tot stand is gekomen, kortom, onder omstandigheden waarbij het nauwelijks te doen zou zijn om een afgestemd verhaal overeind te houden. Dat verklaringen op elkaar zijn afgestemd en dat dit in de lange reeks van getuigenverhoren niet naar voren zou komen, is ook moeilijk voor te stellen vanwege de complexiteit en de veelheid van de gebeurtenissen en de tijdspanne waarin deze zich hebben afgespeeld.
Conclusie verklaringen in verband met dossier
Het hof stelt vast, gelet op het voorgaande, dat er veel steun is te vinden in andere bewijsmiddelen die onafhankelijk zijn van de verklaringen van de getuigen Holleeder. In het bijzonder is er ook steun voor verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder te vinden in mededelingen van verdachte in de opgenomen gesprekken.
Verificatieonderzoeken hebben de verklaringen van de getuigen niet onderuit gehaald. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat er afstemming tussen de getuigen Holleeder onderling of tussen hen en getuige Den Hartog heeft plaatsgevonden of dat de getuigen elkaar napraten zonder dat zij zich baseren op eigen waarneming en ondervinding.
2.2.9
Eindconclusie betrouwbaarheid verklaringen Astrid en Sonja Holleeder
Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen Astrid en Sonja Holleeder in verband met (financiële) belangen of bij hen bestaande psychische problemen, voor zover zij zich hebben uitgelaten over hun wetenschap van betrokkenheid van verdachte bij een aantal moorden. Wel zal het hof behoedzaam met deze verklaringen omgaan vanwege de risico’s en onzekerheden die in het algemeen aan getuigenbewijs zijn verbonden en gelet op de bijzonderheden van deze zaak.
2.3.
Betrouwbaarheid verklaringen Sandra den Hartog
2.3.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat getuige Den Hartog geen gewone getuige is maar een getuige die vrijwel haar hele leven heeft doorgebracht in het criminele milieu of in ieder geval daarmee in nauw contact heeft gestaan. Dit maakt het voor haar niet vreemd om zich op een bepaalde manier te verhouden tot politie en justitie en zij zal bereid en in staat zijn om wettelijke en ethische normen terzijde te stellen ten behoeve van eigen (financiële) veiligheid en comfort. Voor Den Hartog geldt dat zij in ieder geval in staat is om op overtuigende wijze niet geheel naar waarheid te verklaren wanneer daarvoor een motief, een belang of een reden bestaat. Den Hartog heeft bij eerdere gelegenheden waarbij zij met politie of justitie in contact heeft gestaan, aangetoond bereid en in staat te zijn verklaringen af te leggen die niet naar waarheid waren. Dit dwingt tot enige mate van voorzichtigheid bij het waarderen van haar verklaringen.
Het FIOD-onderzoek dat was gericht op de bezittingen van Den Hartog en de erfenis van Klepper is in 2014 afgerond. Ondanks dat dit onderzoek al lang is afgrond, heeft dit in december 2021 nog altijd niet tot een vervolging geleid. Mogelijk is er een verband tussen het uitblijven van een strafvervolging en de rol die getuige Den Hartog in dit dossier vervult. Deze suggestie kan niet zonder meer van de hand worden gewezen. Het is volgens de verdediging niet vol te houden dat er voor Den Hartog geen belang heeft gespeeld bij het verklaren in de zaak Vandros. Den Hartog had een aantoonbaar belang bij het afleggen van verklaringen in Vandros, een belang dat ook is uitgekomen; er is nog altijd geen beslissing tot de vervolging van Den Hartog.
De verdediging wijst er verder op dat bij Den Hartog een overtuiging is gegroeid dat verdachte achter de moord op Klepper zou zitten. Die overtuiging is ten onrechte bevestigd door Astrid Holleeder met een bevestigende knik toen Den Hartog daar navraag over deed. Dit alles terwijl Astrid Holleeder geen enkele wetenschap heeft van de moord op Klepper, de achtergronden daarvan of de opdrachtgever, zoals Astrid Holleeder ook zelf heeft verklaard. Als het klopt dat Astrid Holleeder Den Hartog daar inderdaad in heeft bevestigd, is het dus de vraag op grond waarvan zij dat heeft gedaan.
De verdediging wijst er tot slot op dat Den Hartog er geen misverstand over heeft laten bestaan dat zij wraakgevoelens koestert ten opzichte van verdachte en dat zij aan het einde van de relatie van hem af wilde. Het hof begrijpt de verdediging zo dat deze wraakgevoelens van Den Hartog ten opzichte van verdachte van invloed kunnen zijn geweest op haar uiteindelijke bereidheid tot het afleggen van verklaringen en ook op de inhoud van die verklaringen. Dit alles maakt dat zij redenen kan hebben om anders te verklaren dan zij gedaan zou hebben wanneer die omstandigheden er niet zouden zijn. De verdediging betoogt niet dat de verklaringen van Den Hartog van het bewijs moeten worden uitgesloten, maar deze omstandigheden maken wel dat er (veel) te veel kanttekeningen zijn om de verklaringen zonder meer als betrouwbaar aan te merken. Er moet volgens de verdediging enige mate van zekerheid bestaan dat specifieke belastende onderdelen van haar verklaringen juist zijn, voordat deze een rol krijgen in de reconstructie van de werkelijkheid. Dit maakt dat telkens bij een onderdeel van een verklaring dat als belastend voor verdachte wordt ingebracht, beoordeeld moet worden of dat onderdeel steun vindt in andere bewijsmiddelen die los staan van de verklaring van deze getuige. Als een belastende onderdeel van de verklaring van Den Hartog niet wordt ondersteund door ander bewijs, dan moet het hof dat onderdeel niet laten bijdragen aan een bewezenverklaring.
2.3.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat verdachte naast zijn zussen Astrid en Sonja Holleeder ook Den Hartog vertrouwde. Ook voor Den Hartog geldt dat zij wetenschap heeft over misdrijven die door verdachte zijn gepleegd en dat die wetenschap haar angst heeft ingeboezemd. Deze angst werd door verdachte gevoed door te zeggen dat hij contacten bij de politie had; de zogenoemde ‘petten’. Hieruit volgde voor Den Hartog het angstige besef dat ze nooit met de politie mocht en kon praten. Den Hartog heeft verklaard dat zij haar verklaringen niet heeft afgestemd met Astrid en Sonja Holleeder. De motieven voor haar om te gaan verklaren zijn de veiligheid van haar zoon en van haarzelf. Ook wilde Den Hartog dat bekend werd dat verdachte Klepper heeft vermoord.Nergens is aannemelijk geworden dat Astrid Holleeder Den Hartog heeft geregisseerd in de verklaringen die Den Hartog zou gaan afleggen. Er is voor het openbaar ministerie dan ook geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid van de motieven van Den Hartog om te gaan verklaren. De verklaringen van Den Hartog zijn voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Zij heeft niet uit eigen belang of financieel gewin verklaard, maar vanwege de motieven die ze heeft genoemd. Den Hartog heeft consistent verklaard en weet gebeurtenissen vrij nauwkeurig in de tijd te plaatsen. Zij maakt dingen niet mooier of groter dan wat zij uit eigen wetenschap kan verklaren.
2.3.3
Onderzoek hof
Het hof heeft hiervoor toegelicht dat Astrid en Sonja Holleeder gewone getuigen zijn waarvoor geen bijzondere bewijsregels gelden. Dit geldt ook voor Den Hartog. Dit betekent dat alleen de algemene regel geldt dat het bewijs dat verdachte één van de ten laste gelegde feiten heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van deze getuige. Overigens zijn er ten aanzien van Den Hartog wel beschermingsmaatregelen genomen, als bedoeld in artikel 226 Sv, die nog steeds gelden.
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van Den Hartog als getuige en de verklaringen die zij heeft afgelegd. Daarbij is gekeken naar de eventuele belangen en motieven die deze getuige heeft bij het afleggen van voor verdachte belastende verklaringen. Ook heeft het hof de inhoud van haar verklaringen en de samenhang van haar verklaringen met andere processtukken onderzocht.Bij de bespreking van de afzonderlijke zaaksdossiers waar de getuige Den Hartog over heeft verklaard, zal ook worden ingegaan op de betrouwbaarheid van haar verklaringen in relatie tot de overige processtukken.
2.3.4
Belang Den Hartog: FIOD-zaak
De verdediging heeft aangevoerd dat voor Den Hartog geldt dat zij, gelet op de FIOD-zaak, een belang heeft bij het afleggen van verklaringen in Vandros en dat dit belang ook is uitgekomen. Het hof begrijpt dit standpunt zo dat Den Hartog door het openbaar ministerie in de FIOD-zaak zal worden ‘beloond’ voor haar verklaringen in Vandros met de beslissingen die het openbaar ministerie in die zaak inmiddels heeft aangekondigd. Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat Den Hartog niet wordt beloond voor haar verklaringen en heeft daarbij ook kenbaar gemaakt hoe het Functioneel Parket van plan is om de FIOD-zaak af te handelen. Den Hartog zal in die zaak worden vervolgd. Dat kan ofwel leiden tot een transactie met Den Hartog, ofwel tot het aanbrengen van haar strafzaak bij de rechter. Bij de afdoening van deze zaak zal aansluiting worden gezocht bij soortgelijke zaken waarin partners van vermoorde personen uit het criminele milieu worden aangesproken op delicten die verband houden met witwassen van crimineel vermogen. Dat betekent dat Den Hartog in het kader van een transactie vrijwillig afstand zal moeten doen van het aanwezige criminele vermogen en dat zij inzicht zal moeten geven in eventueel nog onbekend vermogen. Als dat inzicht is gegeven én er is ook overeenstemming met de Belastingdienst, dan kan het openbaar ministerie de vervolgingsbeslissing nemen. Bij een transactie denkt het openbaar ministerie aan een werkstraf, naast het genoemde afstand doen van het criminele vermogen. Het openbaar ministerie heeft uitgelegd wat de reden is dat deze afdoening lang duurt. Daarbij is onder andere gewezen op de fiscale problematiek die kennelijk voortkomt uit complexe erfrechtelijke omstandigheden, waarbij er ook sprake is van een verschil van inzicht tussen de Belastingdienst en Den Hartog, althans de Belastingdienst heeft nog geen standpunt ingenomen hoe zij de verhouding tussen Den Hartog, haar kinderen en dat vermogen duidt. Zodra de Belastingdienst daarover een standpunt heeft ingenomen, kan het openbaar ministerie een vervolgingsbeslissing nemen die dus zal leiden tot een transactie in de vorm van een werkstraf met afstand van crimineel vermogen, dan wel een dagvaarding voor een openbare zitting.96.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de verdediging gestelde belang bij getuige Den Hartog als volgt. Niet kan worden ontkend dat de FIOD-zaak tegen Den Hartog een zaak is van zeer lange adem. Echter, als Den Hartog met haar getuigenverklaringen in Vandros een gunstige uitkomst van de FIOD-zaak had willen bereiken, dan had zij die voorafgaand aan haar verklaringen moeten zien af te dwingen. Uit de mededeling van het openbaar ministerie over de te nemen vervolgingsbeslissing volgt dat dit niet is gebeurd.Ook uit het proces-verbaal van officier van justitie mr. Wind van 19 augustus 2015 volgt dat Den Hartog voorafgaand aan het afleggen van verklaringen over verdachte, geen voorwaarden heeft gesteld.97.Hoewel mr. Wind door Astrid Holleeder is geïnformeerd over ‘een belastingzaak of strafzaak’ tegen Den Hartog, is dit onderwerp niet besproken met Den Hartog, zoals blijkt uit dat proces-verbaal.98.Den Hartog heeft ook na het afleggen van haar kluisverklaringen geen voorwaarden verbonden aan haar instemming met het gebruik van die verklaringen.99.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Wind verklaard dat in het contact met Den Hartog het FIOD-onderzoek wel ter sprake is gekomen maar dat daarover vooraf op geen enkele wijze afspraken zijn gemaakt. Mr. Wind heeft niet met Den Hartog gesproken over de erfenis van Klepper en over belastingaanslagen. Ook andere functionarissen binnen het openbaar ministerie hebben in het kader van het tot stand komen van de verklaringsbereidheid en het bekend maken van die verklaringen in Vandros niet gesproken over het FIOD-onderzoek. Ruim na het afleggen van haar verklaringen heeft het Functioneel Parket ook met Den Hartog gesproken over de afdoening van het FIOD-onderzoek.100.De aangekondigde afdoening, die in belangrijke mate nog afhangt van de opstelling van Den Hartog, past kennelijk in een algemeen beleid van het openbaar ministerie. Als Den Hartog geen inzage geeft en afstand doet van het criminele vermogen, zal zij worden gedagvaard voor de strafrechter waarna een proces volgt waarvan de uitkomst onbekend is. Voor het hof is, gelet op deze omstandigheden, niet aannemelijk geworden dat Den Hartog ‘beloond’ wordt voor haar verklaringen in Vandros en dat deze beloning inmiddels ook werkelijkheid is geworden. Het hof concludeert tot slot dat er geen aanknopingspunten in beeld zijn gekomen voor de conclusie dat Den Hartog voordeel heeft verkregen of mocht verwachten van het afleggen van verklaringen tegen verdachte.
2.3.5
Motieven Den Hartog
2.3.5.1 Moord op Klepper
De verdediging wijst erop dat Astrid Holleeder getuige Den Hartog ten onrechte heeft laten geloven dat verdachte achter de moord op Klepper zit. De verdediging heeft hierbij opgemerkt dat Astrid Holleeder zelf heeft verklaard dat zij niets over die moord weet. Het hof begrijpt de verdediging zo dat Den Hartog door haar verdenking wraakgevoelens is gaan koesteren tegen verdachte die een risico kunnen vormen voor het waarheidsgehalte van haar verklaringen.
Het hof stelt voorop dat de moord op Klepper in 2000 niet aan verdachte is ten laste gelegd. Den Hartog heeft in haar eerste kluisverklaring verklaard dat zij op het moment dat [betrokkene 6] (hierna ook: [betrokkene 6]) haar vertelde dat Klepper in Amsterdam was doodgeschoten, gezegd heeft: “Dat heeft Willem (het hof begrijpt: verdachte) gedaan”.101.In een latere verklaring heeft Den Hartog verklaard dat verdachte bij een bezoek aan haar in België heeft gezegd dat hij niet achter de moord op Klepper zat en dat is Den Hartog gaan geloven.102.
Den Hartog heeft verklaard dat verdachte op twee momenten tijdens een ruzie de zoon van Den Hartog een ‘kankerjong’ en een ‘teringjong’ heeft genoemd en heeft gezegd: “anders gaat hij liggen, zoals ik zijn vader heb laten liggen”. De eerste keer is dat volgens Den Hartog in de tweede helft van 2013 geweest en de tweede keer in augustus 2014. Den Hartog is toen naar Astrid Holleeder gegaan, omdat zij aan haar wilde vragen of het klopte wat verdachte had gezegd over Klepper. Den Hartog heeft verklaard dat zij in die periode misschien nog wantrouwig naar Astrid Holleeder toe was, maar dat zij op dat moment vanwege emoties helemaal niet kon nadenken. Astrid Holleeder was niet thuis, maar kwam later naar Den Hartog toe. Den Hartog vroeg toen aan haar of het klopte van Klepper, waarop Astrid Holleder zei: “Ik kan en wil het niet zeggen”. Den Hartog heeft tegenover Astrid Holleeder gezegd dat zij het ‘moest’ weten en dat zij het al voldoende vond als Astrid Holleeder alleen maar zou knikken. Daarna hoefde Den Hartog het er dan niet meer over te hebben met Astrid Holleeder. Vervolgens wilde Astrid Holleeder Den Hartog fouilleren en dat heeft zij ook gedaan. Daarna knikte Astrid Holleeder bevestigend.103.
Astrid Holleeder heeft verklaard over de dreiging van verdachte richting de zoon van Den Hartog en dat de oogkleppen bij Den Hartog afvielen. Den Hartog heeft bij haar thuis aan Astrid Holleeder gevraagd: “luister; heeft hij het “gedaan”, wat “met Sam” te maken?”. Astrid Holleeder vertrouwde Den Hartog niet en heeft tegen haar gezegd: “trek je kleren uit. We gaan zo naar buiten, ik wil je fouilleren”. Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij niets heeft willen zeggen tegen Den Hartog omdat ze haar nog steeds niet vertrouwde. Zij heeft overal bij Den Hartog gevoeld waar iets van afluisterapparatuur kon zitten en heeft haar helemaal gecheckt. Buiten de woning heeft Astrid Holleeder niets gezegd tegen Den Hartog, maar geknikt.104.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het mogelijk is dat hij dreigende dingen heeft gezegd over de zoon van Den Hartog, dat hij heus wel gezegd heeft dat hij (de zoon van Den Hartog) niet het pad van zijn vader moet volgen en dat hij heeft geschreeuwd en gedreigd.Misschien heeft hij iets gezegd als dat hij op zijn vader lijkt.105.
Het hof concludeert dat Astrid Holleeder bij Den Hartog niet de verdenking heeft gewekt dat verdachte verantwoordelijk is voor de moord op Klepper, maar dat zij deze verdenking slechts heeft bevestigd. Den Hartog is al kort na de moord op Klepper, toen zij daarvan op de hoogte werd gesteld door [betrokkene 6], verdachte daarvan gaan verdenken. Zij had namelijk van Klepper al gehoord dat, als Klepper vermoord zou worden, onder anderen verdachte daar dan achter zou zitten.106.Nadat verdachte na de moord op Klepper Den Hartog heeft doen geloven dat hij er niet achter zat, heeft verdachte nadien tot twee keer toe tegenover Den Hartog bij gelegenheid van een onderlinge ruzie gezegd dat hij verantwoordelijk is voor de moord op Klepper. Astrid Holleeder is hiervan een keer getuige geweest, zoals in de volgende paragraaf aan de orde komt. De verklaringen van Astrid Holleeder en die van Den Hartog ondersteunen elkaar, terwijl er geen aanknopingspunten bestaan dat zij hierover niet de waarheid vertellen.
2.3.5.2 Beëindiging van de relatie
De verdediging heeft aangevoerd dat Den Hartog de relatie met verdachte wilde beëindigen en dat zij van hem af wilde. De verdediging leidt hier kennelijk uit af dat die wens van invloed kan zijn geweest op de inhoud van verklaringen die Den Hartog in de zaak Vandros heeft afgelegd.Den Hartog heeft over haar relatie met verdachte verklaard dat vanaf het voorjaar of de zomer van 2001 sprake was van een man-vrouwrelatie. De relatie heeft geduurd tot augustus 2014. Den Hartog wilde toen inderdaad dat verdachte uit haar leven zou gaan, maar wel dat ze als goede vrienden uit elkaar zouden gaan.107.Het einde van de relatie is niet per se wat Den Hartog heeft doen besluiten om verklaringen te gaan afleggen, maar heeft het wel mogelijk gemaakt om bij de politie verklaringen af te leggen. Dat Den Hartog wel wilde verklaren, was naar aanleiding van een gebeurtenis die al eerder had plaatsgevonden. Die gebeurtenis was een ruzie over de zoon van Den Hartog zoals hiervoor beschreven. Dit was voor Den Hartog ook een reden om de relatie met verdachte te willen beëindigen. Op advies van Astrid Holleeder heeft Den Hartog na die eerste keer in de tweede helft van 2013 de relatie om veiligheidsredenen nog niet beëindigd. Den Hartog was bang en verkeerde niet in de positie om de relatie met verdachte te beëindigen. “Dat is niet een keuze die Willem aan jou overlaat, hij beëindigt de relatie.” De relatie heeft daarna nog driekwart jaar voortgeduurd. Er volgden meer ruzies over de zoon van Den Hartog en in augustus 2014 barstte de bom na opnieuw een ruzie over de zoon van Den Hartog die volgens verdachte het huis uit moest. Er heeft toen een ontmoeting plaatsgevonden bij De Omval tussen verdachte, Den Hartog en Astrid Holleeder. Verdachte was volgens Den Hartog door het dolle heen en niet rustig te krijgen. Den Hartog moest van verdachte zijn spullen in haar woning gaan halen. Verdachte heeft in het bijzijn van Astrid Holleeder weer allerlei bedreigingen in de richting van de zoon van Den Hartog geuit en gezegd dat haar zoon anders ‘zou gaan liggen’ net zoals verdachte zijn vader had laten liggen. Den Hartog weet tijdens het verhoor niet meer of verdachte dit al had gezegd voordat Astrid Holleeder was gearriveerd, maar hij zei het in ieder geval ook toen Astrid Holleeder erbij was. Den Hartog heeft de relatie na dit incident bij De Omval beëindigd. Toen Den Hartog eind september 2014 haar eerste verklaring bij de politie aflegde, was de relatie tussen verdachte en haar al beëindigd.108.Verdachte heeft in de periode van 2006 tot 2012 vanwege de Kolbakzaak gedetineerd gezeten, waarbij de vraag zich opdringt waarom Den Hartog de relatie met verdachte in die periode niet heeft beëindigd. Op die vraag heeft Den Hartog geantwoord: “Het was niet aan mij om de relatie te beëindigen en toen hij gedetineerd zat wilde ik hem niet laten stikken, dat doe je niet. Maar ook toen was ik te bang om de relatie te beëindigen. Hij komt altijd een keer los, hè”.109.
Astrid Holleeder heeft over het incident bij De Omval in augustus 2014 verklaard dat verdachte, vanwege deze hoog oplopende ruzie met Den Hartog, bij zijn moeder moest gaan verblijven omdat hij niet bij Sonja Holleeder terecht kon. Astrid Holleeder heeft verklaard: “Toen dat dus speelde verwees hij ook weer naar Sam, dat hij Sam had ‘laten doen’. Toen waren we wel met zijn drieën zeg maar. Toen stond Sandra daar wel bij. Maar dat is eigenlijk de enige keer geweest, over Sam dat wij daar met zijn drieën waren. En ik heb haar echt, echt pas in een heel, heel laat stadium durven zeggen of knikken hoe het zat”.110.
Het hof stelt vast dat de verklaring van Den Hartog wordt ondersteund door de verklaring van Astrid Holleeder. Het hof ziet ook geen aanknopingspunten dat het met het verloop van de relatie tussen verdachte en Den Hartog, de periode na de Kolbakdetentie van verdachte en het einde van de relatie, anders is gegaan dan Den Hartog heeft verklaard. Op het moment dat Den Hartog voor het eerst bereid was om te gaan verklaren, was de relatie al beëindigd. Het was voor haar dan ook niet nodig om verdachte te beschuldigen om op die manier van hem af te komen. Uit hetgeen Den Hartog over met name de beëindiging van de relatie heeft verklaard, volgt eerder dat zij die als een bevrijding heeft ervaren dan dat daaruit wraakgevoelens jegens verdachte zijn ontstaan. De dossierstukken bieden geen ondersteuning dat Den Hartog dergelijke wraakgevoelens had, laat staan dat deze haar wens hebben bepaald om verdachte veroordeeld te krijgen voor levensdelicten.
2.3.5.3 Getuigentraject
Het getuigentraject van Astrid Holleeder, Sonja Holleeder en Den Hartog is beschreven in een proces-verbaal van officier van justitie mr. Wind, waaruit het volgende blijkt. Getuige Den Hartog heeft in september 2014 voor het eerst met mr. Wind gesproken.111.Nog in diezelfde maand heeft Den Hartog haar eerste van in totaal zes kluisverklaringen afgelegd. Ook Den Hartog heeft uit angst zeer getwijfeld over het instemmen met het gebruik van deze verklaringen in liquidatie-onderzoeken. Op 23 maart 2015 hebben de getuigen Holleeder en Den Hartog deze instemming uiteindelijk verleend.112.De belangrijkste reden voor Den Hartog om tegen verdachte te verklaren is dat zij wilde voorkomen dat er nieuwe slachtoffers zouden vallen.113.Nadat begin september 2014 een overeenkomst met Ros tot stand was gekomen, heeft op initiatief van mr. Wind op 11 september 2014 een gesprek met Astrid Holleeder plaatsgevonden om te vernemen of zij en haar zus Sonja Holleeder alsnog bereid waren tot overleg over het mogelijk gebruik van hun verklaringen. Na dit gesprek heeft Astrid Holleeder aan mr. Wind laten weten dat zij daartoe bereid waren en dat ook Den Hartog overwoog om met justitie te praten en dat Den Hartog graag een kennismakingsgesprek met mr. Wind wilde onder de voorwaarde dat dit vertrouwelijk bleef. Daartoe werd een afspraak gepland op 15 september 2014.114.Vanaf één van de eerste contacten van mr. Wind met Astrid en Sonja Holleeder sprak Astrid Holleeder op verschillende momenten over Den Hartog die eveneens in de ‘greep van Willem zou zitten’ en doodsbang was. Zonder te vertellen dat zij zelf kluisverklaringen had afgelegd, had Astrid Holleeder gaandeweg voorzichtig gepolst en beetje bij beetje hadden Astrid Holleeder en Den Hartog elkaar in vertrouwen genomen. Daaruit was Astrid Holleeder gebleken dat Den Hartog ‘ook helemaal klaar was met Willem’. Astrid Holleeder en Den Hartog hadden in augustus 2014 een paar keer afgesproken en waren doodsbang dat verdachte daar achter zou komen, wat ook een keer gebeurd was en waardoor Den Hartog doodsangst had uitgestaan. Den Hartog had Astrid Holleeder verteld dat ze heel bang was dat verdachte haar kinderen iets aan zou doen, omdat hij daarmee steeds dreigde. Ze zou niet eerder iets durven te verklaren dan dat verdachte (langdurig) vast zou zitten.
Op 15 september 2014 heeft mr. Wind met een medewerker van het Team Bijzondere Getuigen (TBG) en in aanwezigheid van Astrid en Sonja Holleeder een kennismakingsgesprek met Den Hartog gevoerd, die met Astrid en Sonja Holleeder was meegekomen. Na de kennismaking, waarbij mr. Wind en de medewerker van het TBG het belang van vertrouwelijkheid en de mogelijkheden van een getuigentraject hebben toegelicht, hebben mr. Wind en de medewerker van het TBG verder met Den Hartog gesproken, buiten aanwezigheid van de zussen Holleeder. Den Hartog vertelde dat verdachte dertien jaar bij haar heeft ingewoond, dat hij zich na de moord op haar partner Klepper in haar leven heeft gewerkt en dat ze dat destijds heeft laten gebeuren, maar niet meer van hem afkwam. Gaandeweg heeft ze ontdekt wat voor persoon verdachte is en dat hij verantwoordelijk is voor moorden. Den Hartog vertelde dat verdachte haar leven totaal beheerst, dat hij gewelddadig is en dat zij heel bang voor hem is. Nog niet zo lang geleden had verdachte tijdens een ruzie tegen haar geschreeuwd dat Den Hartog samenwoonde met de moordenaar van haar man. Den Hartog vertelde dat destijds, direct na de moord op Klepper, haar eerste gedachte was geweest dat verdachte daar verantwoordelijk voor was, maar dat zij later zo was ingepakt door verdachte dat ze was gaan geloven dat dat niet zo was. De recente opmerking van verdachte tijdens de ruzie was bij haar ingeslagen als een bom. Ook had verdachte gedreigd haar kinderen, met name haar jongste zoon te vermoorden en ze gaf aan hem daartoe in staat te achten en te vrezen dat hij dat daadwerkelijk zal doen. De reden dat verdachte het zo op met name haar jongste zoon had voorzien, was volgens Den Hartog dat die jongen sterk op zijn vader lijkt en dat verdachte zou vrezen dat deze jongen, als hij oud genoeg is, vanwege de moord op zijn vader ooit wraak op verdachte zal nemen. Datzelfde zou in het hoofd van verdachte spelen ten aanzien van de zoon van Sonja Holleeder en Van Hout.Den Hartog vreesde het moment dat de drie jaren gevangenisstraf als ‘voorwaardelijke invrijheidstelling uit de Kolbakzaak’ verdachte niet meer boven zijn hoofd zouden hangen. Verdachte had gezegd dat hij, zodra hij weer ruimte had, haar jongste zoon, Sonja Holleeder en de zoon van Sonja Holleeder zou (laten) vermoorden. De dreigementen naar haar kinderen vormden voor Den Hartog de druppel die maakte dat zij nu, ondanks haar angst voor verdachte, bereid was te verklaren. In de periode van medio december 2014 tot eind maart 2015 hebben nog verschillende gesprekken plaatsgevonden met de getuigen, bijgestaan door hun raadsman die optrad voor alle drie de getuigen. In deze besprekingen is een aantal voorwaarden ter sprake gekomen die de getuigen mogelijk wilden verbinden aan het gebruik van hun verklaringen. De besprekingen hebben er uiteindelijk in geresulteerd dat ook Den Hartog geen voorwaarden heeft verbonden aan haar instemming met het gebruik van haar verklaringen. Wel is aan haar toegezegd dat mr. Wind zich, indien Den Hartog ten gevolge van haar optreden als getuige haar baan zou verliezen, tot het uiterste zou inspannen om te bezien wat de mogelijkheden zijn om gemiste inkomsten te vergoeden en ook proces- en advocaatkosten die daar mee zouden samenhangen. Op 23 maart 2015 hebben alle drie de getuigen ingestemd met het gebruik van hun kluisverklaringen in liquidatie-onderzoeken.115.Den Hartog heeft ook verklaard dat zij ook voor zichzelf is gaan verklaren, voor haar eigen veiligheid, omdat verdachte weet wat hij heeft gezegd en dat Den Hartog dat weet.116.
Het hof stelt vast dat de wijze waarop Den Hartog met het openbaar ministerie in contact is gekomen, geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat zij bepaalde oneigenlijke motieven had om verdachte vals te beschuldigen. Mr. Wind heeft in haar proces-verbaal beschreven en toegelicht dat Den Hartog uit veiligheidsoverwegingen is gaan verklaren ter bescherming van haar kinderen, zichzelf en anderen.
2.3.5.4 Financieel belang bij verklaringen
Volgens verdachte heeft Den Hartog een financieel belang om te liegen over hem. Zij heeft grote problemen met de FIOD in verband met het geld dat Klepper bij Willem Endstra (hierna ook: Endstra) had ingelegd en in verband met de banktegoeden in Liechtenstein. Verdachte is ervan overtuigd dat Astrid Holleeder haar heeft overgehaald om mee te liegen, en dat Astrid Holleeder tegen haar heeft gezegd dat justitie dan haar problemen kan oplossen. Als het nu nog niet is opgelost, dan gebeurt dat later wel, zodat justitie nu kan zeggen dat er niets is aangeboden in ruil voor haar verklaring.117.
Ter terechtzitting in hoger beroep is aan verdachte de vraag voorgelegd welk financieel voordeel de getuigen Holleeder en Den Hartog zouden hebben bij hun verklaringen. Verdachte heeft voor wat Den Hartog betreft gewezen op de belastingschuld die Den Hartog heeft en waar zij vanaf wil. Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring ook gewezen op het incident bij De Omval. Hij zou tijdens die ruzie tegen Den Hartog hebben gezegd dat hij niets meer zou betalen voor Den Hartog, behalve de huur. Hierna heeft verdachte een gesprek gehad met Den Hartog op het Gelderlandplein waar Den Hartog hem gevraagd zou hebben of hij haar ‘liet vallen’ ook met dat van die belasting. Verdachte zou daarop gezegd hebben: “ik heb er geen zin meer in, zoek het maar zelf uit”. Daarop zou Den Hartog gezegd hebben: “dan zal je het weten ook”. Verdachte vermoedt dat, als hij tegen Den Hartog gezegd zou hebben dat hij haar zou helpen, Den Hartog misschien niet zou zijn gaan verklaren over hem. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gezegd dat hij niet weet of Den Hartog in ruil voor haar verklaringen van die belastingschuld af is gekomen. Hij gaat ervan uit dat Astrid Holleeder tegen haar gezegd heeft dat ze van die schuld af zal komen. Verdachte weet niet of het openbaar ministerie ook aan Den Hartog een sepot heeft beloofd, net als bij al die anderen aan wie een sepot was beloofd en bij wie het ook gelukt is. Van verdachte mag Den Hartog een sepot hebben, ondanks haar valse verklaringen.118.Ook heeft verdachte in hoger beroep verklaard over een opname die Astrid Holleeder volgens verdachte heeft gemaakt, maar die zij niet aan het openbaar ministerie heeft verstrekt. Die opname zou volgens verdachte zijn gemaakt van een gesprek van verdachte met Astrid Holleeder over een vriendinnetje van verdachte die dicht bij de moeder van verdachte woonde. Astrid Holleeder wilde weten waar dat vriendinnetje van verdachte precies woonde. Het gesprek van verdachte met Astrid Holleeder ging ook over Den Hartog. In dat gesprek zou verdachte gezegd hebben dat hij klaar was met Den Hartog vanwege haar zoon en dat hij haar geen geld meer ging geven en dat ze het lekker zelf moest gaan uitzoeken met de Belastingdienst. Later kreeg hij die vraag op het Gelderlandplein van Den Hartog terug. Verdachte stelt achteraf te weten dat Astrid Holleeder dat gesprek heeft opgenomen en aan Den Hartog heeft laten horen. Astrid Holleeder heeft dat volgens verdachte gedaan om Den Hartog tegen hem op te zetten en haar tegen verdachte een valse verklaring te laten af leggen. Astrid Holleeder moest Den Hartog van verdachte los weken en in haar kamp krijgen. Ze moest mij in een kwaad daglicht plaatsen, aldus verdachte.119.
Het hof stelt vast dat uit niets is gebleken dat Den Hartog door haar verklaringen in Vandros een einde heeft weten te maken aan haar eventuele belastingschulden. Het hof heeft hiervoor al beschreven dat het openbaar ministerie Den Hartog wil vervolgen met betrekking tot de FIOD-zaak, waarbij Den Hartog in overeenstemming met het beleid van het openbaar ministerie afstand zal moeten doen van haar criminele vermogen, bekend en onbekend, en een werkstraf zal moeten vervullen. Indien Den Hartog dit weigert, zal ze worden vervolgd. Uit de uitleg van het openbaar ministerie blijkt ook dat ook de Belastingdienst zich ervoor inspant om de erfenis van Klepper in beeld te krijgen. Er bestaat geen enkele informatie die steun geeft aan een vermoeden dat Den Hartog in verband met een belastingschuld verdachte is gaan beschuldigen van levensdelicten.
2.3.6
Inhoud verklaringen
Het hof is ook nagegaan of in de verklaringen van Den Hartog zelf aanwijzingen kunnen worden gevonden dat zij niet de waarheid spreekt of dat zij gebeurtenissen anders heeft ervaren dan gerechtvaardigd. Vastgesteld kan worden dat Den Hartog, na haar zes kluisverklaringen en nadat deze naar buiten zijn gebracht, vele malen is gehoord als getuige: bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting zowel in de Passagezaak als in de zaak Vandros. In totaal is Den Hartog zesentwintig keer als getuige gehoord.
2.3.6.1 Kluisverklaringen, politieverklaringen en verklaringen bij rechter-commissaris
In de verklaringen die Den Hartog heeft afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris geeft zij meermalen aan dat ze het antwoord op de gestelde vraag niet weet of dat zij zich iets niet kan herinneren. Zo weet Den Hartog niet, althans zij kan het zich niet herinneren, wat verdachte tegen haar heeft gezegd nadat Den Hartog met Mieremet heeft gesproken op initiatief van verdachte.120.Ook geeft Den Hartog aan dat zij het niet precies weet hoe het zit tussen verdachte en Houtman.121.Als Den Hartog wordt gevraagd over het Telegraafartikel van Mieremet antwoordt zij dat Mieremet op een gegeven moment nattigheid voelde, dat Mieremet zich eerst samen voelde met verdachte en dan op een gegeven moment was dat schijnbaar niet meer zo. Den Hartog verklaart dan in dit verband over verdachte: “ik kan natuurlijk niet voor een ander spreken dus ik weet niet hoe dat gegaan is maar je merkte wel aan hem dat er gewoon dreiging was ook omdat hij gewapend was”.122.Ook over de problemen tussen Mieremet en Houtman enerzijds en verdachte anderzijds met betrekking tot een pand aan de Scheldestraat heeft Den Hartog verklaard niet precies te weten wat het probleem was.123.Als Den Hartog wordt gevraagd wat zij van het conflict met Jocic weet, geeft zij aan dat niet te weten.124.Over de reis naar Liechtenstein in verband met het ophalen van geld is aan haar de vraag gesteld waarom het juist Hillis was die met Den Hartog meeging naar Liechtenstein. Den Hartog heeft daarop geantwoord dat verdachte dit wilde maar dat zij niet weet of Hillis het zelf wilde.125.Als Den Hartog wordt gevraagd hoe het de tweede keer ging toen verdachte zich in een ruzie met Den Hartog uitliet over de moord op Klepper, antwoordt zij dat zij het niet meer weet of verdachte die tweede keer ook heeft gezegd: “dan gaat hij liggen net als zijn vader” of “ik schiet hem neer”, “ik breek zijn knieschijven”.126.Ook zegt Den Hartog het als de beantwoording van de vraag zou betekenen dat zij moet speculeren. Als Den Hartog gevraagd wordt wanneer verdachte er achter was gekomen dat Endstra verdachte wilde laten vermoorden antwoordt zij: “Is speculeren, dat weet ik niet meer”.127.Den Hartog zegt het ook wanneer de beantwoording van een vraag wordt bepaald door een indruk die zij ergens van heeft gekregen. Aan Den Hartog is bijvoorbeeld de vraag gesteld over de bedreiging van Mieremet tegen Den Hartog waarbij [betrokkene 7] (hierna ook: [betrokkene 7]) een rol zou hebben gespeeld, terwijl [betrokkene 7] een neef was van Klepper. Den Hartog heeft daarop verklaard dat het wel een bedreigend gesprek was, dat zij daar heel verbaasd over was, dat het erop leek dat er twee kampen ontstonden en dat het leek dat [betrokkene 7] voor het andere kamp had gekozen, waar het geld misschien terecht zou komen. Den Hartog had de indruk dat het gesprek voor [betrokkene 7] ook ongemakkelijk was.128.
Wat opvalt is dat Den Hartog, overigens anders dan het openbaar ministerie stelt, moeite heeft om gebeurtenissen in de tijd te plaatsen. Zo kan zij van de aanslag op Mieremet niet exact zeggen in welk jaar dat was.129.Ook kan zij niet goed aangeven wanneer de bedreiging door Mieremet in het voormalige café Lexington heeft plaatsgevonden of in welke periode verdachte in een bepaalde woning heeft verbleven. Ze geeft dan aan dat ze het niet weet en dat de jaartallen die ze voor die woningen noemt, een gok zijn.130.Daarbij valt op dat dit laatste gaat om gebeurtenissen die objectief vast staan en waarvan duidelijk is dat Den Hartog geen enkel belang heeft om daar vaag over te doen: het gaat om de locaties waar verdachte op een bepaald moment woonde.
2.3.6.2 Verklaringen ter terechtzitting in Vandros en Passage
Den Hartog heeft op de terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat zij naar waarheid heeft verklaard bij de politie en bij de rechter-commissaris, dat zij dat voor zover zij weet zo goed mogelijk heeft gedaan, dat zij soms een heel goed geheugen heeft en dat het voor haar het makkelijkst is om chronologisch te verklaren, omdat ze de dingen in die volgorde heeft beleefd.131.Als Den Hartog ter terechtzitting bij de rechtbank als getuige wordt gehoord zegt zij het ook als zij het antwoord op een vraag niet weet. Zo weet zij niet zeker of Hillis bij het ophalen van geld in Liechtenstein bij terugkeer in de auto tegen Den Hartog heeft gezegd dat hij het geld heeft overgedragen. Hillis zou wel hebben gezegd dat hij nog een geldbedrag bij zich had. Den Hartog weet niet meer hoeveel.132.Over een bezoek dat zij samen met verdachte heeft gebracht aan Mink Kok (hierna ook: Kok) in detentie heeft Den Hartog verklaard, dat dat was om Kok te vertellen dat verdachte Den Hartog hielp en dat Mieremet Den Hartog bedreigde. Den Hartog weet het jaar van dat bezoek niet, maar kan zich herinneren dat het op haar verjaardag was. Het leek verdachte een goed idee om langs te gaan bij Kok maar Den Hartog weet niet waarom Kok op de hoogte moest worden gebracht. Zij heeft zich niet afgevraagd wat Kok daar mee te maken had. Ze heeft gewoon verteld dat verdachte haar hielp en het goed met Den Hartog voor had en dat Mieremet Den Hartog bedreigde en haar niets wilde geven. Daarna is Den Hartog naar buiten gegaan en heeft ze op verdachte gewacht.133.
Ook op de terechtzitting in Passage heeft Den Hartog als getuige het aangegeven wanneer zij iets niet wist. Zo heeft ze verklaard dat zij niet weet wat de achtergrond was van het conflict van verdachte met Kuiters na zijn vrijlating uit de Kolbakdetentie.134.Als Den Hartog gevraagd wordt naar de naam Donald Groen geeft zij aan dat die naam haar wel iets zegt en wel eens een paar keer ergens heeft gelezen. Zij kan zich herinneren dat verdachte en Astrid Holleeder een keer iets bespraken tijdens een wandeling en dat zij daar achteraan liep en dat verdachte toen met zijn vinger naar een foto in een of ander misdaadboek wees en met zijn hoofd schudde van “nee, nee”. Den Hartog hoorde de naam Donald Groen maar zij weet niet meer wat verdachte toen zei.135.Ook geeft Den Hartog aan dat zij niet weet wat de relatie was tussen verdachte en Kok.136.
Den Hartog heeft ter terechtzitting in hoger beroep op vragen meermalen geantwoord deze niet te kunnen beantwoorden omdat ze het niet weet137.of dat ze het niet zeker weet.138.Den Hartog heeft ook meermalen verklaard dat zij wetenschap van gebeurtenissen en omstandigheden heeft verkregen uit hetgeen verdachte vertelde, maar dat zij niet zelf wetenschap is gaan achterhalen door verdachte vragen te stellen. Dit omdat Den Hartog geen vragen aan verdachte kon stellen.139.Den Hartog geeft meermalen aan dat haar verklaringen zijn gebaseerd op wat zij van verdachte heeft gehoord, op wat verdachte tegen haar heeft gezegd.140.
Als Den Hartog ermee wordt geconfronteerd dat zij eerder anders heeft verklaard, bijvoorbeeld over het moment waarop voor haar duidelijk werd dat Klepper naar IJmuiden zou gaan voor een gesprek met verdachte kort na de poging moord op [betrokkene 8], dan geeft zij aan dat ze het niet meer goed weet en ze verklaart dan wat ze wel met zekerheid nog kan zeggen.141.Ook over een tweede overdracht van geld aan verdachte en de plaats en wijze waarop die heeft plaatsgevonden, is Den Hartog ondervraagd. Dit omdat zij tijdens een eerdere verklaring heeft verklaard daarover geen details te kunnen noemen, terwijl zij in een latere verklaring wel details kon noemen. Den Hartog verklaart dan dat zij het bij gelegenheid van die eerdere verklaring ook niet wist en dat ook heeft verklaard, maar dat zij buiten die verhoorsituatie erover is gaan nadenken en dat dan bepaalde dingen gewoon naar boven zijn gekomen waarover ze later heeft kunnen verklaren.142.
Den Hartog blijft bij de beantwoording van vragen bij wat zij zich kan herinneren, wat zij nog weet en wat zij niet weet. Het hof vindt daarbij van belang dat veel van deze vragen gelegenheden bieden om belastend over verdachte te verklaren. Den Hartog grijpt die gelegenheden niet aan om haar verklaring in belastende zin in te vullen als zij het niet meer weet. Zo kan zij zich niets meer herinneren van het gesprek met verdachte naar aanleiding van het naar buiten komen van de verklaringen van kroongetuige Ros.143.Als Den Hartog een belang of motief zou hebben gehad om verdachte vals te beschuldigen, dan had zij die vraag daar eenvoudig voor kunnen gebruiken. Op dat moment was er al veel informatie in de media verschenen over de moord op Houtman en de moord op Van der Bijl en wat daarover in het Passageproces was gezegd.
Het valt op dat Den Hartog zich bijvoorbeeld kan herinneren dat verdachte over [betrokkene 10] (hierna ook: [betrokkene 10]) liep te tieren en dat verdachte boos op [betrokkene 10] was maar dat verdachte ook vreselijk om iets moest lachen, maar ze weet niet waar dat om was. Den Hartog lijkt slechts te beschrijven wat ze waarneemt; ze kan zich vaag herinneren waar het over is gegaan en is daar kennelijk ook niet echt in geïnteresseerd.144.Ter terechtzitting in hoger beroep is Den Hartog voorgehouden dat zij eerder verklaard heeft dat verdachte en Endstra de opdracht voor de aanslag op [betrokkene 8] aan Klepper en Mieremet hadden gegeven en dat zij later heeft verklaard dat de opdracht niet met medeweten van Klepper was aangenomen. Bij een vraag over dit verschil in verklaringen van Den Hartog verklaart zij dat ze het verschil snapt waarop de vraag betrekking heeft. Den Hartog haalt vervolgens naar voren wat zij zich kan herinneren hoe Klepper zich heeft geuit en dat zij daar een conclusie uit heeft getrokken.145.Bij een confrontatie door verdachte met twee verklaringen van haar over de aanslag op Mieremet, waarbij het lijkt dat sprake is van een inhoudelijk verschil, antwoordt Den Hartog dat ze gewoon heeft verteld zoals ze het heeft meegemaakt en dat ze heeft verklaard wat verdachte tegen haar heeft gezegd.146.Den Hartog maakt ook een correctie als in de vraagstelling een woordsamenstelling wordt gebruikt die zij zich kennelijk anders herinnert. Zo zou verdachte bij een vraag over de bedreiging van de zoon van Den Hartog niet hebben gezegd dat verdachte hem (de zoon van Den Hartog) zou ‘laten doen’ zoals verdachte zijn vader heeft ‘laten doen’. Den Hartog merkt dan op: “Laten liggen zei hij volgens mij”.147.Ook maakt Den Hartog een correctie indien in de vraagstelling volgens haar ten onrechte sprake is van een conclusie. Zij licht dan toe dat zij een vraag heeft gesteld aan verdachte waarop verdachte heeft geantwoord en dat dat dus geen conclusie van haar is.148.
2.3.6.3 Conclusie inhoud verklaringen
Het hof stelt vast dat Den Hartog consistent heeft verklaard in de zesentwintig verklaringen die zij heeft afgelegd. Zij heeft verklaard over wat zij zelf heeft gehoord en zelf heeft waargenomen, waarbij de informatie vaak rechtstreeks van verdachte afkomstig is. Den Hartog geeft bij de beantwoording van vragen zeer regelmatig aan het antwoord niet te weten of niet meer te weten. Zij verklaart op een natuurlijke wijze, waarbij zij hetgeen zij verklaart niet belastend invult, aanvult of aandikt. Zij geeft er steeds blijk van bij de beantwoording van vragen goed te kunnen onderscheiden tussen wat zij weet en wat zij niet (meer) weet, of hetgeen zij verklaart is gebaseerd op een indruk die ze ergens van heeft gekregen en of het een speculatie is of een conclusie. Den Hartog corrigeert ook begrippen in een vraagstelling als deze naar haar mening onjuist zijn. Den Hartog heeft meerdere keren verklaard dat zij niet op de hoogte is van mogelijk diepere en meer complexe achtergronden van gebeurtenissen die ze heeft meegemaakt en maakt ook duidelijk dat ze daar zelden in is geïnteresseerd en al helemaal geen eigen onderzoek naar heeft gedaan. Vragen over tegenstrijdigheden in haar verklaringen beantwoordt zij op een aannemelijke wijze. Al deze overwegingen maken dat naar het oordeel van het hof Den Hartog in haar verklaringen in algemene zin over komt als een betrouwbare getuige.
2.3.7
Inhoud verklaringen in verband met dossier
Het hof heeft ook onderzoek gedaan naar enkele thema’s die, hetzij in het vooronderzoek, hetzij ter terechtzitting tot vragen hebben geleid over het handelen van Den Hartog of over hetgeen Den Hartog daarover heeft verklaard. Daarbij is ook gekeken naar de processen-verbaal van verificatie die naar aanleiding van de getuigenverklaringen van Den Hartog zijn opgesteld. De thema’s die bij dit onderzoek door het hof zijn betrokken zijn:- Bezoeken aan het kantoor van Endstra- Levensonderhoud- Boete Houtman – verklaring [benadeelde partij 2] over boete- Mishandeling in Dynasty
Hetgeen Den Hartog meer specifiek heeft verklaard in verband met de afzonderlijke zaaksdossiers zal aan de orde komen bij de bespreking ervan.
2.3.7.1 Bezoeken aan kantoor Endstra
Den Hartog heeft verklaard dat de huur van haar woning in de Bart de Ligtstraat is opgezegd en dat zij naar aanleiding daarvan naar het kantoor van Endstra is gegaan met de vraag voor een woning.149.Den Hartog heeft Endstra gevraagd of hij een woning voor haar kon regelen. Den Hartog kan zich van dat gesprek herinneren dat ze tegen Endstra heeft gezegd: “in de Spiegelstraat zei je dat alles in orde zou komen met het geld en nu word ik met mijn kinderen het huis uitgezet en wil je niets doen voor mij. Hoe zit het dan met het geld?”. Endstra zou toen gezegd hebben dat Den Hartog daar niet te veel vragen over moest stellen, dat ze op moest passen, want kinderen hadden ook wel eens een ongelukje. Daar moesten Endstra en [betrokkene 11] een beetje om lachen en toen waren we weer terug bij het kantoor en zijn ze ieder hun weg gegaan, aldus Den Hartog. Zij weet niet of het bedreigend was wat Endstra tegen haar zei, maar ze was er wel verrast door. Endstra had met de huuropzegging niets te maken.150.
Ter terechtzitting in hoger beroep is Den Hartog over dit bezoek en een mogelijk eerder bezoek aan het kantoor van Endstra ondervraagd. Over het bezoek naar aanleiding van de opzegging van de huur van haar woning aan de Bart de Ligtstraat heeft zij verklaard dat het klopt dat zij naar het kantoor van Endstra is gegaan. Den Hartog zou niet zijn begonnen over het geld maar over een woning, omdat haar huur was opgezegd. Endstra reageerde daar volgens Den Hartog niet heel leuk op. Ze zou toen gevraagd hebben wat het probleem was, omdat Endstra ook het geld van Klepper nog had. Endstra zou haar toen samen met zijn broer hebben bedreigd.151.Den Hartog heeft ook verklaard dat zij eerder een gesprek met Endstra heeft gehad in de Spiegelstraat voor het kantoor van Bram Moszkowicz. Verdachte had Den Hartog gebeld en gezegd dat zij daar naartoe moest komen. In de Spiegelstraat is toen tussen Den Hartog en Endstra gesproken over de investering van Klepper. Endstra zou toen hebben toegegeven dat hij geld van Klepper had, een bedrag van 7 miljoen euro of om en nabij 12 miljoen gulden. Op de vraag of Den Hartog vaker bij het kantoor van Endstra is geweest, antwoordt zij: “voor zover ik het me nu kan herinneren, ben ik maar één keer op het kantoor van Endstra geweest”.152.De verklaringen van Endstra,153.[betrokkene 12]154.(secretaresse van Endstra) en A. Zeegers155.(juridisch adviseur van Endstra) over het bezoek van Den Hartog aan het kantoor van Endstra in oktober 2003, zeggen Den Hartog niets. Het hof heeft Den Hartog geconfronteerd met het gegeven dat de huuropzegging is gedateerd 14 april 2004 en dat het bezoek aan het kantoor in oktober 2003 dus niet in verband kan staan met die huuropzegging. Den Hartog antwoordde daarop: “Nee, precies. Ik heb geen idee. Ik weet alleen van mijn bezoek over mijn huur. Dat is bij mijn weten de enige keer dat ik daar… ik ben er niet eens binnen geweest. Ik heb bij de deur gestaan”.156.
Het hof houdt voor mogelijk dat Den Hartog terughoudend is om te verklaren over kwalijke gedragingen van haarzelf, waarover de drie hiervoor genoemde getuigen hebben verklaard. Het hof stelt vast dat het bezoek van Den Hartog aan het kantoor van Endstra in oktober 2003 niet in verband kan hebben gestaan met de huuropzegging van haar woning in de Bart de Ligtstraat. Deze heeft namelijk plaatsgevonden bij brief van 14 april 2004 en is door [bedrijf 1] bij brief van 21 april 2004 bevestigd.157.Gelet op de ontmoeting van Den Hartog met Endstra in de Spiegelstraat en het toen besproken onderwerp, te weten de investering van Klepper bij Endstra, en gelet op de verklaring van Den Hartog dat zij in het gesprek met Endstra naar aanleiding van de huuropzegging ook de investering van Klepper bij Endstra ter sprake heeft gebracht, acht het hof het aannemelijk dat deze investering ook onderwerp van gesprek is geweest in oktober 2003. Het hof houdt het voor mogelijk dat Den Hartog, omwille van welke vrees dan ook, niet bereid is opening van zaken te geven over dit eerdere bezoek aan het kantoor van Endstra.
2.3.7.2 Levensonderhoud
Den Hartog heeft over haar inkomsten na de moord op Klepper verklaard dat zij het geld uit de verkoop van het huis in België heeft belegd en dat zij nog geld uit België heeft meegenomen waar ze een tijdje van heeft geleefd.158.Op de vraag of zij geld van verdachte ontving voor levensonderhoud of voor andere dingen heeft Den Hartog geantwoord dat verdachte wel eens wat heeft betaald, boodschappen en zo maar dat was niet op regelmatige basis. Dit geldt voor de hele periode dat zij contact met verdachte had, van 2001 tot 2014.159.Op een nadere vraag hierover heeft Den Hartog na overleg met haar advocaat een beroep gedaan op haar verschoningsrecht met als toelichting dat zij verdacht wordt van witwassen over deze periode en dat geldt ook voor vragen over haar inkomsten in de periode vóór 2006.160.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Den Hartog verklaard dat zij van verdachte geen geld kreeg voor haar persoonlijke onkosten, dat zij geen toelage kreeg of zoiets. Den Hartog heeft daarmee niet willen zeggen dat ze helemaal geen geld van verdachte heeft gehad voor haarzelf. Den Hartog kreeg van Sonja Holleeder geld, maar dat geld was voor verdachte.161.
Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring van november 2015 gesteld dat Den Hartog in de tijd dat hij vastzat in de Kolbakzaak elk jaar zo'n 100.000 euro van zijn cashgeld heeft gepakt om alles te kunnen betalen. Ook heeft verdachte Den Hartog vanaf 2002 elke maand € 6.000 gegeven en de rest was voor andere kosten.162.Verdachte heeft verklaard dat hij ‘1,5 miljoen’ bij Den Hartog had liggen en toen hij vrij kwam was daar ongeveer € 850.000 van over. Verdachte stelt dat Den Hartog niet net moet doen alsof zij nooit geld van hem kreeg: Den Hartog heeft van verdachte altijd geld gehad ook toen hij vastzat; zij heeft daarover kunnen beschikken en er alles mee kunnen doen.163.
Het hof stelt vast dat, gelet op hetgeen verdachte in zijn schriftelijke verklaring heeft neergelegd, Den Hartog gedurende de zes jaren Kolbakdetentie van verdachte zou hebben ontvangen, respectievelijk zou hebben mogen pakken, elk jaar € 100.000 (€ 600.000) en elke maand € 6.000 (€ 432.000). Deze bedragen zijn niet in overeenstemming te brengen met de bedragen die verdachte heeft genoemd als bedrag dat hij bij Den Hartog had liggen en na zijn ontslag uit detentie nog over had. Het hof stelt verder vast dat verdachte bij de bespreking van dit onderwerp ter terechtzitting in hoger beroep niet meer heeft herhaald wat hij in zijn schriftelijke verklaring heeft neergelegd over de bedragen die Den Hartog op maandelijkse basis kreeg en op jaarbasis mocht pakken. De verklaring van Den Hartog over het geld dat zij van Sonja Holleeder ontving in de periode van de Kolbakdetentie van verdachte, wordt bevestigd door de verklaring van Sonja Holleeder ter terechtzitting in hoger beroep. Ook heeft zij bevestigd dat er uiteindelijk te weinig geld ter beschikking was om de raadsman van verdachte volledig te betalen.164.Het hof begrijpt de verklaringen van Den Hartog en verdachte aldus dat Den Hartog wel eens geld of een cadeau van verdachte kreeg, maar dat er geen sprake is geweest van een maandelijkse en jaarlijkse toelage van een zeer grote omvang. Tijdens het onderzoek in deze strafzaak zijn geen feiten komen vast te staan op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het niet klopt wat Den Hartog hierover heeft verteld.
2.3.7.3 Boete Houtman – verklaring [benadeelde partij 2] over boete
Den Hartog heeft verklaard dat verdachte het vaak over Houtman had. Houtman was volgens verdachte ‘een vieze hond’ want die deed met Mieremet samen of hij deed iets niet met Mieremet samen. Verdachte deelde het in zoverre met Den Hartog dat hij vertelde dat het met Mieremet te maken had. Het ging volgens Den Hartog over een pand dat Mieremet had of een pand dat van Endstra vandaan kwam. Over Houtman riep verdachte ook: “teringhond, kankerhond, betalen moet hij”. Volgens Den Hartog was het bij verdachte altijd zo: er was iets gebeurd, en of dat nu ook met die panden te maken had, dat weet Den Hartog niet, maar er was iets gebeurd wat verdachte persoonlijk als een belediging zag en als je hem persoonlijk beledigt dan krijg je eerst altijd een boete.165.[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij met Houtman heeft besproken hoe Houtman ging betalen. Zij verklaart: “Ja, het was een boete over de Scheldestraat, panden van Mieremet. Kees had die panden willen kopen. Daar is rotzooi over gekomen. Daar werd ook al aan de voordeur aan gerefereerd. Ze riepen: je luistert niet”.166.
Het hof stelt vast dat hetgeen Den Hartog heeft verklaard over de door verdachte aan Houtman opgelegde ‘boete’ bevestigd wordt door [benadeelde partij 2] die daar in haar verklaring expliciet naar verwijst: een boete die aan Houtman is opgelegd.
2.3.7.4 Mishandeling in Dynasty
Den Hartog heeft verklaard dat zij Hillis, afgezien van de reis naar Liechtenstein, één keer heeft gezien. Den Hartog weet niet meer of dat voor die reis was of daarna. Den Hartog zat met verdachte, [betrokkene 15] en haar moeder te eten bij ‘Dynasty’ (het hof begrijpt: restaurant Dynasty in de Reguliersdwarsstraat te Amsterdam). Hillis zat daar aan een ander tafeltje te eten. Er is toen een vechtpartij geweest waarbij verdachte iemand heeft neergeslagen. Hillis zei toen tegen verdachte: “ga maar weg”. Tegen ons zei hij: “ga maar rustig zitten en doe maar net alsof er niks gebeurd is”, aldus Den Hartog. Verdachte had een man van een gezin dat aan een ander tafeltje zat neergeslagen. Die man had een opmerking gemaakt dat verdachte zoveel zat te telefoneren.167.[betrokkene 16] (hierna ook: [betrokkene 16]) heeft op 10 juni 2001 verklaard dat hij een opmerking heeft gemaakt tegen een man die aan het telefoneren was met een mobiele telefoon en daarbij zeer luid sprak. De man reageerde zeer agressief op zijn opmerking en sloeg [betrokkene 16], zijn zoon en zijn vrouw. De man sloeg met zijn handen. [betrokkene 16] werd geraakt op zijn achterhoofd, zijn zoon kreeg klappen op zijn kaak en op zijn achterhoofd en zijn vrouw werd ook op haar hoofd geraakt. De man is daarna weggelopen uit het restaurant. Er is geen aangifte gedaan. De man die klappen had uitgedeeld, was in gezelschap van drie vrouwen. De vrouwen wilden er niets over zeggen en wilden ook hun naam niet opgeven. Op 16 maart 2006 heeft [betrokkene 16] verklaard dat hij later heeft begrepen dat de man die luidruchtig liep te bellen Holleeder was. De gastheer van het restaurant Dynasty heeft op 16 maart 2006 verklaard dat verdachte betrokken was bij deze ruzie. Ook de eigenaar van het restaurant heeft op 22 maart 2006 verklaard dat verdachte enkele jaren geleden bij een ruzie betrokken was. Ten tijde van de ruzie was deze getuige niet aanwezig maar hij hoorde het later die avond.168.
Het hof stelt vast dat Den Hartog volledig in overeenstemming met de verklaring van de betrokkenen heeft verklaard. Zij heeft dit incident niet zwaarder aangezet om verdachte extra te belasten. Hetgeen Den Hartog hierover heeft verklaard, wordt ondersteund door objectieve gegevens in het dossier.
2.3.7.5 Conclusie verklaringen in verband met dossier
Het hof stelt vast dat Den Hartog over het eerste bezoek van haar aan het kantoor van Endstra geen opening van zaken heeft gegeven. Wel stelt het hof vast dat deze kwestie het handelen van Den Hartog zelf betreft en niet van een ander. De reden daarvoor is moeilijk in te schatten. Ook kan het hof niet met zekerheid de vraag beantwoorden of verdachte bij dat bezoek een rol heeft gespeeld. Wel stelt het hof vast dat Den Hartog in haar verklaring hierover ook geen rol van verdachte schetst, ondanks dat die gelegenheid zich wel aandient. De verklaring van Den Hartog over de boete die verdachte aan Houtman heeft opgelegd, wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde partij 2] en anderen, zoals hierna in hoofdstuk 9 zal blijken.De verklaring van Den Hartog over het incident in de Dynasty vindt steun in de verklaringen van de betrokkenen. Het hof stelt vast dat Den Hartog waarheidsgetrouw heeft verklaard en dat zij de mogelijkheid onbenut laat om in strijd met de waarheid dit incident ernstiger te doen voorkomen teneinde verdachte te belasten.
2.4
Rechtmatigheid kroongetuigenovereenkomsten La Serpe en Ros
Het openbaar ministerie heeft met Peter la Serpe (hierna ook: La Serpe) en Ros zogenoemde kroongetuigenovereenkomsten gesloten. In ruil voor een lagere strafeis hebben zij verklaringen afgelegd over verschillende moorden en pogingen daartoe, of voorbereidingen daarvan, die in het Passageproces zijn tenlastegelegd. Het hof Amsterdam heeft in dat proces mede op basis van deze verklaringen negen verdachten, onder wie ook deze twee kroongetuigen, veroordeeld tot gevangenisstraffen. Aan vier verdachten is een levenslange gevangenisstraf opgelegd. In het Passageproces ging het onder meer om verdenkingen die te maken hebben met zeven moorden in de periode tussen 1993 en 2006 en misdrijven die daarmee verband houden.
La Serpe heeft op 20 februari 2007 zijn kroongetuigenovereenkomst met het openbaar ministerie ondertekend. De rechter-commissaris heeft de afspraken die daarin zijn neergelegd in maart 2007 met toepassing van artikel 226g, derde lid, Sv getoetst en rechtmatig geoordeeld.169.Ros heeft zijn kroongetuigenovereenkomst met het openbaar ministerie op 11 september 2014 ondertekend. De afspraken die daarin zijn neergelegd zijn in september 2014 door de rechter-commissaris met toepassing van artikel 226g, derde lid, Sv getoetst en rechtmatig geoordeeld.170.
De feiten die in deze zaak aan verdachte ten laste worden gelegd, overlappen gedeeltelijk met de feiten waarvoor een aantal verdachten in het Passageproces inmiddels onherroepelijk is veroordeeld. In het Passageproces zijn verklaringen van La Serpe en Ros voor het bewijs gebruikt. En ook in deze zaak heeft de rechtbank voor het bewijs gebruik gemaakt van hun verklaringen.
De verdediging wil niet dat deze verklaringen worden gebruikt. Volgens de verdediging zijn deze verklaringen onrechtmatig verkregen en niet betrouwbaar voor zover ze voor verdachte belastend zijn. Het openbaar ministerie denkt daar anders over en beroept zich voor het bewijs van een aantal feiten ook in hoger beroep op deze verklaringen.
In dit hoofdstuk worden de verweren van de verdediging ten aanzien van deze kroongetuigen besproken.
2.4.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van La Serpe en Ros van het bewijs moeten worden uitgesloten met toepassing van artikel 359a Sv, vanwege diverse gebreken die aan deze verklaringen kleven. Door die gebreken is niet te beoordelen of financiële overwegingen voor deze kroongetuigen een motief vormen voor het afleggen van belastende verklaringen en kan de inhoud van de verklaringen niet op waarde worden geschat. De verdediging heeft hierbij verwezen naar het toetsingskader van de Hoge Raad voor de toepassing van bewijsuitsluiting wegens vormverzuimen, zoals neergelegd in de uitspraak van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889). Volgens de verdediging is in deze zaak bewijsuitsluiting (ook) nodig als ‘rechtsstatelijke waarborg’, om zo het openbaar ministerie te weerhouden van toekomstig handelen in strijd met de wet.
Onderdeel van het betoog van de verdediging is een beschouwing over het oordeel van de Hoge Raad in het Passageproces in de zaak tegen Jesse Remmers (hierna ook: Remmers). In dat arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) liet de Hoge Raad het oordeel van het hof Amsterdam in stand. Daarbij kwam ook de rechtmatigheid aan de orde van de kroongetuigenovereenkomsten met La Serpe en Ros en heeft de Hoge Raad op een aantal punten uitleg gegeven aan de kroongetuigenregeling zoals die in wet- en regelgeving is neergelegd.
De argumenten van de verdediging kunnen als volgt worden samengevat.
Rechtmatigheid overeenkomsten in licht van wettelijke regeling en EHRM-rechtspraak
Voor een deel rust het betoog van de verdediging op haar uitleg van de toepasselijke wet- en regelgeving en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan.171.De verdediging signaleert drie problemen in verband met de kroongetuigenovereenkomsten die zijn gesloten met La Serpe en Ros.
( a) Toezegging over ontneming in strijd met de wet
Het openbaar ministerie heeft ernstig onrechtmatig gehandeld door La Serpe en Ros toe te zeggen dat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. La Serpe had naar eigen zeggen een wederrechtelijk voordeel verkregen van € 65.000,-. Ros had zelfs een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 430.000,-.
Volgens de tekst van artikel 226g, eerste lid, Sv kan de officier van justitie een getuige in ruil voor een verklaring alleen toezeggen dat de strafeis met de helft zal worden verminderd. De toezegging dat geen wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen is dus in strijd met het gesloten wettelijk systeem van toezeggingen. Ook de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) is in strijd met de wet, voor zover deze ervan uitgaat dat de toezegging van vermindering van een ontnemingsvordering mogelijk is. De Aanwijzing moet in zoverre buiten toepassing worden gelaten.
Om deze stellingen te onderbouwen, heeft de verdediging betoogd dat de Tweede Kamer bij de stemming over het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 226g, eerste lid Sv (de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken (Stb. 2005, 254), er vanuit ging dat daarmee een gesloten systeem van toegestane toezeggingen aan getuigen in het leven werd geroepen. Dat was in lijn met de conclusies van de Commissie Van Traa naar aanleiding van de IRT-affaire en deed recht aan de opvatting van de toenmalige Minister Korthals dat getuigenverklaringen van criminelen niet gekocht moesten kunnen worden. De verdediging heeft onder ogen gezien dat de opvolgende Minister Donner in het vervolg van het wetgevingstraject gehoor heeft gegeven aan de kritiek vanuit het openbaar ministerie op het wetsvoorstel. Deze Minister ging uitdrukkelijk er vanuit dat met de wet een niet gesloten systeem van toezeggingen zou ontstaan. Hij zag daarom ook ruimte voor de nadere regeling van toelaatbare en niet-toelaatbare toezeggingen in de Aanwijzing en benutte die. Volgens de verdediging komt daaraan geen betekenis toe. Ook heeft geen betekenis dat de Eerste Kamer onder dat gesternte heeft ingestemd met het wetsvoorstel. Een ander oordeel zou volgens de verdediging de Eerste Kamer amenderende bevoegdheden geven en zou afbreuk doen aan het staatsrechtelijke primaat van de Tweede Kamer bij het wetgevingsproces.
In het Passageproces heeft de Hoge Raad ten onrechte de uitleg van het wettelijk systeem van Minister Donner gevolgd en de schikkingsmogelijkheid die het openbaar ministerie in het kader van de ontneming heeft, niet beperkt geacht door artikel 226g, eerste lid, Sv. Daarmee heeft de Hoge Raad een uitleg aan de wet gegeven die op grond van de tekst en de strekking daarvan niet kan en waardoor het nut van de wettelijke regeling op losse schroeven komt te staan. Die uitleg is volgens de verdediging in strijd met het legaliteitsbeginsel. Inmiddels heeft dat geleid tot een nieuwe Aanwijzing toezeggingen aan kroongetuigen van 25 mei 2020 (hierna: de nieuwe Aanwijzing) waarin voorop is gesteld dat het opportuniteitsbeginsel onverkort van toepassing is bij kroongetuigen en dat alleen de toezegging van strafvermindering onder het bereik valt van de wettelijke regeling van artikel 226g, eerste lid, Sv en artikel 44a Sr. Voor het overige heeft het openbaar ministerie de vrije hand; aan een getuige kan bijvoorbeeld worden beloofd dat niet om zijn uitlevering wordt gevraagd, dat hij zijn misdaadwinst mag behouden of dat hij niet vervolgd zal worden voor een strafbaar feit, dit alles zonder dat dit wordt getoetst door de rechter-commissaris. Aan de inhoud van deze nieuwe Aanwijzing verbindt de verdediging de conclusie dat het openbaar ministerie verder zal gaan met het schenden van de wet. Om die reden bestaat volgens de verdediging de noodzaak dat de verklaringen van de kroongetuigen worden uitgesloten van het bewijs als ‘rechtsstatelijke waarborg tegen voortgaand onrechtmatig handelen’.
( b) Verkapte financiële beloning voor verklaringen
De wetgever wilde niet dat belastende verklaringen zouden worden ‘gekocht’ met financieel voordeel voor een kroongetuige bij het afleggen van een verklaring. Bij de totstandkoming van artikel 226l Sv en het daarop gebaseerde Besluit getuigenbescherming (Stb. 2006, 21) (hierna: het Besluit) lijkt het uitgangspunt te zijn geweest dat pas over zijn beveiliging zou worden gesproken nadat de kroongetuige zijn (verminderde) straf had uitgezeten. Het Besluit regelt hoe getuigenbescherming tot stand komt en wie daarbij betrokken zijn, maar regelt niets over de wijze waarop of de kaders waarbinnen dat gebeurt. Het Besluit verhindert dus niet dat afspraken over bescherming van de getuige een verkapte beloning kunnen opleveren. Volgens de Aanwijzing worden bij de gesprekken over het aangaan van een kroongetuigenovereenkomst geen toezeggingen gedaan over beschermingsmaatregelen. Dat bleek bij La Serpe niet houdbaar. Voor La Serpe was het belangrijkste hoe zijn leven er na zijn gevangenisstraf uit zou zien. Hij wilde eerst duidelijke afspraken over de wijze van bescherming en heeft de onderhandelingsruimte daarover maximaal benut. In het kader van getuigenbescherming heeft La Serpe twee rentevrije leningen van € 300.000,- gekregen en gedurende 10 jaar elk jaar € 80.000,-. Van terugbetaling van de leningen zal vermoedelijk niets komen, nu het openbaar ministerie geen contact meer heeft met La Serpe. De verdediging gaat er vanuit dat de afspraken in het kader van getuigenbescherming met Ros ook de vorm hebben dat hij met financiële steun van de Staat zelf in zijn bescherming mag voorzien.
In combinatie met de ontnemingstoezegging vormen deze afspraken een verkapte financiële beloning die de wetgever niet wilde. Aan die kern van het verweer is de Hoge Raad in het Passageproces ten onrechte voorbij gegaan. De Hoge Raad is in het Passageproces immers niet ingegaan op het oordeel van het hof dat de getuigenbeschermingsafspraken, niet in redelijkheid moesten worden aangemerkt als beloning voor het afleggen van een verklaring.
( c) Tekortschietende rechterlijke controle
Als het openbaar ministerie een kroongetuigenovereenkomst wil aangaan, toetst de rechter-commissaris op grond van artikel 226g Sv of de afspraak ziet op een getuigenverklaring in een opsporingsonderzoek naar feiten van een bepaalde ernst en of de toezegging in overeenstemming is met het gewicht van de getuigenverklaring. Als naast de toezegging ook zogenaamde kleine gunsten aan de getuige zijn verleend, moet dit in een proces-verbaal worden opgenomen en aan de rechter-commissaris worden gemeld conform artikel 226g vierde lid, Sv. De wet zegt niet dat het openbaar ministerie de rechter-commissaris moet informeren over beschermingsafspraken. Maar, in artikel 226j, derde lid, Sv dat ziet op het voorlichten van de verdachte over de kroongetuigenovereenkomst, staat dat de rechter-commissaris de verdachte geen mededeling hoeft te doen van beschermingsafspraken die met de getuige zijn gemaakt. Die bepaling wekt de indruk dat de rechter-commissaris wel van de beschermingsafspraken op de hoogte moet worden gebracht, hetgeen past bij de bedoeling van de wetgever dat ook die afspraken door de rechter worden getoetst. Desondanks heeft het openbaar ministerie de met La Serpe en Ros gemaakte beschermingsafspraken niet aan de rechter-commissaris kenbaar gemaakt. De rechter-commissaris heeft er ook niet naar gevraagd.
Omdat de gemaakte getuigenbeschermingsafspraken buiten de rechterlijke toetsing zijn gebleven, heeft er in wezen geen (volwaardige) toetsing van de proportionaliteit van de kroongetuigenovereenkomst plaatsgevonden. In dit kader heeft de verdediging ook geklaagd over het achterhouden van informatie door het openbaar ministerie en over een onrechtmatige zwijgplicht die aan de getuige Ros is opgelegd ten aanzien van de beschermingsafspraken die met hem zijn gemaakt.
De Hoge Raad heeft in het Passageproces geoordeeld dat toezeggingen met betrekking tot de feitelijke bescherming van de getuigen geen onderdeel uitmaken van de afspraak die in artikel 226g, eerste lid, Sv wordt bedoeld en dat deze ook niet vallen onder ‘gunstbetoon’ in de zin van artikel 226g, vierde lid, Sv. Dat brengt mee dat de officier van justitie niet verplicht is om informatie over afspraken over getuigenbescherming bij de processtukken te voegen en dat de rechter-commissaris deze afspraken ook niet hoeft te toetsen. Artikel 226j, derde lid, Sv maakt dat volgens de Hoge Raad niet anders.
Volgens de verdediging gaat de Hoge Raad hiermee voorbij aan de kern van het verweer, te weten dat die getuigenbeschermingsmaatregelen in dit geval zo’n omvangrijke financiële component kenden dat deze als (verkapte) beloning moesten worden aangemerkt.
Het oordeel van de Hoge Raad moet volgens de verdediging genuanceerd worden. Een categorische uitsluiting van informatie die de feitenrechter in de beoordeling mag betrekken, zelfs als er financiële afspraken bestaan die het motief van de getuige om te gaan verklaren in twijfel trekken, staat op gespannen voet met artikel 6 EVRM, met name met het recht om bewijsmateriaal effectief te kunnen onderzoeken en betwisten. Voor die stelling ziet de verdediging steun in twee uitspraken van het EHRM over het gebruik voor het bewijs van verklaringen van kroongetuigen. Uit de zaak Habran en Dalem tegen België172.volgt dat bij het gebruik van de verklaringen van kroongetuigen gewaakt moet worden voor een beschuldiging en berechting op grond van oncontroleerbare aantijgingen op basis van onbekend gebleven belangen. Er zijn adequate maatregelen nodig om misbruik tegen te gaan, waaronder in het bijzonder een duidelijke, kenbare procedure voor het autoriseren, tenuitvoerleggen en superviseren van de totstandkoming van dergelijk bewijsmateriaal. Uit de zaak Adamčo tegen Slowakije173.volgt dat de intensiteit van de toetsing van de verklaringen in verband moet staan met het belang van de voordelen die de kroongetuige krijgt in ruil voor die verklaringen. Tegen die achtergrond heeft de verdediging erop gewezen dat:
- de verklaringen van La Serpe het enige concrete bewijs opleveren van betrokkenheid van verdachte bij een aantal aan hem ten laste gelegde feiten;
- ook het Nederlandse openbaar ministerie bij beslissingen omtrent het sluiten van overeenkomsten met kroongetuigen als single hierarchy fungeert, met volstrekte afwezigheid van rechterlijk toezicht; en
- La Serpe verkapte immuniteit is toegezegd door hem niet te vervolgen voor deelneming aan een criminele organisatie en de deeldossiers ‘Bethlehem’ en ‘[vader betrokkene 26]’ waarin hij een rol heeft gespeeld, en hem een verkapte toezegging van strafvermindering boven het wettelijk maximum is gedaan, omdat het uitgangspunt van 16 jaar gevangenisstraf te laag was voor de feiten die het openbaar ministerie in de zaak van La Serpe bewezen vond en er toezeggingen zijn gedaan over het niet ontnemen van voordeel dat volgens La Serpe zelf € 65.000,- bedroeg.
Het ontbreken van een volwaardige proportionaliteitstoets van de kroongetuigenovereenkomst met Ros klemt volgens de verdediging te meer, omdat deze overeenkomst niet als proportioneel kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat het openbaar ministerie in het Passageproces bij de rechtbank een levenslange gevangenisstraf tegen Ros heeft geëist, hij in dat proces in hoger beroep naast La Serpe de tweede kroongetuige werd en met hem is afgesproken dat in het Passageproces de strafeis met de – wettelijk maximaal mogelijke – helft zou worden verlaagd. De consequentie van het oordeel van het hof in Passage dat op geen enkel moment in de procedure een proportionaliteitstoets plaatsvindt, kan niet juist zijn.
Afspraak Holleeder-weglatingen en ondervragingsrecht
Het openbaar ministerie heeft met La Serpe afgesproken dat de delen van zijn kluisverklaringen waarin hij over verdachte sprak, daaruit zouden worden weggelaten, dit worden ‘de Holleeder-weglatingen’ genoemd. De verdediging heeft aangevoerd dat deze afspraak niet gemaakt had mogen worden. Als gevolg van die afspraak heeft verdachte pas bijna dertien jaar na de betreffende gebeurtenissen La Serpe daarover kunnen ondervragen. Die ondervraging was daardoor nauwelijks effectief, omdat La Serpe op veel punten niet meer wist hoe de dingen waren gegaan en wat hij daarover eerder had gezegd, terwijl hij op andere punten zijn eerdere verklaringen herhaalde die inmiddels in graniet waren gebeiteld. Dit blijkt uit het eerste verhoor van La Serpe door de verdediging in de zaak tegen verdachte, dat plaatsvond op 11 oktober 2018 bij de rechtbank. De afspraak over de Holleeder-weglatingen heeft daarmee onherstelbare schade toegebracht aan verdedigingsrechten die verdachte op grond van artikel 6 EVRM heeft.
In hoger beroep kon de getuige La Serpe niet worden gehoord. Ondanks het ontbreken van aanknopingspunten dat een verhoor van La Serpe in hoger beroep vruchtbaarder zou zijn geweest, is het niet tot stand komen van dat verhoor potentieel nadelig voor de verdediging. Tijdens het hoger beroep was La Serpe voor het eerst niet meer afhankelijk van het openbaar ministerie omdat de geldigheidsduur van de overeenkomst inmiddels was verstreken. Het was daarom interessant om te zien of hem dat ruimte bood om op onderdelen anders te verklaren. Daar komt de formele kant bij; de rechter die een motivering van de betrouwbaarheid van de kroongetuige moet geven op grond van artikel 360, tweede lid, Sv, moet in beginsel zelf die getuige horen.
2.4.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is van opvatting dat er vanuit een oogpunt van rechtmatigheid niets aan het gebruik van de verklaringen van La Serpe en Ros in de weg staat. De overeenkomsten met La Serpe en Ros hebben een wettelijke basis in artikel 226g Sv. De rechter-commissaris heeft de afspraken met La Serpe en Ros getoetst en die toets omvatte de wettelijke vereisten: de dringende noodzaak, de proportionaliteit en subsidiariteit, en de betrouwbaarheid van de getuigen. Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat beide kroongetuigentrajecten door meerdere rechterlijke colleges zijn getoetst en telkens niet onrechtmatig zijn bevonden wat betreft de toezegging over een ontneming, de financiële constructie rond de bescherming, het achterhouden van relevante informatie over de beide overeenkomsten, en het feit dat La Serpe pas na dertien jaar in het onderzoek Vandros kon worden gehoord.
Overeenkomsten getoetst aan wettelijke regeling en EHRM-rechtspraak
De klacht over de ontnemingstoezegging wordt volgens het openbaar ministerie weerlegd door het oordeel van de Hoge Raad in het Passageproces. In reactie op de klacht over beschermingsafspraken als verkapte beloning, heeft het openbaar ministerie verwezen naar het oordeel van het hof in het Passageproces, dat er geen aanknopingspunten zijn dat er bij het aangaan van de kroongetuigenovereenkomsten afspraken zijn gemaakt onder het mom van bescherming of dat er toezeggingen zijn gedaan die redelijkerwijs niets te maken hebben met een passende bescherming, maar eigenlijk een beloning zijn voor de bereidheid van de getuige om te verklaren. Wat betreft de klacht over ontoereikende rechterlijke toetsing ziet de verdediging er volgens het openbaar ministerie aan voorbij dat elke toezegging aan een kroongetuige in het strafproces openbaar wordt en daarmee vatbaar is voor kritische beschouwing door de verdediging en rechterlijke toetsing in het kader van algemene rechtsbeginselen. Het openbaar ministerie ziet geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het oordeel van de Hoge Raad in strijd is met artikel 6 EVRM op het punt van de toetsing van afspraken over getuigenbescherming. De onderliggende feiten en de toezeggingen die in de zaak Adamčo tegen Slowakije waren gedaan, verschillen sterk van die in de zaken betreffende La Serpe en Ros. Zo is bij hen geen sprake van toegezegde immuniteit voor een gepleegde moord, en lijkt de rechterlijke toetsing in de Slowaakse zaak veel beperkter, aldus het openbaar ministerie.
Afspraak Holleeder-weglatingen en ondervragingsrecht
Volgens het openbaar ministerie heeft het vormverzuim dat door het hof in het Passageproces is geconstateerd met betrekking tot de Holleeder-weglatingen, niet doorgewerkt in de huidige zaak tegen verdachte. De delen van de verklaring van La Serpe die eerder waren weggelaten, zijn in het Passageproces al aan de procesdeelnemers kenbaar gemaakt. In de huidige zaak heeft de verdediging alle ruimte gekregen om onderzoek te (laten) doen naar die aanvankelijke weglatingen en hoe daarmee later is omgegaan.
Een verhoor van de getuige La Serpe heeft in hoger beroep om een onbekende reden niet plaats kunnen vinden. Dat is jammer omdat dat had kunnen bijdragen aan de oordeelsvorming door het hof over de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Dat betekent echter niet dat zijn verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In de wet noch in de jurisprudentie is aangegeven hoe de rechter de verklaringen van de getuige op betrouwbaarheid moet onderzoeken. Bij de rechtbank is La Serpe op drie zittingsdagen in oktober 2018 uitvoerig door de zittingsrechter en de verdediging gehoord. Daarvóór is hij tientallen keren gehoord, niet alleen door de recherche maar ook door rechters in het Passageproces, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. In de huidige zaak van verdachte kan het hof de afgelegde verklaringen naast andere bevindingen leggen, en onderzoeken of zij op de essentiële onderdelen bevestigd worden door ander bewijsmateriaal dat losstaat van die verklaringen van de kroongetuigen.
2.4.3
Oordeel hof
Aan de verweren van de verdediging over de kroongetuigenovereenkomsten met La Serpe en Ros is bijzonder dat deze verweren in het Passageproces namens andere verdachten al eerder zijn gevoerd. Voor een belangrijk deel heeft de verdediging verweren die in het Passageproces in de zaak tegen Remmers zijn gevoerd in meer of minder samengevatte vorm herhaald of daarnaar verwezen. De verdediging heeft dat deels gedaan zonder nieuwe argumenten toe voegen, nieuwe feiten of omstandigheden aan te halen of te wijzen op specifieke punten die voor de zaak tegen verdachte relevant zijn. In zoverre zijn die verweren, zowel wat betreft de feitelijke grondslag daarvan als wat betreft de juridische beoordeling daarvan, al tot in hoogste nationale instantie uitgeprocedeerd.
Nieuw ten opzichte van die eerder gevoerde verweren zijn de argumenten van de verdediging waarom het oordeel van de Hoge Raad niet in stand kan blijven, met daarin onder meer een verwijzing naar rechtspraak van het EHRM. Ook nieuw is het verweer over de specifieke gevolgen van de Holleeder-weglatingen voor het ondervragingsrecht van verdachte, waarbij ook is betrokken dat La Serpe in hoger beroep niet is gehoord.
Vanwege deze bijzondere situatie wordt hier, voordat verder op deze verweren wordt ingegaan, op een aantal door de verdediging aangeroerde punten het oordeel weergegeven van de Hoge Raad en het hof Amsterdam in het Passageproces.
2.4.3.1 Oordelen Hoge Raad en hof in Passageproces
De onderdelen van de arresten van het hof Amsterdam en de Hoge Raad in het Passageproces tegen Remmers die voor de beoordeling van het verweer relevant zijn, zijn onder (a.) weergegeven in bijlage 3 bij dit arrest.
2.4.3.2 Rechtmatigheid overeenkomsten in licht van wettelijke regeling
Het hof heeft in detail kennis genomen van de inhoud van het dossier, ook ten aanzien van de punten waarover het gaat in de verweren over de ontnemingstoezegging, de beschermingsafspraken en de tekortkoming in de rechterlijke controle die er volgens de verdediging bestaat. Daarnaast heeft het hof de totstandkomingsgeschiedenis van de wet- en regelgeving op dit gebied bestudeerd en kennis genomen van de rechtspraak op dit terrein, ook van het EHRM. Dit eigen onderzoek heeft het hof gebracht tot eigen oordelen. Deze oordelen van dit hof zijn in de kern dezelfde als die van de Hoge Raad en het hof Amsterdam in het Passageproces, zodat het niet zinvol zou zijn dat in detail opnieuw in dit arrest in eigen bewoordingen op te schrijven. De motivering die in die arresten is gegeven, zoals deze is te vinden in bijlage 3, moet op deze plek als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Een nieuwe argument van de verdediging ten opzichte van de beoordeling door de Hoge Raad is dat de uitleg van de Hoge Raad van artikel 226g, eerste lid, Sv ‘een doorbreking van het primaat van de Tweede Kamer’ als wetgever oplevert. Dit nieuwe argument brengt het hof niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat de tekst van het wetsvoorstel, zoals dat door de Tweede Kamer is aanvaard, niet door de Eerste Kamer is geamendeerd en dat de Tweede Kamer niet heeft gereageerd toen hij werd geïnformeerd over de uitleg die Minister Donner inmiddels aan het wetsvoorstel gaf, maar ook geen initiatieven heeft ontplooid nadat de wet was aangenomen en de Aanwijzing was gepubliceerd.
De stelling dat blijkens de nieuwe Aanwijzing sprake zou zijn van voortgaand onrechtmatig handelen door het openbaar ministerie gaat niet op, omdat die stelling is gebaseerd op een uitleg van de wet die het hof niet volgt.
Het hof oordeelt dus - in lijn met de oordelen in het Passageproces van het hof en de Hoge Raad - kort samengevat het volgende:
- De mededelingen van het openbaar ministerie aan La Serpe en Ros over het (onder voorbehoud) afzien van ontnemingsvorderingen zijn eenzijdige beslissingen van het openbaar ministerie die niet de strekking hebben van een financiële beloning voor het afleggen van een verklaring. Deze beslissingen van het openbaar ministerie om af te zien van het instellen van ontnemingsvorderingen zijn niet in strijd met artikel 226g, eerste lid, Sv en het openbaar ministerie heeft in redelijkheid tot deze beslissingen kunnen komen;
- Toezeggingen met betrekking tot de feitelijke bescherming van de getuige maken geen onderdeel uit van de in artikel 226g, eerste lid, Sv bedoelde afspraak en kunnen evenmin worden beschouwd als afspraken in de zin van artikel 226g, vierde lid, Sv. Dit betekent dat er voor het openbaar ministerie geen verplichting bestaat dergelijke ‘toezeggingen’ bekend te maken en deze zijn ook geen voorwerp van toetsing door de rechter-commissaris met toepassing van artikel 226g, derde lid, Sv of door de zittingsrechter. Van het oneigenlijk achterhouden van informatie door het openbaar ministerie in dit opzicht is dan ook geen sprake;
- Ook als ervan wordt uitgegaan dat het juist is wat de verdediging heeft gesteld over de feitelijke aard en inhoud van de (financiële) contouren van de getroffen getuigenbeschermingsmaatregelen, kan niet worden vastgesteld dat er maatregelen zijn getroffen die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als beschermingsmaatregelen, maar moeten worden aangemerkt als een beloning in ruil voor het afleggen van een verklaring;
- Gelet op de wijze waarop de afspraak als bedoeld in artikel 226g Sv met La Serpe tot stand is gekomen, en het gebrek aan voldoende duidelijk bewijsmateriaal dat voor La Serpe belastend is met betrekking tot de door de verdediging genoemde strafbare feiten, is niet gebleken dat aan La Serpe toezeggingen zijn gedaan omtrent het niet-vervolgen voor de betrokkenheid bij die strafbare feiten, in ruil voor de bereidheid om een verklaring af te leggen. Evenmin moet de hoogte van de basisstrafeis ten aanzien van La Serpe in dit verband als een toezegging worden beschouwd;
- Afspraken die met een kroongetuige worden gemaakt, worden zowel door de rechter-commissaris als door de zittingsrechter getoetst. De rechter-commissaris toetst de rechtmatigheid en beoordeelt of de afspraak in overeenstemming is met de in het eerste lid van artikel 226g Sv genoemde voorwaarden. Bij de beoordeling of het maken van de afspraak voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, houdt de rechter-commissaris rekening met de dringende noodzaak en het belang van het verkrijgen van de door de getuige af te leggen verklaring. Ook geeft de rechter-commissaris een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige nadat hij deze heeft gehoord. De zittingsrechter beoordeelt in het kader van de bruikbaarheid voor het bewijs zelfstandig de betrouwbaarheid van door de kroongetuige afgelegde verklaringen. De zittingsrechter is gebonden aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 344a, vierde lid, Sv en, als hij de verklaring van een kroongetuige voor het bewijs gebruikt, ook aan de motiveringsplicht van artikel 360, tweede en vierde lid, Sv. Daarnaast kan van de zittingsrechter op grond van artikel 359, tweede lid tweede volzin, Sv een beoordeling en motivering worden verlangd naar aanleiding van een betrouwbaarheidsverweer, of als er een verweer wordt gevoerd dat er sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv;
- Een toetsing van de proportionaliteit door de rechter-commissaris van de met Ros gesloten overeenkomst heeft wel degelijk plaatsgevonden en de beperkte rol die de zittingsrechter vervolgens heeft in het kader van de toetsing van de proportionaliteit van de met Ros gesloten overeenkomst waar het gaat om aspecten die los staan van de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, brengt dit hof niet tot een ander oordeel dan de rechter-commissaris.
Kortom, door af te zien van het instellen van een ontnemingsvordering tegen La Serpe en Ros is er geen sprake van toezeggingen die in strijd met de wet zijn. Aan La Serpe en Ros is geen verkapte financiële beloning of verkapte immuniteit gegeven voor het afleggen van verklaringen. Aan La Serpe is ook geen verkapte toezegging gedaan van strafvermindering boven het wettelijk maximum en er is geen sprake van een tekort in het rechterlijk toezicht op de totstandkoming van (het geheel aan afspraken die verband houden met) kroongetuigenovereenkomsten.
2.4.3.3 Rechtmatigheid overeenkomsten in licht van EHRM-rechtspraak
De beslissingen van het EHRM waarop de verdediging heeft gewezen brengen het hof ook niet tot een ander oordeel. De rechtspraak van het EHRM, zoals neergelegd in deze beslissingen, houdt samengevat het volgende in. Het gebruik van getuigenverklaringen, afgelegd in ruil voor immuniteit of andere voordelen, kan twijfel oproepen over de eerlijkheid van het strafproces. Dergelijke verklaringen zijn immers naar hun aard vatbaar voor manipulatie en de mogelijkheid bestaat dat zij louter zijn afgelegd om de voordelen te krijgen die zijn aangeboden in ruil voor hun verklaring, of uit persoonlijke wraak. Het risico mag niet worden onderschat dat dergelijke verklaringen kunnen leiden tot een beschuldiging en berechting, terwijl het gaat om niet geverifieerde aantijgingen die niet noodzakelijkerwijs belangeloos zijn gedaan. Voorkomen moet worden dat valse verklaringen aan een veroordeling ten grondslag worden gelegd. Deze risico’s brengen mee dat toereikend onderzoek moet worden gedaan naar de betrouwbaarheid van dergelijke verklaringen. De verdediging moet daarbij, en ook voor het overige in de strafprocedure, de nodige ruimte worden geboden om de betrouwbaarheid van de verklaringen aan te vechten. Aan de inrichting van dit onderzoek en de waarborgen die dat biedt, worden met het oog op de beoordeling van de eerlijkheid van het proces als geheel, hogere eisen gesteld naarmate het gewicht van de desbetreffende verklaringen in de bewijsvoering groter is. Bij zijn beoordeling moet de rechter oog hebben voor alle voordelen die de getuige heeft ontvangen in ruil voor het afleggen van verklaringen. De rechter moet daarbij zijn blik niet vernauwen tot alleen de voordelen in de strafzaak tegen de getuige die dan voorligt. Dat de rechter oog moet hebben voor alle voordelen is gebaseerd op de gedachte dat naarmate deze voordelen groter zijn, deze in toenemende mate voor de getuige aanleiding kunnen vormen om ongeacht welke verklaring af te leggen. Dat brengt mee dat de intensiteit van het betrouwbaarheidsonderzoek ook in verhouding moet staan tot de omvang van de voordelen die de getuige heeft ontvangen in ruil voor het afleggen van de verklaring. Volgens het EHRM kan ook van belang zijn of de beslissingen over afspraken met de getuige en de hem geboden voordelen tot stand komen in een zogenoemde single hierarchy, zonder externe toetsing.
In de Nederlandse praktijk is geen sprake van een single hierarchy bij de totstandkoming van kroongetuigenovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 226g, eerste lid, Sv, anders dan de verdediging veronderstelt. Deze overeenkomst wordt immers getoetst door de rechter-commissaris. Daarbij komt dat de zittingsrechter door de regeling van artikel 226g, vierde lid, Sv en de toevoeging daaraan door de Hoge Raad als het gaat om de ontnemingsvordering, voldoende zicht heeft op alle voordelen voor de getuige die van invloed kunnen zijn op zijn bereidheid tot het afleggen van een verklaring.
De strafrechter heeft dan ook toereikend zicht op deze voordelen. Daar doet niet aan af dat de afspraken over de noodzakelijke beschermingsmaatregelen en de daarmee gemoeide kosten volgens de Nederlandse wettelijke regeling in beginsel buiten het zicht van de rechter blijven. Voor deze beperking bestaat een goede reden, namelijk dat het prijsgeven van informatie over dergelijke beschermingsmaatregelen ook iets kan zeggen over de inhoud van die maatregelen. Het bekend worden van die informatie kan afbreuk doen aan de effectiviteit van die beschermingsmaatregelen. Tegelijk is evident dat de kosten van dergelijke beschermingsmaatregelen steeds aanzienlijk zijn als de dreiging voor een getuige zodanig wordt ingeschat dat zijn veiligheid alleen kan worden gewaarborgd door hem een nieuwe identiteit te verschaffen in een nieuwe leefomgeving. Bij de waardering van een financiële tegemoetkoming die een getuige in zo’n situatie kan worden verschaft om zelf dat nieuwe bestaan vorm te geven, is een dergelijke tegemoetkoming voor de noodzakelijke beveiliging niet zozeer een voordeel, maar een compensatie van het nadeel dat bestaat in het levensgevaar als gevolg van het afleggen van verklaringen door de getuige. Ook dat draagt bij aan het oordeel van het hof dat ten aanzien van La Serpe en Ros niet is gebleken ‘dat maatregelen zijn getroffen die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als beschermingsmaatregelen, maar (louter) moeten worden aangemerkt als strekkende tot beloning in ruil voor het afleggen van een verklaring’.
Ten overvloede moet worden opgemerkt dat, zelfs als een met een kroongetuige getroffen regeling zich op of over de grens beweegt van wat slechts als redelijke kosten in verband met beschermingsmaatregelen kan gelden, verdachte daarvan geen nadeel behoeft te ondervinden in termen van zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Wel moet er dan sprake zijn van een passende intensiteit van de betrouwbaarheidstoetsing en behoedzaamheid bij het eventuele gebruik voor het bewijs, in samenhang met ondersteunend bewijs uit onafhankelijke bron.
Wat betreft de intensiteit en omvang van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van La Serpe en Ros moet worden gezegd dat een uitvoeriger onderzoek moeilijk denkbaar is. De verdediging is in dat verband gefaciliteerd in de onderzoekswensen die zij heeft aangedragen en heeft de beide kroongetuigen alle vragen kunnen stellen, met uitzondering van vragen over de beschermingsmaatregelen. In geen enkel stadium van de procedure is de verdediging iets in de weg gelegd bij het voeren van verweer ten aanzien van de kroongetuigen. Op de inhoud en de resultaten van dat betrouwbaarheidsonderzoek wordt hierna in paragraaf 2.5 ingegaan. Bij dat onderzoek is ook aandacht besteed aan de mogelijke invloed op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuigen, die kan uitgaan van de wens om zich te (blijven) verzekeren van alle voordelen die de kroongetuigenovereenkomst en beschermingsmaatregelen hen bood. Zoals blijkt uit het voorgaande is uitvoerig onderzocht of (verkapte) toezeggingen van immuniteit, financieel (ontnemings)voordeel of strafeis-vermindering van die voordelen deel uitmaakten.
Kortom, in relatie tot de eisen die op grond van de rechtspraak van het EHRM op grond van artikel 6 EVRM worden gesteld aan het onderzoek naar de betrouwbaarheid van verklaringen van kroongetuigen, stelt het hof vast dat:
- de betrouwbaarheid van de (verklaringen van de) kroongetuigen op vele manieren uitvoerig is onderzocht, juist vanuit het besef van de risico’s die daaraan inherent zijn, zoals deze in de rechtspraak van het EHRM zijn verwoord;
- de verdediging in het verband van dat onderzoek alle ruimte is geboden haar ondervragingsrecht uit te oefenen en verweer te voeren, terwijl ook gehoor is gegeven aan de onderzoekswensen van de verdediging;
- ruimschoots aandacht heeft bestaan voor en voldoende zicht is gekomen op de voordelen die de kroongetuigen in ruil voor hun verklaringen hebben ontvangen.
Onder die omstandigheden werpt het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces niet reeds een formeel beletsel op voor het gebruik van de verklaringen van La Serpe en Ros, zodat de bruikbaarheid daarvan staat of valt met het oordeel over de betrouwbaarheid dat in paragraaf 2.5 aan de orde komt. Ook bij de vorming van zijn oordeel daarover is het hof zich terdege bewust van de risico’s die door het EHRM zijn benoemd die kleven aan verklaringen van kroongetuigen. Het hof zal de verklaringen van La Serpe ook niet als het enige concrete bewijs gebruiken voor betrokkenheid van verdachte bij hem ten laste gelegde feiten.
2.4.3.4 Afspraak Holleeder-weglatingen en ondervragingsrecht
Het hof komt, ook ten aanzien van de rechtmatigheid van de afspraak over de Holleeder-weglatingen, tot hetzelfde oordeel als het hof in het Passageproces, zoals hiervoor is weergegeven. Dat betekent dat er in dit opzicht sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Dat vormverzuim is deels hersteld doordat de eerder weggelaten onderdelen van de verklaringen van La Serpe alsnog aan het dossier zijn toegevoegd. Voor een ander deel is dat vormverzuim voldoende gecompenseerd, doordat, mede aan de hand van getuigenverhoren van de betrokken rechercheurs en officier van justitie, de gang van zaken rondom deze weglatingsafspraak kenbaar en toetsbaar is geworden.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van de weglatingsafspraak als nadeel heeft ondervonden dat hij in zijn strafzaak pas vragen heeft kunnen stellen aan La Serpe nadat jaren waren verstreken. De verdediging veronderstelt kennelijk dat een strafzaak tegen verdachte eerder zou zijn gestart en hij dus eerder in de gelegenheid zou zijn geweest La Serpe te ondervragen, als de verklaringen van La Serpe eerder integraal bekend zouden zijn geweest. Problematisch aan die veronderstelling is dat ook na het bekend worden van de verklaringen van La Serpe over verdachte in 2011 niet tot vervolging van verdachte is overgegaan. Dat gebeurde pas nadat – jaren later – ook anderen belastende verklaringen over verdachte hadden afgelegd, met name Ros, Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog. Verklaringen die, waar het Astrid en Sonja Holleeder betreft, samenhangen met de door hen in de periode van 2013 tot en met 2015 gemaakte geluidsopnamen. De vertraging in het moment waarop verdachte in zijn strafzaak La Serpe heeft kunnen ondervragen, is dus niet het gevolg van de weglatingsafspraak. De gevolgen van die vertraging voor de kwaliteit van het verhoor kunnen dan ook niet worden aangemerkt als nadeel als gevolg van een vormverzuim. In zoverre wordt dat verweer verworpen. Dat neemt niet weg dat in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid een rol speelt in hoeverre de verklaringen van La Serpe inhoudelijk getoetst konden worden, waarbij ook de inhoud van zijn in deze zaak bij de rechtbank afgelegde verklaringen een rol speelt. Daarop wordt hierna ingegaan in paragraaf 2.5.
In het licht van het voorgaande ziet het hof geen aanleiding aan het geconstateerde vormverzuim het gevolg te verbinden van uitsluiting van het bewijs van alle verklaringen van La Serpe.
De omstandigheid dat La Serpe in hoger beroep niet als getuige kon worden gehoord betekent niet, zoals hierna zal blijken, dat door het hof de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen niet in toereikende mate beoordeeld kan worden. Artikel 360 Sv verplicht de rechter niet onder alle omstandigheden om een kroongetuige te horen, voordat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
2.4.3.5 Conclusie hof rechtmatigheid
Naar het oordeel van het hof doen zich geen onrechtmatigheden voor ten aanzien van de totstandkoming van de verklaringen van La Serpe en Ros waardoor, zoals de verdediging heeft betoogd, niet te beoordelen zou zijn in hoeverre financiële overwegingen een motief vormen voor het afleggen van belastende verklaringen en waardoor de inhoud van de verklaringen niet op waarde worden geschat. Het hof verwerpt daarom het verweer.
2.5
Betrouwbaarheid kroongetuigen La Serpe en Ros
2.5.1
Standpunt verdediging
Voor het geval het hof de rechtmatigheidsverweren met betrekking tot de verklaringen van La Serpe en Ros verwerpt, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof deze verklaringen vanwege twijfel over de betrouwbaarheid, slechts zou moeten gebruiken waar zij steun vinden in andere bewijsmiddelen die los staan van deze verklaringen. Dat zou volgens de verdediging recht doen aan de vele inhoudelijke kanttekeningen die bij deze verklaringen kunnen worden gemaakt, en in het Passageproces ook zijn gemaakt. Die kanttekeningen zullen moeten leiden tot grote voorzichtigheid met het gebruik ervan.
De verdediging heeft met zoveel woorden gesteld niet de verweren te herhalen die in het Passageproces over de betrouwbaarheid van La Serpe en Ros zijn gevoerd. Tegelijkertijd heeft de verdediging in haar pleidooi op veel punten gerefereerd aan dezelfde kwesties, maar dan niet met de conclusie van integrale uitsluiting van het bewijs, die aan de verweren in het Passageproces is verbonden, maar als fundament voor de twijfel aan de betrouwbaarheid van La Serpe en Ros en als reden om hun verklaringen met uiterste behoedzaamheid tegemoet te treden.
Daarnaast heeft de verdediging, specifiek toegesneden op deze zaak, enkele nieuwe getuigenverklaringen in haar bespreking betrokken. Ook heeft zij gewezen op het verschil in positie van de kroongetuigen ten opzichte van verdachte, in vergelijking met hun positie ten opzichte van de veroordeelden in het Passageproces Remmers en Soerel. Ros heeft verklaard dat hij verdachte nooit heeft gezien of gesproken; wel had hij direct contact met Remmers en Soerel. La Serpe stond in direct contact met Remmers en Ros, maar heeft uit eigen waarneming heel beperkt over verdachte verklaard, namelijk alleen over de kwestie ‘Naarden-Vesting/autoverhuur’ en over het zogenoemde ‘Osdorp-eerst moment’.
Over La Serpe en Ros en hun verklaringen met betrekking tot verdachte, heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
La Serpe
La Serpe heeft verklaard over een ontmoeting met verdachte tijdens de voorbereiding van de moord op Houtman die in Osdorp woonde. Bij die ontmoeting zou verdachte ‘Osdorp eerst’ hebben gezegd. De verdediging acht dat uitermate onwaarschijnlijk. La Serpe is pas zes jaar na de gebeurtenissen met deze verklaring gekomen toen hij een hoogoplopend conflict had met het openbaar ministerie over zijn getuigenbeschermingsafspraken. La Serpe wist dat de naam van verdachte boven het Passageproces zweefde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor zijn concrete betrokkenheid. Het kwam La Serpe goed uit deze troef uit te spelen en zo de onderhandelingen over zijn getuigenbescherming vlot te trekken. Het is een oncontroleerbare verklaring van La Serpe die afwijkt van wat hij eerder bij de politie heeft verklaard, welke verklaringen onrechtmatig buiten het dossier waren gehouden. De verklaring kon door de verdediging niet meer getoetst worden, omdat La Serpe daarover uit zijn geheugen inmiddels niets meer kon verklaren tijdens zijn verhoor bij de rechtbank in oktober 2018. Bij deze verklaring zijn zoveel kanttekeningen te plaatsen en zij is zodanig inconsistent en niet toetsbaar gebleken, dat zij niet voor het bewijs mag worden toegelaten.
La Serpe heeft ook verklaard over een ontmoeting in 2004 in een restaurant in Naarden-Vesting met verdachte en Remmers waarbij ook De Vries aanwezig was, gevolgd door een ontmoeting met verdachte in Amsterdam waarbij hij La Serpe hielp bij de huur van een auto voor La Serpe en Remmers bij Auto [betrokkene 17]. De verdediging acht de verklaring van La Serpe over de ontmoeting in Naarden-Vesting onwaarschijnlijk. De verklaring van La Serpe over de ontmoeting in Naarden-Vesting staat lijnrecht tegenover de verklaring van De Vries. De Vries is stellig blijven verklaren dat hij in 2004 geen ontmoeting heeft gehad met verdachte, Remmers en La Serpe. De Vries heeft er daarbij ook op gewezen dat hij de combinatie van verdachte en Remmers, die toen al de reputatie van huurmoordenaar had, vreemd zou hebben gevonden, zo kort na de moord op Van Hout. Dat maakt volgens de verdediging uitermate onwaarschijnlijk dat De Vries het niet zou hebben onthouden, als de ontmoeting zou hebben plaatsgevonden zoals La Serpe daarover verklaart.
Verder maakt het nogal een verschil of verdachte bij de ontmoeting in Naarden-Vesting op de vraag van Remmers om een liquidatieklus zou hebben gezegd: ‘ga maar naar Dino, hij heeft er genoeg’, of ‘ga maar naar Dino, ik heb er genoeg’. Het eerste impliceert volgens de verdediging hooguit wetenschap, het tweede wijst op betrokkenheid. La Serpe heeft daar geen duidelijkheid over kunnen geven, doordat hij bij latere verhoren over die verklaringen keer op keer heeft verklaard geen herinnering te hebben aan die uitlating over moordopdrachten in verband met de ontmoeting in Naarden-Vesting. Dit terwijl La Serpe deze verklaringen heeft afgelegd in een fase waarvan hij heeft verklaard dat hij zogenaamd ‘tactisch bezig’ was en hij niet meer weet of dit een tactisch moment was dat buiten beschouwing moet blijven, of juist een moment waarop hij naar waarheid heeft verklaard.
Over de gang van zaken bij Auto [betrokkene 17] liggen de verklaringen van La Serpe en verdachte niet zo ver uiteen, behalve op het belangrijkste punt, te weten dat verdachte tegen La Serpe, toen deze in de auto stapte, zou hebben gezegd dat ‘ze maar naar Dino moesten gaan als ze een nieuwe auto nodig zouden hebben’. Volgens verdachte was hij al weg toen La Serpe de auto kreeg. De verdediging put daarvoor steun uit de verklaring die de autoverhuurder, [betrokkene 17] (hierna ook: [betrokkene 17]), bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd.
Ook heeft La Serpe verklaard dat hij van Remmers heeft gehoord dat hij Van Hout ‘mocht doen’ en dat Remmers zei dat hij ‘de power van Holleeder achter zich had’. Ook over dit onderwerp heeft La Serpe uiterst wisselend verklaard, zowel wat betreft het moment waarop hij dit van Remmers hoorde, als wat betreft de inhoud van de informatie. Zijn verklaring kan niet geverifieerd worden. Dat Ros heeft verklaard dat hij Remmers hetzelfde heeft horen zeggen, maakt dat niet anders. Ros heeft La Serpe op de zittingen in het Passageproces eindeloos over deze uitlating horen praten voordat hij zelf ging verklaren. Bovendien heeft La Serpe uitspraken gedaan in relatie tot de moord op Van Hout die hij op een later moment expliciet heeft ingetrokken met als uitleg dat hij de naam Van Hout had genoemd omdat hij de naam Houtman nog niet wilde of durfde te noemen.
Ook de verklaring van La Serpe over de opdrachtverstrekking in de Baja Beach Club is ernstig wisselend. Hij noemt Ros in relatie tot een aangenomen lijst van te vermoorden personen, terwijl Ros dat ontkent. La Serpe spreekt eerst over een klus en later over meerdere liquidaties, is wisselend over welke disco het betreft en noemt verschillende namen van beoogde slachtoffers.
In het kader van het pleidooi over de moord op Houtman (zaaksdossier Agenda) heeft de verdediging het zeer verbazingwekkend genoemd dat de rechtbank betekenis heeft toegekend aan de verklaring van La Serpe over het verzoek van Remmers om naar café De Hallen te gaan waar verdachte een slachtoffer zou aanwijzen: Houtman of Van der Bijl. La Serpe heeft zeer wisselend verklaard of het om het aanwijzen van Houtman of Van der Bijl ging. Het onderwerp ‘aanwijzen door Holleeder’ is in de verklaring uit 2007 niet te vinden, maar is pas toegevoegd in 2011 en betreft een herinnering van wat hij – stoned – van Remmers zou hebben gehoord. Als al wordt aangenomen dat het klopt wat La Serpe verklaart, wordt dat pas relevant als verdachte in De Hallen zou hebben gezeten om een slachtoffer aan te wijzen. Het is uiterst onwaarschijnlijk, dat een opdrachtgever zijn beoogde slachtoffer in een drukke gelegenheid gaat aanwijzen aan een uitvoerder.
Al deze onderwerpen zijn belangrijke onderdelen van de verklaringen van La Serpe die de kern vormen van het belastende bewijs dat eerst tegen de Passageverdachten en nu tegen verdachte wordt ingebracht. Nader verhoor van La Serpe heeft in de zaak tegen verdachte nauwelijks kunnen plaatsvinden doordat La Serpe bij zijn verhoor bij de rechtbank in deze zaak door tijdsverloop geen antwoord meer kon geven, terwijl in hoger beroep geen verhoor heeft plaatsgevonden.
Samenvattend stelt de verdediging dat La Serpe wisselend heeft verklaard over verdachte, terwijl verificatie van zijn verklaringen niet heeft kunnen plaatsvinden. Voor zover hetgeen hij heeft verklaard over ontmoetingen met verdachte wel gecontroleerd kon worden, heeft dat geen enkele bevestiging opgeleverd. Integendeel: Remmers, De Vries en Ros hebben gezegd dat La Serpe niet naar waarheid verklaart.
Ros
De verdediging heeft gesteld dat het onmogelijk is om een scheiding aan te brengen tussen wat Ros zelf heeft meegemaakt en wat hij uit het Passagedossier weet of zelf verzonnen heeft, omdat Ros pas kroongetuige werd nadat hij als verdachte het Passageproces bij de rechtbank had bijgewoond en al die tijd het dossier tot zijn beschikking heeft gehad. Ros kan uit eigen wetenschap niets over verdachte verklaren, omdat hij op geen enkel moment contact met hem heeft gehad.
De verdediging heeft voorts erop gewezen dat de verklaringen van Ros over een opdracht tot moord op [betrokkene 18] (hierna ook: [betrokkene 18]) lijnrecht tegenover die van La Serpe staan (zaaksdossier Oma). De verdediging werpt in verband hiermee de vraag op hoe men La Serpe kan zien als een betrouwbare getuige, als hij zich zou hebben vergist over die moordopdracht en of dat dan geen gevolgen moet hebben voor de waardering van zijn verklaringen over ‘Osdorp eerst’, over opdrachten die zouden zijn gegeven in de Baja Beach Club en over zijn ideeën over opdrachtgevers, achterliggende conflicten, het driemanschap en wat hij uit het milieu heeft begrepen en geconcludeerd.
Hetzelfde geldt voor de verklaringen van Saro en Habes over de druk die door Ros op hen is uitgeoefend bij de opdracht tot de moord op Van der Bijl, zijn aanwezigheid ter plaatse ten tijde van de moord, afgaande op getuige [betrokkene 19], en ook voor de verklaringen van Alex de Boer (hierna ook: De Boer) over de (vermeende) opdracht tot moord op Atilla Önder (hierna ook: Önder), in zaaksdossier Nicht. Als die verklaringen betrouwbaar zijn, dan heeft Ros veel meer op zijn kerfstok dan hij heeft verklaard en heeft hij daarover geraffineerd weten te liegen. In dat verband heeft de verdediging ook gewezen op de rol van Ros bij de moord op Van Hout waar aanwijzingen voor bestaan. En, in het verlengde daarvan, op de ontboezeming van mr. Plasman in het televisieprogramma Op1 op 25 november 2021.Mr. Plasman was een tijdlang de raadsman van Ros toen hij kroongetuige werd in het Passageproces. Volgens de interpretatie van de verdediging zegt mr. Plasman in deze uitzending dat Ros als kroongetuige heeft gelogen over de motor die is gebruikt bij de moord op Van Hout, zodat dit een nieuwe aanwijzing is dat Ros veel meer betrokkenheid heeft gehad bij de moord op Van Hout dan hij heeft verklaard. Dat acht de verdediging van belang voor de waardering van de betrouwbaarheid van Ros, maar ook voor de stelling van Astrid Holleeder dat verdachte tegen haar zou hebben gezegd dat Ros niet op de motor heeft gezeten ten tijde van de moord op Van Hout. Verdachte betwist die mededeling aan Astrid te hebben gedaan, maar zou hij dat wel hebben gezegd, dan wijst dat er juist op dat verdachte weinig wist over de gang van zaken bij de moord op Van Hout.
Deze kwesties raken volgens de verdediging het hart van de betrouwbaarheid van de kroongetuigen.
2.5.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is het eens met de conclusie van de verdediging dat de verklaringen van beide kroongetuigen alleen gebruikt kunnen worden als zij steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het openbaar ministerie ziet uit een oogpunt van betrouwbaarheid echter geen obstakels die meebrengen dat de verklaringen van La Serpe of Ros integraal onbruikbaar zijn. Dat betekent dat de waarde van die verklaringen telkens per zaaksdossier moet worden beoordeeld in verband met andere bewijsmiddelen.
Het openbaar ministerie heeft zich geschaard achter de overwegingen van het hof in het Passageproces in de zaak tegen Remmers over de manier waarop in zaken zoals deze naar de waarde van de verklaringen van kroongetuigen moet worden gekeken. De zaak Vandros verschilt daarin niet van de zaak Passage. Ook wat betreft de controverse over verklaringen van La Serpe en Ros met betrekking tot een opdracht tot de moord op [betrokkene 18] (zaaksdossier Oma) heeft het openbaar ministerie verwezen naar de overwegingen van het hof in het Passageproces. Het openbaar ministerie is niet afzonderlijk ingegaan op een aantal aspecten die in het Passageproces ook aan de orde zijn geweest, waar de verdediging naar heeft verwezen. Dat betreft het volgens de verdediging wisselend verklaren door La Serpe over de opdrachtverstrekking in de Baja Beach Club en spanning tussen de verklaringen van Ros en die van De Boer (zaaksdossier Nicht) en Saro en Habes (zaaksdossier Perugia), en ook de in het Passageproces besproken aanwijzingen dat Ros de motor zou hebben bestuurd bij de moord op Van Hout. Het openbaar ministerie schaart zich ook op die punten, zo begrijpt het hof, achter het oordeel van het hof in het Passageproces.
La Serpe
Volgens het openbaar ministerie heeft La Serpe zijn nek uitgestoken door kluisverklaringen af te leggen op een moment dat het openbaar ministerie nog geen begin van een zaak tegen de Passageverdachten had, ook niet tegen La Serpe zelf. Hij wist dat hij, door te verklaren over moorden waarbij hij zelf betrokken was, een jarenlange gevangenisstraf tegemoet zou gaan. Hij heeft zichzelf zwaar belast en in dat kader uitgebreid en volledig over de rol van andere betrokkenen verklaard. Hij wist dat, als hij de stap naar het afleggen van verklaringen zou zetten, niet alleen het openbaar ministerie en de politie maar ook alle later toetsende strafrechters van hem zouden verlangen dat hij alles op tafel zou leggen wat van belang is. Geen getuige wordt zo intensief en van alle kanten bevraagd en getoetst als een kroongetuige. De tientallen keren dat La Serpe vragen heeft moeten beantwoorden, laten dat zien. Met inachtneming van de overwegingen van het hof in het arrest Remmers ziet het openbaar ministerie geen reden om niet af te gaan op de onderdelen van de verklaringen van La Serpe die voor verdachte belastend zijn. Ook heeft het openbaar ministerie gewezen op het motief van La Serpe voor de afspraak om verdachte weg te laten uit zijn kluisverklaringen zoals die aanvankelijk in het Passageproces aan het dossier waren toegevoegd, namelijk de angst van La Serpe voor (de macht van) verdachte.
Het openbaar ministerie heeft in repliek gereageerd op het verweer ten aanzien van de verklaring van La Serpe over ‘Osdorp eerst’ en over de ontmoeting in Naarden-Vesting. Daarbij heeft het openbaar ministerie gewezen op de overwegingen hierover van het hof in het Passageproces en gesteld dat er geen reden is om dit in Vandros anders te zien.
Waar de verklaringen van La Serpe en De Vries tegenover elkaar staan op het punt van de aanwezigheid van De Vries bij een ontmoeting te Naarden-Vesting, acht het openbaar ministerie aannemelijk dat De Vries zich heeft vergist. Dat baseert het openbaar ministerie op de verklaringen van twee medewerkers van het restaurant. Het is niet aannemelijk dat zij zich hebben vergist of enig belang hebben om de waarheid geweld aan te doen. Ook heeft het openbaar ministerie gewezen op de agenda van De Vries en de e-mails van Remmers aan De Vries.
Over de bewoordingen waarin verdachte Remmers bij die ontmoeting in Naarden-Vesting zou hebben verwezen naar Soerel, heeft het openbaar ministerie gesteld dat La Serpe hierover in 2006 wel heeft verklaard, te weten: ‘En Holleeder zei neem contact op met Dino, hij had er genoeg neem contact op met Dino, en dat is wat Holleeder zei’. Voor de tenlastelegging maakt het niet uit; Remmers heeft aan verdachte om een liquidatieklus gevraagd. De relevantie is volgens het openbaar ministerie dat Holleeder aan Remmers heeft laten blijken dat hij op het punt van te plegen moorden samenwerkte met Soerel. Het openbaar ministerie verwijst hiervoor ook naar de overwegingen van het hof in het Passageproces.
Over de huur van de auto bij Auto [betrokkene 17] heeft het openbaar ministerie betoogd dat de rechtbank ten onrechte de lezing van verdachte terzijde heeft geschoven wat betreft het bedrijf waar de auto is gehuurd. Verdachte had gelijk dat het bij Auto [betrokkene 17] was. Het gaat volgens het openbaar ministerie echter niet zozeer om de vraag waar verdachte La Serpe naar toe bracht om een auto voor Remmers op te halen; veel belangrijker is de opmerking van verdachte over Soerel. La Serpe heeft verklaard dat verdachte aan het eind tegen hem zei: ‘Als jullie een nieuwe auto willen, neem dan contact op met Dino’. Het openbaar ministerie zegt geen reden te zien om aan deze verklaring van La Serpe te twijfelen. Daarbij merkt het openbaar ministerie op dat het opvallend is dat de verklaringen van verdachte en La Serpe over de autohuur grotendeels overeenkomen en slechts uiteenlopen op een punt waar verdachte belang heeft om af te wijken: zijn connectie met Soerel. Verder acht het openbaar ministerie van belang dat verdachte bij een nieuwe auto voor Remmers en La Serpe kennelijk onmiddellijk dacht aan Auto [betrokkene 17], waar hij La Serpe diezelfde middag heeft geïntroduceerd en dat zowel verdachte als Soerel daar klant waren, zoals blijkt uit de verklaring van [betrokkene 17]. Ook heeft het openbaar ministerie gewezen op de verklaring van Remmers als getuige in hoger beroep dat de ruimte boven het garagebedrijf ‘een broeinest’ was voor mensen als Zwolsman, Holleeder en ook hijzelf om anderen te ontmoeten en te spreken. De verklaring van Remmers sluit aan bij de verklaringen van verdachte en La Serpe.
Dat La Serpe Remmers heeft horen zeggen dat hij de power van Holleeder achter zich had, is volgens het openbaar ministerie niet vatbaar voor twijfel. Het moment waarop Remmers dat gezegd zou hebben is volgens het openbaar ministerie minder van belang en ook meent het openbaar ministerie dat op dit punt voor de verklaring van La Serpe wél steun kan worden gevonden in de verklaring van Ros.
Het openbaar ministerie acht de verklaring van La Serpe over het verzoek van Remmers om naar café De Hallen te gaan wel bruikbaar voor het bewijs. In repliek heeft het openbaar ministerie erop gewezen dat verdachte een bezoeker was van café De Hallen en dat de afpersing van Houtman zich ten dele in dat café heeft afgespeeld, nota bene ook in aanwezigheid van meerdere personen. Volgens het openbaar ministerie lijkt de verdediging zich een onwaarschijnlijk theater voor te stellen, alsof het ook voor omstanders duidelijk zou hebben kunnen worden dat verdachte daar was in het kader van een moordopdracht op de cafébaas. Maar dat zou overdrijving zijn van wat La Serpe heeft verklaard. Het ging om het enkele aanwijzen van iemand – in de zin van ‘dat is hem’ – en dat is geen vreemde gedachte.
Het openbaar ministerie is het niet eens met de stelling van de verdediging dat het (nadere) verhoor van La Serpe nauwelijks heeft kunnen plaatsvinden doordat hij pas in 2018 in Vandros kon worden gehoord. Ook toen konden immers alle vragen aan La Serpe worden gesteld. Het enkele feit dat het in 2018 ging om gebeurtenissen van vele jaren eerder, heeft hooguit meegebracht dat de getuige zich op onderdelen iets niet meer scherp kon herinneren, maar dat maakt zijn verklaringen niet zonder meer minder betrouwbaar. Het openbaar ministerie heeft in dat verband verwezen naar de overwegingen van het hof in het Passageproces. La Serpe is eerder over die gebeurtenissen al tientallen keren in het Passageproces is ondervraagd.
Ros
Voor Ros geldt volgens het openbaar ministerie dat hij wellicht meer dan La Serpe puur door eigenbelang bewogen is, omdat hij tot in het hoger beroep van het Passageproces heeft gewacht voordat hij kroongetuige werd en belastende verklaringen ging afleggen. Ros heeft daarmee de schijn gewekt dat het hem uitsluitend om strafkorting te doen was. Daarmee is echter niet gegeven dat zijn verklaringen dus minder betrouwbaar zijn. Net als bij La Serpe geldt bij Ros dat zijn verklaringen op de relevante punten voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Hij is in hoger beroep nader gehoord, heeft verklaard dat zijn eerdere verklaringen naar waarheid zijn afgelegd, en heeft naar vermogen antwoord gegeven op aanvullende vragen.
Verder heeft het openbaar ministerie erop gewezen dat de rechtbank bij het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van Ros heeft betrokken wat in het onderzoek Vandros bekend is geworden over de bestuurder van de motor die bij de moord op Van Hout is gebruikt, in het bijzonder in een door Astrid Holleeder opgenomen gesprek met verdachte. Over het televisieoptreden van mr. Plasman, waarop door de verdediging is gewezen, heeft het openbaar ministerie gesteld dat nergens in het fragment is te horen over welke verklaring van welke kroongetuige dat gaat. Volgens het openbaar ministerie is de uitlating van de verdediging dan ook speculatief dat dit zou gaan over de verklaring van Ros dat hij de motor niet heeft bestuurd bij de moord op Van Hout.
2.5.3
Oordeel hof
De verdediging heeft inhoudelijke kanttekeningen geplaatst bij de verklaringen van La Serpe en Ros. Net zoals bij de rechtmatigheid van de afspraken met deze kroongetuigen, is het bijzonder dat veel van die inhoudelijke aspecten zijn voorgelegd aan het hof dat heeft geoordeeld in het Passageproces. Voor een belangrijk deel heeft de verdediging geen nieuwe of specifiek op de zaak tegen verdachte betrekking hebbende argumenten aangevoerd. Dat betreft de volgende thema’s:
- het wisselend verklaren door La Serpe over de verstrekking van moordopdrachten in de Baja Beach Club;
- de tegenstelling tussen Ros en La Serpe over een opdracht voor een moord op [betrokkene 18] (zaaksdossier Oma);
- de spanning tussen de verklaringen van Ros en de verklaringen van De Boer over een opdracht voor een moord op Önder (zaaksdossier Nicht);
- de spanning tussen de verklaringen van Ros en de verklaringen van Saro en Habes en de mogelijke aanwezigheid van Ros op de plaats delict bij de moord op Van der Bijl volgens de verklaring van getuige [betrokkene 19] (zaaksdossier Perugia);
- de aanwijzingen dat Ros tijdens de moord op Van Hout de motor zou hebben bestuurd die daarbij gebruikt is.
Hieronder wordt, vanwege deze bijzonderheid eerst het oordeel weergegeven van het hof Amsterdam in het Passageproces, over deze thema’s die de verdediging naar voren heeft gebracht. Vervolgens zal daarop door dit hof worden ingegaan en zullen nieuwe elementen en punten worden besproken die specifiek relevant zijn voor de zaak tegen verdachte. Vanzelfsprekend heeft het hof bij zijn beoordeling steeds oog voor het verschil in positie van verdachte ten opzichte van de kroongetuigen in vergelijking met Soerel en Remmers. De kroongetuigen hebben inderdaad weinig verklaard over contacten die zij zelf met verdachte hadden.
2.5.3.1 Oordeel hof in Passageproces
De onderdelen van het arrest van het hof Amsterdam in het Passageproces tegen Remmers die voor de beoordeling relevant zijn, zijn onder (b.) weergegeven in bijlage 3 bij dit arrest.
2.5.3.2 (On)betrouwbaarheid kroongetuigen algemeen
Taak en taakopvatting hof
Uit artikel 360, tweede en vierde lid, Sv volgt dat het hof het gebruik voor het bewijs van de verklaring van een kroongetuige nader moet motiveren. Dit betekent dat het hof moet laten blijken zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht. Die wettelijke plicht maakt dat het hof uitdrukkelijk aandacht behoort te besteden aan kwesties die vragen oproepen over de betrouwbaarheid van (de verklaring van) een kroongetuige. Daarvoor is niet doorslaggevend of daarover een verweer is gevoerd. Ook ambtshalve zal het hof dergelijke kwesties onderzoeken en daarover oordelen. Dat in deze zaak het betrouwbaarheidsverweer niet op dezelfde wijze is gevoerd als in het Passageproces, neemt niet weg dat de kwesties die in dat proces aan de orde zijn geweest en waar de verdediging naar verwezen heeft, ook van dit hof nauwgezette aandacht vereisen, voor zover die kwesties twijfel kunnen wekken aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuigen La Serpe en Ros.
Het hof heeft nauwgezet de verklaringen van de kroongetuigen onderzocht om zo te zorgen voor een eerlijk proces waar verdachte recht op heeft, en om te voorkomen dat hij op grond van valse beschuldigingen veroordeeld zou kunnen worden. Het hof heeft onderzoek naar deze verklaringen gedaan in het algemeen, maar in het bijzonder ook waar deze belastend zijn voor verdachte. De intensiteit van dat onderzoek is niet minder geweest doordat de verdediging niet heeft betoogd dat de verklaringen van de kroongetuigen per definitie over de gehele linie onbetrouwbaar zijn. Ook heeft dat niet afgedaan aan het uitgangspunt dat de verklaringen van La Serpe en Ros alleen voor het bewijs tegen verdachte gebruikt mogen worden indien zij steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Deze taakopvatting doet naar het oordeel van het hof recht aan de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, waaronder in het bijzonder de aard van de betrokken kroongetuigen (beiden zijn onherroepelijk veroordeeld voor betrokkenheid bij levensdelicten), de inhoud van hun verklaringen (over de betrokkenheid van verdachte bij levensdelicten) en aan wat er voor verdachte op het spel staat (het openbaar ministerie vordert oplegging van een levenslange gevangenisstraf).
Vormgeving betrouwbaarheidsonderzoek
Aan de kroongetuigen is bij het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst duidelijk gemaakt dat zij de waarheid moeten spreken. Als zou blijken dat zij dat niet deden, verviel de overeenkomst.174.Voor de kroongetuigen stond daarmee van het begin af aan alles op het spel. Vanwege de aard van de criminaliteit waarover zij verklaarden en de belastende verklaringen die zij over (zichzelf en) anderen aflegden, moesten zij vrezen voor hun leven bij het wegvallen van de kroongetuigenovereenkomst en in het verlengde daarvan de beschermingsmaatregelen. Zij hebben verklaard over een aantal personen waarvan inmiddels onherroepelijk vast is komen te staan dat zij betrokken waren bij moorden.De eerste belangrijke toets van de betrouwbaarheid van de kroongetuigen vond plaats bij de beoordeling op basis van de kluisverklaringen die door hen waren afgelegd, eerst door politieambtenaren en leden van het openbaar ministerie en vervolgens door de rechter-commissaris in het verband van de toetsing van de voorgenomen overeenkomsten met de kroongetuigen.
Vervolgens zijn de kroongetuigen in het Passageproces en het huidige strafproces dat daarop volgde tientallen malen verhoord door politieambtenaren, door leden van het openbaar ministerie en – meestal in aanwezigheid en met een actieve inbreng van de verdediging – door rechters-commissarissen, door de leden van de rechtbank en door het hof. In het onderhavige hoger beroep kon alleen La Serpe niet opnieuw gehoord worden.
Deze reeks verhoren begon voor La Serpe met zijn kluisverklaringen in 2006 en duurde tot in 2018 toen zijn laatste verhoor bij de rechtbank in dit strafproces plaatsvond. Ros begon met het afleggen van zijn kluisverklaringen in 2014 en werd voor het laatst in 2021 in de zaak tegen verdachte door dit hof ter terechtzitting gehoord. Al deze verhoren hebben tezamen geresulteerd in duizenden bladzijden aan verklaringen.
Naar de betrouwbaarheid van de kroongetuigen en hun verklaringen is ook naast en in samenhang met de herhaalde verhoren van de kroongetuigen zeer intensief onderzoek gedaan, eerst in het Passageproces en vervolgens in het onderhavige proces. Daarbij kan gewezen worden op de vele nadere onderzoekshandelingen die in dit verband zijn verricht, zoals verificatieonderzoeken, verhoren van andere getuigen, toevoeging aan het dossier van aanvullende processen-verbaal en processen-verbaal met zogenoemde ‘verbatim-uitwerkingen’ van de vragen die aan de kroongetuigen zijn gesteld en de antwoorden die daarop zijn gegeven. In nadere verhoren van de kroongetuigen zijn zij geconfronteerd met de vragen die de resultaten van deze onderzoekshandelingen opriepen. Ook is veel en telkens opnieuw door andere betrokkenen, met soms een andere invalshoek, doorgevraagd naar aanleiding van eerder afgelegde verklaringen.
Het onderzoek was niet alleen gericht op het in detail nagaan of het kan kloppen wat de kroongetuigen inhoudelijk hebben verklaard en of er feiten of omstandigheden zijn die twijfel oproepen aan hun verklaringen, dan wel daaraan steun bieden. Het onderzoek heeft zich in veel ruimere zin uitgestrekt over het waarheidsgehalte van hun verklaringen. Ook was dat onderzoek gericht op de vraag of er voor hen motieven bestonden om valse verklaringen af te leggen, waarbij ook veel aandacht is besteed aan het totale pakket aan mogelijke voordelen dat La Serpe en Ros hebben gekregen in ruil voor hun optreden als kroongetuigen.
In elke fase van de strafprocessen Passage en Vandros heeft bij dit betrouwbaarheidsonderzoek de verdediging (van verschillende verdachten) de gelegenheid gekregen en genomen om een prominente rol te spelen. Veel van haar onderzoekswensen zijn ingewilligd en hebben tot resultaten geleid die in het vervolg van het onderzoek en in de beoordeling zijn betrokken. In zoverre kon in de onderhavige zaak worden voortgebouwd op het onderzoek dat in het Passageproces is verricht, maar ook in het Vandrosproces hebben nog nadere getuigenverhoren en onderzoekshandelingen plaatsgevonden.
De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, zoals ook de verdediging van de verdachten in het Passageproces dat heeft kunnen doen. La Serpe en Ros zijn in het Vandrosproces op verschillende dagen ter terechtzitting van de rechtbank gehoord en Ros is vervolgens ook nog ter terechtzitting van het hof gehoord. Bij deze verhoren is de verdediging de gelegenheid geboden al haar vragen te stellen, afgezien van vragen over de beschermingsmaatregelen. Bij de verhoren van La Serpe en Ros tijdens dit proces zijn hen vragen gesteld naar aanleiding van hun eigen eerder afgelegde verklaringen en verklaringen van anderen en zijn zij met onderzoeksresultaten geconfronteerd en naar aanleiding daarvan bevraagd. Het is niet gelukt om ook een verhoor van La Serpe ter terechtzitting in hoger beroep mogelijk te maken, ondanks dat het openbaar ministerie daarvoor alle in redelijkheid te verwachten inspanningen heeft gedaan. Het openbaar ministerie heeft gezocht naar getuige La Serpe via de mogelijkheden die hem ter beschikking staan, zoals daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting verslag is gedaan. Deze inspanningen zijn tot voor kort vruchteloos gebleven.
Per e-mail van 1 juni 2022 heeft de landelijk officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen mr. [officier van justitie 1] het hof laten weten dat er inmiddels wel contact is geweest met La Serpe die te kennen heeft gegeven dat hij niet bereid is om wederom als getuige te verschijnen. Omdat het openbaar ministerie geen contactgegevens heeft, is het niet mogelijk opnieuw contact met de getuige te krijgen. Het openbaar ministerie ziet geen mogelijkheden om deze getuige te doen verschijnen en hem te forceren om mee te werken aan een getuigenverhoor.
Het hof ziet gelet op de inhoud van dit bericht geen mogelijkheden om La Serpe alsnog binnen aanvaardbare termijn als getuige te kunnen horen. De verdediging heeft naar aanleiding van dit bericht daartoe ook geen nadere verzoeken gedaan.
Dat La Serpe door het hof niet gehoord kan worden, brengt niet mee dat de verklaringen van La Serpe ontoetsbaar zijn, zoals de verdediging heeft gesteld en waarbij de verdediging zich ook heeft beklaagd over het late moment waarop La Serpe in deze zaak door de verdediging ondervraagd kon worden en toen al veel vergeten was, terwijl andere herinneringen in graniet gebeiteld leken. La Serpe heeft in zijn verhoor bij de rechtbank van oktober 2018 weliswaar verklaard sommige dingen door tijdsverloop niet meer te weten, daar tegenover staat dat La Serpe – zeven jaar eerder – in het Passageonderzoek vele malen indringend is gehoord, ook over de onderdelen van zijn verklaringen die juist voor de zaak tegen verdachte het meest relevant zijn, zoals zijn verklaring over de ‘power van Holleeder’ of over het ‘Osdorp eerst-moment’. Daarbij is ook van belang dat op grond van het onderzoek in het Passageproces en het onderzoek in deze zaak inmiddels een compleet beeld is verkregen van de (verbatim) inhoud van de belangrijke kluisverklaringen van La Serpe, inclusief de delen die op basis van de weglatingsafspraak aanvankelijk ontbraken. De betrouwbaarheidstoetsing kent in dat opzicht geen hindernissen meer. Van die verhoren heeft de verdediging, net als het openbaar ministerie en het hof, kennis genomen. Daarmee is het nadeel dat de verdediging pas laat vragen heeft kunnen stellen, in belangrijke mate verdwenen. De verdediging stelt dat het nadeel voor verdachte ook eruit blijkt dat La Serpe in oktober 2018 standvastig eerdere verklaringen bleef herhalen, niet omdat hij zich de gebeurtenissen herinnerde, maar omdat hij daarover al zo vaak had verklaard. Dit is een stelling van de verdediging die het hof niet onderschrijft; een getuige kan een verklaring ook herhalen omdat de getuige zich de gebeurtenissen herinnert. Het hof zal bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van La Serpe wel rekening houden met de mogelijkheid dat onderdelen van deze verklaringen in de loop der tijd een eigen leven zijn gaan leiden. Door het hof zullen verklaringen van La Serpe alleen voor het bewijs worden gebruikt waarvan het hof de betrouwbaarheid kan vaststellen, bijvoorbeeld aan de hand van de steun die daarvoor is te vinden in van die verklaringen onafhankelijke bron.
In het Passageproces heeft de verdediging alle ruimte gekregen om verweer te voeren. Deze verweren zijn door de rechtbank en het hof in dat proces beoordeeld en inhoudelijk gemotiveerd beantwoord. Van dat voorwerk hebben de procespartijen in de onderhavige zaak kunnen profiteren.
Ook in de onderhavige zaak heeft de verdediging alles tegen de verklaringen van de kroongetuigen in kunnen brengen wat aan de betrouwbaarheid daarvan twijfel zou kunnen wekken.
Dit alles heeft tot resultaat dat in deze zaak de verklaringen van de kroongetuigen konden worden onderzocht in verband met hun eigen eerdere verklaringen, verklaringen van anderen en andere onderzoeksresultaten en dat, waar dit onderzoek vragen opriep, de kroongetuigen daarover – ook door de verdediging – konden worden bevraagd. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de kroongetuigen is niet beperkt gebleven tot de onderdelen van hun verklaringen die voor verdachte belastend zijn, maar heeft een veel ruimer terrein bestreken. Het onderzoek door dit hof heeft zich bijvoorbeeld ook uitgestrekt over de onderwerpen die in het Passageproces aan de orde zijn geweest en waar de verdediging alleen in algemene zin naar heeft verwezen. Ook de motieven van La Serpe en Ros om te gaan verklaren zijn op deze manier uitvoerig onderwerp van onderzoek geweest. Dat La Serpe bij zijn verhoor door de rechtbank in oktober 2018 sommige dingen niet meer wist en hij in hoger beroep niet opnieuw kon worden gehoord, ontneemt aan dit onderzoek niet zijn waarde. Het al met al uiterst omvangrijke en intensieve onderzoek biedt een toereikende basis om de betrouwbaarheid van de kroongetuigen en hun verklaringen te kunnen beoordelen.
Bekende risico’s en ook in Passage besproken thema’s
Het hof is zich bewust van de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van kroongetuigen, zoals deze door het EHRM ook onder woorden zijn gebracht. Dergelijke verklaringen zijn vatbaar voor manipulatie en uiteenlopende motieven kunnen afbreuk doen aan het waarheidsgehalte van verklaringen van kroongetuigen. In het algemeen kan daarbij worden gedacht aan persoonlijke wraakmotieven of aan het beperkt houden van de eigen rol bij gepleegde strafbare feiten door in strijd met de waarheid een ander een zwaardere rol in de schoenen te schuiven. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat een van deze potentiële redenen voor kroongetuigen om vals over verdachte te verklaren, aan de orde is. De kroongetuigen hebben zich niet in een positie bevonden waarin hun eigen rol kleiner kon worden gemaakt, door juist de rol van verdachte zwaarder voor te spiegelen. Van persoonlijke wraakmotieven tegenover verdachte is evenmin iets gebleken.
Opvallend in dit verband is dat La Serpe juist heeft willen voorkomen dat hetgeen hij over verdachte kon verklaren, op enige wijze naar buiten zou komen. La Serpe wilde juist niet dat zijn verklaringen over verdachte bekend werden. Om die reden heeft hij een afspraak met het openbaar ministerie gemaakt over de ‘Holleeder-weglatingen’. De gedeelten over verdachte werden niet opgenomen in de verklaringen die aanvankelijk openbaar werden gemaakt in het Passageproces. Die afspraak en de wens om niet belastend over verdachte te hoeven verklaren, wijzen er juist op dat La Serpe niet als strategie voerde dat hij zijn eigen rol kleiner maakte door de rol van verdachte groter te maken. Ook wijst deze afspraak er op dat hij niet is gaan verklaren om wraak op verdachte te nemen.
Dat betekent dat als meest reële risico’s, waarmee het hof bij de beoordeling rekening moet houden, overblijven dat de kroongetuigen:- zich vergissen;- belangrijke zaken vergeten of onzorgvuldig zijn, of- belastend over verdachte verklaren om zich zo te verzekeren van de voordelen van de kroongetuigenovereenkomst en de beschermingsmaatregelen.
Voor de kluisverklaringen die La Serpe heeft afgelegd en waarvoor de Holleeder-weglatingenafspraak gold, lijkt ook dat laatste risico nauwelijks aanwezig. La Serpe hoefde immers juist níet te verklaren over Holleeder om zich toch verzekerd te weten van de kroongetuigenovereenkomst.
De stelling van de verdediging dat La Serpe in een later stadium extra belastend en leugenachtig over verdachte is gaan verklaren om de onderhandelingen over zijn getuigenbeschermingsafspraken vlot te trekken zal hierna aan de orde komen in paragraaf 2.5.3.3 bij de bespreking van de ‘Osdorp-eerst’-verklaring.
Voor de verklaringen van Ros lijkt het risico ook beperkt dat door hem manipulatief leugenachtig belastend over verdachte is verklaard om zo in aanmerking te kunnen komen voor een kroongetuigenovereenkomst en getuigenbescherming. De verklaringen van Ros gaan niet in de kern over beschuldigingen aan het adres van verdachte. De verklaringen van Ros zijn veel directer en in sterkere mate belastend voor onder anderen Soerel en Remmers. Dat zegt niet alles, maar het hof beschouwt dit wel als een aanwijzing dat Ros zijn verklaring over verdachte niet als troef heeft ingezet om daarmee de voordelen te krijgen van een kroongetuigeovereenkomst. Zou Ros het valselijk verklaren over verdachte als troef hebben willen gebruiken, dan had het voor de hand gelegen dat Ros verdachte veel directer en in sterkere mate in zijn verklaringen had beschuldigd.
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de thema’s die ook in het Passageonderzoek zijn besproken en die raken aan de betrouwbaarheid van de door de kroongetuigen afgelegde verklaringen. Het hof is gekomen tot eigen oordelen. Deze oordelen komen overeen met de oordelen van het hof in het Passageproces, zoals hiervoor in paragraaf 2.5.3.1 bedoeld. Het is niet zinvol om deze oordelen en overwegingen opnieuw in detail in dit arrest in eigen bewoordingen op te schrijven. Om die reden verwijst het hof naar de overwegingen in dat arrest zoals opgenomen in bijlage 3. Die overwegingen worden hier herhaald en ingelast.
Het hof is dus van oordeel, kort samengevat, dat in die kwesties geen aanleiding wordt gevonden om de verklaringen van La Serpe of Ros integraal, wegens de onbetrouwbaarheid van de getuigen als persoon of wat betreft hun verklaringen in het algemeen, als onbruikbaar ter zijde te schuiven. Meer in het bijzonder betreft dit de kwesties die in paragraaf 2.5.2.3 kort zijn omschreven (moordopdrachten Baja Beach Club, zaaksdossier Oma, zaaksdossier Nicht, zaaksdossier Perugia en motorbestuurder Viool).
Uit dit oordeel van het hof vloeit ook voort dat de basis voor het (deels gezonde) wantrouwen waarmee de verklaringen van de kroongetuigen door dit hof tegemoet worden getreden, aanmerkelijk minder breed is dan waarvan de verdediging wenst uit te gaan. Dat is van belang bij de hiernavolgende nadere beoordeling van verklaringen van La Serpe en Ros die in het bijzonder relevant zijn met het oog op de tenlastelegging in de onderhavige zaak. Er zou bij het hof nog veel meer aarzeling hebben bestaan om die verklaringen betrouwbaar te oordelen, als de verdediging gelijk zou hebben gehad in haar opvatting over de eerder genoemde kwesties.
De verdediging legt de lat voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuigen te hoog als zij eist dat elke spanning tussen verklaringen van de kroongetuigen onderling en de kroongetuigen en anderen uiteindelijk zou moeten verdwijnen. Getuigen kunnen de betreffende gebeurtenissen immers verschillend hebben beleefd en ook kan de accuraatheid van de herinnering daaraan vele jaren daarna verschillen. Daarnaast kunnen eigen belangen, die bij alle betrokken getuigen een rol kunnen spelen, eraan bijdragen dat zij niet overeenstemmend verklaren, maar kiezen voor een reproductie van de feitelijke gebeurtenissen die henzelf in het minst kwade daglicht plaatst. Mede daarom vertrouwt het hof ook niet blindelings op wat de kroongetuigen verklaren. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de kwesties waar deze spanning niet is opgeheven, los staan van de beschuldigingen tegen verdachte, afgezien van de controverse tussen La Serpe en De Vries over de ontmoeting te Naarden-Vesting. Er bestaat voor het overige geen verband tussen de verklaringen die de kroongetuigen over deze kwesties hebben afgelegd en hun verklaringen over de betrokkenheid van verdachte bij de feiten die aan hem ten laste zijn gelegd. Ook daarom brengt de spanning tussen de verklaringen van de kroongetuigen onderling en die van Ros met Saro en Habes en Alex de Boer, op zichzelf niet mee dat de verklaringen van de kroongetuigen over de betrokkenheid van verdachte bij strafbare feiten niet bruikbaar zijn. Die verklaringen zullen op hun eigen kwaliteit en waarde worden beoordeeld, met de behoedzaamheid en het voorbehoud dat er steunbewijs is, zoals die door het hof al zijn genoemd. Met het voorgaande en de hiervoor herhaalde overwegingen van het hof in het Passageproces over deze kwesties is ook antwoord gegeven op de vraag van de verdediging hoe het kan dat La Serpe aan de ene kant een betrouwbare getuige zou kunnen worden gevonden, terwijl hij aan de andere kant Ros compleet verkeerd zou hebben begrepen waar het om moordopdrachten zou gaan (zaaksdossier Oma). Een van hen heeft in dat zaaksdossier niet volledig naar waarheid verklaard, maar die kwestie staat los van de feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd en het doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om hun verklaringen over die feiten op betrouwbaarheid te toetsen.
Hierna zal het hof dus beoordelen welke betekenis aan de verklaringen van de kroongetuigen moet worden toegekend waar zij belastend over verdachte verklaren. Bij elk van de beide kroongetuigen zal aandacht worden besteed aan een aantal kwesties die verband houden met de beschuldigingen waartegen verdachte zich moet verweren.
2.5.3.3 La Serpe over verdachte
‘Dezelfde info een andere inhoud geven’
De overstap van La Serpe van een misdadiger die betrokken was bij het voorbereiden en uitvoeren van moorden, naar een kroongetuige die tegenover politie en justitie volledige openheid van zaken moest geven over zijn eigen handelen en dat van anderen, is een proces geweest waarin bij hem het vertrouwen in politie en justitie heeft moeten groeien, zoals La Serpe zelf heeft verklaard. In deze beginfase, tijdens het afleggen van zijn kluisverklaringen van 11 september 2006 tot en met 2 november 2006, heeft de aarzeling bij La Serpe hem ertoe gebracht om te proberen niet alle schepen achter zich te verbranden. La Serpe heeft aanvankelijk geprobeerd om tactisch om te gaan met zijn verklaringen en had daarvoor zogenoemde ‘zekerheidjes’ ingebouwd, een variant van gebeurtenissen die hij eventueel zou kunnen gebruiken om zichzelf vrij te pleiten. Daarnaast had hij de afspraak gemaakt over de ‘Holleeder-weglatingen’ die hiervoor al aan de orde zijn gekomen. Aanvankelijk heeft La Serpe in zijn kluisverklaringen ook niet verklaard over zijn eigen rol bij de moord op Houtman. Dat deed hij voor het eerst op 2 november 2006. Veel van de vragen over de wijze waarop La Serpe heeft verklaard, zijn opgehelderd of niet van belang voor de belastende verklaringen van La Serpe over verdachte. Een uitzondering daarop vormt het volgende.
Op 22 november 2006 heeft La Serpe in een gesprek met officier van justitie mr. De Haas iets recht willen zetten uit zijn verklaring van 12 september 2006. Op 12 september 2006 had La Serpe verklaard over zijn wetenschap van de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Van Hout. La Serpe zei tegen mr. De Haas dat hij in zijn verklaring van 12 september 2006 in dit verband op een bepaald punt ‘dezelfde informatie een andere vorm heeft gegeven’. Dat klinkt uiterst dubieus. Tegelijkertijd moet die mededeling worden gezien in verband met de twijfel en onzekerheid waarin La Serpe zich bevond bij het afleggen van zijn eerste kluisverklaringen. Die twijfel en onzekerheid zijn begrijpelijk. En nog belangrijker, op 22 november 2006 heeft La Serpe recht willen zetten wat hij eerder niet correct heeft verklaard. In dit verband is van belang om precies vast te stellen wát La Serpe recht wilde zetten; op welk punt heeft hij dezelfde informatie een andere vorm gegeven? Dat is niet meteen helder geworden.
Nadat in het Passageproces de afspraak over de Holleeder-weglatingen bekend was geworden en La Serpe daaraan niet langer vasthield, is door mr. De Haas op 10 oktober 2011 een proces-verbaal opgemaakt over het gesprek van 22 november 2006 met La Serpe.175.Dat proces-verbaal van mr. De Haas houdt onder meer in:
“In het overleg op 22 november 2006 vertelde La Serpe dat hij tijdens het oriënterend gesprek op 12 september 2006 in strijd met de waarheid had aangegeven dat hij wetenschap zou hebben over de betrokkenheid van Holleeder bij de liquidatie van Cor van Hout.
Op 12 september 2006 had La Serpe tegenover de CIE rechercheurs aangegeven dat hij van Jesse had gehoord dat Jesse van Holleeder een aanbod had gekregen om Cor van Hout te liquideren voor 500.000. La Serpe vertelde verder dat hij gehoord had dat Jesse van iemand een aanbod had gekregen om Holleeder te liquideren voor 1 miljoen, maar dat Jesse daarop naar Holleeder toe zou zijn gegaan en aldus het contact tussen Jesse en Holleeder zou zijn ontstaan. Voorts vertelde La Serpe op 12 september 2006 dat Jesse van Ali had gehoord dat Willem Holleeder op enig moment zou hebben aangegeven dat Van der Bijl prioriteit had.
In het overleg op 22 november 2006 vertelde La Serpe dat hij in september 2006 in strijd met de waarheid de liquidatie Cor van Hout had benoemd in relatie tot Holleeder omdat hij volgens eigen zeggen toen nog niet in staat was om over de liquidatie van Houtman te verklaren. La Serpe verklaarde dat datgene wat hij over Willem Holleeder had verklaard in relatie tot de liquidatie op Van der Bijl en Houtman volledig naar waarheid was.”
Dit proces-verbaal kan zo worden gelezen dat La Serpe alles heeft willen intrekken wat hij op12 september 2006 heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Van Hout. Maar die lezing is moeilijk te rijmen met de latere verklaringen van La Serpe, waarin hij consequent is gebleven bij de meeste elementen van zijn verklaring over de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Van Hout, waaronder ook zijn verklaring over hetgeen hij bij een ontmoeting op Schiphol van Remmers heeft gehoord.176.
In dit verband is van betekenis het verhoor van La Serpe ter terechtzitting van 25 oktober 2011 in het Passageproces bij de rechtbank, met daarin kort opeenvolgend de onderstaande passages:177.
(1) “Aan de hand van de volgende feiten heb ik de volledige overtuiging gekregen dat Willem Holleeder achter de moord op Cor van Hout zit. Aan de hand van het aanbod van 500.000 dat Jesse heeft gekregen om Cor van Hout dood te schieten, aan ‘de power van Holleeder achter mij’, het feit dat hij refereerde aan de helmen toen wij in de auto zaten met Fred Ros, het feit dat [betrokkene 20]tegen mij zei: ‘Ze hadden toch helmen op’, en waarbij zij in ieder geval over Jesse sprak, aan het feit dat ik met Jesse wegreed van Holleeder en dat Holleeder tegen mij had gezegd: ‘Je kan het beter niet met Peter R. de Vries over Cor hebben’, en dat ik zei tegen Jesse: ‘Wat een rat dat hij zijn eigen vriend dood heeft laten schieten’, en dat Jessie toen zei: ‘Het waren allang geen vrienden meer.’ Aan de hand van die voorbeelden heb ik de overtuiging gekregen dat Willem Holleeder achter de moord van Cor van Hout zit.
Dat neemt niet weg dat ik in het begin, toen ik de CIE amper kende, veel heb afgetast. Praten met de politie is voor mij iets heel vreemds. Ik vroeg mij af of ik wel iets kon verklaren zonder dat het tegen mij gebruikt zou worden. Ik heb daar in het begin van mijn verklaringen veel over gesproken, over de ‘zekerheidjes’. Het vertrouwen in mijn gesprekspartners is heel langzaam gegroeid. Met dat in mijn achterhoofd heb ik mijn CIE-ers getest. Ik weet niet meer precies met wat, maar in ieder geval niet met die 500.000 want dat is absoluut gebeurd op Schiphol.
Ik weet niet meer precies op welke manier ik dat heb gedaan. Ik heb dat in ieder geval gedaan om te kijken of zij te goeder trouw waren, of zij iets van mij wilden en op welke wijze wij met elkaar zouden gaan communiceren. In die context is dat verteld. En daarom heb ik later, op 22 november geloof ik, toen ik wel aan het praten ben gegaan en mijn verklaringen heb afgelegd, verteld dat ik iets over Holleeder had verteld wat niet klopte.”
(2) “U houdt mij voor dat ik op 12 september 2006 zou hebben verklaard tegenover de CIE dat Jesse van Holleeder het aanbod had gekregen om Cor van Hout te liquideren.
Dat klopt absoluut niet. Ik weet niet hoe dat bij De Haas tot stand is gekomen. Ik heb niet tegen De Haas gezegd dat ik heb gehoord van Jesse dat hij 500.000 voor Cor van Hout kreeg, maar dat is niet waar. Dat heb ik niet gezegd. Als dat zo begrepen is, dan is dat verkeerd begrepen.”
(3) “Inhoudelijk weet ik niet meer wat ik op 12 september tegen de CIE heb gezegd. Ik kan mij wel herinneren dat ik later iets heb teruggetrokken, ik weet niet of dat op 22 november was. Toen heb ik gezegd van: ‘Hé luister, dat klopte niet.’ De reden die heb ik net proberen uit te leggen. (…) U leest de een na laatste alinea voor van pagina 2 van het proces-verbaal van De Haas tot en met de zin: ‘Voorts vertelde La Serpe op 12 september 2006 dat Jesse van Ali had gehoord dat Willem Holleeder op enig moment zou hebben aangegeven dat Van der Bijl prioriteit had.’ (…)
Alles wat hier staat klopt als een bus. Hetgeen ik heb teruggetrokken staat hier niet bij. Ik weet alleen niet meer wat ik heb teruggetrokken.
Ik hoor u zeggen dat ik heb teruggetrokken wat u zojuist heeft voorgelezen.
Dat is absoluut niet waar. Alles wat ik heb verklaard, ook deze drie zaken, zijn absoluut gebeurd.
U vraagt mij of het aanbodverhaal van 500.000 is gebeurd. Ja, dat klopt, dat was het Schipholverhaal. Het verhaal van ‘de power van Holleeder achter mij’ klopt ook.”
(4) “U vraagt mij of ik er ook achter sta dat het aanbod van Holleeder kwam.
Dat heb ik nooit verteld in mijn verklaring. Dat is mijn indruk.
U houdt mij voor dat dat in het proces-verbaal van De Haas staat.
Ik weet niet wat hij geïnterpreteerd heeft. Ik heb op zitting uitgebreid over Schiphol verklaard en toen heb ik ook gezegd: ‘Ik ben er niet bij geweest dat Holleeder die opdracht gaf, ik had alleen de indruk en de overtuiging dat dat van Holleeder kwam.’
U houdt mij voor dat het erom gaat dat in het proces-verbaal van De Haas staat dat ik zou hebben gezegd dat het aanbod van Holleeder kwam.
Ik kan mij dat niet herinneren dat ik dat op deze manier heb verteld, wellicht ben ik te stellig geweest.”
(5) “U houdt mij voor dat is terug te lezen in het proces-verbaal van De Haas dat ik dat heb gezegd op 12 september 2006 en dat ik dat heb teruggenomen op 22 november 2006. Ik denk dat er een verwarring is ontstaan, want alles wat hier staat is absoluut gebeurd. Ik weet dat ik iets heb teruggenomen, ik weet alleen niet meer wat dat was.”
De verdediging heeft in het pleidooi bij de rechtbank gewezen op passage (2) en (4) om de inconsistentie van La Serpe aan te tonen. Een precieze duiding van deze passages blijft lastig: mogelijk is in het zakelijk weergeven van de verklaring van La Serpe iets relevants weggevallen, mogelijk reageert La Serpe op de suggestie van de letterlijke bewoordingen waarin iets zou zijn gezegd, mogelijk hebben de betrokkenen ter terechtzitting elkaar niet direct goed begrepen. Wat daar verder ook de reden van is, gelet op hetgeen aan deze passages voorafgaat en hetgeen erop volgt, is wel duidelijk dat La Serpe niet alles heeft willen intrekken wat hij op 12 september 2006 heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Van Hout. La Serpe blijft ook in dit verhoor bij de kern van wat hij op 12 september 2006 al heeft verklaard, maakt duidelijk dat mr. De Haas hem verkeerd heeft begrepen, maar verklaart ook dat mr. De Haas in zijn proces-verbaal van 11 oktober 2011 niet heeft genoemd wát La Serpe op 22 november 2006 heeft willen intrekken.
Inmiddels is wel te reconstrueren wat La Serpe op 22 november 2006 heeft willen corrigeren uit zijn verklaring van 12 september 2006. Het gaat om de onderstreepte zinnen uit de hiernavolgende onderdelen van de verklaring van La Serpe. Het zijn onderdelen uit de woordelijke uitwerking van zijn verklaring van 12 september 2006:178.
“G: Met een balkje voor mijn ogen. Dus ik zeg zo tegen Jesse: ‘Luister eens ... dat ga ik niet doen. Hoe kun je het in je hoofd halen.’ Snap je ? ...Je gaat toch niet verwachten dat ik met mijn kop op de camera ga? ... Dus hij heb heleboel dingen gezegd om te kijken, om mij over te halen zeg maar weetje wel en Willem heb ook nog wel wat gezegd dus ehh ... maar voor mij was dat not done. Laat ik het zo zeggen. Dus wat heb ik gedaan .... Ik maakte een opmerking, maar ze willen over Cor praten. Omdat ik wist dat Willem achter Cor zat. Dat wist ik van Jes.
G: Ze willen over Cor praten. En toen maakte Willem eerst de opmerking: ‘Luister je moet niet over Cor praten met Peter’ want als ehh ... Peter. .. ik zal het letterlijk terughalen. ‘Als Peter weet dat dat van mij afkomt zijn wij geen vrienden meer’ en toen kwam Jes ertussen en die zei: ‘Je weet toch dat Peter en Cor vrienden waren?’ Toen zei ik: ‘Ja, ja, ja’. En toen kwam Peter er aan rijden en toen vroeg Willem aan mij of ik Peter op wilde halen.”
Verderop in dit verhoor van 12 september 2006 heeft La Serpe nog eens herhaald:
“Volgens mij zei ie: ‘Als die weet dat dat van mij afkomt’.”179.
Volgens deze onderstreepte zinnen zou La Serpe rechtstreeks uit de mond van verdachte hebben gehoord dat verdachte achter de moord op Van Hout zat. Dat hij dat uit de mond van verdachte heeft gehoord, heeft La Serpe in latere verklaringen niet herhaald. Dit specifieke aspect is wat La Serpe op 22 november 2006 in het gesprek met De Haas recht heeft willen zetten. Nadat mr. De Haas daarover op 10 oktober 2011 een proces-verbaal had opgemaakt en nadat La Serpe daarover op 25 oktober 2011 kritische vragen waren gesteld, is het bewuste gesprek van 22 november 2006 alsnog woordelijk uitgewerkt.180.Dit brengt met zich dat het hof in deze woordelijke uitwerking kan nagaan wat La Serpe precies heeft gezegd. De relevante passage uit dit gesprek zijn hieronder weergegeven. Dit gespreksverslag houdt (hier met onderstrepingen door het hof) onder meer in:
“G: Nee, das niet waar he... Cor van Hout klopt niet, kijk ...In het begin, in de beginfase toen ik bij jullie aan tafel zat of met eh je collega’s toen ehh .... Ik voel jullie af en eh ik gooi die lijnen niet kapot, snap je, in het praten met... dat heb ik tegen Carel en Henk gezegd en ook verteld trouwens, het praten met Carel en Henk kijk het verhaal Holleeder dat dat had ik achter me, maar ik denk eh ik wil eh hun reactie zien op het moment dat ik, snap je wat ik bedoel, omdat Holleeder de man is. Alleen heb ik Cor van Hout genoemd als zijnde dat Holleeder die genoemd heeft want das nie waar, dat was om hun reactie te peilen, toen zat ik nog in de begin, in de beginfase van, dat was voor mezelf om af te voelen voor hoever kan ik gaan met eh over Holleeder te verklaren, snap je wat ik bedoel, dus ik heb de informatie die ik heb die heb ik achtergehouden en ehh dan heb ik eh dezelfde informatie een andere vorm gegeven om een reactie te krijgen. Begrijp je wat ik bedoel. Kijk over van Hout kan ik wel verklaren maar of ik dat eh eh dat eh d de helmen, eh waar ze die gekocht, Jes, weetje wel ehh ..en Francis en dergelijke dus, maar toen ehh duh in het gesprek met eh ... met Holleeder in eh in Naarden in Naardenvesting en wat is dat in restaurant, toen vroeg Jes om een klus, dat dat dat is het enige wat er gebeurt is Jes vroeg om een klus. En Holleeder zei neem contact op met Dino, hij had er genoeg neem contact op met Dino, en dat is wat Holleeder zei. (…)
A: ... Dat hele Naardenvestingverhaal dat is toch wel op papier gekomen.
G: Ja dat Naardenvestingverhaal wel, maar kijk, wat er in Naardenvesting gebeurt is, is dit, dat Jes vroeg om een klus, ik wist dat ie een klus zou vragen, Jes vroeg om een klus en Willem zei eh .. geloof morgen wel, ga morgen maar naar Dino, weet je wel, ga maar naar Dino, weet je wel ik heb er genoeg. Dat is het enige wat daar gebeurt is eh strafbaar van hem naar mij of Jes, op dat moment.”
De getuige heeft in het gesprek van 22 november 2006 dus gezegd: ‘alleen heb ik Cor van Hout genoemd als zijnde dat Holleeder die genoemd heeft want das nie waar’, ‘ik zat nog in de beginfase’, en ‘dus heb ik de informatie die ik heb achtergehouden en dezelfde informatie een andere vorm gegeven’. La Serpe zegt hier dat het niet klopt dat hij uit de mond van verdachte heeft gehoord over zijn betrokkenheid bij de moord op Van Hout. Deze uitlatingen kunnen inmiddels worden beoordeeld tegen de achtergrond dat La Serpe op 12 september 2006 nog niet zover was om te verklaren over zijn betrokkenheid bij de moord op Houtman. Op 2 november 2006 heeft La Serpe voor het eerst verklaard over de ontmoeting van hem en Remmers met verdachte op het Gelderlandplein, toen Remmers en La Serpe bezig waren met de voorbereiding van de moord op Houtman, waarbij La Serpe uit de mond van verdachte hoorde: ‘als deze goed gaat heb ik nog een andere voor jullie’.181.Deze verklaring van 2 november 2006 bevat de informatie dat La Serpe zelf rechtstreeks uit de mond van verdachte hoorde dat hij betrokken was bij een moordopdracht aan Remmers. Dat is naar het oordeel van het hof de informatie die La Serpe op 12 september 2006 nog had achtergehouden en destijds nog een andere vorm had gegeven door te beweren dat hij uit de mond van verdachte had gehoord over zijn betrokkenheid bij de moord op Van Hout. Dat La Serpe uit de mond van verdachte had gehoord over zijn betrokkenheid bij de moord op Van Hout klopt dus niet, dat heeft La Serpe op 22 november 2006 rechtgezet. In het woordelijk uitgewerkte verslag van het gesprek op 22 november 2006 is niet te lezen dat La Serpe voor het overige iets heeft ingetrokken wat hij heeft gezien en gehoord over de betrokkenheid van Remmers bij de moord op Van Hout en over de rol van verdachte.
Het hof stelt vast dat deze reconstructie van het gesprek van 22 november 2006 niet eerder is besproken in het Passageproces of in de zaak tegen verdachte. Het hof heeft deze lezing aan de procespartijen voorgelegd op de zitting van 29 maart 2021 om hen de gelegenheid te geven daarover hun standpunt kenbaar te maken.
Power van Holleeder
De rechtbank heeft voor het bewijs gebruik gemaakt van verklaringen van La Serpe met als strekking dat hij van Remmers heeft gehoord dat hij van verdachte de opdracht had gekregen om tegen betaling Van Hout te vermoorden. De verdediging en het openbaar ministerie verschillen van opvatting over de bruikbaarheid van deze verklaring van La Serpe. Zij waarderen de consistentie van deze verklaringen en de verificatie- en toetsmogelijkheden anders en verschillen van mening over de vraag of Ros steun kan bieden aan de verklaring van La Serpe.
De veronderstelling van de verdediging dat La Serpe zijn verklaring dat Remmers zei de power van Holleeder achter zich te hebben, heeft ingetrokken, behoeft geen bespreking meer. Uit het voorgaande volgt al dat het hof de verdediging daarin niet volgt.
In zijn kluisverklaring van 12 september 2006 heeft La Serpe kort samengevat verklaard dat hem bekend is dat Remmers voor verdachte werkt. De eerste keer dat hij dit van Remmers hoorde, was destijds ‘ongeveer drieënhalf jaar geleden’ tijdens een ontmoeting op Schiphol waar Greg Remmers, die destijds in een open kamp zat, zijn dochters uit Spanje kwam ophalen. Daar hoorde La Serpe van Remmers dat Remmers van verdachte ‘een aanbod kreeg om Cor te doen’. Volgens La Serpe is hij toen met Remmers een stuk gaan lopen en vertelde Remmers hem ‘dat hij Cor aangeboden had gekregen van Willem Holleeder’ en ‘dat hij contact had met Willem, daar ging hij helemaal prat op’. Volgens La Serpe vertelde Remmers hem ‘dat hij aangeboden had gekregen om Cor te liquideren voor vijfhonderdduizend Eurotjes. ...En dat dat goed voor zijn carrière zou zijn’. Bij navraag of Remmers daarbij vertelde dat de opdracht van Willem Holleeder kwam, antwoordde La Serpe ‘Ja, want daar ging hij juist prat op, zijn carrière schoot omhoog’.182.Remmers heeft bevestigd dat hij in de periode voor de moord op Van Hout met zijn vader, die toen op verlof was vanuit detentie, diens dochters op Schiphol heeft opgehaald.183.
Op 31 oktober 2006 verklaarde La Serpe dat hij denkt dat de ontmoeting op Schiphol in 2002 heeft plaatsgevonden, vóór de moord op Van Hout in 2003 en dat Greg Remmers in elk geval in een open kamp zat ten tijde van de ontmoeting.184.Ook in latere verklaringen heeft La Serpe nog meermalen over dit gesprek met Remmers op Schiphol verklaard en over de opdracht van verdachte aan Remmers om tegen betaling Van Hout te vermoorden en over de mededeling van Remmers in dit verband dat hij ‘de power van Holleeder’ achter zich had.185.
Overigens heeft La Serpe verklaard dat Remmers ook na die keer tijdens het gesprek op Schiphol meermalen heeft gezegd dat hij de power van Holleeder achter zich had.186.De verdediging gaat aan die verklaring voorbij als zij zou menen dat La Serpe daarover niet consistent verklaart wanneer La Serpe deze opmerking in andere verklaringen in een andere context plaatst.
Het hof acht de verklaring van La Serpe voldoende consistent. Dat La Serpe in de loop van 12 jaar niet tot in elk detail steeds volkomen identiek verklaart, doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Het hof is van oordeel dat de verklaring van La Serpe betrouwbaar is en dat tot het bewijs kan bijdragen dat Remmers in dat gesprek heeft verklaard over het aanbod van verdachte om Van Hout tegen betaling te vermoorden, in verband waarmee Remmers zei dat hij de power van Holleeder achter zich had. Aan dat oordeel dragen alle overige bewijsmiddelen bij waarin naar voren komt dat Remmers zich voor verdachte bezighield met het uitvoeren van moorden. In onderlinge samenhang met die bewijsmiddelen, biedt aan de verklaring van La Serpe ook steun de verklaring van Ros dat ook hij Remmers heeft horen zeggen dat hij de power van Holleeder achter zich had bij het uitvoeren van moorden, een verklaring die hierna in paragraaf 2.5.3.4 nog zal worden besproken. Die verklaring van Ros staat voldoende op zichzelf, zodat niet aannemelijk is dat Ros hierover napraat wat hij gedurende het Passageproces uit de mond van La Serpe heeft gehoord. Immers, Ros verklaart anders dan La Serpe, er ook over dat hij een dergelijke uitlating van Remmers heeft gehoord met een meer algemene strekking. Ros heeft verklaard dat Remmers, toen Ros hem net leerde kennen, liet doorschemeren dat hij ‘de power van grote mensen in de onderwereld achter zich had’ en later ook tegen hem zei dat ‘hij blij was dat hij de power van Soerel en Holleeder achter zich had’.187.Deze verklaringen van Ros wijken wat af van wat La Serpe heeft verklaard. Het hof ziet dat als een aanwijzing dat Remmers zich in deze termen uitsprak en dat zowel La Serpe als Ros hebben verklaard over wat zij zelf met Remmers hebben meegemaakt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en is van oordeel dat voor het bewijs gebruik kan worden gemaakt van de verklaring van La Serpe over wat Remmers hem heeft verteld over de betrokkenheid van verdachte als opdrachtgever van de moord op Van Hout.
Ontmoeting in Naarden-Vesting en hulp bij autohuur
La Serpe heeft verklaard over ontmoetingen met verdachte op 8 november 2004. Die dag heeft volgens La Serpe eerst in Het Arsenaal te Naarden-Vesting een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, Remmers, La Serpe en De Vries. Deze ontmoeting is later op die dag gevolgd door een ontmoeting tussen verdachte en La Serpe in Amsterdam.
La Serpe heeft verklaard dat Remmers hem op die dag heeft meegenomen naar restaurant Het Arsenaal in Naarden-Vesting. Zij reden toen in een auto van het autoverhuurbedrijf [bedrijf 2]. In Het Arsenaal hebben zij verdachte ontmoet. Volgens La Serpe heeft De Vries zich later bij hen gevoegd. La Serpe is niet de hele tijd bij het gesprek tussen verdachte en Remmers geweest omdat hij Remmers eerst alleen heeft gelaten met verdachte en hij later De Vries buiten het restaurant tegemoet is gelopen.188.
Het hof heeft kennisgenomen van de verklaringen van La Serpe en van de getuigen [betrokkene 22]189.en [betrokkene 23].190.[betrokkene 22] en [betrokkene 23] zijn personeelsleden van Het Arsenaal zonder enig belang om iets anders te verklaren dan wat zij zich daarvan herinneren. [betrokkene 22] heeft verklaard dat hij verdachte kent uit Barbizon Palace waar verdachte regelmatig kwam. [betrokkene 22] heeft verklaard dat hij in de periode dat hij in Het Arsenaal werkte verdachte alleen die dag heeft gezien. De Vries voegde zich volgens [betrokkene 22] later bij hen, zoals ook La Serpe heeft verklaard. In het dossier bevindt zich ook een bericht dat is aangetroffen in de laptop van Remmers en dat kennelijk is gericht aan De Vries, waarin ‘Willem’ als aanwezige bij het gesprek wordt genoemd.191.Het hof leidt uit deze verklaringen en dit bericht af dat, anders dan Remmers en verdachte hier over hebben verklaard, verdachte inderdaad bij deze ontmoeting aanwezig is geweest. De verklaring van La Serpe wordt ook ondersteund door de verklaring van Remmers voor zover hij heeft verklaard dat hij toen een ontmoeting wilde regelen waarbij verdachte, De Vries, La Serpe en hijzelf aanwezig zouden zijn, met als doel dat La Serpe zou worden opgenomen.192.Remmers heeft daarbij ook verklaard dat uiteindelijk niet verdachte maar Hans Nijman in Het Arsenaal aanwezig was. Het hof vindt dat deel van de verklaring van Remmers ongeloofwaardig. Ten eerste omdat Remmers in zijn mail aan De Vries niet spreekt over de aanwezigheid van ene Hans, maar over Willem, en ten tweede omdat dit onderwerp vele malen aan de orde is geweest in meerdere strafzaken, terwijl niemand ooit Nijman heeft genoemd als degene die daar toen aanwezig was. Remmers heeft de naam van Nijman in dit verband pas uitdrukkelijk genoemd op de zitting in hoger beroep in de zaak tegen verdachte, op een moment waarop verificatie onmogelijk is omdat Nijman toen reeds was doodgeschoten.
Dat verdachte met La Serpe en Remmers in Het Arsenaal was, wordt ook ondersteund door de huur van een auto bij Auto [betrokkene 17]. La Serpe en Remmers hebben namelijk beiden verklaard dat zij zich verplaatsten in een ‘oud barrel’. Dat was onveilig, omdat Remmers voortvluchtig was en deze auto aandacht van de politie zou kunnen trekken. Volgens La Serpe wilde verdachte niet dat Remmers in die auto bleef rijden en heeft hij in Naarden-Vesting gezegd ‘Kom ‘s avonds naar de Bijlmer, dan krijg je een nieuw autootje van me’.193.Dit betekent dat de uitkomst van het onderzoek naar de autohuur bij Auto [betrokkene 17], de ontmoeting van verdachte met eerst Remmers en daarna La Serpe later die dag in Amsterdam op de H.J.E. Wenckebachweg, ondersteuning biedt aan de verklaring van La Serpe over de ontmoeting met verdachte in Naarden-Vesting.
De Vries is over die ontmoeting tweeëneenhalf jaar later voor het eerst gehoord194.en heeft verklaard dat hij geen herinneringen heeft aan een ontmoeting in het betreffende restaurant met deze drie personen. Hij heeft verklaard dat hij een dergelijke ontmoeting onwaarschijnlijk acht en heeft ook uitgelegd waarom. Het hof is van oordeel dat deze verklaringen van De Vries niet kunnen afdoen aan de inhoud van de hiervoor genoemde stukken en verklaringen. Overigens kan De Vries zich wel herinneren dat hij een ontmoeting met La Serpe en Remmers in Naarden-Vesting heeft gehad195.en in zijn agenda is op 8 november 2004 een afspraak in Het Arsenaal vermeld.196.
De verklaring van La Serpe over de ontmoeting met verdachte in Het Arsenaal is om de volgende redenen van belang voor het bewijs.
La Serpe heeft verklaard dat de reden voor de ontmoeting met dit gezelschap te Naarden-Vesting was, dat Remmers en verdachte wilden dat La Serpe in een tv-programma van De Vries de CIE zwart zou maken. La Serpe wilde daaraan niet meewerken. Om daar onderuit te komen, en omdat La Serpe wist dat verdachte achter de moord op Van Hout zat, heeft La Serpe gezegd dat ‘ze (de CIE) over Cor willen praten’. Daarop zei verdachte dat La Serpe ‘niet over Cor moest praten met De Vries’.197.Na die ontmoeting heeft La Serpe tegen Remmers iets gezegd met de strekking dat verdachte ‘een schoft/hond was omdat hij zijn goede vriend Cor/jeugdvriend had laten doodschieten’. Remmers had daarop geantwoord dat zij ‘al een tijdje/allang geen vrienden meer waren’.198.
La Serpe heeft dit opgevat als een bevestiging voor het idee dat Remmers in opdracht van verdachte Van Hout heeft vermoord; een idee dat bij hem was ontstaan naar aanleiding van hiervoor genoemde gebeurtenissen, de ontmoeting Schiphol en de opmerking van Remmers over de aankoop van helmen die – zo begreep La Serpe – door de motorrijders bij de moord op Van Hout waren gebruikt.199.Ook over die andere gebeurtenissen heeft La Serpe naar het oordeel van het hof voldoende consistent verklaard.200.
Ook is de verklaring van La Serpe over deze ontmoeting in Naarden-Vesting van belang, omdat La Serpe daarover op 22 november 2006 heeft verklaard dat hij van Remmers heeft gehoord dat hij, buiten aanwezigheid van La Serpe,201.verdachte had gevraagd om een liquidatieklus. Daarop heeft verdachte tegen Remmers gezegd dat hij de volgende dag naar Soerel kon gaan: “Jes vroeg om een klus. En Holleeder zei neem contact op met Dino, hij had er genoeg neem contact op met Dino, en dat is wat Holleeder zei’ (…) Jes vroeg om een klus en Willem zei (…) ga morgen maar naar Dino, weet je wel, ga maar naar Dino, weet je wel ik heb er genoeg”.202.Toen La Serpe ter terechtzitting op25 oktober 2011 hiernaar werd gevraagd, had hij daaraan geen herinnering; ook in latere verhoren herinnerde hij zich dat niet.203.Dit wordt naar het oordeel van het hof afdoende verklaard door het tijdsverloop van bijna vijf jaar nadat La Serpe hierover had verklaard en bijna zeven jaar na de gebeurtenis. Dat La Serpe zich dat veel later niet meer kon herinneren, doet niet af aan de bruikbaarheid van zijn verklaring die hij op dit punt op 22 november 2006 heeft afgelegd.
De verdediging heeft er in dit verband nog op gewezen dat deze verklaring is afgelegd in de fase waarin La Serpe tactisch bezig was, zodat niet meer is na te gaan of dit een tactisch moment was dat buiten beschouwing moet blijven, of juist een moment waarop hij naar waarheid heeft verklaard. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Deze verklaring kan niet tactisch zijn op de manier waarop La Serpe dat deed, omdat deze verklaring over wat verdachte tegen Remmers heeft gezegd niets te maken heeft met de mate waarin er tegen La Serpe belastend bewijs bestaat en dit ook geen ‘zekerheidje’ zal zijn geweest. La Serpe heeft verteld dat hij ‘zekerheidjes’ had ingebouwd voor het geval hij alsnog onder de misdrijven uit zou willen komen waarover hij aan het verklaren was. Hij wilde dan kunnen aantonen dat het niet klopte wat hij had verklaard. Het gaat hier echter niet om feiten waarbij hij later aan de hand van ander objectief bewijs zou kunnen aantonen dat die feiten onjuist waren en waarmee hij zou kunnen onderbouwen dat hij in zijn kluisverklaring maar wat zou hebben gezegd.
Ook is niet aannemelijk dat dit deel van de verklaring van La Serpe valt onder het deel waarin hij ‘dezelfde informatie een andere inhoud’ heeft gegeven en waar La Serpe later op terug is gekomen. Het hof heeft hiervoor al vastgesteld waarop dat betrekking had. La Serpe heeft ter terechtzitting van 11 oktober 2018 in Vandros verklaard dat hij zeker weet dat hij in zijn verklaringen geen rol voor verdachte heeft verzonnen om zijn waarde als kroongetuige te vergroten.204.Die stelling wordt ondersteund door de gang van zaken rond de weglatingsafspraak. La Serpe wilde juist niet dat zijn verklaringen over verdachte naar buiten zouden komen en een rol zouden spelen in een strafzaak.
De verdediging vindt het een groot verschil maken of verdachte in Naarden-Vesting bij het verwijzen naar Soerel zou hebben gezegd: ‘ga maar naar Dino, hij heeft er genoeg’, of ‘ga maar naar Dino, ik heb er genoeg’. De verdediging stelt zich op het standpunt dat onduidelijk en niet toetsbaar is wat La Serpe heeft verklaard. Het hof volgt de verdediging daarin niet. Het hof begrijpt de letterlijke weergave van de mededeling van verdachte aan Remmers zo, dat verdachte daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat hij, verdachte, genoeg liquidatieklussen had en dat Remmers zich daarvoor op de volgende dag maar bij Soerel moest melden. Het woord ‘hij’ in dat citaat kan inderdaad worden begrepen als Soerel, maar ook als verdachte. Iets later herhaalt La Serpe deze uitlating van verdachte. Willem zei ‘ga maar naar Dino, weet je wel ik heb er genoeg’. Uit die herhaling wordt duidelijk dat La Serpe heeft verklaard dat verdachte had gezegd dat hijzelf er genoeg had. Het hof ziet dan ook geen verschil in de betekenis van deze verklaringen. Ten overvloede kan worden opgemerkt dat, ook als verdachte tegen Remmers zou hebben gezegd dat hij maar naar Soerel moest gaan omdat Soerel genoeg liquidatieklussen had, dit belastend voor verdachte is. Uit die uitspraak van verdachte blijkt ook dan immers dat Soerel en verdachte samenwerkten bij het geven van moordopdrachten aan Remmers. Remmers kiest verdachte uit om te vragen naar een moordopdracht, terwijl verdachte daar niet afwijzend op reageerde, maar Remmers adviseerde dat aan Soerel te vragen van wie verdachte wist dat hij er nog genoeg had. La Serpe had bij zijn nadere verhoren geen herinnering meer aan deze precieze gebeurtenis. Dit neemt niet weg dat er wel nader onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de context waarin deze uitlating is gedaan, ook aan de hand van nadere vragen aan La Serpe.
Ten slotte is de verklaring van La Serpe over de gebeurtenissen op 8 november 2004 van belang voor het bewijs waar hij heeft verklaard over de hulp van verdachte aan de destijds voortvluchtige Remmers en aan La Serpe bij het huren van een minder opvallende auto. Volgens La Serpe heeft verdachte in Naarden-Vesting de abominabele huurauto van [bedrijf 2] gezien waarin Remmers en La Serpe toen reden. Verdachte heeft hen aangeboden een andere auto te regelen want, zo heeft La Serpe bij de rechtbank verklaard, verdachte ‘wilde niet dat Remmers in die auto bleef rijden vanwege veiligheid’. Daarmee werd bedoeld, zo begrijpt het hof, dat Remmers gevaar liep om op de radar van de politie te komen.205.Later diezelfde dag is La Serpe op aanwijzing van verdachte met hem meegegaan naar een autoverhuurbedrijf op de H.J.E. Wenckebachweg te Amsterdam, Auto [betrokkene 17], en heeft verdachte geholpen bij het huren van een andere auto. Volgens La Serpe heeft verdachte bij het afscheid tegen La Serpe gezegd dat als zij een nieuwe auto wilden, zij naar ‘Dino’ (Soerel) moesten gaan.206.
Volgens verdachte volgde de afspraak met La Serpe op de Wenckebachweg na een spontane ontmoeting met Remmers eerder op die dag in dezelfde omgeving, waarbij Remmers verdachte zou hebben gevraagd om hulp bij het huren van een auto zonder creditcard. Volgens verdachte klopt het niet dat hij La Serpe naar Soerel zou hebben verwezen voor als Remmers en La Serpe een andere auto wilden hebben. De verdediging ziet steun voor de lezing van verdachte op dat laatste punt in de verklaring van getuige [betrokkene 17] bij de raadsheer-commissaris.
De verklaring van verdachte over een spontane ontmoeting met Remmers op de H.J.E. Wenckebachweg als aanleiding voor de afspraak met La Serpe acht het hof niet geloofwaardig. De verklaringen van verdachte en Remmers over de gang van zaken bij die spontane ontmoeting wijken zo veel en zo opvallend van elkaar af, dat het hof tot de conclusie komt dat zij beiden niet de waarheid spreken. Hetgeen verdachte en Remmers in dit verband hebben verklaard, is kennelijk een poging tot het schetsen van een alternatief scenario voor de totstandkoming van de ontmoeting tussen La Serpe en verdachte op 8 november 2004 te Amsterdam.
Verdachte verklaart immers over een spontane ontmoeting met Remmers, die hij niet tot nauwelijks kende ‘alleen van gedag zeggen’, en die hem wenkte en vroeg waar hij een auto kon huren met contant geld, waarop verdachte zijn hulp zou hebben aangeboden, gewoon ‘omdat hij vaak dingen doet voor mensen zonder er iets voor terug te vragen’. Verdachte zat daarbij volgens zijn verklaring op een scooter en Remmers zat volgens verdachte in een auto. Verdachte heeft gezien dat er iemand naast Remmers in de auto zat, maar heeft niet gezien wie dat was. Hij kende Hans Nijman destijds goed. Verdachte zou hebben gezegd dat hij een auto voor ze kon regelen, maar dat hij dan wel een rijbewijs nodig had. Volgens verdachte zou Remmers terugkomen, maar kwam vervolgens La Serpe. Verdachte heeft La Serpe naar Auto [betrokkene 17] gebracht en [betrokkene 17] heeft het daar verder afgehandeld.207.
Remmers heeft hierover verklaard dat Hans Nijman zijn gesprekspartner in Naarden-Vesting was. Volgens Remmers had Nijman hem en La Serpe daar zien komen aanrijden en was erover begonnen dat Remmers niet in een roestbak moest rijden omdat hij dan kon worden aangehouden, terwijl hij voortvluchtig was. Remmers reed in een auto van [bedrijf 2], omdat hij voor het huren daarvan geen creditcard nodig had. Volgens Remmers zou Nijman gaan kijken of hij een huurauto kon regelen zonder dat daarvoor een creditcard nodig was. Onderweg van Naarden-Vesting naar Amsterdam had Remmers hierover contact met Nijman. Nijman heeft Remmers in de Van Woustraat opgehaald en is met Remmers naar de Wenckebachweg gereden. Nijman ging iets proberen te regelen en ging buiten de auto druk bellen met iemand. Op dat moment zag Remmers dat verdachte aan kwam rijden op zijn scooter. ‘Verdachte liep naar Nijman toe’, althans ‘Nijman liep naar verdachte toe’ en Remmers liep ook naar hen toe. Toen vroeg Nijman aan verdachte of verdachte iets kon regelen zonder een creditcard. La Serpe was er toen niet bij, die zat Italiaans te eten in de Van Woustraat. Verdachte zei dat hij dat wel kon regelen. Nijman wilde de auto niet op zijn naam huren en Remmers had geen legitimatie bij zich. Toen heeft Nijman Remmers weer naar de Van Woustraat gebracht en daar zei Remmers tegen La Serpe dat hij naar die plek moest gaan en dat verdachte dat voor hem kon regelen. La Serpe is daar naar toe gegaan en even later zag Remmers La Serpe met die auto, aldus Remmers.208.
Opvallend aan de verklaring van Remmers is dat deze op een aantal belangrijke punten overeenkomt met de verklaring van La Serpe, zij het dat Remmers in zijn lezing de rol die verdachte volgens La Serpe had, aan Hans Nijman toebedeelt. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op het initiatief dat ook volgens Remmers uitging van zijn gesprekspartner te Naarden-Vesting, waarbij deze gesprekspartner vond dat Remmers niet in een roestbak moest rijden, om te voorkomen dat Remmers zou worden opgepakt. Ook in de verklaring van Remmers staan de ontmoeting te Naarden-Vesting en de hulp bij de autohuur op de Wenckebachweg nauw met elkaar in verband.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd, geen reden om te twijfelen aan de verklaring van La Serpe over de verwijzing door verdachte naar Soerel. Aan de authenticiteit en daarmee aan de overtuigingskracht van de verklaring van La Serpe draagt bij de wijze waarop deze is ingebed en verankerd in zijn overige verklaringen. La Serpe heeft verklaard dat hij aanvankelijk niet wist met wie Remmers contact had in verband met de uitvoering van moordopdrachten en die door Remmers ‘Rex’ werd genoemd. Ook wist La Serpe niet wie verdachte bedoelde toen verdachte tegen hem zei dat zij maar naar ‘Dino’ moesten gaan als ze een andere auto wilden. Toen hij deze mededeling aan Remmers overbracht, begreep La Serpe van Remmers dat Dino en Rex dezelfde waren.209.Deze verwijzing door verdachte naar Soerel past ook in de rolverdeling tussen verdachte en Soerel zoals deze uit de andere bewijsmiddelen blijkt, waarbij verdachte ten aanzien van de praktische bijstand aan Remmers bij de uitvoering van zijn moordopdrachten meer op de achtergrond bleef en Soerel in dit verband als aanspreekpunt voor Remmers, en later ook Ros, meer op de voorgrond trad.
De verklaring van [betrokkene 17] bij de raadsheer-commissaris van 7 januari 2021 heeft geen betekenis voor de beoordeling van de verklaring van La Serpe over wat verdachte tegen La Serpe heeft gezegd. [betrokkene 17] heeft verklaard zich niet te herinneren dat La Serpe en verdachte bij hem op kantoor zijn geweest om een auto te huren.210.De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van verdachte dat hij al weg was op het moment waarop volgens La Serpe door verdachte de mededeling over het ‘naar Dino gaan’ zou zijn gedaan, aannemelijker lijkt. [betrokkene 17] heeft immers verklaard dat auto’s niet klaarstonden, tenzij ze van tevoren waren besteld. Als die auto niet klaarstond, ligt het niet voor de hand dat verdachte dat had afgewacht, zijn aanwezigheid was immers verder niet meer nodig. Dat de auto niet van te voren was besteld, is volgens de verdediging niet aannemelijk omdat de naam van La Serpe ontbreekt. Anders dan de verdediging kennelijk meent, bestaan er wel degelijk aanwijzingen dat de auto van tevoren is besteld en klaargezet. Er is immers een eerste huurcontract opgemaakt met de opmerking ‘naam volgt nog’ bij het vakje waar op een tweede huurcontact de naam en adresgegevens van La Serpe zijn ingevuld.211.
Aan de verklaringen van La Serpe over de gang van zaken bij de ontmoetingen in Naarden-Vesting en in Amsterdam en de daarbij door de betrokkenen gedane mededelingen valt op dat kennis nodig is van de achtergronden van deze gebeurtenissen en de onderlinge verhoudingen om te kunnen begrijpen welke betekenis die voorvallen en mededelingen hebben en om ze te kunnen gebruiken in de context van het bewijs in deze strafzaak. Dat sterkt het hof in de overtuiging dat het om betrouwbare authentieke verklaringen van La Serpe gaat. Zou hij valselijk belastend over verdachte hebben willen verklaren, dan zou hij daarover veel eenduidiger en directer verklaringen hebben kunnen afleggen.
Bij nadere analyse van de betekenis van hetgeen La Serpe heeft verklaard over de ontmoetingen te Naarden-Vesting en te Amsterdam op 8 november 2004, leidt het hof daaruit het volgende af.
Remmers wendde zich destijds voor moordopdrachten tot verdachte. Verdachte zei genoeg van dergelijke opdrachten te hebben en verwees Remmers daarvoor door naar Soerel, met wie verdachte klaarblijkelijk op dit gebied samenwerkte. De samenwerking tussen verdachte en Remmers, Remmers en Soerel en Soerel en Holleeder op het gebied van moorden komt hierin op een prangende wijze naar voren. Daarbij valt ook op dat die samenwerking op dit moment in 2004 kennelijk al een zodanig geconsolideerde vorm had gekregen dat Remmers en verdachte elkaar op dat gebied vertrouwden en aan weinig woorden genoeg hadden om elkaar te begrijpen.
Aanwijzen slachtoffer in De Hallen
Op 15 augustus 2007, in de periode waarin de Holleeder-weglatingen nog niet naar buiten waren gekomen en ontkracht, heeft La Serpe in een verhoor bij de politie verklaard dat Remmers bij hem kwam in Wilnis en vroeg of hij mee wilde gaan, om even het café van Van der Bijl in te gaan om te kijken hoe Houtman eruit zag. La Serpe ging niet mee, omdat hij geblowd had en dan geen beslissingen neemt.212.Ter terechtzitting van de rechtbank in het Passageproces van 30 september 2011213.en 3 oktober 2011 herhaalde La Serpe dat Remmers bij hem in Wilnis kwam. Hij plaatste dit toen in de periode waarin hij en Remmers bezig waren met de moord op Van der Bijl en verklaarde daar verder over dat Remmers hem heeft uitgelegd dat verdachte in een café zat. La Serpe heeft later de conclusie getrokken dat dat café De Hallen was, waar door verdachte de persoon aangewezen zou worden die vermoord moest worden. Remmers was te bekend, terwijl dat niet gold voor La Serpe. Volgens Remmers zat verdachte in dat café te wachten. La Serpe is op dat moment niet met Remmers meegegaan, maar heeft verklaard dat hij enkele dagen later wel in café De Hallen een pakje sigaretten is gaan kopen om te kunnen zien hoe Van der Bijl eruit zag.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2011, waarop naar aanleiding van deze verklaring ook de afspraak over de Holleeder-weglatingen aan het licht is gekomen, is La Serpe ermee geconfronteerd dat hij op 30 september 2011 sprak over het aanwijzen van Van der Bijl en op 15 augustus 2007 over het aanwijzen van Kees Houtman. La Serpe denkt dan dat hij zich op 15 augustus 2007 heeft vergist, twijfelt daar ook wat over, maar blijft er bij dat het een van de twee is geweest: Houtman of Van der Bijl.214.Op die zitting zijn vragen gesteld om te toetsen of La Serpe de naam van verdachte er in zijn verklaringen van 2011 bij heeft verzonnen, of dat hij die naam eerder (dus ook) in zijn verklaring van 2007 achter heeft gehouden. Het antwoord van La Serpe is duidelijk: ‘Het klopt zeker dat ik dingen in beschuldigende zin heb achtergehouden over Holleeder. Dat geldt dus ook voor het aanwijsverhaal’.215.Ook ter terechtzitting van de rechtbank van 9 oktober 2018 is La Serpe bij zijn verklaring gebleven over het aanwijzen van een slachtoffer door verdachte in het café van Van der Bijl en denkt hij dat het om Van der Bijl ging.216.Die gedachte wordt overigens ondersteund door de verklaring van La Serpe dat hij enkele dagen na het verzoek van Remmers in De Hallen sigaretten heeft gekocht om het uiterlijk van Van der Bijl te bekijken. Dit gebeurde in de fase waarin La Serpe met Remmers bezig was met de moord op Van der Bijl en waarin Houtman al was vermoord.
Het hof acht de verklaring van La Serpe voldoende consistent en betrouwbaar; de kern is dat La Serpe van Remmers naar een café moest gaan waar verdachte een slachtoffer zou aanwijzen. Met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat het aanwijzen van een slachtoffer in een café ook kan gebeuren op een manier die niet voor anderen te zien of te merken is. La Serpe heeft toegelicht waarom hij in 2007 de naam van verdachte niet had genoemd, zoals hiervoor bij de bespreking van de Holleeder-weglatingen aan de orde is geweest. Waarom het onderwerp ‘aanwijzen door Holleeder’ in de verklaring uit 2007 niet voorkomt, is daarmee afdoende opgehelderd. De verklaring van 2007 is ook goed te verenigen met de latere verklaringen als wordt bedacht dat alleen is weggelaten dat er iemand in het café zou zijn om het slachtoffer aan te wijzen, omdat Remmers te bekend was om mee naar binnen te kunnen. Aan de betrouwbaarheid doet niet af dat La Serpe jaren na dato bij ondervraging over deze gebeurtenis niet meer exact weet wanneer dit was. In de verklaringen van La Serpe is duidelijk dat het moet zijn gebeurd in de periode waarin La Serpe samen met Remmers bezig was met de uitvoering van de moordopdrachten betreffende Houtman en Van der Bijl. Die opdrachten stonden tegelijkertijd uit en de bezigheden die La Serpe en Remmers in verband daarmee hebben ontplooid, volgden elkaar snel op. Ook doet aan de betrouwbaarheid niet af dat La Serpe er niet helemaal zeker meer van is welk slachtoffer in het café zou moeten worden aangewezen. De bezigheden met betrekking tot beide moorden vonden immers voor een deel plaats in dezelfde periode. Ook kan een rol hebben gespeeld dat La Serpe niet op het verzoek van Remmers is ingegaan en dat hij destijds geen namen van slachtoffers wist, maar over Houtman en Van der Bijl sprak in termen als ‘Osdorp’ (de woonplaats van Houtman), en ‘Dominee’ (naar het woonadres van Van der Bijl).217.
De verklaring van La Serpe wordt ook ondersteund door andere bewijsmiddelen, omdat daaruit blijkt dat zowel verdachte218.als Houtman219.bezoekers waren van het café van Van der Bijl. Ook sluit de verklaring aan op hetgeen uit andere bewijsmiddelen blijkt over de betrokkenheid van verdachte en Remmers bij de moorden op Houtman en Van der Bijl.
Deze verklaring van La Serpe draagt bij aan het bewijs van de samenwerking tussen verdachte en Remmers. Uit die verklaring blijkt dat verdachte nadere informatie aan Remmers heeft verstrekt die nodig is om de opdracht ten uitvoer te brengen die eerder aan Remmers was verstrekt. Om van waarde te zijn voor het bewijs, maakt het niet uit of La Serpe Houtman of Van der Bijl moest aanwijzen.
Ontmoeting op Gelderlandplein
Op 2 november 2006 heeft La Serpe verklaard dat toen Remmers en hij bezig waren met de voorbereidingen van de moord op Houtman, zij verdachte tegenkwamen op het Gelderlandplein. Remmers stapte uit de auto en sprak met verdachte, terwijl La Serpe aanvankelijk in de auto bleef zitten. Op een gegeven moment zag La Serpe dat Remmers op hem wees. Toen La Serpe Remmers daar later naar vroeg, zei Remmers dat verdachte had gevraagd met wie hij de moord op Houtman zou gaan uitvoeren en Remmers toen naar La Serpe had gewezen. Toen Remmers op La Serpe wees, werd hij door hem gewenkt en is hij ook de auto uitgegaan. La Serpe heeft verdachte toen de hand geschud en zij hebben kort met elkaar gesproken. Verdachte zei toen tegen Remmers en La Serpe: ‘Als deze goed gaat heb ik nog een andere voor jullie’.220.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2011 heeft La Serpe opnieuw over deze ontmoeting verklaard op een wijze die nauw aansluit op die eerdere verklaring, met dien verstande dat La Serpe toen heeft verklaard dat verdachte tegen Remmers zei: ‘eerst Osdorp’. Hij bedoelde daarmee Kees Houtman, want daar waren wij mee bezig’.221.Ter terechtzitting van 28 november 2011 heeft La Serpe opnieuw over deze ontmoeting verklaard. Die verklaring houdt in dat verdachte tegen Remmers heeft gezegd: ‘Ik hoorde hem zeggen: ‘Osdorp eerst.’ (…) U vraagt mij naar de zin: ‘Als deze goed gaat heb ik nog een andere voor jullie.’ Daar heb ik geen herinnering aan’.222.Ook later is La Serpe gebleven bij zijn verklaring over de ontmoeting op het Gelderlandplein en heeft hij ook eraan vastgehouden dat door verdachte daarbij is gezegd: ‘Osdorp eerst’.223.
Het hof stelt vast dat La Serpe hierover uitvoerig is bevraagd zonder terug te komen op de essentie van zijn verklaring, te weten dát dit gesprek heeft plaatsgevonden waarbij de strekking van de uitspraak van verdachte dezelfde is: eerst moet de ene moord plaatsvinden voordat een ander slachtoffer aan de beurt is. Het hof acht van zwaarwegend belang dat La Serpe uit eigen waarneming verklaart over de betrokkenheid van verdachte bij de opdracht om Houtman te vermoorden. Die eigen waarneming sluit aan op hetgeen La Serpe heeft verklaard van Remmers te hebben gehoord over de betrokkenheid van verdachte.
De verdediging heeft de gedachte geopperd dat La Serpe in 2011, en dus zes jaar na dato, uit strategisch eigen belang is gekomen met het verhaal over de ontmoeting op het Gelderlandplein, om zo zijn onderhandelingen met het Team Getuigenbescherming vlot te trekken. Die gedachte klopt niet met de feiten uit het dossier. La Serpe heeft immers deze verklaring, voor zover die voor het bewijs het meest relevant is, ook al in 2006 afgelegd. Voor de strekking van die verklaring maakt het geen verschil of verdachte op het Gelderlandplein zou hebben gezegd ‘Osdorp eerst’, dan wel ‘als deze goed gaat heb ik er nog een voor jullie’. In beide gevallen kan uit de mededeling die La Serpe rechtstreeks uit de mond van verdachte heeft gehoord, worden afgeleid dat verdachte weet waar Remmers en La Serpe op dat moment mee bezig zijn, namelijk de moord op Houtman en dat er nog meer moordopdrachten uit de koker van verdachte klaarliggen. De verklaring van La Serpe over de betrokkenheid van verdachte als opdrachtgever van de moord op Houtman en Van der Bijl wordt ook ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof is dan ook van oordeel dat ook deze verklaring van La Serpe bruikbaar is voor het bewijs.
De stelling van de verdediging dat dit een oncontroleerbare verklaring van La Serpe vormt, is slechts ten dele juist, namelijk alleen in die zin dat er van Remmers en verdachte geen steun is gekregen voor de verklaring van La Serpe over deze ontmoeting en wat daarbij is gezegd. Dat kan van ontkennende verdachten ook niet worden verwacht. Wel kunnen andere bewijsmiddelen steun bieden aan hetgeen uit de verklaring van La Serpe volgt, namelijk dat verdachte Houtman en Van der Bijl om het leven wilde laten brengen en dat Remmers die opdracht van hem had aangenomen. Die steun is er in ruime mate in bewijsmiddelen die onafhankelijk staan van deze verklaring van La Serpe. Daaruit blijkt bijvoorbeeld ook dat de mededeling van verdachte in overeenstemming was met hetgeen Remmers aan La Serpe had teruggekoppeld over de ontmoeting met Soerel, waaruit volgde dat Houtman eerst zou worden vermoord,224.wat feitelijk ook is gebeurd.
2.5.3.4 Ros over verdachte
Ros heeft er pas na zijn veroordeling door de rechtbank in het Passageproces voor gekozen om alsnog kroongetuige te worden. Met de verdediging en het openbaar ministerie moet worden vastgesteld dat eigen belang bij deze keuze van Ros een prominente rol heeft gespeeld. Hij was door de rechtbank in het Passageproces tot een gevangenisstraf van 30 jaren veroordeeld en betalingen uit criminele hoek als tegenprestatie voor zijn zwijgen bij politie en justitie stokten. Ros heeft, zoals het hof dat in het Passageproces heeft verwoord, ‘gedurende de veeljarige loop van het Passageproces zijn kansen aangezien, gewogen en uiteindelijk ook benut’. Fraai is dat niet, maar het betekent niet dat de verklaringen van Ros daarom onbetrouwbaar zijn. Op de meeste kwesties die door de verdediging zijn aangeroerd die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van Ros, is hiervoor al ingegaan. Genoemd kunnen worden de in paragraaf 2.5.2.3 kort omschreven kwesties betreffende zaaksdossier Oma, zaaksdossier Nicht, zaaksdossier Perugia en zaaksdossier Viool. Die kwesties brengen niet mee dat de verklaringen van Ros wegens onbetrouwbaarheid, integraal niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Er bestaat geen direct verband tussen de verklaringen die Ros over deze kwesties heeft afgelegd en zijn verklaringen over de betrokkenheid van verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten. De verklaringen van Ros die voor verdachte belastend zijn zullen op hun eigen kwaliteit en waarde worden beoordeeld, met de behoedzaamheid zoals hiervoor al beschreven is. Zij zullen alleen tot het bewijs worden gebruikt als het oordeel over de betrouwbaarheid voldoende steun vindt in van die verklaringen onafhankelijke bron.
Hierna wordt aandacht besteed aan een punt dat direct betrekking heeft op de betrokkenheid van verdachte bij hem verweten strafbare feiten en op een punt dat in de loop van het Vandrosproces in hoger beroep is opgekomen.
Beperkte kennis?
De verdediging heeft aangevoerd dat Ros geen contact had met verdachte en niets uit eigen wetenschap over hem kan verklaren. Die stelling miskent dat Ros wel kan verklaren wat hij van anderen heeft gehoord. Het hof kan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van die informatie voor het bewijs beoordelen, waarbij rekening kan worden gehouden met de bron waaruit deze informatie afkomstig is, ook in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Remmers en Soerel waren de belangrijkste bronnen van informatie voor Ros als hij verklaart over zijn wetenschap van de rol en betrokkenheid van verdachte. Het hof moet bij de waardering van de verklaring van Ros ook uitgaan van de mogelijkheid dat verdachte bij de moorden op Van Hout, Houtman en Van der Bijl heeft samengewerkt met Remmers en Soerel. Dat betekent dat de verklaringen van Ros, ook wanneer hij verklaart over informatie die hij van Remmers en Soerel heeft gekregen, van grote betekenis kunnen zijn.
Ros is in het Passageproces onherroepelijk veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het uitlokken van de moord op Van der Bijl, die is uitgevoerd door Saro en Habes, en de deelname aan een criminele organisatie bestaande uit hemzelf, Soerel, Remmers, La Serpe en Akgün, gericht op het plegen van moorden.225.Dat betekent dat er weliswaar rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het moeilijk is om vast te stellen wat Ros weet uit het Passageproces en wat hij zelf heeft meegemaakt; tegelijkertijd staat wel vast dat Ros met Remmers en Soerel veel zelf heeft meegemaakt. Ros kan dus verklaren over wat hij met Remmers en Soerel heeft meegemaakt en ook over wat hij van hen heeft gehoord, bijvoorbeeld over de rol van verdachte. Dit neemt overigens niet weg dat het hof oog houdt voor de mogelijkheid dat Ros bewust of onbewust kennis naar voren heeft gebracht alsof hij het zelf heeft meegemaakt, terwijl hij die kennis gedurende het Passageproces heeft opgedaan.
Ontboezeming mr. Plasman
De verdediging heeft betoogd dat er inmiddels een aanvullende aanwijzing bestaat dat Ros heeft gelogen dat hij niet de bestuurder is geweest van de motor bij de moord op Van Hout. Daartoe heeft de verdediging gewezen op een ontboezeming van mr. Plasman in het televisieprogramma Op1 op25 november 2021. Mr. Plasman was aanvankelijk de raadsman van Ros toen Ros naar voren trad als kroongetuige in het Passageproces. Volgens de interpretatie van de verdediging zegt mr. Plasman in dat televisieprogramma dat Ros als kroongetuige heeft gelogen over de motor die is gebruikt bij de moord op Van Hout. In de pleitnota is een uitwerking opgenomen van de mededelingen van mr. Plasman en die van zijn gesprekspartners. Deze luidt als volgt:
“Plasman: Is niet toetsbaar, ik heb zelf bij gezeten, ik heb er zelf bij gezeten, ik heb een beroepsgeheim dat is jammer, maar ik heb er bijgezeten en ik kan ik ken verklaringen waarvan ik kan zeggen die zijn niet betrouwbaar.
Kelder: Maar Peter Plasman u bent advocaat u verdedigt criminelen die alles bij elkaar jokken brokken om een lagere straf te krijgen dus u weet hoe het werkt met jokken.
Plasman: Dat is precies het probleem, ik weet hoe het werkt en de kroongetuigen zijn ook zware criminelen dus ik weet hoe het werkt en ik weet hoe goed ze kunnen jokken en hoe goed ze de boel in de maling kunnen nemen en dat is wat ze doen, en dat zeg ik niet alleen, dat zegt bijvoorbeeld Nabil B zelf, die zit in …..
Kelder: Maar als de rechter wettig en overtuigend bewijs accepteert is het daarmee toch afgehamerd en klaar vonnis dat bedoel ergens moeten we dat toch akkoord gaan met dit is het?
Plasman: Ja maar dan…
Kelder: En anders had Holleeder niet gezeten
Plasman: Ja maar je kan toch niet zeggen als dat Holleeder niet gezeten dus moet je maar geloven wat de kroongetuige zegt?
Lucas: Nee Holleeder zit omdat we geloven wat de kroongetuige zegt
Plasman: Ja maar dat zit precies het probleem.”
Het hof is van oordeel dat deze uitwisseling niet de conclusies kan dragen die de verdediging heeft verbonden aan de uitspraak van mr. Plasman. Zelfs als wordt aangenomen dat mr. Plasman, waar hij het heeft over zijn eigen ervaring met kroongetuigen, het hier heeft over zijn ervaring als raadsman van Ros in het Passageproces, dwingen zijn hiervoor weergegeven mededelingen niet tot de conclusie dat Ros heeft gelogen over het punt wie de bestuurder was van de motor tijdens de aanslag op Van Hout en Ter Haak. Dit betekent ook dat op basis van dit gesprek niet kan worden vastgesteld dat het niet klopt wat Astrid Holleeder heeft verklaard toen zij vertelde dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat Ros niet op de motor heeft gezeten ten tijde van de moord op Van Hout en dat daaruit blijkt dat hij maar weinig weet over de gang van zaken bij die moord.
Belastende verklaringen
Uit de verklaringen van Ros blijkt dat hij tamelijk intensief optrok met Remmers, eerst in de periode waarin Remmers bezig was met de voorbereiding van de moord op Van Hout en later, toen Remmers met La Serpe bezig was met de voorbereiding van de moord op Van der Bijl. In die periode kreeg Ros ook steeds intensiever contact met Soerel. Ros is op deze manier als vertrouweling van Remmers en Soerel in een positie geweest waarin hij betrouwbare informatie heeft kunnen krijgen, ook over de rol en betrokkenheid van verdachte. Bij de verschillende zaaksdossiers zal het hof nader aandacht besteden aan de verklaringen van Ros die voor verdachte belastend zijn.
2.5.4
Conclusie hof
Het hof gebruikt de verklaringen van La Serpe en Ros alleen als daarvoor voldoende steun is te vinden in bewijsmiddelen die van die verklaringen losstaan, zodat een toereikend fundament bestaat om die verklaringen betrouwbaar te oordelen. Dat betekent – anders dan de verdediging lijkt te willen – dat er niet pas voldoende steun is indien een bepaald onderdeel van een verklaring van La Serpe en Ros ook uit andere bewijsmiddelen rechtstreeks volgt. Anders gezegd; het is niet vereist dat ieder onderdeel uit de verklaringen van Ros en La Serpe wordt ondersteund door ander bewijs, voordat het kan worden gebruikt voor het bewijs. Zo is bijvoorbeeld niet vereist dat uit andere bewijsmiddelen ook volgt wat La Serpe zegt van verdachte te hebben gehoord. De voldoende mate van steun in andere bewijsmiddelen, kan ook worden gevonden in bewijsmiddelen die gaan over de feitelijke situatie en de context waarin de betreffende mededelingen zijn gedaan, waaronder bijvoorbeeld ook verklaringen van anderen over activiteiten die verdachte met zijn mededaders ontplooide.
2.6
De anonieme bedreigde getuigen D en Q5
Bij de stukken van het dossier bevinden zich de verklaringen van twee anoniem gebleven personen die in overeenstemming met de regeling van artikel 226c tot en met 226f Sv door de rechter-commissaris als bedreigde getuigen zijn gehoord. Dit betreft de personen die worden aangeduid als getuige D en getuige Q5. Voor de leesbaarheid zullen zij hierna ook met hij/hem worden aangeduid.
2.6.1
Getuige D
In 2004 is het onderzoek Kolbak gestart tegen onder anderen verdachte. Dat onderzoek had aanvankelijk ook betrekking op de verdenking van het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van levensdelicten. In dat onderzoek heeft de rechter-commissaris aan getuige D op 20 juli 2006 de status verleend van anonieme bedreigde getuige zoals bedoeld in artikel 226a Sv. Op 5 oktober 2006 heeft getuige D bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Daarbij zijn ook de vragen van de toenmalige raadsman van verdachte door getuige D beantwoord. In deze verklaring spreekt getuige D over wat hij vanaf eind november, begin december 2000 op clubavonden van de Amsterdamse chapter van de Hells Angels zou hebben vernomen over betrokkenheid van verdachte als opdrachtgever bij de aanslag op het leven van Mieremet op 26 februari 2002. In de zaak Kolbak is verdachte uiteindelijk niet vervolgd voor betrokkenheid bij (een organisatie gericht op het plegen van) levensdelicten. De verdenking tegen verdachte van betrokkenheid bij levensdelicten, waaronder de aanslag op het leven van Mieremet op 26 februari 2002 te Amsterdam, is nu in de zaak Vandros wel aan de orde. Een nader verhoor door de raadsheer-commissaris van getuige D is in deze zaak niet tot stand gekomen, omdat de getuige daaraan uit een oogpunt van veiligheid en het waarborgen van anonimiteit niet wilde meewerken. De raadsheer-commissaris is, op basis van de feiten en omstandigheden die door officier van justitie mr. Wind naar voren zijn gebracht in een uitvoerige mondelinge toelichting tegenover de raadsheer-commissaris, tot het oordeel gekomen dat een verhoor van getuige D in welke vorm dan ook, zijn anonimiteit in gevaar zou brengen en onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van deze getuige mee zou brengen. Om die reden is van een nader verhoor van getuige D afgezien.226.
2.6.1.1 Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van getuige D niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen, door de weigering van de getuige om aan een verhoor mee te werken. Daar komt bij dat er volgens de verdediging een groot aantal inhoudelijke kanttekeningen is te plaatsen bij de verklaringen van getuige D.
2.6.1.2 Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft het standpunt ingenomen dat de verklaring van getuige D van 5 oktober 2006 voor het bewijs kan worden gebruikt ten aanzien van de aanslag en de moord op Mieremet en ook als steun voor de verklaring van getuige Q5 over de ‘aanwezige manier’ waarop verdachte zich in groepsverband in een horeca-setting kan gedragen. Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat (i) de verdenking in het onderzoek Kolbak, waarin deze verklaring is afgelegd, ook zag op de betrokkenheid van verdachte bij een concreet levensdelict, (ii) de toetsing door de rechter-commissaris van de betrouwbaarheid van getuige D ook in dat kader heeft plaatsgevonden en (iii) verdachte en zijn verdediging in die zaak het ondervragingsrecht ten volle hebben kunnen uitoefenen. Verdachte en zijn advocaat zijn bij dat verhoor aanwezig geweest en hebben vragen aan de getuige gesteld, ook over de kern van de verklaring, namelijk wat getuige D heeft gehoord over de betrokkenheid van verdachte bij de opdracht om Mieremet te vermoorden. Dat verdachte niet in de zaak Kolbak, maar veel later in de zaak Vandros is vervolgd voor de poging tot moord op Mieremet en dat het niet is gelukt getuige D in deze zaak opnieuw te horen, doet aan de bruikbaarheid voor het bewijs niet af. In repliek heeft het openbaar ministerie laten weten een andere opvatting te hebben over de inhoudelijke kanttekeningen van de verdediging bij de verklaring van getuige D.
2.6.1.3. Oordeel hof
Het hof zal voor het bewijs geen gebruik maken van de verklaringen van getuige D. De verklaringen van deze getuige zijn daarnaast ook niet nodig als steun voor de verklaring van getuige Q5 over de manier waarop verdachte zich in groepsverband in een horeca-setting kan manifesteren. De standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie over getuige D hoeven om deze reden dan ook niet te worden besproken.
2.6.2
Getuige Q5
Aan getuige Q5 is aanvankelijk in het Passageproces op vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris de status verleend van bedreigde getuige als bedoeld in artikel 226a Sv.227.De getuige heeft een verklaring afgelegd bij enkele opsporingsambtenaren. De samengevatte inhoud daarvan is vastgelegd in een proces-verbaal van de officier van justitie.228.Na de statusverlening door de rechter-commissaris is de getuige in twee rondes gehoord door de rechter-commissaris aan de hand van schriftelijke vragen van de officier van justitie en van de verdediging. Bij deze verhoren zijn in de loop der tijd twee rechters-commissarissen betrokken geweest. Zij hebben ieder voor zich op basis van hun ervaring met het verhoor van getuige Q5 geoordeeld dat de getuige betrouwbaar is. Nadat in het Passageproces in de zaak tegen Soerel een afzonderlijke beslissing tot statusverlening is genomen door de rechter-commissaris, heeft getuige Q5 in een aanvullend verhoor geantwoord te blijven bij de eerder afgelegde verklaringen.229.Ook in de zaak tegen verdachte heeft de rechter-commissaris beslist dat de identiteit van getuige Q5 verborgen zal worden gehouden om de redenen die eerder ten grondslag hebben gelegen aan het verlenen van de status van bedreigde getuige.230.De rechter-commissaris heeft getuige Q5 begin 2016 nogmaals gehoord en is ook tot het oordeel gekomen dat getuige Q5 betrouwbaar is.231.
Getuige Q5 heeft, kort gezegd, verklaard dat hij in een uitgaansgelegenheid in Rotterdam, de Baja Beach Club, meermalen heeft gezien dat daar verdachte, Soerel, en Akgün aanwezig waren in gezelschap van anderen. Hij heeft in de periode van midden 2005 tot en met oktober 2005 enkele malen van hen opmerkingen opgevangen die volgens hem duidelijk gingen over aanstaande moorden, die kort daarop ook gepleegd zijn. Getuige Q5 heeft van een persoon die in rechtstreeks contact stond met Soerel bevestiging gekregen van wat hij had begrepen uit wat hij in de Baja Beach Club had opgevangen. Deze persoon heeft hem verteld dat verdachte en Soerel problemen hadden met Houtman, Van der Bijl, Hingst en Mieremet en dat zij besloten hadden hen om het leven te brengen.232.
2.6.2.1 Standpunt verdediging
De verdediging heeft de aandacht gevestigd op de prominente rol die getuige Q5 speelt in de bewijsvoering van de rechtbank als schakel tussen enerzijds verdachte en Soerel en anderzijds de moorden op Mieremet, Houtman en Van der Bijl en heeft verzocht de verklaringen van getuige Q5 met meer dan gemiddelde behoedzaamheid te beschouwen. Daarbij heeft de verdediging onderstreept dat er geen overlap is tussen de verklaringen van La Serpe over moordopdrachten die in de oude Baja Beach Club (de BED) zijn verstrekt en de verklaring van getuige Q5 over de nieuwe Baja Beach Club. Verder zijn de verklaringen van getuige Q5 volgens de verdediging zodanig onaannemelijk, dat ze geen rol moeten spelen bij bewijsvoering. Soerel zou met naam en toenaam hebben geschreeuwd over mensen die vermoord zouden worden. Dit staat zo ver af van de voorzichtigheid die op dit niveau van het criminele milieu in acht wordt genomen, dat het geen juiste weergave van de werkelijkheid kán zijn. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van de getuigen Holleeder over de grote voorzichtigheid en alertheid van verdachte om niet te worden afgeluisterd (fluisteren, rondje lopen, telefoon wegleggen). Getuige Den Hartog heeft weliswaar verklaard over loslippigheid van verdachte na drankgebruik en in een boze toestand, gelet op de verklaringen van de getuigen Holleeder kan die verklaring van Den Hartog echter geen steun bieden aan de verklaringen van getuige Q5.
Volgens de analyse van de verdediging legt getuige Q5 het zwaartepunt bij Soerel, wat betreft betrokkenheid bij en beslissingen over liquidaties. Daaraan verbindt zij de conclusie dat, als er in de Baja Beach Club al is gesproken over mensen die ‘eraan gaan’, het ondenkbaar is dat dat was in het kader van een testosteron-gestuurde schreeuwpartij. Dan moet het in een informatieve context zijn geweest waarin verdachte door Soerel op de hoogte werd gesteld.
Verdachte stelt zich op het standpunt dat nooit is gebeurd waarover getuige Q5 verklaart. Gecombineerd met de zeer beperkte mogelijkheden de verklaringen van getuige Q5 te verifiëren of te falsificeren, maakt dit dat de verdediging stelt dat de verklaringen van getuige Q5 niet tot het bewijs moeten worden toegelaten.
2.6.2.2 Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft naar voren gebracht dat getuige Q5 intensief is verhoord en dat deze getuige al vaak door opeenvolgende rechters(-commissarissen) betrouwbaar is geoordeeld, eerst in het Passageproces en vervolgens in het onderhavige proces. Deze rechters hebben dit oordeel ook steeds gemotiveerd. Het openbaar ministerie sluit zich hierbij aan en meent dat een behoedzaam gebruik van de verklaringen van getuige Q5 meebrengt dat zijn verklaringen worden onderzocht op consistentie en op de vraag of zij op relevante punten steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat onderzoek brengt het openbaar ministerie tot de conclusie dat de verklaringen van getuige Q5 voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Het openbaar ministerie is het niet eens met de inhoudelijke kanttekeningen van de verdediging bij de verklaringen van getuige Q5. Volgens het openbaar ministerie verklaart getuige Q5 duidelijk dat Soerel en verdachte zodanig hoogoplopende conflicten hadden met Hingst, Houtman, Mieremet en Van der Bijl, dat zij beiden hadden besloten hen te laten liquideren. De getuige heeft hen er met zijn drieën – verdachte, Soerel en Akgün – over zien praten in de Baja Beach Club. Dat Soerel naar de indruk van getuige Q5 bepaalde wat er zou gebeuren en dat Akgün een uitvoerende rol had, doet aan de betrokkenheid van verdachte niet af. Daar komt bij dat niet alleen Soerel, maar ook verdachte zich in de nabijheid van getuige Q5 heeft uitgelaten over één van de vier genoemde slachtoffers, in termen van ‘die pak ik, die maak ik af’.
2.6.2.3 Oordeel hof
Zoals hiervoor al is genoemd, hebben er eerdere betrouwbaarheidsoordelen plaatsgevonden door rechters-commissarissen. Die oordelen zijn gebaseerd op de volledige (bruto) antwoorden die de getuige heeft gegeven op alle vragen die door raadslieden en de officier van justitie zijn opgegeven, eerst in het Passageproces en vervolgens in deze zaak. Uit de processen-verbaal van verhoor van de rechters-commissarissen blijkt dat het antwoord van de getuige op vele vragen uitgebreider is geweest dan het (netto) antwoord dat is neergelegd in de processen-verbaal waar de procespartijen en het hof kennis van hebben genomen. Hierbij heeft de getuige onder meer, zoals valt af te leiden uit de gestelde vragen, zijn redenen van wetenschap toegelicht. In hun betrouwbaarheidsoordeel hebben de opeenvolgende rechters-commissarissen onder meer betrokken:
- ‘ ‘de getuige verklaarde telkens zonder aarzelen, direct en gedetailleerd, gaf inzicht in zijn redenen van wetenschap en de antwoorden gaven niet de indruk dat de getuige ook maar op enig punt loog, fantaseerde of zijn verklaringen mooier of interessanter maakte, of bij het afleggen van zijn verklaring een verborgen agenda of eigen belangen heeft laten meespelen.’233.
- ‘ ‘de getuige heeft alle vragen duidelijk en zonder aarzeling beantwoord en waar nodig inzicht gegeven in zijn redenen van wetenschap’ en ‘ik heb nergens het gevoel gekregen dat Q5 niet de waarheid sprak, in tegendeel. De wijze waarop antwoorden werden gegeven hebben mij gesterkt in mijn mening dat hij naar waarheid heeft verklaard.’234.
- ‘ ‘De getuige heeft mij inzicht gegeven in zijn motivatie om een verklaring af te leggen. De getuige heeft mij voorts kunnen overtuigen van het gevaar dat hij zou lopen als zijn identiteit bekend zou worden. De getuige is daarin volstrekt oprecht op mij overgekomen. De getuige heeft alle vragen gedetailleerd beantwoord en daarbij inzicht gegeven in zijn redenen van wetenschap. De getuige was rustig en kwam serieus op mij over. Mijn indruk is dat de getuige de vragen naar waarheid heeft beantwoord. Ik zie daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuige.’235.
Bij het betrouwbaarheidsoordeel van het hof weegt het oordeel van deze rechters-commissarissen mee. Daarnaast kan het hof zelf de inhoud van de (netto) verklaringen beoordelen en daarbij ook betrekken of deze steun vinden in andere bewijsmiddelen of daarmee in strijd zijn.
Het hof volgt de verdediging niet in haar betoog dat de verklaringen van getuige Q5 onaannemelijk zijn. Belangrijk is daarbij dat uit de verklaringen van getuige Q5 een genuanceerd beeld naar voren komt van de omstandigheden waaronder de getuige in de Baja Beach Club mededelingen door verdachte en Soerel heeft kunnen opvangen. De getuige verklaart daarover genuanceerder dan het beeld dat de verdediging daarvan heeft. Volgens de getuige kwam je niet zomaar bij verdachte en Soerel in de buurt236.en waren zij scherp op het niet afgeluisterd kunnen worden. Zij verloren alleen soms iets van die scherpte onder invloed van forse hoeveelheden alcohol. Ook dan nog verkeerde verdachte volgens de getuige in de veronderstelling dat voor anderen niet te verstaan zou zijn wat hij tegen Soerel zei,237.door in plaats van in zijn oor, op ongeveer een halve meter van zijn oor te praten.238.Als gevolg van de luide muziek en de daardoor vereiste stemverheffing waren sommige dingen die verdachte en Soerel zeiden voor personen in hun directe omgeving toch verstaanbaar.239.
Er was dus volgens de getuige geen sprake van ongecontroleerd schreeuwen. Ook was er, anders dan waarvan de verdediging uitgaat, geen sprake van het met ‘naam en toenaam schreeuwen’ van namen van beoogde slachtoffers. Volgens getuige Q5 heeft hij de precieze namen van de beoogde slachtoffers niet opgevangen, maar werd gesproken over ‘Hingst, Thomas en Kees’ en over ‘drie, vier man die er binnenkort aan gingen’ en wist hij pas na het bekend worden van de moorden, wie er precies waren bedoeld.240.Dat het over deze moorden ging wat getuige Q5 in de Baja Beach Club had opgevangen van verdachte, Soerel en Akgün, werd voor hem bevestigd door de informatie die hij kreeg van de persoon uit de omgeving Soerel die rechtstreeks met Soerel in contact stond. Deze informatie hield in dat verdachte en Soerel problemen hadden met Houtman, Van der Bijl, Mieremet en Hingst en dat de conflicten zo hoog waren opgelopen dat verdachte en Soerel besloten hadden om deze mensen om het leven te brengen.241.
Het hof moet dus vaststellen dat de getuige deze gebeurtenissen anders heeft beschreven dan waar de verdediging in pleidooi vanuit is gegaan. Daar komt bij dat aannemelijk is dat verdachte zich onder invloed van alcohol opgewonden, luidruchtig en minder gecontroleerd kon gedragen. Ten eerste vanwege de algemeen bekende ontremmende werking die alcoholconsumptie kan hebben. Ten tweede gelet op de verklaring van Den Hartog over haar ervaring met de ontremmende wijze waarop alcoholconsumptie bij verdachte uitwerkt.242.Dat verdachte in nuchtere toestand veel alerter is, zoals naar voren komt in onder meer de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder, doet daaraan niet af. Het gaat er juist om hoe verdachte spreekt en zich gedraagt als hij onder invloed is van alcohol. Getuige Q5 heeft immers verklaard over wat hij van verdachte heeft gehoord terwijl verdachte onder invloed van alcohol was.
Door de verdediging is erop gewezen dat er qua plaats van handeling geen overlap bestaat tussen de verklaringen van getuige Q5 over uitwisselingen in de Baja Beach Club en de verklaringen van La Serpe over de opdrachten die in de uitgaansgelegenheid BED zijn gegeven voor de moorden op Houtman en Van der Bijl. Dat klopt. La Serpe heeft verklaard over gebeurtenissen in de BED, terwijl getuige Q5 heeft verklaard over de Baja Beach Club. Dat waren andere gebeurtenissen op verschillende locaties. Getuige Q5 heeft niet verklaard over de verstrekking van opdrachten en Remmers heeft hij nooit gezien. In zoverre is er geen overlap tussen de verklaringen. Dat neemt echter niet weg dat deze verklaringen elkaar op onderdelen wel ondersteunen.
In de verklaringen van beide getuigen komen immers aspecten naar voren die overeenstemmen, zoals de betrokkenen, te weten onder anderen verdachte en Soerel, hun rol als opdrachtgevers van moorden op Houtman en Van der Bijl, het Rotterdamse uitgaansleven als plaats van handeling en wat betreft de periode waarin de gebeurtenissen zich afspeelden.
Ook in de verklaringen van Astrid Holleeder is steun te vinden voor de verklaringen van getuige Q5. Astrid Holleeder heeft verklaard ‘Eerst kwam Houtman en de dag erna Mieremet. Die kwamen kort na elkaar. Kort daarvoor was er al iemand geliquideerd (het hof begrijpt: Hingst). Na die liquidatie heeft Willem gezegd dat er nu heel snel achter elkaar meer zouden gaan.’243.
Ook de verklaring van verdachte zelf biedt steun voor zijn aanwezigheid in de Baja Beach Club en sluiten niet uit dat hij daar gezegd heeft wat getuige Q5 verklaart te hebben opgevangen. Verdachte heeft over die uitlatingen gezegd: ‘als ik een leuk meissie zie en ik denk dat wordt wat vanavond, dan zeg ik “die gaat eraan, die pak ik”. Misschien is Q5 een leuk meissie tegen wie ik dat gezegd heb’.244.
Het hof hecht aan die uitleg van verdachte geen geloof. Voor die uitleg ontbreken solide aanknopingspunten, nog daargelaten dat het uiten van de woorden ‘die maak ik af’ in zijn versie van de gebeurtenissen niet wordt verklaard. De lezing van verdachte is onverenigbaar met de consistente en gedetailleerde verklaringen van getuige Q5 waarvoor er wel in aanzienlijke mate steun kan worden gevonden in andere bronnen die onafhankelijk bestaan van zijn verklaringen.
De suggestie van de verdediging dat Soerel degene was die bepaalde dat er gemoord zou worden en dat slechts sprake zou zijn geweest van het informeren van verdachte door Soerel acht het hof niet aannemelijk. Die suggestie stuit af op de inhoud van de bewoordingen waarin ook verdachte zich volgens de verklaringen van getuige Q5 heeft uitgedrukt (‘die pak ik’ en ‘die maak ik af’) en op zijn verklaring over de achtergrond van de moorden in de conflicten die verdachte en Soerel met de slachtoffers hadden en het besluit dat verdachte en Soerel daarom hadden genomen. Dat verdachte als opdrachtgever een rol heeft gespeeld bij de moorden op Houtman, Van der Bijl en Mieremet blijkt ook uit van de verklaringen van getuige Q5 onafhankelijke bewijsmiddelen. Het hof zal dat nog bespreken in de hoofdstukken die op die strafbare feiten betrekking hebben.
Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de gedachte dat getuige Q5 verdachte valselijk heeft willen belasten, zich vergist of heeft gefantaseerd of dat om een andere reden geen sprake is van betrouwbare mededelingen op basis van eigen waarneming en ondervinding. Zo is er ook geen reden om te denken dat getuige Q5 La Serpe heeft willen napraten. Getuige Q5 heeft zijn verklaringen immers afgelegd ruimschoots voordat in oktober 2011 de zogenoemde Holleeder-weglatingen van La Serpe bekend werden. Het ligt dan ook bepaald niet voor de hand dat getuige Q5 die verklaringen van La Serpe kende. Voor de verklaringen van getuige Q5 kan in voldoende mate steun worden gevonden in het dossier om deze in de bewijsvoering te betrekken van de moorden op Houtman, Van der Bijl en Mieremet. Uit de verklaringen van getuige Q5 blijkt dat verdachte samen met Soerel heeft besloten om Houtman, Van der Bijl en Mieremet te laten ombrengen en dat zij daarin Akgün betrokken. De getuige heeft dit kort voor de moorden op Houtman en Mieremet gehoord uit de mond van verdachte en Soerel zelf en beschikte daarnaast over een informatiebron uit de directe omgeving van Soerel.
Voldaan is aan de voorwaarde van art. 344a, tweede lid, Sv met betrekking tot de ernst van het feit waarvoor de verklaring van de anonieme bedreigde getuige wordt gebruikt. Het bewijs van de feiten die in de hiervoor genoemde zaken ten laste zijn gelegd, berust niet in beslissende mate op de verklaringen van getuige Q5. Deze verklaringen bieden slechts steun aan het andere bewijs dat afkomstig is uit andere bronnen die onafhankelijk bestaan van getuige Q5.
3. Opnamen
Astrid Holleeder heeft op eigen initiatief in het geheim een aantal gesprekken opgenomen die zij met verdachte heeft gevoerd in de periode van 2013 tot en met 2015. Ook Sonja Holleeder heeft enkele opnamen gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de gesprekken niet heeft geweten dat hij werd opgenomen en heeft erkend dat hij op de opnamen te horen is als gesprekspartner van Astrid en Sonja Holleeder.245.Het hof heeft een overzicht gemaakt van de opnamen en dat aan de verdediging en het openbaar ministerie verstrekt. In dat overzicht is ook vermeld of de verdediging en het openbaar ministerie correcties hebben voorgesteld op de schriftelijke uitwerkingen van de opnames door de politie. De nummering van de opnamen die hierna wordt gebruikt, komt overeen met de nummering in dat overzicht.246.De terechtzitting van 28 juni 2021 stond geheel in het teken van de opnamen: wat daarin te horen is, de vragen die dat oproept en wat verdachte daarover kon verklaren. Ook bij de verhoren van Astrid en Sonja Holleeder ter terechtzitting in hoger beroep en bij de bespreking van de zaaksdossiers zijn enkele opnamen aan de orde gekomen.
Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij met het maken van de opnamen heeft willen voorkomen dat het haar woord tegen het woord van verdachte zou zijn.247.De meeste opnamen zijn gemaakt nadat Astrid en Sonja Holleeder op 20 en 21 april 2013 hun kluisverklaringen hadden afgelegd. Die verklaringen konden dus niet op de opnamen worden afgestemd. Wel hebben Astrid en Sonja Holleeder geprobeerd de opgenomen gesprekken met verdachte te sturen in de richting van de onderwerpen die ook in de kluisverklaringen naar voren komen. Daarbij moesten zij volgens Astrid Holleeder subtiel te werk gaan om bij verdachte geen argwaan te wekken. De verdediging heeft erop gewezen dat er desondanks geen bekennende uitlatingen van verdachte zijn opgenomen en dat dit veelzeggend is. Het hof vindt diverse uitlatingen van verdachte in de opnamen wel degelijk belastend voor verdachte, zoals nog zal blijken uit wat hierna zal worden toegelicht.
Verdachte heeft niet gesteld dat hem onjuiste uitlatingen zijn ontlokt. Verdachte heeft steeds zelf bepaald wat hij in deze gesprekken zei. Bij de rechtbank is naar voren gebracht dat Astrid Holleeder niet al het opnamemateriaal in een keer aan de autoriteiten ter beschikking heeft gesteld. De verdediging heeft om die reden de rechtbank verzocht om de opnamen niet voor het bewijs te gebruiken. In hoger beroep is dat verzoek niet herhaald. Verdachte heeft ter zitting van 28 juni 2021 wel gesteld dat Astrid Holleeder ‘om de boel te manipuleren’ de opnamen niet in één keer heeft verstrekt en deze niet van een precieze datering heeft voorzien. Ook heeft verdachte gesteld dat Astrid Holleeder haar rol als intermediair tussen Sonja Holleeder en verdachte heeft misbruikt om verdachte boos te maken, waardoor hij is gaan dreigen. Aan deze stellingen zijn geen conclusies verbonden met betrekking tot de authenticiteit of betrouwbaarheid van hetgeen op de opnamen te horen is. Verdachte kan worden toegegeven dat in opname 15 niet te horen is dat Astrid Holleeder zijn dreigementen doorgeeft aan Sonja Holleeder, zoals hij Astrid Holleeder had opgedragen. Ook is niet te horen dat Sonja Holleeder in antwoord op die dreigementen gezegd zou hebben wat Astrid Holleeder vervolgens aan verdachte als het antwoord van Sonja Holleeder heeft doorgegeven. Ter terechtzitting van 28 juni 2021 is dit aan de orde geweest.248.Ook hiervoor geldt echter dat verdachte de controle had over wat hijzelf vervolgens zei, terwijl wat hij heeft gezegd niet wezenlijk afwijkt van de rest van deze opname. In de fase van het pleidooi is op deze stellingen van verdachte niet teruggekomen.
Het hof ziet geen reden om over de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de opnamen in het algemeen anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en verwoord in haar vonnis in paragraaf II.2.6 en neemt die motivering hier over. Het hof ziet in de totstandkoming, de inhoud en in de gang van zaken bij het ter beschikking stellen van de opnamen geen reden om deze buiten beschouwing te laten. Dat betekent dat per opname, voor zover van belang, zal worden beoordeeld wat daarop te horen is en welke betekenis daaraan moet worden toegekend. Daarbij is ook van belang wat de deelnemers aan het gesprek daarover zelf verklaren en, als hun uitleg niet overeenstemt, welke verklaring aannemelijk is. Bij die beoordeling betrekt het hof ook wat er bekend is over de achtergronden en de context van de onderwerpen die in de opnamen worden besproken. Ook kan het gespreksverloop een aanknopingspunt bieden om vast te stellen wat er wordt bedoeld.
De opnamen geven een blik op verdachte in communicatie met zijn zussen die door hem als vertrouwelijk werd ervaren. De opnamen dragen op verschillende manieren bij aan de bewijsvoering. Voor een deel zijn de opgenomen uitlatingen van verdachte bruikbaar als bewijsmiddelen voor concrete ten laste gelegde misdrijven. Bijvoorbeeld de opnamen waarin verdachte uitlatingen doet over Van Hout, Endstra en Van der Bijl. Deze opnamen worden besproken bij de bewijsmotivering van die zaaksdossiers. Voor een ander deel gaat het om opnamen met een betekenis die de individuele zaaksdossiers overstijgt. Die opnamen worden in dit hoofdstuk besproken. Dat betreft opnamen:(1) die aantonen hoezeer verdachte enerzijds zijn zussen in vertrouwen nam en anderzijds vreesde dat met name Sonja Holleeder dit vertrouwen zou beschamen, waarbij verdachte ook laat weten dat de dood volgt als iemand met de politie praat;(2) die indringend de realiteit aantonen van het motief dat Astrid en Sonja Holleeder hebben genoemd om belastend over verdachte te gaan verklaren, namelijk zijn doodsbedreigingen, en(3) waarin verdachte zich profileert als iemand die verantwoordelijk is voor gepleegde moorden, dreigt met nieuwe moorden met het oog op zijn eigen (financiële) belangen en suggereert deze moorden vlot te kunnen regelen.
3.1
Wetenschap van Astrid en Sonja Holleeder en omertà (geheimhoudingsplicht)
Astrid Holleeder: zus en strafrechtadvocaat De gesprekken van verdachte met Astrid Holleeder werden beïnvloed door het feit dat zij niet alleen zijn zus, maar ook strafrechtadvocaat was. Dat kan ervoor hebben gezorgd dat verdachte erop vertrouwde dat de gesprekken vertrouwelijk zouden blijven, maar in elk geval is duidelijk geworden dat hij haar betrok bij het beoordelen van zijn strafrechtelijke positie. In de opnamen is te horen dat verdachte sprak met Astrid Holleeder over zijn strafrechtelijke positie in verband met de aangifte van bedreiging door De Vries249.en in verband met ontwikkelingen in het Passageproces.250.Door verdachte en Astrid Holleeder wordt gezamenlijk geanalyseerd wat bijvoorbeeld de strategie van Soerel zal zijn in reactie op het naar buiten komen van de verklaringen van Ros als kroongetuige.251.Als verdachte vreest vanwege die verklaringen te worden aangehouden, bespreekt hij met Astrid Holleeder hoe zij die kans inschat en waar hij het beste de nacht kan doorbrengen.252.
Ook is te horen dat verdachte (manuscripten van) boeken en andere publicaties met Astrid Holleeder bespreekt, waarbij de inhoud gezamenlijk wordt geanalyseerd, in het bijzonder met het oog op onderwerpen die voor verdachte nadelig zijn.253.De inhoud van de opnamen biedt ook steun voor de verklaring van Astrid Holleeder over het archief van publicaties dat zij voor verdachte moest bijhouden,254.waarbij zij al rekening hielden met een te voeren verweer dat getuigen alles uit de media hebben, voor het geval verdachte vervolgd zou gaan worden voor moorden rondom het onderzoek Kolbak.255.
Verdachte betrok Astrid Holleeder bij het analyseren van zijn strafrechtelijke positie en bij het scannen en archiveren van (aankomende) publicaties. Om dat goed te kunnen doen, moest Astrid Holleeder weten op welke punten strafrechtelijke kansen en risico’s voor verdachte bestonden. Dat Astrid Holleeder over zulke kennis beschikte, blijkt uit de opnamen. Een voorbeeld daarvan biedt opname 20 waarin zij en verdachte spraken over Sonja Holleeder. Verdachte zegt in dat gesprek: ‘Als ik haar vanavond tegen kom, dan sla ik haar echt het ziekenhuis in’, gevolgd door ‘Endstra heb me ook willen pikken’, waarop Astrid Holleeder zei: ‘Ja weet ik, precies hetzelfde’.256.Deze woorden die Astrid Holleeder uitspreekt ‘ja weet ik, precies hetzelfde’ veroorzaken vervolgens geen enkele rimpeling in het gesprek. Dit wijst erop dat sprake is van gedeelde kennis over het verleden van verdachte. Anders gezegd: zij weten allebei wat er is gebeurd waardoor het niet nodig is iets verder uit te leggen. In dit geval gaat het om kennis die verdachte en Astrid Holleeder delen dat verdachte met het toebrengen van fysiek leed reageert als hij meent financieel te zijn benadeeld. Dat verdachte en Astrid Holleeder beschikken over gedeelde kennis, blijkt ook uit het feit dat in verschillende gesprekken door verdachte wordt verwezen naar gepleegde moorden, en uit de beknopte en indirecte manier waarop hij dat doet.257.
Verdachte vertrouwde klaarblijkelijk erop dat Astrid Holleeder nooit iets belastend over hem naar buiten zou brengen. Dat wordt bevestigd door de hierna gedeeltelijk geciteerde gesprekken over Sonja Holleeder en De Vries. De mededelingen van verdachte aan Astrid Holleeder en ook aan Sonja Holleeder staan stijf van de doodsbedreigingen.
Bijzondere kenmerken van gesprekken: telefoons weg, fluisteren en afkappen Uit de opnamen blijkt dat verdachte erop alert was dat hij door de politie zou kunnen worden afgeluisterd, bijvoorbeeld via zijn horloge,258.een telefoon in een auto of op straat. Hij attendeert Astrid en Sonja Holleeder daarop of zegt hen bijvoorbeeld hun telefoon uit te zetten of weg te leggen, voordat hij met hen in gesprek gaat.259.Het hof leidt daaruit ook af dat verdachte tegen Astrid Holleeder dingen wél zei die wat hem betreft absoluut níet naar buiten mochten komen.
Een sterke aanwijzing daarvoor vormt ook het fluisteren door verdachte dat in vele opnamen te horen is, waaronder de hierna geciteerde opnamen. Opvallend is namelijk dat verdachte fluistert op momenten in het gesprek waarop verwacht kan worden dat hij de mededelingen doet die voor hemzelf het meest belastend zijn.260.Klaarblijkelijk vertrouwde verdachte erop dat Astrid en Sonja Holleeder die tijdens dat fluisteren verschafte (of bevestigde) kennis nimmer met de buitenwereld zouden delen. Dat kan ook de extreme reactie van verdachte verklaren toen hij aan de loyaliteit van Sonja Holleeder begon te twijfelen, zoals deze in de geciteerde opnamen in de volgende paragraaf naar voren komt.
Zoals verdachte op veelzeggende momenten fluistert, zo is in de opnamen ook te horen dat hij Astrid en Sonja Holleeder rigoureus afkapt of tot zwijgen of fluisteren maant, precies op die momenten in het gesprek waarop zij dingen lijken te gaan zeggen die voor verdachte belastend zijn in relatie tot gepleegde moorden waarvoor verdachte nu terechtstaat.
Opname 32 bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte (W) en Sonja Holleeder (S):
“S: Wim, hij had het daarvoor al verkocht. En waarom? Hij (het hof begrijpt: Van Hout) had ruzie met jou, hij wist dat, wat er aan de hand was.
W: Ik ga er over ophouden nou Boxer...
S: Nee, want het is zo...
W: (verheft stem) Over dat ophouden nou!! Over dat gaan ik ophouden nou!! Ik heb het alleen over die film.”261.
In dit gespreksfragment probeert Sonja Holleeder verdachte ervan te overtuigen dat De Achterdam door Van Hout bij leven al is verkocht. Van Hout heeft na de tweede aanslag op zijn leven tegen de politie uitlatingen gedaan met de strekking dat verdachte daar achter zat.262.Gelet op die achtergrond begrijpt het hof dat Sonja Holleeder verdachte daarmee – de wetenschap bij Van Hout dat verdachte hem probeerde te vermoorden – confronteert als ze zegt ‘hij had ruzie met jou, hij wist wat er aan de hand was’. En dat dát is waarover Sonja Holleeder van de met stemverheffing sprekende verdachte direct moet ophouden. Verdachte heeft verklaard dat Sonja Holleeder hier van hem moest ophouden met liegen. ‘Ze ging weer liegen over de verkoop van De Achterdam. Het was ook een leugen, dat Van Hout wist wat er gebeurde’, maar ‘hier doel ik niet op de ruzie met Van Hout, maar op dat gezeik met De Achterdam’.263.Die verklaring acht het hof niet aannemelijk, ook omdat later in dit opgenomen gesprek verdachte terugkomt op de gang van zaken rond de verkoop van De Achterdam;264.dat was dus geen onderwerp dat verdachte met klem wilde vermijden. Ook in opname 15B komt naar voren dat de gedachte dat Sonja Holleeder met de politie praat over Van Hout op verdachte uitwerkt als een rode lap op een stier. Dit gesprek zal hierna nog worden geciteerd. Als zij over Van Hout praat met de politie ‘moet’ verdachte ‘dat gewoon oplossen, meteen!’, daarmee bedoelde hij: haar laten doodmaken, zoals bij de bespreking van opname 15B is toegelicht.
Opname 3 bevat de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder (A) in een gesprek waarin zij gezamenlijk analyseren hoe Soerel zal reageren op de verklaringen van Ros als kroongetuige:
“A: Dat snap ik wel, maar daar ga je het niet mee redden. Dus wat hij nu doet, is eigenlijk zeggen: ja, maar hij vertelt niet de hele waarheid. De hele waarheid is dit.
W: Ja, maar je moet oppassen om niet te herhalen, om te zeggen, zeg het in je oor.”265.
Astrid Holleeder zegt hier dat Soerel in reactie op de verklaring van Ros dus gaat zeggen dat Ros niet de hele waarheid vertelt, waarbij Astrid Holleeder aanstalten maakt om die hele waarheid samen te vatten. Verdachte dringt erop aan die waarheid niet hardop uit te spreken, maar in het oor te fluisteren. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij die laatste zin ‘niet snapt’, ‘niet kan plaatsen’ en ‘echt niet zou weten’ waar dat over gaat.266.Omdat verdachte geen andere logische uitleg heeft kunnen geven en een andere uitleg ook niet voor de hand ligt, gaat het hof er vanuit, gelet op de context en het gespreksverloop, dat verdachte Astrid Holleeder hier onderbrak om te voorkomen dat zij door hardop te spreken informatie zou prijsgeven die voor verdachte belastend is.
Opname 29A bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder:
“W: Als ik die 3 jaar niet meer huh ja dan...
A: Ja maar je moet hun wel op een gegeven... kijk zij is heel bang.
W: Ja
A: Dat zeg maar (fluistert) ((NTV) minuut 17.44) hoe heet ie.
W: Je hoeft het niet te vertellen, ik weet wat je bedoelt.”267.
En verderop in ditzelfde gesprek:
A: Ja maar ik denk dat dat het punt niet is hoor. Ik denk dat zij dat heel goed begrijpt. Zij is heel...(fluistert) hij is ook bang. Want ik heb hem ook nog nooit zo gezien.
W: Hij schijt in zijn broek.
A: Hij is echt bang hoor
W: Hij schijt in zijn broek
A: Hij is bang dat (fluistert) van te voren zo’n ntv (minuut 24.28).... voor zo’n verhaal.
(p. 417) W: Ja tuurlijk.
A: Daar is hij echt bang voor...want hij, toen dat gebeurd was, was hij de eerste die mij belde, ik dacht waarom belt hij mij, maar hij was helemaal toen in de stress weet je...
W: Wanneer was dat
A: Toen (fluistert) het met Thomas gebeurde.
W: Jajajajaja.
A: Toen belde hij mij.
W: Jajaja.
A: Ik dacht waarom belt hij mij nou, met die mededeling door de telefoon. Ik denk, wat is dat voor onzin.
W: Ja
A: Weet je
W: Ja laten we er maar over ophouden. Daar hoeven we niet over te praten.
Ook in deze fragmenten kapt verdachte Astrid Holleeder af. Dat gebeurt op het moment waarop zij hardop wil zeggen waar de echtgenote van De Vries bang voor is, naar aanleiding van de bedreiging van De Vries door verdachte en de daarop gevolgde aangifte door De Vries. Astrid Holleeder heeft hierover verklaard dat zij in dit deel van opname 29A voorzichtig tegen verdachte probeerde te zeggen dat de echtgenote van De Vries bang was dat het net zo zou gaan als bij de moord op Van der Bijl, namelijk dat verdachte de moord zou regelen voordat hij gedetineerd zou raken. Astrid Holleeder wilde daarbij niet aan verdachte laten merken dat zij De Vries had verteld over de gang van zaken bij de moord op Van der Bijl. Zij had dat aan De Vries verteld om hem te doordringen van de ernst van de situatie.268.Astrid Holleeder heeft aantekeningen gemaakt van gesprekken die zij met verdachte had. Deze aantekeningen bieden steun aan haar verklaring269.dat verdachte in het kader van zijn conflict met De Vries de vergelijking heeft gemaakt met de gang van zaken bij de moord op Thomas van der Bijl en dat hij heeft gezegd dat hij de moord op De Vries zou regelen voordat hij vast zou komen te zitten, net zoals hij dat bij de moord op Van der Bijl had geregeld. Deze aantekeningen van Astrid Holleeder houden onder meer in:
“Donderdagavond incident
Vrijdagochtend Sonja gesproken verteld Wim-Peter
Vrijdagochtend 26e april: Wim gezien Muiden. Vertelde over incident met Sonja en Peter. Was woest wil niet in film. Anderen mogen geen geld aan hem verdienen. Wanchandalig. Komt allemaal door Sonja. Weet nog niet van aangifte. Schiet hem dood “die kan er ook nog wel bij.”(…)
Vrijdagmiddag
Weet dat hij aangifte heeft gedaan. Probleem met V.I. Als ik moet zitten “Dan regel ik het van
tevoren” Dan gaat hij als ik het net als met Thomas.”270.
Verdachte heeft geen andere uitleg kunnen geven voor deze passage in opname 29A, terwijl een andere uitleg ook niet voor de hand ligt. Op de vraag wat Astrid Holleeder niet hoefde te vertellen omdat hij wist wat ze bedoelde, heeft hij gezegd dat hij dat ‘niet zou weten waar dat over gaat’.271.Het hof heeft mede daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van Astrid Holleeder. Daarbij speelt ook een rol dat, zoals hierna nog zal worden toegelicht, de juistheid vast is komen te staan van de aantekening die behoort bij dezelfde notities, dat verdachte heeft gezegd dat hij De Vries zou ‘doodschieten’ waarbij hij gezegd zou hebben ‘die kan er ook nog wel bij’.
Verdachte heeft gesteld dat Astrid Holleeder bewust een strategie zou hebben gehanteerd om op bepaalde momenten in de gesprekken te gaan fluisteren, met als doel om dat achteraf in haar verklaringen daarover voor verdachte belastend in te kunnen vullen. Deze stelling is moeilijk te rijmen met de manier waarop verdachte zijn gesprekspartner afkapt. In deze fragmenten is het juist verdachte die Astrid Holleeder expliciet verhindert iets hardop te zeggen. Ook voor het overige zijn er geen aanknopingspunten voor dat Astrid Holleeder een strategie zoals door verdachte bedoeld zou hebben gebruikt. Het is verdachte die in de opnamen meestal het initiatief neemt om plots te gaan fluisteren.
Kennispositie Astrid en Sonja Holleeder Deze even opvallende als verdachte gesprekskenmerken (pas praten nadat telefoons zijn weggelegd, het fluisteren en het afkappen) dragen bij aan het oordeel dat verdachte de getuigen in vertrouwen nam en hen vertelde over zaken die niemand anders mocht horen. Ook blijkt daaruit dat de getuigen beschikten over kennis die voor hem belastend was, kennis die op geen enkele wijze naar buiten mocht komen, ook niet doordat de getuigen het hardop zouden zeggen en dit zou kunnen worden opgevangen door derden.
De opnamen bevestigen de betrouwbaarheid én vergroten het gewicht van de verklaringen van Astrid Holleeder – ook ten aanzien van die onderdelen van haar verklaringen waarvoor geen directe bevestiging in de opnamen bestaat, omdat het onderwerp niet is besproken, of door het fluisteren van verdachte niet verstaanbaar is wat hij zegt. Het is niet haar woord tegen het zijne. De opnamen tonen aan dat verdachte met Astrid Holleeder informatie deelde, die geheim moest blijven, over de onderwerpen waarover zij heeft verklaard; ook informatie over betrokkenheid bij gepleegde moorden, zoals blijkt uit de opnamen die zijn gebruikt in de bewijsvoering van de zaaksdossiers.
De opnamen bieden ook steun aan de inhoud van de verklaringen van Sonja Holleeder over verdachte en voor het feit dat zij zich in een positie bevond waarin zij over deze belastende informatie kon beschikken. Onderwerpen waarover zij heeft verklaard, komen ook in de opnamen naar voren, die hierna deels nog geciteerd zullen worden. Daarbij blijkt dat verdachte en Sonja Holleeder beiden beschikten over gedeelde kennis uit een gezamenlijk verleden. Dat geldt in het bijzonder voor wat Sonja Holleeder met verdachte zegt te hebben meegemaakt in verband met de aanslagen op het leven van Van Hout, de wens van verdachte de beschikking te krijgen over diens vermogensbestanddelen en haar door verdachte in opname 15 gememoreerde vrees dat hij ‘langs zou komme’ / ‘er an zou komme’, zoals besproken in hoofdstuk 6 met de bewijsmotivering in het zaaksdossier Viool.
In de gesprekken met Sonja Holleeder komt naar voren dat een toenemende onrust zich van verdachte meester maakt als zijn vertrouwen in haar zwijgen begint te wankelen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij aanvoelde dat er iets aan de hand was, maar tegen zichzelf ter geruststelling zei: ‘jongen niet paranoia worden’.272.In de hierna in paragraaf 3.2 geciteerde opnamen, toont hij zich echter zo onzeker over Sonja Holleeders blijvende loyaliteit én is hij kennelijk zo bevreesd over wat zij de autoriteiten over hem kan vertellen, dat hij mede daarin aanleiding ziet zijn zus en haar kinderen op indringende wijze herhaaldelijk met de dood te bedreigen.
Geheimhoudingsplicht
Bij meerdere aan verdachte ten laste gelegde moorden is aannemelijk dat het motief mede bestond uit de wens de slachtoffers het zwijgen op te leggen. Endstra praatte bijvoorbeeld met de CIE, Van der Bijl praatte met de CIE. Deze slachtoffers beschikten over informatie over het criminele verleden van verdachte. Verdachte wijt in de hierna geciteerde opname 32 zijn veroordeling tot negen jaar gevangenisstraf in de Kolbakzaak mede aan de verklaringen van Van der Bijl, die steunbewijs hebben gevormd. Voor Endstra en Houtman kwam daarbij dat zij door verdachte zijn afgeperst en voor hem een risico vormden, omdat zij daarover zouden kunnen gaan verklaren. Astrid273.en Sonja274.Holleeder hebben verklaard over de geheimhoudingsplicht in verband met hun kennis over verdachte en over hun angst dat verdachte hen of hun kinderen zou vermoorden als zij over hem zouden praten met de politie. Ook hun broer [betrokkene 3] noemde de vrees dat hij dat met de dood zou moeten bekopen, als reden om geen verklaring over verdachte af te leggen: ‘op praten met de politie staat de doodstraf’, zo verklaart hij bondig.275.
Tegen die achtergrond valt het op dat verdachte in de opnamen dit beeld van zijn zussen bevestigt. Hij is niet zuinig met het uiten van zijn bereidheid om mensen te vermoorden als zij voor hem een strafrechtelijk risico kunnen worden of anderszins niet doen wat hij wil. In de hierna geciteerde opname 29A zegt verdachte dat hij de kinderen van Sonja Holleeder als eerste doodschiet als zij naar de politie gaat: ‘als hij door haar één dag binnen zit. Die twee gaan het eerst!’. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij de kinderen van Sonja Holleeder bedoelde.276.In de hierna ook geciteerde opname 15B zegt verdachte dat hij het ‘meteen gaat oplossen’ als hij zou merken dat ‘Sonja bij de politie over Cor praat’. Oplossen betekent ook hier: doodschieten. Kennelijk weet verdachte dat Sonja zeer belastend over hem kan verklaren.
3.2
Motieven Astrid en Sonja Holleeder om te verklaren
Verdachte heeft gesteld dat Astrid Holleeder een vals spel heeft bedacht om hem ‘erin te leggen’, waarin zij Sonja Holleeder en Den Hartog heeft meegekregen en waaraan diverse, ook financiële, belangen ten grondslag liggen. Door haar ervaring als advocaat is dat gemakkelijk voor haar. Hiervoor is in hoofdstuk 2 al uitgelegd dat die financiële motieven niet aannemelijk zijn geworden. Zelf hebben deze getuigen als een van de belangrijkste motieven om over verdachte te gaan verklaren gewezen op de toenemende dreiging die van verdachte uitging. Die dreiging was met name gericht tegen Sonja Holleeder en haar kinderen en tegen De Vries. Maar ook Den Hartog vreesde voor haar zoon. Zij wilden voorkomen dat er nieuwe slachtoffers zouden vallen. Dit motief dat door de getuigen is genoemd wordt door verdachte in de opnamen letterlijk schreeuwend van steun voorzien. De dreiging die van verdachte uitging naar Sonja Holleeder, haar kinderen en De Vries, komt in de opnamen indringend naar voren. Delen van die opnamen worden hieronder weergegeven.
Voor het begrip van de inhoud van deze opnamen is zinvol iets te weten van de context. In de periode waarin deze opnamen zijn gemaakt, waren de volgende thema’s onderwerp van gesprek. Verdachte voelde zich door De Vries en Sonja Holleeder financieel tekort gedaan in verband met de mogelijke opbrengst van de verfilming van het boek over de Heinekenontvoering dat De Vries met hulp van Van Hout heeft geschreven. In verband daarmee heeft verdachte in de avond van 25 april 2013 De Vries bij zijn woning bedreigd,277.terwijl verdachte op dat moment voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. In het kader van die (zogenoemde) voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna ook: VI) hing er nog een strafdeel van bijna 1100 dagen gevangenisstraf boven het hoofd van verdachte. Dit nieuwe strafbare feit, waarvan De Vries aangifte deed, schiep voor verdachte het reële risico dat hij die gevangenisstraf alsnog zou moeten uitzitten. In verband met de filmrechten noemt verdachte in de opgenomen gesprekken af en toe ook zijn mededaders van de Heinekenontvoering, Meijer en Boellaard, die ook zouden willen delen in de opbrengst. Ook was verdachte er verbolgen over dat hij niet bij de dochter van Sonja Holleeder op kraamvisite had mogen komen en dat hij geen auto had mogen lenen. Voor verdachte zijn dat allemaal redenen om te gaan twijfelen aan de loyaliteit van zijn zus ten opzichte van hem.
Opname 1 is een opname van een gesprek van 26 april 2013, de dag nadat verdachte De Vries bij zijn woning heeft bedreigd en bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte (W) en Astrid Holleeder (A):
“A: Heb je ruzie met Sonja?
W: Met Peter ook. Weet je dat niet? (…) Ik ben bij hem geweest (…) Gisteravond. (…) hij heeft overspannen thuis [advocaat 2] (het hof begrijpt: mr. [advocaat 2], de toenmalige raadsman van verdachte) gebeld (…) Want hij voelt zich bedreigd. (…) Ik ben gisteren naar hem toegegaan. (…) Om te zeggen, luister, jij gaat mijn personage niet gebruiken, jij gaat mijn naam niet noemen in die film, dat ga je der uit halen en als je dat niet doet, zal je zien wat ik met je doe. Ze wijf was der bij. Hij zegt: ik voel me bedreigd. Ik zeg: ja, ik dreig niet, ik doe gewoon wat ik zeg. Ik ben klaar met jou. Jij gaat mijn naam der uit halen, mijn personage. Ik ga die film verkankeren. Ik ben er helemaal klaar mee. Het hele spelletje van Sonja ben ik zo spuugzat.
W: (…) Ik voel me gewoon in de maling genomen. Weet je wat, ze hebben ook bij mijn kunnen komme praten, Wim, luister hoe gaan we het doen. Hun gaan er gewoon vanuit dat ik een imbeciel ben. Hoe kunnen hun nou, hoe ken Peter nou ineens van 30% naar 50% gaan. (…) Als Cor had geleefd, had ie ons ook allemaal geld moeten geven. Het gaat om ons.
A: Ja, maar, het is toch ook niet gezegd dat dat niet gebeurt? Daarom denk ik, kijk, je gaat nou een hoop ellende creëren voor niks, echt voor niks, terwijl je nog niet eens een ‘ja’ of een ‘nee’ heb en je weet nog niet eens precies hoe het zit van de mensen waar, die het betreft.
W: Gaat je dit zeggen. Ik heb het gewoon gedaan, want bij een ‘nee’, schiet ik hem gewoon hartstikke dood. (…) Als ik, luister, naar hem toe ga, en ik zeg: luister, hoe gaan we het oplossen. Hij zegt: ja, daar heb ik niks mee te maken, ik heb gewoon mijn geld. (…) Gaan ik niet met mijn staart tussen mijn benen weg. Schiet ik hem gewoon dood. (…) Ik ben er gewoon klaar mee, die ken d’r ook nog wel bij. Kijk, wegwezen. (…) Ik ben er klaar mee gewoon As en Astrid, die Sonja zit me zo hoog. (…) Ik ken der niet mee leven, ja? Dat ik iets gedaan heb in mijn leven waar een film van komt, die misschien wereldwijd wordt uitgezonden. (…) Dat ik dan daar niks van heb en Sonja en hij alles. (…) Daar kan ik niet mee leven. (…) Ik heb genoeg gedaan in mijn leven. (…) Ik zal je zeggen. (…) Ze gaan net zo makkelijk alle twee ook. Hoor je.
A: Nee joh.
W: Ja, tuurlijk. Assie.
A: Nee, man. Je moet niet van die rare dingen zeggen.
W: Maar Assie, ik ben in. Maar Assie, ik ben in alle staten. (…) Het gaat uit de hand lopen”
Deze uitlatingen ‘dan schiet ik hem gewoon dood, die ken d’r ook nog wel bij, ik heb genoeg gedaan in mijn leven, ze gaan net zo makkelijk alle twee ook’ roepen de vraag op of er dan ook anderen zijn doodgeschoten waar verdachte bij betrokken was. Op de vraag wat hij hiermee bedoelde, heeft verdachte geantwoord: ‘Dat zou ik niet weten, op dat moment zeg ik gewoon wat’, het is ‘instrumenteel dreigen’.278.Voor zover hij daarmee bedoelt dat hij dreigt met sterke verhalen, acht het hof dat niet aannemelijk. Met wat verdachte zegt om zijn bedreiging met het doodschieten van De Vries kracht bij te zetten, suggereert verdachte onmiskenbaar dat hij voor eerdere moorden verantwoordelijk is en dat de moorden op De Vries en Sonja Holleeder daar gemakkelijk bij kunnen. Daarbij valt ook op dat verdachte in dit verband opmerkt dat hij ‘er niet mee kan leven’ wat Sonja Holleeder en De Vries hem hebben aangedaan. Die ‘motivering’ door verdachte komt terug in meerdere opnamen waarin hij doodsbedreigingen uit, die hierna nog besproken zullen worden.
In paragraaf 3.3 gaat het hof in op de vraag of dat instrumenteel dreigen is met een sterk verhaal waarvan hij hoopte dat dat effect zou hebben, of dat het gaat om instrumenteel dreigen door te verwijzen naar reële eerdere gebeurtenissen.
Bijzonder aan deze opname is dat verdachte (pas) in hoger beroep heeft verklaard dat hij ook heeft gehoord dat hij de hierboven vetgedrukte zinnen uitspreekt.279.In de schriftelijke uitwerking van de opname waren deze zinnen nog niet vermeld. Verdachte had bij de rechtbank echter naar voren gebracht dat dit een voorbeeld is van een belastende opmerking die Astrid Holleeder heeft bedacht en heeft ingevuld op een plek waar het gesprek niet goed te verstaan is. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 oktober 2018 houdt onder meer in als verklaring van verdachte op vragen over de (in de vorige paragraaf geciteerde) aantekeningen van Astrid Holleeder over de opgenomen gesprekken:
“U houdt mij voor dat Astrid op 15 april 2015 een verklaring heeft afgelegd bij de politie en daar toen ongedateerde aantekeningen heeft overgelegd, die als bijlage aan het proces-verbaal zijn gevoegd. U houdt mij voor dat in bijlage 3 onder meer staat: “Vrijdagochtend: (...) Schiet hem dood. Die kan er ook nog wel bij”. U houdt mij voor dat Astrid zegt dat ze dat op heeft geschreven omdat ik dat gezegd zou hebben.
Wanneer heeft ze dat opgeschreven?
U houdt mij voor dat Astrid zegt dat ze dit soort aantekeningen maakte kort na gesprekken met mij. U houdt mij voor dat ze zegt dat er zoveel werd gezegd dat ze dat op een of andere manier moest proberen vast te leggen.
Dat is natuurlijk onzin, want als je die opnames hebt, dan kan je dat toch gewoon terug luisteren? (…) wie zegt dat ze dat niet verzint? Zij zegt dat ze dat heeft gehoord, maar het is niet te horen. Dan schrijft ze het op papier en zegt ze dat ze dat heeft gehoord.
U houdt mij voor dat in de aantekeningen ‘Vrijdagochtend’ staat en dat ik gezegd zou hebben “Schiet hem dood. Die kan er ook nog wel bij”. Ja, maar dat is niet zo. (…) U houdt mij voor dat Astrid hierover heeft verklaard: “Ik weet wat hij bedoelt, want hij heeft al zoveel mensen dood laten schieten”.
Maar dat staat niet op de opname en dat schrijft ze dan gewoon op en dan zegt ze dat het een andere dag is geweest dat ik dat heb gezegd. Waarom heeft ze dat dan niet opgenomen?
U houdt mij voor dat er eveneens een aantekening is waarop staat: ‘Vrijdagmiddag: Weet dat hij aangifte heeft gedaan. Probleem met VI. Als ik moet zitten, dan gaat hij als ik vast zit net als met Thomas —> niet opgenomen’.
Ze probeert op die manier haar eigen bewijs te maken, maar het is allemaal onzin. Het is niet zo moeilijk. Ze heeft me erin willen leggen. Dat is wel duidelijk toch?”
In deze opname is dus wel degelijk te horen wat verdachte volgens de aantekeningen van Astrid Holleeder heeft gezegd over het ‘doodschieten’ en het ‘er ook nog wel bij kunnen’. Dit was voor verdachte een belangrijk voorbeeld voor zijn stelling van verdachte dat Astrid Holleeder hem veroordeeld probeert te krijgen door zelf vals bewijs te fabriceren. Inmiddels is gebleken dat het wel klopt wat Astrid Holleeder daarover heeft verteld.
In opname 27 van 29 april 2013 maakt verdachte duidelijk dat De Vries moet meewerken aan een oplossing om te voorkomen dat verdachte zijn VI moet uitzitten. De opname bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder:
“W: Kijk, als ik door hem 3 jaar...kijk dan ken ie wel zeggen, het is je eigen schuld, dan had je het niet moeten doen. ..maar ik ga niet er vanuit dat jij naar de politie gaat. (…) Kijk wat hij wil allemaal, hij ken het krijgen zoals ie wil. Het is niet in mijn handen nu. Maar het kan niet zo zijn, dat ik gewoon....want kijk hij zegt wel sorry, en ik ga lekker door.. Dat is natuurlijk
geen manier. (…) Dat is geen manier van uitpraten. Wil je het dan wel uitpraten?
A: Ja ik ga dat met hem bespreken.
W: Wil je het dan wel uitpraten? Of niet. Of wil je alleen echt ruzie? (…) Want als hij echt ruzie wil, is goed, dan gaan ik gewoon gas geven, dan regel ik het even vanavond nog voor hem.
A: nee dat moet je niet doen.
W: Ja maar weet je wat het is. As, ik ben het zat.”
Verdachte heeft verklaard dat hij met de woorden ‘dan gaan ik gewoon gas geven, dan regel ik het even vanavond nog voor hem’ heeft bedoeld dat hij De Vries die avond nog ‘in elkaar zou trappen’280.of een ‘pak slaag zou geven’.281.Die uitleg acht het hof onaannemelijk. Gelet op de overige uitlatingen van verdachte gaat het hof er vanuit dat hij met deze uitlatingen heeft bedoeld dat hij die avond nog zou regelen dat De Vries om het leven zou worden gebracht. Verdachte had drie dagen daarvoor in opname 1 namelijk al gezegd dat hij De Vries dood zal schieten en zegt in de hiernavolgende opname 28 van eveneens 29 april 2013 ook dat hij het van De Vries niet gaat pikken en dan liever levenslang zit. Levenslange gevangenisstraf wordt voor een mishandeling niet opgelegd, voor een moord kan dat wel. De bewoordingen ‘dan regel ik het even vanavond nog voor hem’ passen beter bij het regelen van een moord die door anderen wordt gepleegd dan bij een pak slaag dat verdachte zelf gaat uitdelen. Deze woorden sluiten ook aan bij de verklaring en de aantekeningen van Astrid Holleeder dat verdachte de vergelijking heeft gemaakt met de gang van zaken bij de moord op Van der Bijl, die verdachte van te voren had ‘geregeld’. De uitlating van verdachte is ook van betekenis, omdat verdachte hiermee ook zegt dat hij in de positie is om ‘vanavond nog’ te kunnen regelen dat De Vries vermoord zal worden.
Opname 28 bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder met de dreiging van verdachte om de Vries te vermoorden en de boosheid die daaraan bij verdachte ten grondslag ligt:
“W: Ja dat heb [advocaat 2] uitgezocht. Valt onder de nieuwe wet, zo simpel is het. Die VI (…)
A: Moet je wel veroordeeld worden Wim.
W: Ja maar dat zit er wel in...(ntv) gisteren was ie weer bij Carlo en Irene, is er ook weer wat over gezegd. Dus daar is ie wel op uit ook. Begrijp je? (…) Enne weet je wat het is, voor die jongen zou het verschrikkelijk zijn maar ik ga dat natuurlijk van niemand pikken. Echt waar Assie. Dan zit ik liever levenslang...(ntv)...trekt dit niet. Die arme jongen (het hof begrijpt dat verdachte hier doelt op zijn zoon). Het is gewoon een kankerstreek is het.. (…) Kijk As, hij speelt een spel. Hij ken toch gewoon zijn mond houden. (…)
A: en nu ga je vanavond met hem praten?
W: Ja ik moet eerst tot rust zien te komen. Ik weet niet hoe hij gaat praten. Of hij bijgoochem gaat doen. Kijk (…) hij weet dat ik natuurlijk een probleem met die drie jaar heb. (…)
A: Maar is het niet zo dat op het moment dat hij bijvoorbeeld op de zitting zou zeggen van euh.. nou euh ik stel het niet op prijs...
W: Ja, dat gaat [advocaat 2] proberen maar ik denk niet dat ie dat gaat doen. (…) Betere reclame voor die film is er niet hoor. Ken ie stoer doen in Amerika he.
A: Nou ik denk dat hij hier ook niet op zit te wachten, want hij weet dat jij ook niet makkelijk bent he. Hé?
W: Je weet wat ik ga doen he!
A: Nou ik zal je eerlijk zeggen, die Jacqueline die zei ook al, van euh “hij gaat hem toch niks doen he?” Ik zei, ze zijn al 25 jaar vrienden. Ze zegt, ja maar euh...he
W: Zei ze maar euh??
A: Nou zij vond het toch maar heel eng hoor.(…) zij was bang euh
W: Ja maar dat komt doordat ze zelf die aangifte gedaan hebben. Hun beseffen toch ook wel....waarom ga je dan bijdehand bij Carlo en Irene zitten (…) Wat is je doel? Kijk As, als ik drie jaar moet zitten, dan begrijp je ...(minuut 4.55: fluistert (…) wat hij wil. Kijk hier kennen alleen maar verliezers uitkomen.
A: Ja daarom, hoe is dat nou op te lossen?
W: Ja hij moet gewoon zorgen dat ik die drie jaar niet krijg. Kijk As, als ik die drie jaar krijg dan is het een probleem. Mij maakt het niet uit hoe het allemaal gaat...(ntv)....heb ik schijt aan alles.. begrijp je. Kijk, die drie jaar dat is zijn schuld. (…) als mij dat drie jaar gaat kosten As, dan heb ik daar (…) geen zin in he.
A: Nee. Dat snap ik heel goed.
W: Dan komt dat jongetje weer he, is 7 jaar, is blij dat zijn vader eruit is he. He moeten zijn
kinderen dan....he en mijn kinderen, en zijn kinderen dan? (minuut 5.52: fluistert) zijn
kinderen...(ntv). Hij verdrietig, ook. (…)
A: Ja maar hoe kan ik dat voorkomen? Als ik nou met hem ga praten. (…)
W: (…) Maar hij moet begrijpen wel natuurlijk dat ie dat gedaan hebt.. begrijp je? Luister Assie, hier worden alleen maar verliezers...dat komt door die (spugend/schreeuwt) kanker Sonja. Laatst heb ik d’r gezegd he, weetje wat het is As, ik mag bij haar niet thuiskomen omdat zij omdat zij omdat YYY (naam genoemd van dochter Sonja) een goeie baan heb, maar die film maakt niet uit, omdat ze het geld in hun zak kunnen steken, die kankerhonden. Het is gewoon een kankerhoer, die Sonja. Sonja heeft mijn leven verkankerd weer, net zoals het leven verkankerd is van Cor van Hout zijn familie. En al die mensen die dachten geld te krijgen, wat Cor beloofd had. He. Omdat zij zogenaamd alles alleen moet hebben (het hof begrijpt dit zo dat verdachte hier verwijst naar de wijze waarop Sonja Holleeder na het overlijden van Van Hout diens vermogensbestanddelen, waaronder de Achterdam en Villa Francis voor zichzelf en haar kinderen heeft veiliggesteld). Ik ben er kotsmisselijk van. As, ik ben er kotsmisselijk van. Ik heb gewoon drie jaar boven mijn hoofd. Kijk die kinderen lopen, en [betrokkene 15]. Voor die vieze kankerhond, omdat ie gewoon aangifte doet. Omdat ik gewoon kwaad ben, dan ken je toch de volgende dag komen praten of niet. En dat is het probleem Assie. (…) Dat is het probleem (…) drie jaar, kennen ze weer op bezoek komen. Vieze hond. Astrid, ik zal je zeggen, ik ken niks anders doen, dan wat ik moet doen hè. En dat gaan ik ook doen (minuut 7.29 fluistert:) As, drie jaar....ik moet wel...
A: Nee
W: Ja het moet..
A: Nee. Dat moet niet...
W: Ja het moet.”
In opname 29A van 30 april 2013 komt de dreiging richting Sonja Holleeder en haar gezin verder naar voren. Net als bij de hiervoor geciteerde opname blijkt daarbij van het fluisteren op veelzeggende momenten. Ook komt naar voren dat verdachte de mogelijkheid in zijn gedachten toelaat dat Sonja Holleeder naar de politie is geweest. Deze opname bevat de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder:
“W: Ja maar Assie, wat nou Cor zijn boek.
A: Ja zij zegt, het is Cor zijn boek. Jij wou het niet eens.
W: Ik wou het niet, we hebben afspraken gemaakt. Toen heb ik mee ingestemd. Maar we hebben met zijn allen afgesproken dat we met zijn vieren de film zouden delen. Dat hebben we
afgesproken en we hadden 70 procent.(…) Weet je wat, zeg maar tegen haar, ze mag die 50 procent houden, zal je zien wat ik met haar doe.
A: Nee
W: Zij heb, zij en X (naam genoemd van zoon Sonja),(…) en Y (naam genoemd van dochter Sonja), zallen niet ÉÉN EURO ervan krijgen...echt waar, ik ben echt klaar met ze. Dan zal ik eens een klap in het donker uitdelen. Ik ben er klaar mee. (…) Luister, weet je wat het is. Ze doet het weer. Ze brengt me weer in deze vorm. Ze doet het weer. Maar Assie, luister. Ik zweer het op (naam zoon verdachte), als ze te ver gaat. Dan krijgt ze hem he. Dan is het gewoon klaar he. OVER einde verhaal. (…) Want dan HAAL IK DIE LIKDOORN uit mijn leven. Want ik word gek van die vrouw. Ze krijgt NIKS. 25 procent blijft bij mij. En anders pak ik 50. Oprotten! En weet je wat!? GA óók maar naar de politie, (fluistert minuut 36.25) dan schiet ik XXX (naam genoemd van zoon Sonja) als eerste dood! Wat zij wil.
A: Nee, nee....
W: Luister nou, als ik door hun één dag hoef te zitten, dan zal je zien wat er gaat gebeuren. Echt waar, geloof me nou, ze moet niet doorgaan, ze moet niet doorgaan.
A: Dat doet zij niet Wim.
W: Ze krijgt hem.
A: Maar zij zegt dingen, en zij denkt laat Assie het maar zeggen ...
W: Zo ..tegen Assie zeggen, het gaat niet door, ik heb gewoon 25 procent. Als ze vervelend wil
doen, pak ik haar alles af, geef ik die 25 procent aan Meijer en Boellaard. Oprotten. En als zij
denkt dat ze er wat tegen moet doen, dan moet ze dat maar doen. Dan stuurt ze dat
Marokkaantje maar van d’r. Laat maar kommen dat Marokkaantje, die schiet ik als eerste dood. Kankermongool. Wie denkt zij nou dat ze is, ze is niks, ze heb geen recht, ze heb al die tijd gezopen en gevreten van dat boek, dat hebben we gewoon zo gedaan. Wie denk je nou wel, dat Cor de baas is of zo. Wie is de baas dan?
A: (fluistert) Ja jij
W: Ze moet oppassen wat ze doet.
A: Doe rustig, Wim. (…)
W: (minuut 37.30 fluistert ntv) Rustig?! Ze doet het weer. Zij maakt me gek. Luister één ding, dat gaat niet lang gebeuren meer zo. (…) Ze moet echt ophouden nou. Met die spelletjes. Het is afgelopen, gewoon 25 procent, wil ze moeilijk doen, zal ze zien wat ze doet.
A: Ok, ik regel dat. Klaar.
W: Assie, luister nou. Al brengt het niks op, ik zal je dit zeggen....als zij door blijft gaan, krijgt ze verdriet, (fluistert minuut 38.00 ntv)
A: Nee!
W:...die heb me het meeste beledigd. Die is als eerste aan de beurt. Weet je wat het is As, ik ken er niet meer tegen. (…) Ik moet ik ga luister ik sta op ontploffen. Het is zo’n stukje weg...
A: Ik heb jou nog nooit zo heftig gezien naar hun toe.
W: Assie, luister. Ze hebben me beledigd tot het bot. Assie, hun hebben geen recht op dat geld,
ze ken niet zeggen, neem 12,5 procent en met 37,5 er vandoor gaan. Ken zij niet doen!!! Want zij heb recht op niks. (…) Ik ken hier niet mee leven. Weet je waar het omgaat, het gaat niet eens meer om het geld, het gaat om, weet je wat het is, ik ben geen clown. Begrijp je.
A: Ja ik weet heel goed wie je bent Wim. Ik weet het.
W: Ik ben geen clown en je moet ...op een keer houdt het op (…) en als ze niet doet wat ik zeg, krijgt ze verdriet. En dan zal ik nog even tossen welke van de twee, ga er maar vanuit, weet je wat, dan gaat ze maar naar de politie. Want weet je wat het is, die kankerhoer is naar de politie geweest. Die drie jaar boven me hoofd, ik doe zo, maar blijf niet met me fokken! Blijf me niet opstoken! Niet doen Sonja! Sonja moet nou d'r mond houden, niet meer praten.
A: Ja, ik ga het zeggen. Mond houden, en jij bepaalt het! Hoe het verder gaat.
W: Ik bepaal het. (…)En klaar.(…) En het is klaar met XXX (naam genoemd van zoon Sonja) en het is klaar met iedereen. (…) Weet je wat het is, ik zeg je eerlijk he, (minuut 43.13 fluistert ntv) echt hoor. Dit gaat niet te ver. Weet je wat het is. Niemand is mijn leven nog zo ver gegaan met mijn, als zij. En nou moet het echt stoppen, anders zal ze zien wat er gaat gebeuren. Want ik trek het niet langer meer. (…) Gewoon 25 procent. En als je dat niet doet. Ook goed jongen. Ga maar naar de politie. Maakt niet uit. (fluistert minuut 48.08 ntv) als ik één dag voor haar binnen zit. Die twee gaan het eerst!”
In de bovenstaande opname dreigt verdachte Sonja Holleeder, haar zoon, haar dochter en een Marokkaanse vriend om het leven te brengen als Sonja Holleeder in financieel opzicht niet doet wat verdachte wil of als zij praat met de politie. Hij gebruikt daarvoor onomwonden de term doodschieten. Wat opvalt, is dat verdachte uiteenlopende bewoordingen kiest: ‘zal je zien wat ik met haar doe’, ‘zal ik een klap in het donker uitdelen’, ‘dan krijgt ze hem’, ‘zal je zien wat er gaat gebeuren’ en ‘ze krijgt verdriet’ en ‘die twee gaan het eerst’, waarbij hij in hetzelfde verband ook zegt dat ‘hij er niet mee kan leven’. Op grond van de inhoud van dit gesprek en het gespreksverloop stelt het hof vast dat verdachte met al die bewoordingen steeds bedoelt dat hij Sonja Holleeder of anderen om het leven zal brengen. Dit wordt ook ondersteund door de hierna weergegeven opname 32 van 26 december 2013 waarin verdachte zegt dat De Vries ‘de kogel krijgt’. Uit dat gesprek blijkt dat verdachte dit bedoelt met ‘hem krijgen’, dat hij de kogel krijgt. Ook vindt dat steun in de verklaring van verdachte dat hij met ‘die twee gaan het eerst’ de kinderen van Sonja Holleeder bedoelde en dat hij heeft gedreigd hen te doden, zoals hierna ook blijkt.
Zoals hiervoor al is uitgelegd, had verdachte meerdere redenen voor zijn boosheid richting Sonja Holleeder. In opname 15 van 3 november 2013 komt daar nog bij dat hem bekend is geworden dat Sonja Holleeder in 2011 een transactie heeft geaccepteerd in het onderzoek Goudsnip, wat bij hem de gedachte oproept dat zij verklaringen kan hebben afgelegd die voor hem nadelig zijn.282.Verdachte heeft het idee dat er een spel met hem wordt gespeeld en dreigt in deze opname opnieuw de kinderen van Sonja Holleeder dood te schieten. Het hof begrijpt deze gesprekken zo dat het feit dat Sonja Holleeder een auto niet aan hem wil uitlenen, een teken is dat zij niet meer loyaal aan verdachte is, maar met De Vries onder een hoedje speelt.
“W: (…) als ik er achter kom, dat ze met Peter een spelletje heb gespeeld met geld, zal je zien wat ik met der doe. (…) Zij speelt met die Peter een spelletje. Geloof me nou maar. As, ik ben niet gek (…) Ze denken dat ze slim zijn met dat geld. Daar komt een ellende van, dat wil jij niet weten. Ik zal je zeggen, dan heb niemand er wat an. (…) Dat garandeer ik jou. (…) Mag je der ook gaan zeggen vanavond (…) als ik val met die brommer. In het slechte weer (...) Dat zij daar spijt van krijgt dat ik een van de kinderen dood schiet. Ik ben der hélemaal klaar mee. (…) Vuile, vieze hoer. Viezerik. (…) Zij heb helemaal geen recht gehad om deal te sluiten met justitie. (…) Want omdat jullie een, zullie hebben een deal gesloten met justitie. (…) Heb je mijn gewoon zwart gemaakt hè?
A: Nee, joh. (…) Echt niet. (…)
W: Je had gewoon geen deal mogen sluiten... Maar weet je wat het is, As? Toch had ik het moeten weten van die deal, want als je een deal sluit, is een bekentenis.
A: Nee. Het is geen bekentenis.(…)
W: Ja, maar As, luister. Het maakt verder niet uit. Ik ben echt zo verschrikkelijk boos nou. Ik ben blij dat jij geweest bent. Had haar écht hartstikke dood geslagen. (…) Vieze NSB-er is het. Wat een vies wijf is dat zeg! Gatverdamme! En iedereen moet altijd maar klaar voor der staan, iedereen moet haar maar altijd helpen en ik mag met dit weer zo op de brommer? (…) Wat fuck! Wie is zij dan! (…) Wie zijn ze dan, zij en Peter! Beuh! Als ik val? (…) Zal je zien wat er gebeurt. (…) Zal je zien. Zij krijgt echt verdriet, hè?(…) Ik zal je dit zeggen hè? (minuut 25.06, fluisterend) Zij wou ook dat Cor er aan ging hè. Zij ook hè? Niet bij de hand doen nou meer hè? Als ik ga, ga jij mee hè? (…)
W: Ik ben het echt zat hè? Vieze hoer. Astrid, dit is de grootste hondenstreek die ik meegemaakt heb. Weetje waarom, As? Het is gewoon weer hetzelfde. Met die hoerenkast, gauw, gauw, gauw gedaan. Waarom heb ze het gauw, gauw gedaan. Omdat ze het in d’r zakken wou hebben, omdat ze bang was dat ik langs zou komme (het hof begrijpt dat verdachte refereert aan de wijze waarop Sonja Holleeder na het overlijden van Van Hout diens vermogensbestanddelen, waaronder de Achterdam en Villa Francis voor zichzelf en haar kinderen heeft veiliggesteld)283.. Dat is hetzelfde. Ze hebben me, en iedereen boos op mijn. De Rem, iedereen boos op mij, want die denken dat ik het heb (…)
W: Net als Meijer en Boellaard wegblijven, omdat zij denken dat ik het heb. (…)
W: (…) Peter moet oppassen nou hè? (…) die moet niet denken dat die slim kan zijn hoor. (…) Dit gaat nog wel, dit gaat een staartje krijgen. Wat een vieze hondenhoer. (…) nog één streekie met die Peter. (…) Wat dan ook. Ik wil der niet meer zien, niet meer horen ook, niet Peter, maar als het geld niet klopt. (…) Zeg dat maar, gaat zij der ook an met die hele kankerzooi van der. Kankerhoer. (…) Nee, maar As, het is begonnen, dat ze dat gewoon verkocht heb. Ze had het niet moeten verkopen. Dat had ze niet moeten doen. Had iedereen nog hoop gehad, had ze alles gehad en had de politie niet kenne zien precies wie het nou wel heb of wie het niet heb, kennen ze niet. Maar dat heb ze ook zonder mijn toestemming gedaan. Dus dat heb ze maar zelf gedaan, want ze was bang natuurlijk dat ik er ook an zou komme. (…) Want zij denkt dat ze overal recht heb, maar ze heb recht op niks (hof: rond minuut 01:34:00).”
In hoofdstuk 6 zal nog worden ingegaan op de betekenis van de opmerkingen van verdachte dat zij ‘ook wou dat Cor eraan ging’. Dat geldt ook voor de opmerkingen van verdachte dat Sonja Holleeder ‘het zonder zijn toestemming heeft verkocht, want ze was bang natuurlijk dat ik er an zou komme, want zij denkt dat ze overal recht op heb, maar ze heb recht op niks’.
In opname 15B (eveneens van 3 november 2013) is onder meer de volgende uitwisseling te horen tussen verdachte en Astrid Holleeder:
“W: (fluistert) Je moet tegen haar zeggen, als ze praat over die Cor hè…
A: Ja.
W: (fluistert) …Heb ze een probleem hoor. (…) Want daar heb ik geen zin in. Om daar nog een keer ellende mee te krijgen. (…) dan moet ik dat gewoon oplossen, meteen! (06:34)
A: Nee… Moet je niet doen. Dat kan niet Wim, daar kan je niet mee leven.
W: Ik wel! Ik kan er niet mee leven als ik het niet doe! (…) Ik ga die Meijer en Boellaard op haar afsturen. (…) (06:59)
A: Ik ga morgen ook zeggen: “Box je kan hem nu nog geven hè, die auto”.
W: Nee, hoeft niet meer. Nee, je moet zeggen dat ze hem niet meer mag geven. Maakt niks meer uit.
(…) (hof: aan slot opname:)
W: Kijk, weet je wat het is As…De tijd komt nog.. (…) En zij gaat hiervoor betalen. En ik, zij krijgt hiervoor.. Je weet hoe ik ben hè? (…) Ken ik niet mee leven.”
Verdachte heeft eerst verklaard dat hij bedoelde dat hij Boellaard en Meijer moest gaan vertellen van wat Astrid en Sonja Holleeder doen, waar hij zegt dat hij het ‘dan moet oplossen, meteen’.284.Later heeft verdachte verklaard dat hij met de zin ‘Ik kan er niet mee kan leven als ik het niet doet’, bedoelde dat hij Meijer en Boellaard op Sonja Holleeder ging afsturen. Nadat hem is voorgehouden dat hij Meijer en Boellaard in opname 32 koppelt aan doodschieten, heeft verdachte erkend dat dat een dreigement was.285.Dat sluit aan bij de verklaring van Astrid Holleeder, dat ‘oplossen’ hier doodschieten betekent:
“Een probleem oplossen is liquideren. (…) hij neemt alleen mij in vertrouwen. En het grootste deel fluistert hij ook dus op het moment dat hij zegt: “Als ze praat over Cor..." dan gaat hij dichtbij mij staan, en dan gaat hij in mijn oor fluisteren, (fluisterstem) "Als ze praat over COR, dan heb ze echt een probleem." (…) Hij houdt rekening met afluisterapparatuur, richtmicrofoon. Hij houdt overal rekening mee. Dus hij gaat dat soort dingen die erop wijzen dat hij met Cor te maken heeft, gaat hij niet hard op zeggen.”286.
En bij haar verklaring:
“Als Willem zegt: “je weet hoe ik ben, hier kan ik niet mee leven”, dan bedoelt hij dat hij
Sonja dood gaat schieten. Het heeft niet alleen met een financieel belang te maken, maar ook
met de krenking. Hij kan daar echt niet mee leven.”287.
En ook bij de verklaring van Sonja Holleeder. Zij heeft verklaard:
“Mijn broer was woest op mij toen hij uit de media hoorde dat ik een schikking had met justitie. Hij heeft me toen woedend uit de wachtkamer gehaald van de Bergman Kliniek aan de Willemsparkweg. Hij heeft vreselijk tegen mij lopen schreeuwen. Hij voelde zich in de maling genomen door mij, dat ik toch geld bleek te hebben terwijl ik had gezegd dat ik het niet had. (…) Wim vond het raar dat ik een schikking had kunnen treffen. Hij dacht dat ik dan wel over hem en over Cor moest hebben verklaard. Hij zei: “Als ik er achter kom dat je verklaard hebt, dan regel ik het meteen met je”. Hij zei ook, zoals wel vaker: “Je weet wat ik met Corretje heb gedaan, hè?”288.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat de strekking van de mededelingen van verdachte is dat hij Sonja Holleeder zal laten doodschieten als zij met de politie over Van Hout praat, omdat daardoor in de ogen van verdachte voor hem het risico ontstaat dat hij ‘daar ellende mee krijgt’. Ook hier gebruikt verdachte bij zijn aankondiging ‘dat de tijd nog komt dat Sonja Holleeder hiervoor gaat betalen’ de woorden die hij eerder in het kader van doodsbedreigingen heeft geuit dat hij er ‘niet mee kan leven’. Verdachte voegt daar nog aan toe: ‘je weet hoe ik ben hè’?
Opname 24 van 5 november 2013 bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte en Astrid Holleeder:
“W: Als ik mijn geld niet krijg, dan is dat het laatste, is dat het laatste wat ze in de rest van haar leven gedaan heb. (30:25)(…) Neem van mij 1 ding aan As, doe je capuchon op... op mijn hart, dat als Sonja met mijn geld gaat kloten, dat ik haar dan a la minute doodschiet! (30:38) A la minute! A la minute!!
A: Ja, maar dat zou ze niet doen.
W: Nou, ik zal het zien! Jij kent haar nog niet As!
A: Nee, maar goed. Voor nu.. Hoeft ze zich geen zorgen te maken?
W: Nu doe ik effe rustig aan. Ik beloof niks! (30:52) Ik beloof niks! Kijk As, je moet je goed voorstellen hoe ik natuurlijk de hele dag rij hè...
A: Nee dat snap ik, dat is een hoop ergernis.
W: En.. Ik zal je dit zeggen..
A: Nee, maar het moet niet zo zijn, dat ik met haar koffie zit te drinken dat ik met haar voor de gezelligheid mee ga!
W: Nee hoor, nee dat gaat niet gebeuren (…) Daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Nooit in m’n hele leven....(…) Kijk As, hoe je het wendt of keert, ik waardeer heel erg wie jij bent, jij bent ook hetzelfde als ik. Ze hebben altijd van me gevreten, iedereen! En degene die het meeste gevreten hebben, die flikken me allemaal een kunstje. (…)
A: (…) Nee maar voor mij is het wel even belangrijk om te weten, want anders blijf ik helemaal uit de buurt.
W: Nee hoef je niet te doen. Alleen, ik ken niks beloven voor de rest ((NTV)) (32:14) (…) Ik ken je zeggen, er komt hier altijd een vervolg op. Het ken duren... (…) Het ken een tijdje duren, maar dan komt het... 1 Miljoen procent een vervolg op.. Dan zeg ik: “ Zo jongen! Weet je nou..?!
A: Ja dat weet ik
W: en dat vervolg komt! En naar gelang ik me voel en hoe me situatie is en noem het op, dat zal bepalen wat ik ga doen. Zoals ik me nu voel, met dit weer, (…) druipend.. (…) Dat ze voor mij goed realiseren... (…) Dat dat haar waard is. (…) ((NTV)) (33:54) Als je me op je af ziet stormen met dat ding, dan weet je hoe laat het is! (fluistert) Dat weet je, het is klaar!”
Astrid Holleeder merkt in dit gesprek op ‘het moet niet zo zijn, dat ik met haar koffie zit te drinken dat ik met haar voor de gezelligheid mee ga’. Zij heeft daarover verklaard dat zij daarmee tegen verdachte zei dat zij er niet naast wilde staan als Sonja Holleeder doodgeschoten zou worden.289.Met die vraag laat Astrid Holleeder aan verdachte blijken dat zij daadwerkelijk rekening houdt met de mogelijkheid van een op handen zijnde moordpoging. Opvallend is dat verdachte in zijn antwoord daarop alleen Astrid Holleeder gerust probeert te stellen ‘daar hoef jij je geen zorgen over te maken’, maar dat hij ‘niks ken beloven voor de rest’, ‘want er komt altijd een vervolg op’ en ‘als je me op je af ziet stormen met dat ding, dan weet je, het is klaar’. Voor het hof bevestigt deze opname de ernst en het acute karakter van de dreiging die Astrid Holleeder heeft ervaren.
De laatste hier te citeren opname 32 van 26 december 2013 betreft een gesprek tussen verdachte en Sonja Holleeder en houdt onder meer het volgende in:
“W: (…) Want ik had de film nooit goed gekeurd. (…) doordat jij bepaalde goedkeuringen hebt gegeven aan dingen, heeft hij zijn spel kennen spelen. (…) ik ben toen bij hen aan de deur geweest. Volgende keer kom ik niet bij hem aan de deur. Zal je zien wat er met hem gebeurt. Ik laat me door niemand in de maling nemen. Ook niet door hem (…) Heb je je telefoon bij je?
S: Ja zit in mijn jaszak.
W: Laat maar zitten, zo belangrijk is het niet.
S: Ik kan hem ook uitzetten hoor.
W: Ja zet dat ding maar uit. (…)Boxer, neem van mij één ding aan, die man speelt een spelletje. Maar hij kan spelen wat hij wil hè? Ik zweer het je! Je weet hoe ik ben hè? Voordat je het weet ligt hij op de grond hè? KLAAR! BETS, BOEM! Niets meer! Wegwezen! Kankerhond! Weet je wat het is Boxer, ik word in de maling genomen. En één ding, niemand neemt mij zonder consequenties in de maling. Niemand! En ook Peter de Vries niet en ook jij niet. Niemand! (…) Box jij vergeet één ding hè... Box jij vergeet echt één ding. Ik heb hier natuurlijk heel veel last van. En jij en hij hebben dat besloten. En dat stuit me tegen de borst En zo hebben jullie dat ook besloten voor Meijer en Boellaard. Maar om wie gaat het nou?? (verheft stem) Het gaat om mij, Meijer en Boellaard!! En wij moeten maar als kleutertjes in de hoek gaan staan omdat meneer de Vries en jij dat besloten heb. Weet je wat ie verdient? De kogel! Misschien ga ik dat wel tegen die Boellaard zeggen, geen geld goed, dan schieten we hem dood. Klaar! Boxer, waarom moeten wij dit allemaal accepteren omdat jij en Peter die keuze gemaakt heb? (…) kijk die Meijer en die Boellaard begrijp ik toch niet, want ik had hem toch allang doodgeschoten. Hij heb Meijer ook al verraaien. Maar wie heb dan het recht om zo daar neer te zetten als wij er niet eens om gevraagd hebben of wij dat goed vinden? (…) Ken die wel zeggen,: "Ik heb het boek geschreven.” Hij heb het boek niet opgeschreven, hij heb opgeschreven wat Cor zei, hij heb helemaal niks gedaan. Hij heb helemaal geen impact hij mocht helemaal niks doen, Cor heb gezegd, dat is het verhaal, dat kan je opschrijven, en anders oprotten. Zo is het gegaan, en niks anders!! Dus ja. Boxer, dat zit mijn dwars! Dan kom je, en dan vraag ik aan hem: “Hoe zit het met dat geld?” “Ja dat kan ik niet zeggen, dat moet je maar aan Sonja vragen.” Is goed jongen, nou ik weet één ding, nou geen ruzie meer met hem maken hè? (Fluistert): geen ruzie maken, ((NTV)) ruzie dan ((NTV)) (…) één dingetje, dan is het klaar. Boxer, ik ga ook geen ruzie meer maken hè? Want dan gaat ie naar de politie. (…) Boxer, ik ga je dit zeggen hè.. (…) Leg maar even je telefoon ergens neer.
S: Ik heb hem uit staan.
W: Ja dat maakt niet uit, Kunnen ze zo aanzetten Boxer.
S: Waar moet ik hem neerleggen dan?
W: Leg maar even hier neer. Ja ik ga je dit zeggen Boxer... IK!! Heb alleen maar ellende van jou! Alleen maar!! Ik heb alleen maar ellende met Van der Bijl gehad. Met de familie van Cor, allemaal omdat ze denken dat ik het geld heb, terwijl ik dat niet heb! (…) als Thomas gewoon zijn mond had gehouden, had ik niet veroordeeld geweest hè! Allemaal steunbewijs. Zonder steunbewijs had ik niet veroordeeld geweest. (…)
S: Ja maar wat heb ik nou met Thomas te maken? Dat jij vastzit?
W: (fluistert) Als je gewoon appart gedeeld met hun had, had er niks aan de hand geweest! (het hof begrijpt dat verdachte refereert aan de wijze waarop Sonja Holleeder na het overlijden van Van Hout diens vermogensbestanddelen, waaronder de Achterdam en Villa Francis voor zichzelf en haar kinderen heeft veiliggesteld)
W: Zo was het hele verhaal! Daar is de ruzie om. De ruzie is elke keer met jou om geld!
S: Nee dat is niet waar! Want Cor heb het allang van tevoren geregeld Wim. Cor wist allang wat er aan de hand was (het hof begrijpt dat Sonja Holleeder eraan refereert dat Van Hout voor zijn dood wist dat verdachte het op zijn leven had gemunt en daarom zijn vermogensbestanddelen, waaronder de Achterdam en Villa Francis, had verkocht om de opbrengst veilig weg te zetten). Cor had al 2 jaar ruzie met Thomas.
W: Ja maar luister! Het interesseert me niet! (…)
S: Nee! Ik heb zelf geen geld! Waar moet ik het vandaan halen?
W: Boxer... Je had het moeten regelen toen je het wel had!
S: Ik had het niet! Wim, ik heb toen, ik heb het toen al gezegd...
W: Heb [betrokkene 24] jou niet betaald? Want dan ga je naar [betrokkene 24] toe, heb hij je niet betaald?
S: Ik heb niks met [betrokkene 24] te maken. Cor heb het toen al verkocht aan [betrokkene 4]! Toentertijd al!
W: Aan wie?
S: Aan [betrokkene 4]! Toentertijd al, daarvoor al.
W: Ik zal je dit zeggen. Ik ga naar ze allemaal toe, ik ga naar die [betrokkene 4] toe..
S: Ga d’r maar heen, dan zal je het horen.
W: En wie er liegt, je weet wat ik ga doen hè!! (30:35)
S: Ja. Is goed.
W: Oké. Ga ik gewoon doen. Want het kan niet zo zijn dat er geen geld is.
S: Er is niks. Want daarvoor heb ie het al verkocht Wim! Daarvoor!
W: Hij had 1 miljoen pas getoucheerd, meer niet!
S: Wat heb die?
W: 1 miljoen getoucheerd. Meer niet!
S: Wim, hij had het daarvoor al verkocht. En waarom? Hij had ruzie met jou, hij wist dat, wat er aan de hand was. (het hof begrijpt dat Sonja Holleeder eraan refereert dat Van Hout voor zijn dood wist dat verdachte het op zijn leven had gemunt en daarom zijn vermogensbestanddelen, waaronder de Achterdam en Villa Francis, had verkocht om de opbrengst veilig weg te zetten)
W: Ik ga er over ophouden nou Boxer...
S: Nee, want het is zo...
W: (verheft stem) over dat ophouden nou!! Over dat gaan ik ophouden nou!! Ik heb het alleen over die film. Die film is gewoon één pikpartij! En jullie hebben één spelletje gespeeld. (…)
W: Moet je luisteren, waarom moet dat allemaal zo gluiperig?
S: Omdat je alleen maar dreigt tegen mij Wim! Ik kan niet tegen jou gewoon...
W: Ik ga je dit zeggen: “Ik dreig niet! Ik dreig niet!”
S: Nee ik weet dat je het doet, ik weet het...
W: Ik zeg gewoon waar je voor uit moet kijken (…) Ga maar naar mijn zussie, ga maar d'r maar heen, en schiet ze maar dood. Klaar!! Ik ben er klaar mee. Oké! Ik ga jullie niet meer beschermen!! Jullie hebben van mij geen bescherming meer, klaar!! Je zal zien wat er gaat gebeuren. Want die Meijer en Boellaard komen straks om het te halen!
S: Ze komen maar!
W: Ja dan komen ze maar..?
S: Nou Wim, ik zal je eerlijk zeggen, dan leg ik gewoon een verklaring neer, bij een notaris, ook goed.
W: Moet je doen Boxer! Maar weet je wat het is?
S: Ik laat me echt niet bedreigen... Door wat moet ik me laten bedreigen? Omdat ik zelf ook in die shit meegenomen ben?
W: Nee! Omdat je niet eerlijk bent Boxer!
S: Omdat ik niet eerlijk..? Daarom zei ik tegen jou, dat jij alleen maar bedreigt met alles Wim!
W: Weet je wat het is Boxer.. Als je niet
S: Het is niet leuk als je hoort dat je kinderen doodgeschoten worden, (huilt) ja!! (…)
W: (…) Waarom moet mijn kind ermee geconfronteerd worden dan met die film? Bepaal jij dat met hem?
S: Ik heb helemaal niks bepaald! (…)
W: Flikker op Boxer! Hij ken dat helemaal niet in zijn eentje beslissen.
S: Nou dat denk ik wel! (…)
W: Denk je dat wel? Denk je dat hij dat durft?
S; Ja, waarom niet?
W: Hij weet toch wat we met hem doen dan, of niet? (…) Hun kunnen het toch ook doen of niet? Denk je dat hun helemaal achterlijk zijn, dat ze helemaal niks durven? Denk je dat het kinderen zijn? Het zijn heus geen kinderen, hoor! Huh, die hebben genoeg op mensen geschoten, hoor! Dus maak je maar niet druk hoor! Hee! Je zit in een wespennest te roeren! (…) Weet je wat het is Box, je bent gewoon een gluiperd! Met alles..(…) Gewoon een vieze, smerige, stinkgluiperd! Dat ben je!! Wil je dat op papier gaan zetten, vieze hoer.
S: Wat nou!!
W: (schreeuwt) IK GA WEL WAT OP PAPIER ZETTEN... HÈ? GA DAN WAT OP PAPIER ZETTEN DAN JONGE!! VIEZE HOER! DAT JE BENT MET JE “OP PAPIER ZETTEN” WIE DENK JE DIT JE BENT? JOH GAAN OP DE BLAREN ZITTEN WAT JE ZELF DOET!! EN NIET ALLEMAAL ZEGGEN “ HUH IK GA WAT OP PAPIER ZETTEN VOOR DE POLITIE!” HUHHUH.. MAFKEES! Denk je dat iemand daar wakker van legt?
S: Nee niet! Maar als..
W: Nou dan!
S: Maar als ik ga, dan gaat een ander ook!
W: Ja? Hoe gaan ze dan?
S: Nou weet ik veel, kan mij het schelen!
W: Is dat een dreigement?
S: Nee!
W: Is dat een dreigement...?
S: Dit is geen dreigement.
W: Dan maak ik gelijk korte metten hoor!
S: (38.45) nee.
W: Ik maak gewoon gelijk korte metten, laat niets over hoor! Kijk uit watje zegt hè! Kijk uit watje zegt en wat je doet hè! (schreeuwt) WANT JE KEN NIET ALLES OVERAL MEE WEGKOMME HÈ! NIET ZOALS JE DAT NOU WEER DOET ACHTERAF.. DAT OOK NIET HÈ!!
S: Nee..
W: 1 FOUT... LUISTER 1 FOUT, EN IK KOM dwars overal doorheen! Kijk uit watje doet!
S: Ik weet het wel hoe je bent hoor. Hoef je mij niet te zeggen. Ik heb het ook niet over jou (39.02)
W: 1 fout hoor!! 1 Fout nog.. En het is klaar hoor! Nog zo ’n stukkie hoor! Zijden draadje... 1 Fout nog! Vieze kankerhoer! Met je vuile vieze liegen weer! Met die vuile vieze viespeuk daar! (schreeuwt) WIE DENKT HIJ DAT HIJ IS DAN?? Wie denkt hij dat ie is dan? Denkt ie dat hij mij bang kan maken dat hij naar de politie is geweest?
S: Nee.
W: Nee? Hij kent mij nog niet hè? Hij kent mij nog niet hè? Niemand flikt me dit kunstje, alleen jij met hij? (…)
W: Omdat ik bij je kwam, en dat je zei van: “Ik heb gauw effe de dinge verkocht, want ik moet geld hebben” dit en dat... Tuurlijk niet! Ik begrijp het allemaal wel, jij hebt het allemaal zelf gedaan, en je hebt het me ook zelf verteld hè, dus kom nou met dinge...
S: Nee! Dat is niet waar! Toentertijd kwam iedereen al bij mij aan de deur Wim.
W: “Nee, niet waar!” wil ik niet meer horen.
S: Nee, oké. Ook goed!
W: Weetje wat het is Box? Je beledigt me!
S: Nee is niet waar. Jij hebt je eigen gedachten er over. En ik snap het wel, want zo heb iedereen gedacht.
W: Ik weet het. Weetje Box? Ik weet het. Heel simpel hè! (44:56) Ik trek ze allemaal aan de oren, ik trek ze even nee naar binnen, ik zet een pistool op hun hoofd, en ik zeg:" Zeg maar dan!” zeg maar gewoon hebben jullie betaald? Hoe hebben jullie betaald, wat is er gebeurd?
S: Ik heb helemaal niet.. Nee helemaal niks!
W: Ja kan je zien! Denk nou maar niet dat die [betrokkene 24] gaat liegen voor jou hè? (…) Boxer! Ik weet nog precies dat ik die kleine dingetjes, Negerzoentjes pakte, dat jij mij vertelde: “Wim, ik heb het verkocht.” Maar Cor had het al verkocht en dit en dat.. En zus en zo..
S: Ja, Cor had het verkocht ja.
W: En toen heb ik tegen jou gezegd: “Heb je het goed geregeld met de belasting?” toen heb jij gezegd: “ Dat heeft die dinges gedaan allemaal, dat is in orde.” Toen heb ik gezegd: “Nou dat lijkt mij niet. “ toen zei jij: "Het is in orde.” Dus ga niet zeggen dat ik het niet weet.
S: Nee! (…)
W: Want jij bent helemaal niks!!
S: Nee, dat ben ik ook niet.
W: Jij bent gewoon het neukie van Cor geweest, that’s it! Het gaat om mij, Meijer en Boellaard! (…)
S: Af en toe ik denk, het maakt me ook allemaal niet meer uit.
W: Zo handel je in ieder geval wel.
S: (huilt) Ja precies! Zo is het ook! Dan denk ik... ((NTV)) (55:01) bekijk het maar!! ((NTV)). Oh nee? (huilt)
W: Je zou het toch niet doen! We hadden toch die afspraak? Als jij je gewoon aan die afspraak had gehouden, was er helemaal niks aan de hand geweest, had niemand aan de deur kennen komen, had ik er altijd geweest voor je, niks aan de hand. We hadden een afspraak gemaakt.
S: Nee Wim! Ach..! (…)
W: Niet altijd ach!! Boxer, ik ga het je nog een keer zeggen. Ik dreig niet!
S: (55:29) (huilt) ik weet toch dat je het doet!
W: Ik waarschuw gewoon! Je moet niet te ver gaan!
S: (huilt) Ik weet dat je ertoe in staat bent dus..
W: Ja maar waarom doe je dat dan, als je weet hoe ik ben? (…)
S: (huilt) Weet je Wim? Iedereen heb bij mij geld lopen... Al was het wel zo, niemand heb geld, recht op een erfenis van Cor!
W: Dat bepaal jij niet!
S: Oh nee?!!
W: Dat bepaal jij niet Boxer..
S: Het is toch van Cor, of niet!
W: Ja maar Box, dat bepaal jij niet! Er is niet alles van Cor!
S: Oh nee?
W: Nee!
S: Dat is makkelijk gezegd allemaal.
W: Want Box... Jij ken zo praten omdat ik er was. Ja! Wat denk je wel! Jij ken dat niet in je eentje bepalen!
S: Wat dan? Maar als er niks is, is er niks hè!
W: Ja maar Box, dat is makkelijk gezegd. (…)
W: (01:00:33) (schreeuwt) ALS JE ZO DOOR BLIJFT PRATEN, MEEN IK ECHT! DAN KOM JE NIET EENS BIJ JE AUTO TERUG, DAN SLA IK JE ECHT HET ZIEKENHUIS IN! JE MOET NIET STEEDS MIJ ALS EEN IMBECIEL NEERZETTEN. BEGRIJP JE DAT? EN NIET ZEGGEN VAN: “ IK HEB HET EERLIJK GEZEGD.” JE HEBT HET HELEMAAL NIET EERLIJK GEZEGD, JE HEBT HET GEWOON GEDAAN EN GELOGEN! (…)
W: Luister... Er is nog één ding waar ik achter met komen, en dan ga je zien wat er gaat gebeuren.. Hoe jullie samen neuken! Dat is het enige. (…) Hoe jullie het in bed bespreken.. (…) Laat ik je één ding zeggen, als ik daar achter kom, dan weet jij niet wat er gaat gebeuren! Dan zal ik effe een statement maken. (…) En waarom is die film er dan? Wij willen het niet! Wij willen het allemaal niet! Weet je waarom? Bepaal jij voor ons! Dus jij gaat bepalen.. Dat is hetzelfde als je gaat bepalen voor de maffia hè? Ja je mag.. Ik doe gewoon hè. Je moet het zo doen, hier jongens... Dat gaat niet hè! Als je een film maakt over de maffia gaat ook niet hè? Niemand wil die ellende! Jij wil het wel met hem. (…) Ik ben geen dom blondje die je kan naaien! Jawel... Het maakt allemaal niet uit. Ze kunnen me allemaal naaien! Maar.. Dat ze toch moeten weten, dat ik eh... Toch rigoureus kan zijn als het me niet bevalt. En weet je wat het is Box? Je begrijpt het niet. Ik begrijp het van Peter niet, dat ie zo dwaas is, ik begrijp het niet van jou dat je zo dwaas bent. (…) Laatste waarschuwing nu, het zit aan zo ’n draadje, want ik ben je echt zat hè!! Ben je echt spuug en spuugzat! En als je me zusje niet was geweest, dan was het allang over geweest. Allang over geweest. Laatste officiële, laatste waarschuwing, kijk me in me ogen.. Rooie kaart! Nog één dingetje Boxer, korte, als je mijn zussie niet was geweest, had je hier nu niet gestaan, had je deze ellende allang gehad! (heel fel) WANT JE NEEMT ME NU ECHT IN DE ZEIK!!
S: Wim, ik zweer het op alles wat me lief is dat het niet zo is!
W: Laatste waarschuwing, officiële waarschuwing officiële waarschuwing. Al jij denkt dat je die in de wind kunt slaan, Boxer, laat je me geen keus, daar word ik zo gewelddadig van, dat is niet leuk. Want ik ben er helemaal klaar mee! Met je hele leugens, je hele gluiperige gedoe, en dat gluiperige bekkie van je, en je “weet nooit wat” en noem maar op...”
Dit gesprek is doorspekt met indringende doodsbedreigingen aan het adres van De Vries en Sonja Holleeder in verband met het idee bij verdachte dat zij hem financieel benadelen en dat Sonja mogelijk praat met de politie.290.Het hof acht niet aannemelijk dat ‘klaar bets boem, niets meer, wegwezen’ zou slaan op klappen geven, zoals verdachte heeft verklaard.291.Verdachte heeft ook in eerdere gesprekken doodsbedreigingen geuit richting De Vries en in dit gesprek zegt hij ook kort hierna dat De Vries ‘de kogel verdient’. De manier waarop verdachte zich uit, wijst erop dat het leven van Sonja Holleeder aan een zijden draadje hangt.
3.3
Profileren als iemand die anderen laat vermoorden: zegt verdachte ‘zomaar wat’?
In paragraaf 3.2 is aangekondigd dat hier wordt ingegaan op de vraag of verdachte bij de keuze van de woorden van zijn bedreigingen ‘zomaar wat zei’, zoals hij heeft verklaard. Verdachte heeft verklaard dat het dreigen dat in de opnames te horen is ‘instrumenteel dreigen’ is. Het hof begrijpt dat verdachte daarmee bedoelt dat hij bij zijn dreigementen woorden kiest waarvan hij hoopt dat ze effect zullen hebben, maar dat de inhoud vrij willekeurig is gekozen, dat hij ook niet van plan was die dreigementen uit te voeren en dat ook nooit heeft gedaan. Waarom verdachte specifiek gedreigd heeft op de wijze zoals die hiervoor naar voren is gekomen, heeft verdachte verder niet kunnen uitleggen.292.
Opvallend aan de door verdachte gekozen bewoordingen is de wijze waarop hij zich profileert als iemand die:
- bereid is te moorden om financieel zijn zin te krijgen
(opname 1: ‘bij een ‘nee’, schiet ik hem gewoon hartstikke dood’;opname 24: ‘neem van mij 1 ding aan As, dat als Sonja met mijn geld gaat kloten, dat ik haar dan a la minute doodschiet’;opname 32: ‘niemand neemt mij zonder consequenties in de maling. Weet je wat ie verdient? De kogel! Misschien ga ik dat wel tegen die Boellaard zeggen, geen geld goed, dan schieten we hem dood.’)
- bereid is te moorden om te voorkomen dat mensen over hem met de politie praten of, als ze dat gedaan hebben, zijn gram te halen
(opname 28: ‘dan zit ik liever levenslang, als ik die drie jaar krijg is het een probleem, heb ik schijt aan alles’;opname 29A: ‘ga óók maar naar de politie, dan schiet ik (zoon Sonja) als eerste dood! als ik door hun één dag hoef te zitten, dan zal je zien wat er gaat gebeuren’;opname 15B: ‘als ze praat over die Cor hè, heb ze een probleem hoor, dan moet ik dat gewoon oplossen, meteen! De tijd komt nog, zij gaat hiervoor betalen’;opname 32: ‘kijk die Meijer en die Boellaard begrijp ik toch niet, want ik had hem toch allang doodgeschoten. Hij heb Meijer ook al verraaien.’)
- verantwoordelijk is voor gepleegde moorden en niet ervoor terugdeinst zijn doodsbedreigingen uit te voeren
(opname 1: ‘die ken d’r ook nog wel bij’, ‘ik heb genoeg gedaan in mijn leven’ en ‘ze gaan net zo makkelijk alle twee ook’;opname 15: ‘zeg dat maar, gaat zij der ook an met die hele kankerzooi van der’;opname 32: ‘je weet hoe ik ben hè? Voordat je het weet ligt hij op de grond hè? KLAAR! BETS, BOEM! Niets meer!’, ‘Ik dreig niet!’)
- bereid en/of in staat is anderen te mobiliseren om moorden uit te voeren en enige controle heeft over het moment waarop en de wijze van uitvoering van een moordopdracht
(opname 27: ‘want als hij echt ruzie wil, is goed, dan gaan ik gewoon gas geven, dan regel ik het even vanavond nog voor hem.’;opname 32: ‘weet je wat ie verdient? De kogel! Misschien ga ik dat wel tegen die Boellaard zeggen, geen geld goed, dan schieten we hem dood. Klaar!’;opname 24: ‘het gaat niet gebeuren’ dat Astrid Holleeder met Sonja Holleder koffie zit te drinken en dan ook wordt doodgeschoten, daar hoeft Astrid Holleeder zich ‘geen zorgen over te maken’, ‘Alleen, ik ken niks beloven voor de rest’).
Opvallend is ook dat verdachte in een aantal opnamen in het kader van doodsbedreigingen zijn zussen eraan herinnert dat ze toch ‘weten hoe hij is’. Verdachte benadrukt daarmee dat hij niet maar wat zegt (ik dreig niet), maar iemand is die als hij daartoe aanleiding ziet mensen daadwerkelijk doodmaakt (ik waarschuw). Opvallend is ook dat zijn zussen bevestigen hem zo te kennen, en dat dit gezien het verloop van het gesprek als vanzelfsprekend wordt aanvaard.
(opname 29A: ‘ik ben geen clown’ – A: ja ik weet heel goed wie je bent Wim – ‘ik ben geen clown, als ze niet doet wat ik zeg, krijgt ze verdriet’;opname 15B: ‘zij gaat hiervoor betalen’, ‘je weet hoe ik ben hè?’, ‘ken ik niet mee leven’; opname 32: ‘je weet hoe ik ben hè? voordat je het weet ligt hij op de grond hè?’, ‘niemand neemt mij zonder consequenties in de maling’, ‘Ik dreig niet!’ – S: Nee, ik weet dat je het doet, ik weet het – ‘ik zeg gewoon waar je voor uit moet kijken’, ‘Hij weet toch wat we met hem doen dan, of niet?’ ‘die hebben genoeg op mensen geschoten, hoor!’, ‘Als je een film maakt over de maffia gaat ook niet hè?’, ‘Ik ben geen dom blondje die je kan naaien!’ ‘Dat ze toch moeten weten, dat ik eh... Toch rigoureus kan zijn als het me niet bevalt’ (…) Ik begrijp het van Peter niet, dat ie zo dwaas is, ik begrijp het niet van jou dat je zo dwaas bent.’, ‘als je me zusje niet was geweest, dan was het allang over geweest’, ‘had je hier nu niet gestaan’.)
In het bijzonder in deze uitwisseling in opname 32 komt dat scherp naar voren:
W: Kijk uit wat je zegt en wat je doet hè! 1 fout en ik kom dwars overal doorheen!
S: Ik weet het wel hoe je bent hoor. Hoef je mij niet te zeggen. (…)
W: 1 Fout nog.. En het is klaar hoor! Ik dreig niet!
S: (huilt) ik weet toch dat je het doet!
W: Ik waarschuw gewoon! Je moet niet te ver gaan!
S: (huilt) Ik weet dat je ertoe in staat bent dus..
W: Ja maar waarom doe je dat dan, als je weet hoe ik ben?
Verdachte heeft over deze laatste geciteerde zin verklaard dat hij dat heeft gezegd ‘gewoon om te kijken wat ze zal zeggen’.293.
Verdachte stelt enerzijds dat zijn bedreigingen instrumenteel waren bedoeld en anderzijds dat de inhoud van zijn bedreigingen willekeurig en onrealistisch was. Het probleem met die stelling is het volgende. Het gaat om bedreigingen die verdachte uitspreekt tegen zijn zussen, met wie hij een lange geschiedenis deelt en die beschikten over kennis die voor verdachte belastend is, zoals hiervoor al is vastgesteld. Daardoor mag worden aangenomen dat zij inderdaad een vrij goed beeld hadden van ‘hoe’ verdachte ‘is’. In die situatie ligt het voor de hand dat verdachte in dreigementen waarmee hij op Astrid en Sonja Holleeder indruk wilde maken, zal hebben gekozen om te wijzen op eigenschappen van hemzelf en gebeurtenissen uit het verleden die zij kenden. Het gaat niet om willekeurige derden bij wie verdachte zomaar iets op de mouw kan spelden over wie hij is en wat hij kan gaan doen. Het is alleen instrumenteel om zijn zussen eraan te herinneren ‘dat zij toch weten hoe hij is’ om het dreigen met dood (laten) schieten kracht bij te zetten, als zij inderdaad weten dat verdachte iemand is die anderen doodmaakt als hij daartoe aanleiding ziet.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat verdachte niet ‘maar wat zegt’, maar dat zijn uitspraken in deze gesprekken zicht geven op wat hij daadwerkelijk heeft gedaan en waartoe hij in staat is. Dit draagt bij aan het bewijs, omdat verdachte in deze gesprekken beschrijvingen geeft van zichzelf, zijn mentaliteit en zijn gedrag. Die beschrijvingen sluiten aan bij de aard van de strafbare feiten waarvan hij wordt beschuldigd en ondersteunen de getuigenverklaringen over de achtergronden van zijn betrokkenheid bij die feiten.
4. Achtergronden
4.1
Inleiding
Het hof heeft onderzoek gedaan naar verhoudingen en gebeurtenissen die vanaf de jaren 90 hebben plaatsgevonden in een deel van de Amsterdamse onderwereld. De verdediging heeft tijdens de procedure bij de rechtbank en bij het hof een aanzienlijk aantal strafdossiers opgevraagd en daaruit stukken ingebracht zodat deze aan het dossier konden worden toegevoegd. Het is in de eerste plaats aan de verdediging te danken dat getuigenverklaringen en onderzoeksgegevens over verschillende gebeurtenissen in een periode van een groot aantal jaren in samenhang konden worden beoordeeld.
In dit hoofdstuk zal een aantal van die gebeurtenissen worden beschreven voor zover dat nodig is voor een goed begrip van de uitleg die het hof in volgende hoofdstukken zal geven.
4.2
Ontwikkelingen volgens verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor ontwikkelingen in de Amsterdamse onderwereld die hebben plaatsgevonden in de aanloop naar de aanslag op Mieremet op 26 februari 2002 en de aanslag op Van Hout en Ter Haak op 24 januari 2003. De verdediging heeft – samengevat – daarover het volgende naar voren gebracht.
In de jaren 90 is een conflict ontstaan tussen aan de ene kant Duja Becirovic en Sreten Jocic (hierna ook: Jocic) en aan de andere kant leden van de groep Bruinsma. Dit conflict heeft er onder andere voor gezorgd dat met name Klepper en Mieremet tegenover Jocic zijn komen te staan. De spanning was zodanig dat Klepper en Mieremet zich met wapens hebben laten aanhouden om een periode in detentie door te brengen zodat zij veilig waren. Later zijn Klepper en Mieremet in verband met deze dreiging verhuisd naar België. Klepper en Mieremet hadden goed contact met Maruf Mrzic (hierna ook: Mrzic of Paja), die ook wel Paja wordt genoemd. Ook Paja was een vijand van Jocic.
Op 27 maart 1996 vond de eerste aanslag plaats op het leven van Van Hout. De dossierstukken bevatten geen enkel bewijs dat verdachte in die periode al contact had met Klepper en Mieremet. Mieremet heeft in een later stadium in een interview tegen journalist Van den Heuvel gezegd dat verdachte hun de woning van Van Hout had aangewezen. Mieremet had op het moment van dat interview echter een conflict met Holleeder en Endstra zodat die bewering van Mieremet met een flinke korrel zout moet worden genomen. Iedereen in Amsterdam wist waar Van Hout woonde, zodat Klepper en Mieremet verdachte niet nodig hadden om te weten waar Van Hout woonde.Het is volgens de verdediging aannemelijk dat Klepper en Mieremet verantwoordelijk waren voor de eerste aanslag op het leven van Van Hout. Ook Van Hout ging ervan uit dat Klepper en Mieremet daarvoor verantwoordelijk waren.
Na deze aanslag op Van Hout heeft verdachte een boete van 1 miljoen gulden betaald aan Klepper en Mieremet om het conflict met verdachte, Van Hout en [betrokkene 4] op te lossen. Van Hout was woedend op verdachte dat hij dat bedrag had betaald.
In de loop van 1996 zijn de gezamenlijke bezittingen van verdachte, Van Hout en [betrokkene 4] onderling verdeeld. Verdachte heeft vervolgens intensiever contact gekregen met Klepper en Mieremet.
In de loop van 2000 zijn de ontwikkelingen in een stroomversnelling gekomen toen in korte tijd eerst Jan Femer en later Klepper zijn vermoord. De verdediging meent dat Jocic achter de moord op Klepper zit. De verdediging wijst voor de ondersteuning van die opvatting naar de verklaring van [betrokkene 25] (hierna ook: [betrokkene 25]). [betrokkene 25] heeft verklaard dat Jocic hem op de dag van de liquidatie van Klepper belde en hem zei dat hij maar eens op teletekst moest gaan kijken. [betrokkene 25] heeft als getuige uitgelegd waarom er geen twijfel over mogelijk is dat hij Jocic aan de telefoon heeft gehad.Ook Magdi Barsoum (hierna ook: Barsoum) heeft verteld over het conflict tussen Jocic en Klepper en heeft ervoor gewaarschuwd dat dit conflict zou escaleren. Het conflict heeft er uiteindelijk toe geleid dat Jocic na de moord op Klepper een hoge boete aan Mieremet heeft opgelegd. Meerdere getuigen verklaren over deze boete en over de onderhandelingen daarover. Dit wordt ook ondersteund door opgenomen telefoongesprekken.De verdediging vindt op basis van de dossierstukken aannemelijk geworden dat slechts een gedeelte van deze boete bij Jocic terecht is gekomen en een deel niet. Wat de rol van Kostovski als tussenpersoon is geweest, is niet meer vast te stellen, maar voldoende aannemelijk is dat Hillis een aanzienlijk deel daarvan heeft genomen. Jocic is daarover boos geworden.
Het dossier bevat aanwijzingen dat Van Hout met Jocic samen was. Volgens de verdediging houdt de tweede aanslag op Van Hout op 20 december 2000 verband met dit conflict. De tweede aanslag op Van Hout was een reactie van Mieremet op de moord van Klepper. Ook kan het een voortzetting van het oude conflict tussen Mieremet en Klepper zijn geweest. In ieder geval werd de tweede aanslag op Van Hout in het criminele milieu in verband gebracht met de moord op Klepper.
In 2002 vond de aanslag op Mieremet plaats, vrijwel direct gevolgd door de moord op Barsoum. Die aanslagen zullen te maken hebben met datzelfde conflict.
4.3
Achtergronden en onderlinge verhoudingen
Op grond van de inhoud van de dossierstukken en wat daarover ter terechtzitting is besproken, vindt het hof de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden.
4.3.1
Boete van Sreten Jocic
Verdachte heeft verklaard dat Mieremet en Klepper een conflict hebben gehad met de groep Jocic. Door Jocic is aan Mieremet en Klepper een boete opgelegd van 10 miljoen.294.Op 10 oktober 2000 is Klepper geliquideerd. Na de liquidatie heeft Mieremet aan verdachte gevraagd of hij Hillis wilde vragen om contact met Jocic op te nemen om het conflict op te lossen.295.Hillis heeft met Jocic gesproken en daar is volgens verdachte uitgekomen dat er 10 miljoen D-Mark betaald moest worden.296.
Het bestaan van deze boete is door meerdere getuigen bevestigd. Ook Mieremet heeft verklaard dat hij 10 miljoen mark moest betalen aan Jocic. Mieremet heeft gezegd dat hij dat bedrag moest doorgeven aan verdachte en dat verdachte het bedrag moest doorsluizen naar Jocic.297.
Dat Hillis daarin een bemiddelende rol had gekregen, wordt bevestigd door een telefoongesprek dat op 7 januari 2001 heeft plaatsgevonden en wordt toegeschreven aan Barsoum en Mieremet. Barsoum was een vriend van Jocic.298.De beller die ‘Johnny’ wordt genoemd, zegt tegen Barsoum dat hij al een tijdje met ‘Stanley’ in onderhandeling is om het met die mensen op te lossen.299.In dit telefoongesprek zegt Mieremet dus tegen Barsoum dat hij met Hillis in onderhandeling is om het met de andere kant op te lossen.
Den Hartog heeft ook over deze boete verklaard en over de betrokkenheid daarbij van zowel verdachte als Hillis. Haar is verteld dat er 10 miljoen moest worden betaald aan Jotcha (het hof begrijpt: Jocic).300.Den Hartog heeft verklaard dat zij geldbedragen heeft afgedragen aan verdachte.301.In een later stadium is Den Hartog geld gaan ophalen bij haar bank in Liechtenstein302.omdat verdachte haar had verteld dat Mieremet op dat moment niet bij zijn geld kon.303.Verdachte heeft toen Hillis met haar meegestuurd.304.Uit een bewijs van uitbetaling blijkt dat op 7 mei 2001 bij de LGT Bank in Liechtenstein een bedrag van 5.000.000 gulden is opgenomen in Zwitserse francs.305.Den Hartog heeft dit geld opgenomen en vervolgens nog in Liechtenstein overgedragen aan Hillis die het op zijn beurt zou overdragen aan mensen daar.306.
In het dossier bevinden zich aantekeningen die verdachte heeft gegeven aan De Vries. Deze aantekeningen zijn gedateerd op 1 april 2011 en worden in het dossier ook wel het ‘codicil’ genoemd. In deze aantekeningen staat: ‘Mier 11 mln d mark betaald via mij aan Dino en Ouwe’.307.Het hof begrijpt deze aantekening zo dat verdachte hier heeft opgeschreven dat Mieremet 11 miljoen Duitse marken via verdachte heeft betaald aan Soerel en Hillis.
Meerdere getuigen verklaren dat de geldbedragen die door Mieremet en Den Hartog aan verdachte en Hillis zijn overgedragen niet aan Jocic zijn afgedragen. Mieremet heeft verklaard dat hij geld heeft afgedragen aan verdachte, maar dat dit geld niet is doorbetaald aan Jocic.308.Ook Mink Kok heeft verklaard dat hij van Kolle (het hof begrijpt: Kolle Kostovski) te horen heeft gekregen dat het geld nooit is afgegeven.309.Journalist [journalist 1] heeft verklaard dat het geld zou worden overgedragen aan een medewerker van Jocic die het echter nooit heeft ontvangen. [journalist 1] heeft samen met de vrouw van Jocic, gesproken met deze medewerker. Jocic was ziedend en heeft gezegd dat Holleeder maar moest komen vertellen wat er is gebeurd.310.Bij de dossierstukken bevindt zich een brief van Martin Hoogland (hierna ook: Hoogland) aan Jocic. Deze brief is van 6 december 2003. Hoogland schrijft het volgende aan Jocic: “Man with glasses say hello for me to some friend. Hith health is oké again. But people still trying to put him to the next world. I Think I go to talk to him. (..) What I understand is that fatfuck from Sarajevo played double against glasses + vastgoedkidnapper also. They really played very dirty game and they put the blame for everything on you. But glasses knows everything.”311.
Gelet op de inhoud van het dossier kan ervan worden uitgegaan dat met ‘man with glasses’ Mieremet wordt bedoeld, met ‘fatfuck from Sarajevo’ Mrzic en met ‘vastgoedkidnapper’ verdachte. Hoogland schrijft dus aan Jocic dat hij inmiddels heeft begrepen dat Mrzic dubbelspel heeft gespeeld tegen Jocic en verdachte ook. Zij hebben echt een vies spel gespeeld waarbij zij Jocic de schuld geven. Maar Mieremet is inmiddels van alles op de hoogte.
[betrokkene 26]. (hierna ook: [betrokkene 26]) heeft verklaard over een gesprek dat ongeveer zes à zeven weken voor de moord op Van Hout heeft plaatsgevonden in Amsterdam-Noord. Bij dat gesprek waren Soerel, Hillis, Van Hout en [betrokkene 26] aanwezig. Van Hout heeft tijdens dat gesprek gezegd dat hij alle ellende van Mieremet had, terwijl het geld van Mieremet bij hen was terechtgekomen. Van Hout heeft gezegd dat hij dat wist en dat hij voor een miljoen zijn mond zou houden.312.Hillis zei niet dat het flauwekul was wat Van Hout zei, maar wel dat Van Hout niks zou krijgen.313.
Jack Stroek heeft verklaard dat ook hij bij een ontmoeting aanwezig is geweest waar Van Hout en Hillis aanwezig waren. Op een gegeven moment kwam ook Soerel erbij zitten. Hillis zei tijdens deze ontmoeting dat hij alles van Mieremet had afgepakt. Van Hout vroeg of er ook iets voor hem in zat, Van Hout wilde ‘een miljoentje’.314.
Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen en dossierstukken is aannemelijk geworden dat tegen Mieremet is gezegd dat hij een groot geldbedrag moest betalen aan Jocic. Ook is duidelijk geworden dat dit geldbedrag niet bij Jocic terecht is gekomen, in ieder geval niet helemaal.
Het hof vindt ook aannemelijk geworden dat Van Hout aan Hillis heeft laten weten dat hij wist dat zij het geld hadden en dat hij bereid was zijn mond te houden in ruil voor een miljoen.
Het hof gaat ervan uit dat het conflict tussen Mieremet en Klepper aan de ene kant en Jocic aan de andere kant, voor grote spanningen heeft gezorgd. Het hof kan niet vaststellen dat Klepper op 10 oktober 2000 is vermoord in verband met dit conflict. Wel blijkt uit diverse opgenomen telefoongesprekken dat er na de liquidatie van Klepper grote spanningen bestonden bij verschillende groeperingen. Aannemelijk is dat de verhoudingen verder onder druk zijn komen te staan toen duidelijk werd dat de geldbedragen die door Mieremet en Den Hartog aan verdachte en Hillis waren overgedragen niet of niet helemaal bij Jocic terecht zijn gekomen.
Het hof gaat ervan uit dat Hillis en zijn omgeving geen waardering zullen hebben gehad voor Van Hout toen hij vertelde dat hij wist dat het geld bij Hillis en zijn omgeving was terechtgekomen en vroeg om een miljoen in ruil voor geheimhouding.
4.3.2
Contacten tussen verdachte, Soerel en Hillis
Soerel heeft verklaard dat hij verdachte heeft leren kennen in detentie. In 2000 heeft hij weer contact met verdachte gekregen die hij ontmoette in het uitgaansleven en op de sportschool. Soerel en verdachte hadden een vriendschappelijke omgang.315.Verdachte heeft verklaard dat hij tot aan zijn aanhouding in 2006 in de Kolbakzaak bevriend was met Soerel.316.
Op grond van diverse verklaringen en dossierstukken stelt het hof vast dat verdachte en Soerel ook op zakelijk gebied samenwerkten. Deze verklaringen en dossierstukken zullen later worden besproken bij de bespreking van de strafbare feiten die aan verdachte ten laste worden gelegd. Dit volgt overigens ook bijvoorbeeld uit de verklaring van verdachte zelf dat Soerel met hem aanwezig was op het kantoor van mr. Moszkowicz waar zij met Endstra hebben gesproken over geld dat aan Hillis moest worden betaald.317.Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige De Witt over deze ontmoeting.318.
Soerel heeft verklaard dat hij met Hillis een vriendschappelijke band had en dat hij later, vanaf ongeveer 1994 of 1995 zakelijk is gaan samenwerken met Hillis.319.Ook verdachte heeft verklaard dat Soerel zaken deed met Hillis.320.
Verdachte heeft ook verklaard over zijn eigen contacten met Hillis, bijvoorbeeld zijn contact met Hillis na de eerste aanslag op Van Hout,321.de betrokkenheid van Hillis bij het in ontvangst nemen van een geldbedrag dat voor Jocic was bedoeld322.en de betrokkenheid van Hillis in de betalingen die Endstra moest doen. Ook heeft hij verklaard over zijn eigen bemoeienis bij die betalingen door Endstra.323.De Vries heeft verklaard dat hij kort na de moord op Van Hout een gesprek heeft gehad met verdachte. Verdachte heeft aan De Vries verteld dat hij heel close met Hillis was en dat Hillis een machtige figuur was.324.Ook Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte het steeds had over ‘die ouwe’ (het hof begrijpt: Hillis) en dat Hillis en hij samen waren.325.
Het hof stelt op basis van verklaringen en dossierstukken dan ook vast dat verdachte samenwerkte met zowel Soerel als Hillis en dat ook Soerel en Hillis met elkaar samenwerkten.
4.3.3
Verhouding tussen Mieremet en verdachte
Verdachte heeft na het uitzitten van de gevangenisstraf voor de Heinekenontvoering vanaf eind jaren 90 een vriendschappelijke en gaandeweg zakelijke band met Endstra opgebouwd. Verdachte heeft Klepper en Mieremet in de positie gebracht delen van hun vermogen bij Endstra te investeren. Mieremet heeft dit onder meer gedaan door in 1999 via de B.V. Participatie- en Holdingsmaatschappij ‘The Blues Company’ (hierna: The Blues Company) dertig aandelen California Properties B.V. (hierna: California Properties) te kopen, waarvan Endstra mede-aandeelhouder en directeur was. [betrokkene 6], de partner van Mieremet, was enig aandeelhouder en bevoegd bestuurder van The Blues Company.326.In mei 2000 verkocht The Blues Company tien van de dertig aandelen California Properties aan drie familieleden van Endstra.327.
Mieremet heeft op 25 augustus 2002 aan Van den Heuvel verteld dat [betrokkene 6] rond mei 2001 geld terug wilde uit California Properties, zoals blijkt uit de aantekeningen die Van den Heuvel van dat gesprek heeft gemaakt.328.Duidelijk is dat Mieremet deze wens van [betrokkene 6], en daarmee ook de wens van Mieremet zelf, aan Van den Heuvel heeft gepresenteerd als de bron van het conflict tussen verdachte en Mieremet. Volgens Mieremet is het verdachte die deze verkoop heeft tegengehouden. Het contact van [betrokkene 6] en Mieremet met Endstra werd steeds moeilijker en uiteindelijk mochten zij van Endstra, maar mogelijk van verdachte, niet meer op het kantoor van Endstra komen. Hun contact met Endstra verliep in ieder geval via verdachte.329.
In december 2001 vond in Hasselt een ontmoeting plaats tussen verdachte en Mieremet. Verdachte heeft zich na die ontmoeting tegenover Den Hartog uiterst negatief over Mieremet uitgelaten.330.Die ontmoeting vond plaats op 13 december 2001.331.Kennelijk was het conflict tussen verdachte en Mieremet niet opgelost en is Mieremet gebleven bij de wens het geld uit California Properties terug te willen. Het hof begrijpt deze wens van Mieremet als dat hij de resterende twintig aandelen California Properties wilde verkopen.
Op 26 februari 2002, iets meer dan twee maanden na de ontmoeting van verdachte met Mieremet in Hasselt, vond de aanslag op Mieremet plaats. Ongeveer drie weken na die aanslag vond de ontmoeting bij wegrestaurant De Lucht plaats. Bij die gelegenheid is via [betrokkene 6] aan Mieremet kenbaar gemaakt dat hij in het kader van de splitsing van de financiële belangen tussen wijlen Klepper en Mieremet, een groot geldbedrag aan Den Hartog diende over te dragen. Mieremet lag op dat moment nog in een ziekenhuis vanwege de aanslag op zijn leven.332.
Na de ontmoeting bij De Lucht heeft verdachte nog één keer met Mieremet gesproken bij de Belgische grens, waarbij verdachte tegen Mieremet heeft gezegd dat hij Den Hartog moest betalen overeenkomstig de berekening van [betrokkene 29], zoals vastgelegd op een briefje dat bij de ontmoeting bij De Lucht aan [betrokkene 6] is gegeven.333.[betrokkene 29] was eerder de boekhouder van Klepper en Mieremet.
Vanaf mei 2002 is advocaat [betrokkene 30] (hierna ook: [betrokkene 30]) door [betrokkene 6] en Mieremet betrokken bij hun wens het geld uit California Properties terug te krijgen, en begonnen hun onderlinge besprekingen en de gesprekken van [betrokkene 30] met Endstra.334.Het resultaat van dit alles is de beoogde overdracht van de resterende twintig aandelen California Properties die op 20 november 2002 heeft plaatsgevonden.335.Een verdere bespreking van de afwikkeling van de investeringen van [betrokkene 6] en Mieremet zal in hoofdstuk 7 plaatsvinden.
5. Aanslag Mieremet
5.1
Inleiding
Op 26 februari 2002 omstreeks 14.00 uur is John Mieremet beschoten bij het verlaten van het kantoor van zijn advocaat aan de Keizersgracht 686 in Amsterdam. Na onderzoek ter plaatse door de GG&GD is Mieremet zwaargewond naar een ziekenhuis overgebracht. Mieremet is door twee kogels getroffen, maar heeft de aanslag overleefd. Verdachte wordt verweten – kort gezegd – dat hij de opdracht heeft gegeven voor deze aanslag op Mieremet.
Vanaf 2013 hebben Astrid Holleeder, Sonja Holleeder en Den Hartog bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam getuigenverklaringen afgelegd. Naar aanleiding van deze verklaringen is onder de naam Vandros onder meer onderzoek verricht naar de betrokkenheid van verdachte bij de poging tot moord op Mieremet in 2002 (hierna ook: de aanslag).
In het vervolg zal kort worden beschreven welk bewijs het openbaar ministerie heeft aangedragen. Daarna zal het hof ingaan op de gebeurtenissen zoals die volgens de verdediging hebben plaatsgevonden. Vervolgens zal worden uitgelegd wat er uit het bewijs volgt over de gebeurtenissen op 26 februari 2002, de betrokkenheid van verdachte daarbij en hoe dat bewijs volgens het hof moet worden gelezen.
5.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft in het requisitoir het standpunt ingenomen dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk de poging moord op Mieremet heeft uitgelokt. Het openbaar ministerie heeft voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar verschillende verklaringen en dossierstukken. Uit die verklaringen en de daarin naar voren komende motieven blijkt dat verdachte het op het leven van Mieremet had voorzien. De achtergrond hiervoor wordt gevormd door de volgende feiten. Mieremet heeft via zijn partner [betrokkene 6] grote geldbedragen bij Endstra geïnvesteerd. Rond mei 2001 wilde zij (een deel van) haar geld terug. Het contact met Endstra hierover ging via verdachte en verliep stroef. In deze periode speelt ook het vermeende conflict met Jocic en de betaling van 10 miljoen D-Mark. Omdat Endstra niet overging tot betaling is Mieremet Endstra zelfs op zijn kantoor gaan bedreigen met een vuurwapen. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat Mieremet lijnrecht tegenover verdachte - en vermoedelijk daarmee ook lijnrecht tegenover Hillisillis en SDoerel en Soerel - is komen te staan. Zij hadden er belang bij dat Endstra niets zou overkomen gezien zijn toegang tot een immens vermogen. Verder kan aangenomen worden dat Evert Hingst vanwege zijn goede contact met Soerel en Hillis, al dan niet bewust van de gevolgen, ervoor heeft gezorgd dat bij anderen bekend was dat Mieremet op 26 februari 2002 bij hem op kantoor zou zijn.
Het openbaar ministerie wijst op de getuigenverklaringen van Den Hartog. Zij kan zich herinneren dat verdachte op 13 december 2001 in Hasselt (België) een gesprek heeft gehad met Mieremet. Na dit gesprek heeft verdachte zich tegenover Den Hartog negatief uitgelaten over Mieremet. Verdachte heeft tegen haar gezegd: ‘die schele (Mieremet) krijgt nog wel een keer wat hem toekomt’ en ‘je hoeft je niet druk te maken om die schele’. Verdachte was ‘klaar met Johnny’ en noemde hem een ‘kankerhond’.
Na de aanslag op Mieremet in de nacht van 26-27 februari 2002 heeft Den Hartog verdachte ontmoet in zijn flat in Amstelveen. Verdachte was boos en heeft toen gezegd: ‘ik snap het niet, ik heb het zo goed (…) zo goed gepland, het is niet te geloven, het is niet te begrijpen dat het gewoon zo mis is gegaan’. Verdachte heeft zich na de aanslag en de dagen erna bekommerd om [betrokkene 6], de partner van Mieremet, en daarover tegen Den Hartog gezegd: ‘direct gaan ze denken dat ik er wat mee te maken heb, direct komen ze erachter, dit moet ik even goed aanpakken natuurlijk’.
Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij al voor de aanslag van verdachte had gehoord dat zijn relatie met Mieremet niet goed was. Endstra en verdachte waren niet van plan aan Mieremet zijn gedane investeringen bij Endstra terug te geven. Verdachte noemde Mieremet tegenover Astrid Holleeder een ‘kankerhond’ en heeft tegen haar meermalen over Mieremet gezegd: ‘hij gaat eraan’. Astrid heeft tot slot verklaard dat zij van haar zus Sonja Holleeder na de aanslag heeft gehoord dat verdachte via haar contact heeft gezocht met Van Hout in verband met de moord op Mieremet: verdachte zou het regelen en Van Hout zou meebetalen.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte voor de aanslag bij haar aan de deur kwam omdat hij een afspraak met Van Hout wilde hebben. Volgens Sonja Holleeder zijn er meer afspraken tussen verdachte en Van Hout geweest waarbij het over Mieremet ging. Sonja Holleeder heeft verklaard: ‘Cor wilde het opgelost hebben, dat wat er tussen Mieremet en Cor is gebeurd. Mieremet zat namelijk achter de aanslagen op het leven van Cor’. Over de periode na de aanslag heeft Sonja Holleeder verklaard dat verdachte meermalen bij haar aan de deur kwam met de mededeling dat Van Hout nog moest betalen voor Mieremet. Zij moest van verdachte die mededeling aan Van Hout doorgeven. Sonja Holleeder heeft die mededeling ook aan Van Hout doorgegeven waarop hij gezegd heeft: ‘Hij (het hof begrijpt: verdachte) heeft het geregeld, maar hij heeft het niet goed geregeld’. Nadat Sonja Holleeder deze reactie van Van Hout weer aan verdachte had doorgegeven, heeft verdachte tegen Sonja Holleeder gezegd dat die ‘dikke kankerhond’ moet betalen.Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte na de aanslag meermalen bij Sonja Holleeder langskwam. Zij moest ervoor zorgen dat Van Hout alsnog zou meebetalen. Astrid Holleeder heeft van verdachte gehoord: ‘Die dikke kankerhond heeft niet betaald, hij moet nog betalen, die dikke zou meebetalen’. Verdachte heeft tegen Astrid Holleeder met zoveel woorden gezegd dat verdachte achter de mislukte aanslag van Mieremet zat. De Vries heeft verklaard van Van Hout te hebben gehoord dat verdachte aan hem had gevraagd of hij mee wilde doen in de financiering van een aanslag op Mieremet.
Endstra heeft in de zogenoemde Achterbankgesprekken meermalen verteld over wat hij van verdachte heeft gehoord over de aanslag op Mieremet. Verdachte heeft aan Endstra vooraf verteld dat een aanslag op Mieremet zou plaatsvinden. Endstra heeft daarop Mieremet via zijn zoon Barry gewaarschuwd voor die aanslag. Verdachte heeft Endstra ‘in geuren en kleuren’ verteld dat ze Mieremet wilden doodschieten en dan zijn hallen wilden afpakken: ‘Willem (het hof begrijpt: verdachte) heeft tegen mij gezegd: we gaan nou die Mieremet vermoorden’. Volgens Endstra heeft verdachte het meest een hekel aan die schele (het hof begrijpt: Mieremet), hij heeft een bloedhekel aan Mieremet, die moet dood. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd: ‘en die Mieremet, die vermoord ik, die pak ik’. Volgens Endstra heeft verdachte het allemaal van tevoren bedacht: ‘eerst hun vertrouwen gewonnen, toen hij dat had heeft hij geld van ze afgepakt en toen ging hij ze vermoorden en zijn spullen afpakken, dat was het plan, is hij gewoon jaren mee bezig’. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd dat hij Mieremet ging opblazen. Volgens Endstra wilde verdachte Mieremet vermoorden om zijn geld af te pakken; hij wilde Klepper en Mieremet vermoorden en dan die vrouw haar geld afpakken.
Barry Mieremet heeft verklaard dat Endstra bij hem is geweest om Mieremet te waarschuwen voor een aanslag. [betrokkene 9] (hierna ook: [betrokkene 9]) heeft verklaard dat hij over deze waarschuwing door Endstra van Barry Mieremet heeft gehoord. [betrokkene 32] heeft verklaard van zowel Mieremet als Endstra te hebben gehoord dat Endstra bij Barry Mieremet is geweest om Mieremet te waarschuwen.
5.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het bewijs eenvoudigweg niet is geleverd dat verdachte de opdracht heeft gegeven voor de aanslag op Mieremet. Er kunnen geen vaststellingen worden gedaan over wie de aanslag heeft uitgevoerd. Ook kan er niets worden vastgesteld over door wie, wanneer en op welke wijze de opdracht tot die moord aan de onbekend gebleven uitvoerder of uitvoerders is gegeven.
Astrid en Sonja Holleeder hebben verklaard over de verhouding van verdachte en Van Hout in relatie tot de aanslag op Mieremet en over ontmoetingen die zij zouden hebben gehad. Het is voor de verdediging moeilijk voor te stellen dat verdachte enerzijds Van Hout wilde vermoorden en anderzijds met Van Hout afspraken zou hebben gehad om te praten over het vermoorden van Mieremet. Verdachte was nog goed met Mieremet in die tijd. Verdachte betwist nadrukkelijk dat hij Van Hout om een financiële bijdrage heeft gevraagd voor een aanslag op Mieremet, zoals getuigen hebben verklaard.De verklaringen van de getuigen Holleeder en Den Hartog, zoals afgelegd over dit zaaksdossier kunnen op geen enkele manier worden bevestigd of ontkracht. Voor de getuige Den Hartog geldt dat zij in haar verklaring volledig moet putten uit haar geheugen over een gebeurtenis van twaalf jaar geleden.
De verdediging concludeert niet te weten wie de opdracht tot de moord op Mieremet heeft gegeven en wie die opdracht heeft uitgevoerd en stelt dat het openbaar ministerie het ook niet weet. Dat verdachte het is geweest die deze uitlokking zou hebben gepleegd, kan niet worden vastgesteld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Het hof heeft de standpunten die de verdediging ten aanzien van de aanslag op Mieremet verspreid in het hoofdstuk ‘Fazant: poging tot moord in 2002’ naar voren heeft gebracht, gerangschikt. Het hof zal hieronder op die standpunten ingaan voor zover dat nodig is.
Achtergrond volgens verdediging: conflict Mieremet, Jocic en Hillis
De verdediging heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat de aanslag op Mieremet verband houdt met het conflict tussen Mieremet en Van Hout of tussen Mieremet en verdachte. Volgens de verdediging is het conflict tussen Mieremet en Jocic de achtergrond van de aanslag op Mieremet. In de kern komt het erop neer dat het conflict van Mieremet en Klepper met Jocic niet was opgelost, dat de moord op Klepper uit dit conflict is voortgekomen en dat de geldbedragen die voor Jocic waren bestemd hem mogelijk niet hebben bereikt. Barsoum heeft verklaard dat er opnieuw liquidaties plaats zullen vinden.Mieremet heeft hierover verteld in het interview met Van den Heuvel dat op 28 augustus 2002 in De Telegraaf is gepubliceerd. Mieremet heeft verteld dat hij 11,5 miljoen gulden aan Jocic heeft betaald, deels afkomstig van Den Hartog, de weduwe van Klepper. In de latere gesprekken van Mieremet met de Belgische federale politie spreekt Mieremet ook over deze achtergrond van het conflict. In eerste instantie legt Mieremet de schuld voor de aanslag bij Endstra en Holleeder. Later, in het najaar van 2003, verschuift dit naar Holleeder, Hillis en Soerel. Dat is dan in een periode van intensief contact van Mieremet met Endstra, waarbij Mieremet zich ervoor inzette om zijn investeringen bij Endstra terug te krijgen.
De verdediging wijst erop dat Mieremet een relatie van Hillis – Peter Raap/Pjotr: hierna: Raap – heeft aangewezen als de pleger van de aanslag, terwijl deze Raap geen enkele relatie heeft met verdachte. Dit zou een indicatie kunnen opleveren dat Hillis de opdracht tot deze aanslag heeft gegeven. De verdediging wijst erop dat uit geen enkel bewijsmiddel volgt dat verdachte in de periode van de aanslag op Mieremet in een zakelijke relatie zou hebben gestaan tot Hillis. Het is ook voor de verdediging niet duidelijk of Mieremet de waarheid spreekt als hij Raap aanwijst als pleger van de aanslag. Wel is duidelijk dat hij daarmee de link nadrukkelijk naar Hillis legt en niet naar verdachte. De verdediging vindt het opmerkelijk dat het openbaar ministerie veronderstelt dat verdachte de uitlokker is van de aanslag op Mieremet en niet Hillis. Mieremet had, gelet op de verklaringen van [betrokkene 32] en [betrokkene 33], weliswaar de grootste hekel aan verdachte, maar zag het directe gevaar niet van hem uitgaan. Mieremet was al in de periode van 2002 tot en met 2004 zeer beducht voor Hillis. In februari 2004 hebben er gebeurtenissen plaatsgevonden die een bijdrage hebben geleverd aan de wijze waarop Mieremet naar Hillis keek. Mieremet hoorde namelijk van [betrokkene 9] dat Hillis, toen de vader van Mieremet was opgebaard, tegen Raap heeft gezegd ‘ga daar maar even kijken’. [betrokkene 9] heeft Mieremet vervolgens gewaarschuwd. Na de moord op Mieremet in 2005 is er bij een doorzoeking van de woning van Mieremet een briefje gevonden met adressen en kentekens van auto’s van Raap, Hillis en [betrokkene 34]. Daaruit blijkt dat Mieremet niet alleen dácht dat er gevaar van Hillis te verwachten was, maar ook actie aan het ondernemen was richting Hillis. Volgens CIE-informatie is Mieremet na de moord op Martin Hoogland op zoek geweest naar mensen om Hillis van het leven te beroven. Uit dit alles komt de vraag naar voren of Hillis al die moeite heeft gedaan om Mieremet van het leven te beroven enkel ten behoeve van verdachte. Kan het niet een eigen wens van Hillis zijn geweest die verband houdt met zijn rol bij de boete van Jocic, zo vraagt de verdediging zich af.
5.4
Oordeel hof over achtergrond
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen en gebeurtenissen die de verdediging heeft geschetst. Dit onderzoek is voor een deel beschreven in hoofdstuk 4. Het hof heeft ook onderzocht of er aanwijzingen bestaan dat een ander of anderen dan verdachte de opdracht hebben gegeven om Mieremet in 2002 om het leven te brengen.Het hof acht voldoende aannemelijk dat door Jocic aan Mieremet een boete is opgelegd van 10 miljoen D-Mark. Verdachte heeft namens Mieremet aan Hillis gevraagd om daarbij te bemiddelen. Aannemelijk is ook dat het geld dat voor Jocic bestemd was niet of gedeeltelijk niet bij Jocic terecht is gekomen. Het is op grond van de dossierstukken ook duidelijk geworden dat die gebeurtenis voor boosheid heeft gezorgd bij Mieremet.
De verdediging heeft erop gewezen dat Mieremet Raap heeft genoemd als de schutter bij de aanslag op 26 februari 2002 en dat hij daarmee nadrukkelijk een link legt naar Hillis en niet naar verdachte. Raap is een relatie van Hillis. Deze link zou volgens de verdediging ‘een indicatie’ kunnen opleveren dat Hillis de opdracht tot deze aanslag heeft gegeven. De verdediging betrekt daarbij de verklaring van [betrokkene 9] dat Hillis na het overlijden van de vader van Mieremet op 8 januari 2004 tegen Raap gezegd zou hebben ‘ga daar maar eens kijken vanavond of bij de begrafenis’.336.[betrokkene 9] was aanwezig toen Hillis dat tegen Raap zei.Net als de verdediging vraagt ook het hof zich af of Mieremet wel de waarheid heeft verteld toen hij zei dat deze Raap de schutter was bij de aanslag. Mieremet heeft in zijn aangifte immers verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren over de schutter; hij weet niet hoe hij gekleed was en uit welke richting hij kwam, het ging allemaal heel snel. [betrokkene 9] heeft verklaard dat Mieremet nooit heeft gezegd wie er achter de aanslag zat, want hij kon dat niet weten. Die schutter had namelijk een integraalhelm op en Mieremet kon het helemaal niet zien. [betrokkene 9] heeft wel aan Mieremet gevraagd wie het gedaan had, maar dat wist Mieremet niet.337.Ten aanzien van wat Hillis in 2004 tegen Raap gezegd zou hebben naar aanleiding van het overlijden van de vader van Mieremet, stelt het hof vast dat dit bijna twee jaar na de aanslag zou zijn gebeurd, nog afgezien van de vraag welke betekenis precies toekomt aan de mededeling van Hillis. De verdediging heeft gesteld dat Mieremet het meest beducht was voor Hillis en heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van de [betrokkenen 32 en 33]. De [betrokkenen 32 en 33] hebben dit echter niet verklaard. [betrokkene 32] heeft verklaard dat de aanslag in opdracht was van verdachte en ‘van die ouwe en Dino, van dat groepje’.338.[betrokkene 33] heeft verklaard dat hij denkt dat de reden voor Mieremet om Holleeder te vermoorden was: het is hij of ik. Hij denkt dat dat uiteindelijk van belang was. Volgens [betrokkene 33] was Mieremet bang voor die drie: verdachte, Hillis en Soerel.339.
De feiten en omstandigheden die de verdediging noemt, bevatten aanknopingspunten voor een vermoeden dat Hillis op zoek was naar Mieremet. Die feiten en omstandigheden hebben zich overigens later dan 2002 voorgedaan. Het hof vindt echter van belang dat verdachte in de periode van de aanslag wel een zakelijke relatie had met Hillis, zoals hiervoor is toegelicht in hoofdstuk 4. Op verzoek van Mieremet heeft verdachte Hillis bijvoorbeeld betrokken bij de onderhandelingen met Jocic. Verdachte heeft Hillis geïntroduceerd bij Den Hartog en georganiseerd dat zij samen naar Liechtenstein zouden reizen om uiteindelijk 5 miljoen gulden in Zwitserse Franken op te halen en door Den Hartog aan Hillis te laten overdragen. Verdachte heeft verklaard dat Hillis hem had gevraagd om mee te gaan naar Parijs, waar het geld zou worden overgedragen aan de groep Jocic.340.Verdachte heeft in zijn aantekeningen van 1 april 2011 genoteerd dat de 11 miljoen D-Mark onder bedreiging door Mieremet zijn betaald via verdachte aan Soerel en de Ouwe (het hof begrijpt: Hillis).341.Getuige [journalist 1] heeft verklaard dat het verdachte was die van Jocic moest komen uitleggen wat er was gebeurd toen duidelijk werd dat het geld niet was overgedragen aan de medewerker van Jocic.342.Dit alles betekent dat Mieremet niet alleen tegenover Hillis, maar zeker ook tegenover verdachte was komen te staan.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, was de verhouding tussen verdachte en Mieremet in de periode waarin de aanslag plaatsvond, niet nog steeds goed. De ontwikkeling in de verhouding tussen verdachte en Mieremet in de loop van 2001 en begin 2002 is hiervoor beschreven in hoofdstuk 4. Den Hartog heeft verklaard dat eind 2001 het een beetje minder begon te worden tussen verdachte en Mieremet. Na de ontmoeting van verdachte met Mieremet op 13 december 2001 heeft verdachte zich tegenover Den Hartog buitengewoon negatief over Mieremet uitgelaten. Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte in de periode van de aanslag heel anders in de vriendschap met Mieremet stond. Mieremet dacht dat de relatie met verdachte nog goed was, maar voor verdachte was die al niet meer goed. Opvallend is dat, gelet op het eerdere frequente contact tussen verdachte en Mieremet, na hun ontmoeting eind 2001 er nog maar één ontmoeting tussen hen beiden heeft plaatsgevonden. Dit naar aanleiding van de in hoofdstuk 4 beschreven ontmoeting bij De Lucht. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze ontmoeting plaats vond bij de grens van België en Nederland, dat Mieremet toen in de auto zat ‘met nog van die slangetjes’ en dat hij nog niet was hersteld. Bij dat gesprek vroeg Mieremet of het briefje van [betrokkene 29] bij verdachte vandaan kwam. Vanaf dat moment heeft verdachte geen contact meer met Mieremet gehad.343.Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat verdachte in de periode van de aanslag nog goed was met Mieremet. Het hof stelt vast dat Mieremet daar zelf ook zo over is gaan denken.
Dit alles betekent dat de aanknopingspunten voor het vermoeden dat Hillis betrokken is geweest bij de opdracht voor de aanslag op 26 februari 2002, voor verdachte geen ontlastende betekenis hebben. Als zou komen vast te staan dat Hillis daarbij betrokken was, pleit dat verdachte niet vrij. Verdachte werkte immers op zakelijk gebied ook samen met Hillis. Eventuele aanknopingspunten voor een betrokkenheid van Hillis doen om deze reden ook geen afbreuk aan de bewijswaarde van dossierstukken die verdachte belasten; dossierstukken die hierna nog worden besproken.
5.5
Bewijs
Het hof zal hieronder toelichten welke feiten en omstandigheden uit de inhoud van het bewijs kunnen worden afgeleid. De letterlijke inhoud van het bewijs is te vinden in bijlage 4 bij dit arrest. Ook zal worden ingegaan op standpunten van de verdediging die betrekking hebben op dit bewijs en op de vraag of de onderdelen van de tenlastelegging kunnen worden bewezen.
5.5.1
Voor de aanslag
Uit de zogenoemde Achterbankgesprekken met Endstra die plaats hebben gevonden tussen maart 2003 en januari 2004 volgt dat verdachte de moord op Mieremet vooraf heeft aangekondigd. Op 20 maart 2003 heeft Endstra verklaard dat hij van verdachte tevoren had gehoord dat men van plan was om Mieremet neer te schieten. Endstra is toen naar de zoon van Mieremet gegaan.344.Op 4 april 2003 verklaarde Endstra dat tegen hem is gezegd ‘We schieten die Mieremet dood’. Endstra heeft toen ook gezegd dat de politie dat zou kunnen navragen bij de zoon van Mieremet, Barry Mieremet.345.Het hof vindt van belang dat Endstra hier vertelt over een gebeurtenis die bij een ander gecontroleerd kan worden. Dat draagt bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring op dit punt. Barry Mieremet is daar naar gevraagd en heeft bevestigd dat Endstra hem heeft gewaarschuwd.346.Aan de verklaringen van Endstra en die van Barry Mieremet valt op dat zij verschillend verklaren over het moment waarop er gewaarschuwd is en de locatie. Deze verschillen betekenen in deze situatie echter niet dat de verklaringen van Endstra en Barry Mieremet over het waarschuwen ongeloofwaardig zijn. Daarbij is van belang dat de verklaring van Endstra niet is afgelegd in een verhoorsituatie waarin op deze gebeurtenis is doorgevraagd. Endstra heeft over deze gebeurtenis het meeste verklaard op 20 maart 2003 in het eerste Achterbankgesprek. In het verslag van dat gesprek zijn de verklaringen samengevat weergegeven. Niet staat vast dat alle vragen over deze gebeurtenis zijn gesteld; evenmin staat vast dat alle relevante opmerkingen van Endstra over deze gebeurtenis in het verslag zijn terechtgekomen. Naast Endstra en Barry Mieremet hebben ook [betrokkene 9]347.en [betrokkene 88]348.verklaard dat zij weten dat Endstra Mieremet heeft gewaarschuwd. Hoewel het hof niet kan vaststellen op welk moment, op welke locatie en op welke wijze deze waarschuwing heeft plaatsgevonden, staat voor het hof vast dat Endstra Mieremet heeft gewaarschuwd. De verklaringen van Barry Mieremet, [betrokkene 9] en [betrokkene 88] ondersteunden daarmee de verklaring van Endstra dat verdachte voor de aanslag hem heeft verteld dat Mieremet dood zou worden geschoten.
De verdediging meent dat de mededeling van Endstra dat hij Mieremet via zijn zoon Barry Mieremet heeft gewaarschuwd niet wordt bevestigd door de latere verklaringen van Barry Mieremet en [betrokkene 9]. De verdediging voert daarvoor aan dat die bevestiging pas is gegeven na de dood van Mieremet, nadat door Mieremet en door de politie al jarenlang alle mogelijke beschuldigingen aan het adres van verdachte waren gedaan en nadat de Achterbankgesprekken van Endstra naar buiten zijn gebracht. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat de bewijskracht van de verklaring van Barry Mieremet groter was geweest als die verklaring kort na de aanslag was afgelegd. Dat deze verklaring is afgelegd na het overlijden van Mieremet, betekent echter niet dat deze verklaring geen enkele waarde heeft. Tussen de verklaring van Endstra in 2003 en het overlijden van Mieremet in 2005 heeft er immers geen verhoor plaatsgevonden waarin Barry Mieremet is gevraagd naar de verklaring van Endstra over deze waarschuwing. Het hof moet overigens ook rekening houden met de mogelijkheid dat Barry Mieremet in een eerder stadium daarover geen volledige openheid had willen geven. Toen Barry Mieremet in 2006 verklaarde over deze waarschuwing zal hij waarschijnlijk op de hoogte zijn geweest van de verklaring van Endstra hierover. Dat betekent echter niet dat het geen bewijswaarde heeft als Barry Mieremet vervolgens bevestigt dat die waarschuwing heeft plaatsgevonden.
Behalve Endstra heeft ook Astrid Holleeder verklaard dat verdachte voor de aanslag op Mieremet heeft gezegd dat Mieremet eraan zou gaan.349.
Het hof stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte tegen Endstra en tegen Astrid Holleeder heeft gezegd dat Mieremet eraan zou gaan. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd dat zij Mieremet zouden doodschieten.
5.5.2
Afspraak verdachte met Van Hout
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte en Van Hout voor de aanslag op Mieremet een aantal afspraken met elkaar hebben gehad. Na de aanslag op Mieremet kwam verdachte bij Sonja Holleeder aan de deur. Verdachte zei dat Van Hout nog geld moest betalen voor Mieremet.350.Toen Sonja Holleeder dat aan Van Hout vertelde, zei Van Hout dat hij verdachte niet ging betalen, omdat verdachte het niet goed geregeld had. Van Hout zei: ‘Hij heeft het geregeld, maar hij heeft het niet goed geregeld’.351.Ook Astrid Holleeder heeft hierover verklaard. Astrid Holleeder heeft van Sonja Holleeder gehoord dat verdachte steeds bij Sonja Holleeder aan de deur kwam, zodat Sonja Holleeder dat voor verdachte kon regelen bij Van Hout. Dat heeft Astrid Holleeder ook zelf van verdachte gehoord.352.Verdachte heeft tegen haar gezegd: ‘Die dikke kankerhond heeft niet betaald. Hij moet nog betalen’. Hij bedoelde daar Van Hout mee.353.Verdachte heeft tegen Astrid Holleeder gezegd dat hij de opdracht had gegeven voor de moord op Mieremet.354.
De verdediging vindt niet geloofwaardig dat verdachte kennelijk gewoon kon afspreken met Van Hout terwijl hij in die zelfde periode juist op zoek was naar Van Hout en steeds wilde weten waar Van Hout zich bevond; een wens die ook wel wordt omschreven als het ‘jagen op Cor’. Het hof meent dat dat goed samen kan gaan. Verdachte en Van Hout bevonden zich destijds in een milieu waarin anders wordt omgegaan met risico’s en belangen. Enerzijds kunnen verdachte en Van Hout gebrouilleerd zijn geweest en kan er een dreiging van verdachte hebben bestaan in de richting van Van Hout terwijl er tussen hen een ontmoeting werd georganiseerd om te praten over een gelegenheidssamenwerking. Verdachte en Van Hout kunnen daarvoor verschillende motieven hebben gehad. Van Hout zal gevoelig zijn geweest voor een plan van verdachte om Mieremet uit te schakelen en verdachte zal dat hebben geweten. Van Hout hield Mieremet immers verantwoordelijk voor de aanslagen op zijn leven. Verdachte heeft Van Hout de gelegenheid geboden zijn conflict met Mieremet op te lossen en Sonja Holleeder heeft ook verklaard dat Van Hout het met Mieremet opgelost wilde hebben.355.Het is relatief veilig om onder die omstandigheden met elkaar af te spreken in een horecagelegenheid, waarbij locatie en tijdstip bekend zijn bij bijvoorbeeld Sonja Holleeder.
Astrid en Sonja Holleeder hebben over deze gelegenheidssamenwerking gehoord van beide betrokkenen. Verdachte heeft daarover verteld aan Astrid Holleeder en Van Hout heeft daarover verteld aan Sonja Holleeder. Naast de getuigen Holleeder heeft ook getuige De Vries daarover verklaard. De Vries heeft verklaard dat Van Hout aan hem heeft verteld over dit verzoek van verdachte. De Vries heeft verder verklaard dat ook [betrokkene 26] jr hem daarover heeft verteld, die dit op zijn beurt van Van Hout had gehoord.356.Het hof stelt dan ook vast dat Van Hout daarover niet alleen met Sonja Holleeder, maar ook met De Vries en met [betrokkene 26] heeft gesproken, terwijl verdachte daarover met Sonja en Astrid Holleeder heeft gesproken.Uit deze verklaringen blijkt dat Van Hout door verdachte is benaderd om mee te betalen aan de moord op Mieremet. Verdachte zou het gaan regelen. Van Hout zou meebetalen maar heeft dit achteraf, toen verdachte om geld kwam vragen, niet gedaan omdat de moord niet was geslaagd.
De verdediging heeft nog betoogd dat, zelfs als deze ontmoeting en dit verzoek van verdachte aan Van Hout komen vast te staan, dit nog steeds niet bewijst dat verdachte de opdracht heeft gegeven of voor de betaling moest zorgen. Het zou ook slechts een ‘verhaal’ van verdachte kunnen zijn geweest om Van Hout te vragen om geld voor de moord op Mieremet, om op die manier geld van hem af te troggelen. De verdediging heeft daarmee een uitleg van deze gebeurtenis gegeven die niet wordt ondersteund door dossierstukken of wat daarover ter terechtzitting is besproken, onder meer met verdachte zelf. Verdachte heeft zelf geen verklaring afgelegd die erop neerkomt dat dit alleen maar een truc was om Van Hout geld afhandig te maken. Deze uitleg is ook niet in overeenstemming te brengen met de andere bewijsmiddelen die in dit hoofdstuk worden besproken, zoals de erkenning tegenover Astrid Holleeder dat hij de opdracht had gegeven en de erkenning tegenover Den Hartog dat hij betrokken was; een verklaring van Den Hartog die hierna nog wordt besproken.
5.5.3
Na de aanslag
In de avond of de nacht na de aanslag op Mieremet heeft verdachte aan Den Hartog verteld dat hij de aanslag op Mieremet zo goed gepland had en dat hij niet snapte dat het zo ongelooflijk kon mislopen. Hij zei: ‘ik snap het niet ik heb het zo goed (..) zo goed gepland, het is niet te geloven, het is niet te begrijpen dat het gewoon zo mis is gegaan’. Verdachte had daarbij een handgebaar gemaakt waarmee hij een pistool nadeed. Toen hij zich de volgende dag verslapen had, terwijl hij had afgesproken om met [betrokkene 6] naar het ziekenhuis te gaan, zei hij: ‘Direct gaan ze denken dat ik er wat mee te maken heb. Direct komen ze er achter’.357.Het hof stelt dus vast dat verdachte na de aanslag tegen Den Hartog heeft gezegd dat hij het was die de moord had gepland. De verdediging heeft aangevoerd dat het bij het interpreteren van deze uitspraak aankomt op enkele woordjes. Als de getuige dit verkeerd heeft gehoord, begrepen of onthouden dan kan verdachte ook wat anders hebben gezegd, bijvoorbeeld: ‘het was zo goed gepland’. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat er een risico bestaat dat een getuige iets anders heeft gehoord dan dat er is gezegd, of dat een getuige dit anders begrijpt of verkeerd onthoudt. Het hof heeft echter geen aanknopingspunten dat de getuige dit verkeerd heeft gehoord of begrepen. Deze uitlating stond ook niet op zichzelf; verdachte maakte daarbij een handgebaar waarmee hij een pistool nadeed en maakte zich de volgende dag zorgen dat ‘ze erachter kwamen’. Die woordkeus ‘er achter komen’ wijst erop dat er een risico bestond dat Mieremet en [betrokkene 6] zouden ontdekken hoe het werkelijk zat; dat verdachte betrokken was bij de aanslag.
5.5.4
Conclusie betrokkenheid verdachte
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en wat daarover hiervoor is overwogen, het volgende vast. Verdachte heeft voor de aanslag op Mieremet tegen Endstra en tegen Astrid Holleeder gezegd dat Mieremet eraan zou gaan. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, gaat het niet slechts om een wetenschap van verdachte dat anderen Mieremet zouden laten doodschieten. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd dat ‘zij’ Mieremet zouden doodschieten. Nadat de aanslag was mislukt, heeft verdachte tegen Den Hartog gezegd dat hij niet begreep dat het was misgegaan omdat hij het zo goed had gepland. Verdachte wilde een dag later met [betrokkene 6] bij Mieremet op bezoek en wilde voorkomen dat zij erachter kwamen dat hij betrokken was bij de aanslag. Na de aanslag heeft verdachte zowel aan Sonja als aan Astrid Holleeder laten weten dat hij geld zou krijgen van Van Hout omdat Van Hout zou meebetalen. Van Hout heeft Sonja Holleeder verteld dat hij niet zou betalen omdat verdachte het zou regelen, maar het niet goed had geregeld. Dat verdachte Van Hout heeft gevraagd om mee te betalen, heeft Van Hout ook verteld tegen getuige [betrokkene 26] en getuige De Vries.
5.5.5
Uitlokken en medeplegen
De verdediging heeft aangevoerd dat de feitelijke uitvoering van de uitlokking van de poging moord op Mieremet niet gebaseerd kan worden op enig bewijsmiddel nu dit ontbreekt. Er is geen enkel zicht gekomen op de verstrekking van de opdracht tot die moord en op de uitlokkingsmiddelen die daarbij aangewend zouden zijn. Niet blijkt in welke periode en op welke wijze die uitlokking zou hebben plaatsgevonden.
Voor het bewijs van uitlokking is echter niet vereist dat de uitlokker en de uitgelokte elkaar kennen of rechtstreeks contact hebben gehad. Uitlokking kan ook via een tussenpersoon plaatsvinden. Ook is niet vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet.
Het hof stelt op grond van het bewijs vast dat het verdachte is geweest die ervoor heeft gezorgd dat de aanslag zou plaatsvinden, mogelijk heeft verdachte dat via een tussenpersoon gedaan. Uit de uitspraak van Van Hout volgt immers dat het verdachte is die de aanslag heeft ‘geregeld’. Dit houdt in dat verdachte rechtstreeks dan wel via een tussenpersoon duidelijk heeft gemaakt dat Mieremet gedood moest worden en daarbij een geldbedrag heeft beloofd dat verdachte samen met Van Hout bijeen zou brengen. Het hof kan overigens niet vaststellen dat het verdachte of Van Hout is geweest die middellijk of onmiddellijk aan de uitvoerders de inlichting heeft verschaft waar Mieremet zich op 26 februari 2002 zou bevinden. Ook andere inlichtingen of aanwijzingen die door verdachte of Van Hout middellijk of onmiddellijk aan de uitvoerders gegeven zouden zijn, kan het hof niet vaststellen.
Het hof stelt op grond van het bewijs dan ook vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met Van Hout. Zij hebben daartoe op initiatief van verdachte samen meermalen overleg gehad en hebben daarbij een afspraak gemaakt over de financiën. Dat Van Hout na de aanslag niet bereid was om mee te betalen, maakt dit oordeel niet anders.
5.5.6
Periode
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt heeft volgens de tekst van de tenlastelegging plaatsgevonden in de periode van 1 november 2000 tot en met 26 februari 2002. Het hof leidt uit de verklaring van Sonja Holleeder af dat de ontmoetingen tussen verdachte en Van Hout hebben plaatsgevonden na de tweede aanslag op Van Hout, dus na 20 december 2000. Het hof gaat er om die reden vanuit dat de uitlokking van de uitvoerder of uitvoerders heeft plaatsgevonden in de periode die in de tenlastelegging wordt genoemd, namelijk omstreeks de periode van 1 november 2000 tot en met 26 februari 2002. Den Hartog heeft verklaard dat Mieremet na het gesprek met verdachte in Hasselt op 13 december 2001 is gebleven bij zijn wens om zijn investeringen bij Endstra terug te willen. Verdachte was daar kennelijk op tegen en heeft zich na die ontmoeting zeer dreigend over Mieremet uitgelaten. Ook die omstandigheid wijst erop dat de uitlokking heeft plaatsgevonden binnen de periode van 1 november 2000 en 26 februari 2002.
6. Moord Van Hout en aanslag Ter Haak
6.1
Inleiding
Op 24 januari 2003 heeft in Amstelveen een aanslag plaatsgevonden op Cor van Hout en Robert ter Haak. Van Hout overleed ter plekke, Ter Haak overleed op 11 februari 2003 aan zijn verwondingen. Verdachte wordt verweten – kort gezegd – dat hij de moord op Van Hout en de doodslag op Ter Haak heeft uitgelokt; dat hij daarvoor de opdracht heeft gegeven.
In het vervolg zal kort worden beschreven welk bewijs het openbaar ministerie heeft aangedragen. Daarna zal het hof ingaan op de gebeurtenissen zoals die volgens de verdediging hebben plaatsgevonden. Vervolgens zal worden uitgelegd wat er uit het bewijs volgt over de gebeurtenissen op 24 januari 2003, de betrokkenheid van verdachte daarbij en hoe dat bewijs volgens het hof moet worden gelezen.
6.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte samen met anderen de opdracht heeft gegeven tot de moord op Van Hout. Het openbaar ministerie heeft voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar verschillende verklaringen en dossierstukken. Uit verklaringen van Sonja en Astrid Holleeder blijkt volgens het openbaar ministerie dat verdachte van te voren heeft gezegd dat Van Hout eraan zou gaan. Na de moord heeft verdachte tegen Astrid en Sonja Holleeder en tegen Den Hartog gezegd dat hij Van Hout had laten ombrengen. Dat verdachte dit heeft gezegd, wordt ondersteund door opnamen van gesprekken. Het openbaar ministerie heeft ook gewezen op uitspraken van Endstra in de zogenoemde Achterbankgesprekken en op verklaringen van de getuigen La Serpe en Ros. La Serpe en Ros hebben van Remmers gehoord dat hij Van Hout mocht doen en dat de opdracht van verdachte kwam. Er is veel geld betaald voor deze moord.Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die over verdachte en over Soerel zijn afgelegd, tot de conclusie leiden dat verdachte de moord op Van Hout samen met anderen heeft uitgelokt. De opdrachtgevers hebben voor lief genomen dat daarbij ook Ter Haak zou worden getroffen. Zij hebben de aanmerkelijke kans aanvaard dat Ter Haak zou overlijden. Volgens het openbaar ministerie kan om die reden ook bewezen worden dat verdachte de doodslag op Ter Haak heeft uitgelokt.
6.3
Achtergrond en aanleiding volgens verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat Van Hout een aantal weken voor de moord een conflict heeft gekregen met Hillis. Het is dit conflict met Hillis dat Van Hout uiteindelijk fataal is geworden. De verdediging heeft daarbij gewezen op ontwikkelingen in het criminele milieu die hebben plaatsgevonden in de aanloop naar de moord op Van Hout. Deze ontwikkelingen zijn beschreven in hoofdstuk 4. In de jaren 90 is er een conflict ontstaan tussen Mieremet en Klepper aan de ene kant en Jocic aan de andere kant. Jocic is een contact van Van Hout. Volgens de verdediging is aannemelijk geworden dat de moord op Klepper in oktober 2000 met dat conflict te maken heeft. Ook de tweede aanslag op Van Hout in december 2000 kan met dat conflict in verband worden gebracht.
Na de moord op Klepper heeft Hillis in dit conflict bemiddeld. De uitkomst van deze bemiddeling was dat Mieremet een groot geldbedrag moest betalen aan Jocic. Een aanzienlijk deel van het geldbedrag dat voor Jocic bestemd was, is niet bij hem terecht gekomen, maar is bij Hillis gebleven.
In 2002 vond de aanslag op Mieremet plaats en kort daarna werd Magdi Barsoum vermoord, een andere betrokkene bij dat conflict. Het conflict tussen Mieremet en Jocic was dus aanleiding voor grote spanningen en heeft meerdere slachtoffers geëist.
Een aantal weken voor de moord op Van Hout hebben Van Hout en Hillis elkaar ontmoet in Amsterdam-Noord. Tijdens deze ontmoeting heeft Van Hout tegen Hillis gezegd dat hij wist dat het geldbedrag nooit bij Jocic terecht was gekomen en dat Hillis in het bezit was van dat geld. Van Hout zou tegen Hillis hebben gezegd dat hij voor een miljoen zijn mond zou houden. Getuige [betrokkene 26] heeft verklaard dat hij van verschillende mensen heeft gehoord dat Hillis achter de moord zit op Van Hout. Dat de ontmoeting tussen Van Hout en Hillis heeft plaatsgevonden, wordt ook ondersteund door de verklaring van getuige Stroek en deels ook door Soerel.
6.4
Conflict Van Hout en Hillis
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen en gebeurtenissen die de verdediging heeft geschetst. Dit onderzoek is beschreven in hoofdstuk 4. Het hof heeft ook onderzocht of er aanwijzingen bestaan dat een ander of anderen dan verdachte de opdracht hebben gegeven om Van Hout om het leven te brengen.Het hof acht voldoende aannemelijk dat door Jocic aan Mieremet een boete is opgelegd van 10 miljoen D-Mark. Verdachte heeft namens Mieremet aan Hillis gevraagd om daarbij te bemiddelen. Aannemelijk is ook dat het geld dat voor Jocic bestemd was niet of gedeeltelijk niet bij Jocic terecht is gekomen. Tijdens een ontmoeting in Amsterdam-Noord heeft Van Hout tegen Hillis gezegd dat hij wist dat dit geld bij Hillis terecht was gekomen en dat hij voor een miljoen euro daarover zijn mond zou houden.
Het hof houdt voor mogelijk dat het aanbod van Van Hout om voor een miljoen zijn mond te houden, kwaad bloed heeft gezet bij Hillis. Het conflict tussen Mieremet en Jocic had al tot grote spanningen geleid in het criminele milieu. Deze spanningen zullen bepaald niet zijn afgenomen nadat bleek dat het geld dat voor Jocic was bestemd, door anderen achterover was gedrukt. In die situatie zal het aanbod van Van Hout hebben geleid tot een vijandige houding van Hillis en zijn omgeving.
Het hof vindt echter van belang dat verdachte zelf een rol had bij de bemiddeling en afwikkeling van de boete die Mieremet aan Jocic moest betalen. Mieremet heeft verklaard dat hij het bedrag moest doorgeven aan verdachte. Ook Den Hartog heeft verklaard over de rol van verdachte aan wie zij geld heeft afgegeven en die haar adviseerde over het ophalen van geld in Liechtenstein. In aantekeningen van verdachte voor een gesprek dat hij met De Vries had, heeft verdachte opgeschreven dat Mieremet 11 miljoen Duitse marken via verdachte heeft betaald aan Soerel en Hillis. Toen duidelijk werd dat het geld niet was overgedragen aan de medewerker van Jocic was het verdachte die van Jocic moest komen uitleggen wat er was gebeurd. Dit alles betekent dat niet alleen Hillis, maar zeker ook verdachte tegenover Jocic was komen te staan. Verdachte werd er door Jocic van verdacht dat hij betrokken was bij het achteroverdrukken van het geld. Verdachte was onderdeel van dat conflict, zoals ook Hoogland in zijn brief van 6 december 2003 schrijft. Verdachte had volgens Hoogland dubbelspel gespeeld.
Als Van Hout de verhoudingen verder op scherp heeft gezet door zijn dreigement om Hillis en zijn omgeving te verraden, dan zal dat ook bij verdachte tot weinig enthousiasme hebben geleid. Verdachte maakte deel uit van hetzelfde conflict. Ook als deze opstelling van Van Hout een motief zou zijn geweest voor de moord op Van Hout, heeft dit geen ontlastende betekenis; het pleit verdachte niet vrij. De raadsman heeft naar voren gebracht dat hijzelf van een bron heeft gehoord dat Hillis na zijn ontmoeting met Van Hout in Amsterdam-Noord heeft gezegd dat het maar eens afgelopen moest zijn met Van Hout en op dat moment de opdracht tot de moord heeft gegeven. Deze bron wil niet dat zijn naam openbaar wordt gemaakt of op een andere manier een verklaring afleggen. Het hof weet niet wie deze bron is en kan dus niet beoordelen of deze bron betrouwbaar is en welke feiten en omstandigheden deze persoon heeft waargenomen of meegemaakt. Het hof kan daar dan ook geen waarde aan hechten. Daar komt bij dat, ook als zou komen vast te staan dat Hillis betrokken is geweest bij de opdracht, dit nog niet betekent dat verdachte dus niet betrokken was. Verdachte had contact met Hillis en met Soerel, was betrokken bij de bemiddeling en het deels in ontvangst nemen van het geld en was dus deel van het conflict dat inmiddels met Jocic was ontstaan. Verdachte zelf heeft ook geen verklaring afgelegd die enige ondersteuning biedt voor de conclusie dat Hillis uit eigen beweging en zonder de betrokkenheid van anderen de opdracht heeft gegeven voor de moord op Van Hout. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat er niet één enkele aanleiding of motief hoeft te zijn om een ander om het leven te brengen. Er kunnen meerdere motieven voor een moord bestaan. Een eerder gegeven opdracht kan naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen een nieuwe prioriteit krijgen. Een motief dat bestaat in het risico dat Van Hout Hillis en zijn omgeving aan Jocic verraadt, kan bestaan naast een ander motief, zoals een ouder conflict of een belang bij de bezittingen van Van Hout.
De dossierstukken bevatten wel enkele aanwijzingen dat ook Hillis op enige wijze betrokken was bij de uitlokking van de moord op Van Hout. Zo hebben Astrid en Sonja Holleeder verklaard dat verdachte na de moord aan Sonja Holleeder heeft gevraagd om het huis in Spanje zodat de schutters via Hillis betaald konden worden. Verder bevindt zich bij de dossierstukken een verslag van een gesprek tussen verdachte en getuige De Vries. Volgens De Vries reageerde verdachte opvallend heftig toen De Vries de suggestie deed dat Hillis te maken had met de moord op Van Hout.Het hof acht deze aanwijzingen echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat Hillis de opdracht heeft gegeven. Evenmin zijn deze voldoende voor de conclusie dat Hillis bij de uitlokking een rol heeft gehad die zo zwaar weegt dat moet worden gezegd dat hij nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. Het bewijs laat de reële mogelijkheid open dat de uitvoerders slechts uit de contactenkring van Hillis kwamen en dat verdachte om die reden heeft gezegd dat het huis aan Hillis moest worden afgedragen voor de betaling van schutters.Het hof heeft ook kennisgenomen van de verklaringen van de getuige Ros. De verdediging ziet in zijn verklaringen een ondersteuning dat Hillis de opdracht via Soerel heeft gegeven aan Remmers. Het hof ziet dat anders en zal hierna daarop ingaan.
Het hof heeft geen bewijs aangetroffen dat Hillis en niet verdachte de opdrachtgever is geweest van de moord op Van Hout. Er is geen bewijs beschikbaar waaruit volgt dát Hillis deze opdracht heeft gegeven, laat staan bewijs dat hij deze opdracht alleen heeft gegeven. Ook volgt uit het bewijs niet dat de boosheid van Hillis het motief voor de moord op Van Hout was of het enige motief.
6.5
Andere conflicten
De verdediging heeft nog aangevoerd dat Van Hout naast het conflict met Hillis ook direct of zijdelings betrokken was bij andere conflicten in het criminele milieu, zoals een conflict waar [betrokkene 35] bij betrokken was, een conflict met Marokkaanse criminelen uit de omgeving van Utrecht en het conflict met Mieremet. Dat die conflicten een rol hebben gespeeld, vindt de verdediging niet ondenkbeeldig. Het hof heeft bij het onderzoek naar de moord op Van Hout echter geen concrete aanwijzingen gevonden dat er bij de opdracht, organisatie of uitvoering van de moord op Van Hout personen betrokken waren die te maken hadden met een van die conflicten.
6.6
Bewijs
Het hof zal hieronder toelichten welke feiten en omstandigheden uit de inhoud van het bewijs kunnen worden afgeleid. De letterlijke inhoud van het bewijs is te vinden in bijlage 4 bij dit arrest. Ook zal worden ingegaan op standpunten van de verdediging en op de vraag of de onderdelen van de tenlastelegging kunnen worden bewezen.
6.6.1
Betekenis van eerste aanslag op Van Hout
Er hebben eerdere aanslagen plaatsgevonden op het leven van Van Hout. De eerste aanslag vond plaats op 27 maart 1996 in de Deurloostraat in Amsterdam. De verdediging heeft in het onderzoek bij de rechtbank en ook in hoger beroep veel aandacht besteed aan deze eerste aanslag. Reden daarvoor is dat die eerste aanslag voor Astrid en Sonja Holleeder de start is geweest van een groeiende overtuiging dat verdachte Van Hout om het leven wilde brengen. De verdediging heeft erop gewezen dat die overtuiging slechts was gebaseerd op speculaties. Aanleiding voor die speculaties was dat Mieremet tegen journalist Van den Heuvel had gezegd dat verdachte vóór de aanslag aan hen heeft laten zien waar Van Hout woonde. De verdediging heeft gewezen op diverse verklaringen waaruit blijkt dat iedereen wist waar Van Hout woonde. Mieremet en Klepper hadden verdachte daar dus niet voor nodig. Ook is volgens de verdediging van belang dat Mieremet op het moment dat hij met Van den Heuvel sprak, bezig was om verdachte in een kwaad daglicht te plaatsen. Het ligt dan ook voor de hand dat Mieremet daarover niet de waarheid heeft verteld.Dit standpunt van de verdediging is voor een deel ook van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder. Het hof is daarop al ingegaan in hoofdstuk 2.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de eerste aanslag op Van Hout. Het hof moet rekening houden met de mogelijkheid dat Mieremet op het moment dat hij met Van den Heuvel sprak, een belang had om verdachte te beschuldigen.Astrid Holleeder heeft verklaard over verschillende uitlatingen van verdachte die haar overtuiging sterkten dat verdachte betrokken was bij de eerste aanslag. Zij heeft gewezen op de opmerking van verdachte in opname 20 over Sonja en [betrokkene 3], op wie verdachte toen boos was, dat hij wilde dat ‘ze in één auto zitten’.358.Die opmerking ziet Astrid Holleeder als een verwijzing naar de eerste aanslag, waarbij Van Hout met Sonja Holleeder en hun zoontje in één auto zaten.359.Verder heeft verdachte aan haar verteld dat er een ‘aangever’ in de Dongestraat had gestaan en ook dat degene die door het openbaar ministerie voor deze aanslag werd vervolgd wél de schutter was, ondanks dat hij is vrijgesproken. Het hof zal echter rekening moeten houden met de mogelijkheid dat verdachte daarover pas later heeft gehoord en dat de door hem uitgesproken wens dat Sonja Holleeder met een ander ‘in één auto zou zitten’ door associatief denken achteraf kan zijn ontstaan. Die uitspraken bewijzen dus niet dat hij al bij de eerste aanslag betrokken was. Dat Astrid en Sonja Holleeder die overtuiging hebben, draagt niet bij aan het bewijs. Dat die overtuiging niet volgt uit bewijs, is echter ook niet ontlastend voor verdachte. De getuigen kunnen uiteraard een vermoeden hebben over de ene gebeurtenis en daarnaast wetenschap van een andere gebeurtenis. Voor de beoordeling van het hof of verdachte opdracht heeft gegeven tot de moord op Van Hout is het niet nodig om vast te stellen wie opdracht heeft gegeven tot de eerste aanslag of vast te stellen wie daarbij betrokken zijn geweest.
6.6.2
Aanslag op 24 januari 2003
Op vrijdag 24 januari 2003 rond 13:35 uur stonden Van Hout en Ter Haak nog even te praten voor restaurant Royal San Kong aan de Dorpsstraat in Amstelveen.360.Zij hadden daarvoor met anderen in het restaurant gegeten. Terwijl zij daar stonden, zijn Van Hout en Ter Haak beschoten door de passagier van een rode motor. Deze passagier maakte gebruik van een automatisch vuurwapen waarmee hij gericht op hen schoot.361.
Getuige [betrokkene 26] heeft verklaard dat hij net was weggereden en dat hij weer is terug gegaan. Van Hout was volgens hem al overleden, Ter Haak leefde nog.362.Een politieagent die op deze plek arriveerde, zag ook dat Van Hout was overleden. Ter Haak was bij bewustzijn363.en is zwaargewond overgebracht naar het VU-ziekenhuis in Amsterdam.364.Door een patholoog is onderzoek gedaan aan het lichaam van Van Hout. De conclusie van dit onderzoek is dat de dood van Van Hout is ingetreden door de gevolgen van meerdere schoten door en in het lichaam.365.Ter Haak overleed op 11 februari 2003 aan de gevolgen van meerdere schotverwondingen.366.Door een patholoog is onderzoek gedaan aan het lichaam van Ter Haak. De conclusie van dit onderzoek is dat Ter Haak is overleden aan ziekelijke complicaties na het oplopen van schotletsels.367.
6.6.3
Voor de aanslag
De moord op 24 januari 2003 was, zoals gezegd, niet de eerste keer dat werd geprobeerd om Van Hout van het leven te beroven. Er hebben twee eerdere aanslagen plaatsgevonden op het leven van Van Hout. De eerste aanslag vond plaats op 27 maart 1996 in de Deurloostraat in Amsterdam.368.De tweede aanslag vond plaats op 20 december 2000 op de Catharina van Renneslaan in Amstelveen.369.
Astrid Holleeder heeft verklaard over het gedrag van verdachte voorafgaand aan deze tweede aanslag. Verdachte wilde steeds weten waar Van Hout verbleef. Verdachte zei dat hij dat moest weten, omdat Van Hout eraan zou gaan. Verdachte heeft via Astrid Holleeder aan Sonja Holleeder gevraagd om het door te geven als Van Hout thuis was. Sonja Holleeder kon dat doen door de lamellen dicht te draaien. Als Van Hout niet thuis was, moest zij de lamellen open zetten.370.Ook Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte haar vaak vroeg waar Van Hout verbleef als hij niet thuis was. Op een gegeven moment kreeg zij via Astrid Holleeder van verdachte de instructie om de luxaflex dicht te doen als Van Hout thuis was en deze open te laten als Van Hout niet thuis was.371.
In opname 32 is te horen dat verdachte en Sonja Holleeder spreken over deze periode. In het gesprek gaat het op een gegeven moment over de verkoop van De Achterdam. Sonja Holleeder zegt dan tegen verdachte dat Van Hout De Achterdam al had verkocht aan [betrokkene 4]. Opname 32 bevat onder meer de volgende uitwisseling tussen verdachte (W) en Sonja Holleeder (S):
“S: Wim, hij had het daarvoor al verkocht. En waarom? Hij (het hof begrijpt: Van Hout) had ruzie met jou, hij wist dat, wat er aan de hand was.
W: Ik ga er over ophouden nou Boxer...
S: Nee, want het is zo...
W: (verheft stem) Over dat ophouden nou!! Over dat gaan ik ophouden nou!! Ik heb het alleen over die film.”372.
In dit gespreksfragment probeert Sonja Holleeder verdachte ervan te overtuigen dat De Achterdam door Van Hout bij leven al is verkocht. Sonja Holleeder wist dat Van Hout na de tweede aanslag op zijn leven tegen de politie uitlatingen heeft gedaan met de strekking dat verdachte daar achter zat.373.Gelet op die achtergrond begrijpt het hof dat Sonja Holleeder verdachte daarmee – de wetenschap bij Van Hout dat verdachte hem probeerde te vermoorden – confronteert als ze zegt ‘hij had ruzie met jou, hij wist wat er aan de hand was’. En dat dát is waarover Sonja Holleeder van de met stemverheffing sprekende verdachte direct moet ophouden.
Dit opgenomen gesprek ondersteunt de verklaring van Sonja Holleeder dat verdachte ruzie had met Van Hout en toont aan dat er iets aan de hand was waarover verdachte niet wilde dat Sonja Holleeder daar verder nog iets over zei. De vrees dat Sonja Holleeder haar zwijgen over Van Hout zou doorbreken, komt ook scherp naar voren in opname 15B. Daarin zegt verdachte: als Sonja Holleeder over Van Hout praat met de politie, dan ‘moet’ hij ‘dat gewoon oplossen, meteen!’, daarmee bedoelde hij: haar laten doodmaken, zoals bij de bespreking van opname 15B in paragraaf 3.1 is toegelicht.
Behalve Astrid en Sonja Holleeder heeft ook Endstra verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij Van Hout ging omleggen. Verdachte heeft van te voren tegen Endstra gezegd dat hij Van Hout ging pakken.374.
De verdediging heeft aangevoerd dat Endstra in de Achterbankgesprekken over de moord op Van Hout alleen maar informatie heeft gegeven die onjuist is gebleken. Zo heeft Endstra gezegd dat er voor de moord op Van Hout Joegoslaven zijn ingevlogen, dat verdachte twee-en-een-halve ton heeft betaald voor de begrafenis van Van Hout en dat verdachte de hallen van Cor heeft afgepakt. Endstra wist volgens de verdediging heel goed dat de hallen op zijn eigen naam hadden gestaan.Het hof ziet in deze voorbeelden geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van Endstra voor zover het hof die voor het bewijs heeft gebruikt. De verklaringen van Endstra en de betrouwbaarheid daarvan zullen ook hierna nog worden besproken in hoofdstuk 7.
Wat de betaling voor de begrafenis betreft, is van belang dat het gaat om verklaringen van Endstra over uitspraken die verdachte heeft gedaan. Wanneer komt vast te staan dat die uitspraak niet klopt, volgt daar niet zonder meer uit dat Endstra daarover heeft gelogen. Het hof moet ook rekening houden met de mogelijkheid dat verdachte daarover tegen Endstra niet de waarheid heeft gesproken of dat hij heeft overdreven over een financiële bijdrage aan de begrafenis en onvermeld heeft gelaten dat hij wellicht alleen geld heeft geleend en later heeft teruggekregen.
Endstra heeft in het eerste Achterbankgesprek van 20 maart 2003 verklaard dat daders van de liquidatie van Van Hout diezelfde middag met de trein op weg waren naar hun geboorteland Joegoslavië en dat het een scherpschutter betrof uit dezelfde groepering criminelen die onlangs de premier van Joegoslavië hebben vermoord. In het verslag van dit gesprek zijn de verklaringen van Endstra samengevat weergegeven. Het is niet duidelijk van wie Endstra dit zou hebben gehoord, het hof moet rekening houden met de mogelijkheid dat Endstra dit van verdachte heeft gehoord. Daarnaast is van belang dat niet vast staat dat er geen Joegoslavische personen betrokken waren bij de moord op Van Hout. De dossierstukken bieden wel enige aanknopingspunten dat er mogelijk Joegoslavische personen bij betrokken zijn geweest. De motor waarop de daders hebben gereden, is achtergelaten op een plek die binnen het zendgebied valt van een telefoonmast die kort na de moord is aangestraald door een bepaald telefoonnummer, namelijk 06-****2565.375.Dit wijst erop dat de gebruiker van dat telefoonnummer zich in de directe omgeving bevond van de motor waarop de daders hebben gereden. De gebruiker van dat telefoonnummer heeft in die omgeving kort na de aanslag gebeld met Joegoslavische personen, waaronder mogelijk Vukmirovic en Bulatovic en personen die in contact stonden met Miranovic. Alex en Srdjan (het hof begrijpt: Bulatovic en Miranovic) waren bevriend met Greg Remmers, de vader van Jesse Remmers.376.Ook Astrid Holleeder377.en Sonja Holleeder378.hebben verklaard dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat er Joegoslavische personen betrokken waren bij de moord.Het hof kan op basis van deze informatie niet vaststellen dat Joegoslavische personen betrokken zijn geweest bij deze moord; het hof kan dat echter ook niet uitsluiten. Om deze redenen kan het hof evenmin vaststellen dat Endstra liegt als hij tijdens het eerste Achterbankgesprek iets zegt over de betrokkenheid van Joegoslavische personen bij de moord op Van Hout.
Endstra heeft in de Achterbankgesprekken verteld over de hallen die verdachte van Cor zou afpakken. In de Achterbankgesprekken valt op dat Endstra de term ‘hallen’ gebruikt in meerdere betekenissen. Endstra spreekt over de hallen wanneer hij het heeft over de gokhallen op de Wallen, over gokhallen van Mieremet en over De Achterdam in Alkmaar. In het tweede Achterbankgesprek spreekt Endstra erover dat Van Hout die hallen, die roze dingen in Alkmaar heeft gekregen.379.In het zesde Achterbankgesprek zegt Endstra: “Hij heeft dus straks ook die eh... Nu is die Cor dood en zijn zusje heeft al die hallen in Alkmaar Dat was ik nog vergeten te zeggen. Alles in Alkmaar is van hem. Dat is ook twintig miljoen waard. (..) En dat is dus ook .... van Willem van Willem Holleeder. Want zijn zusje heb het nu”.380.In het twaalfde Achterbankgesprek zegt Endstra: “ik denk dat hij het gedaan heeft omdat hij die hallen ingepikt heeft, heeft gewoon die hallen afgepakt van Cor en het geld in zijn zak gestoken. Heeft toen een hoop poeha bij die vent in Alkmaar gemaakt en toen heeft hij al die BV’s in zijn zak gestoken”.381.Gelet op de inhoud van deze verklaringen gaat het hof ervan uit dat Endstra hier niet spreekt over de hallen in Amsterdam, maar over De Achterdam in Alkmaar. Endstra verklaart dat zijn zus die hallen nu heeft en gaat er kennelijk vanuit dat daarmee alles van verdachte is; “Dat is dus ook van Willem Holleeder. Want zijn zusje heb het nu”. Dat was slechts een vermoeden zonder dat Endstra daar concrete aanknopingspunten had, dat betekent echter niet dat Endstra liegt.
Het hof ziet in deze voorbeelden die de verdediging naar voren heeft gebracht dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van wat Endstra heeft verklaard over wat verdachte hem over Van Hout heeft toevertrouwd. Daarbij is ook van belang dat de verklaringen van Endstra niet op zichzelf staan, maar ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
6.6.4
Na de aanslag
Den Hartog heeft verklaard dat zij op de dag van de aanslag op Van Hout en Ter Haak een bericht van verdachte kreeg dat zij eten moest komen brengen op de Van Eeghenstraat. Hoewel Den Hartog ervan uit ging dat hij het overlijden van Van Hout erg zou vinden, in ieder geval voor zijn zus Sonja Holleeder, was verdachte in een jolige stemming. Hij zei: “Erg, erg, weet jij hoe lang dit heeft geduurd? Eindelijk, dit heeft echt heel lang geduurd.” Ook zei hij: “Weet jij hoe lang ik hier over gedaan heb, gewoon eindelijk, eindelijk!” Hij maakte daarbij met zijn hand een gebaar van een pistool. Nadat verdachte klaar was met het eten, was hij opgestaan en had hij gezegd dat hij nog even naar Sonja Holleeder toeging.382.
Den Hartog heeft dus verklaard dat verdachte tegen haar zei: ‘Weet jij hoe lang ik hierover heb gedaan?’ Dit betekent dat verdachte op de avond van de moord tegenover Den Hartog heeft gezegd dat hij betrokken was bij de moord op Van Hout. Verdachte zei nog net niet rechtstreeks dat hij Van Hout net had laten vermoorden, maar dat was volgens Den Hartog wel de strekking van wat verdachte tegen haar heeft gezegd.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte op de avond van de moord op Van Hout en Ter Haak langskwam en wilde weten waar de aandelen waren van de panden van De Achterdam. Later vroeg hij om het goud dat in het bezit van Van Hout was geweest. Na de begrafenis van Van Hout is Sonja Holleeder door Astrid Holleeder opgehaald voor een ontmoeting met verdachte bij het Amsterdamse bos. Daar begon verdachte over het huis in Spanje dat hij wilde hebben.383.De schutters van Van Hout moesten nog betaald worden. Als Sonja het huis niet afgaf, dan had hij een probleem en moest hij het zelf betalen.384.
Ook Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte bleef komen om geld. Als laatste vroeg verdachte om het huis in Spanje. Volgens verdachte moest Hillis dit huis hebben om de schutters van Van Hout te betalen.385.Uiteindelijk heeft verdachte een bedrag bij iemand opgehaald wat hij bij diegene had ondergebracht. Astrid Holleeder heeft dit van die persoon zelf gehoord. Zij heeft later van verdachte gehoord dat hij met dat geld de schutters van de moord op Van Hout voor een deel heeft betaald.386.
Verdachte heeft na de aanslag ook tegenover Endstra erkend dat hij achter de moord op Van Hout zat. Verdachte had Endstra gewoon gezegd dat hij zijn zwager Van Hout had omgelegd. Endstra had hem nog gevraagd of verdachte dat niet erg vond voor zijn zus Sonja en haar kinderen. Verdachte had daarop geantwoord dat ze even janken, maar dat het over een maand of twee weer over is. Dan zijn ze het alweer vergeten.387.
6.6.5
De Achterdam
Astrid en Sonja Holleeder hebben beiden verklaard dat verdachte uit was op de bezittingen van Van Hout. Hij had vaker tegen hen gezegd ‘eerst dit, dan dat’. Verdachte had daarbij eerst een schietgebaar gemaakt en daarna een graaibeweging;388.eerst zou Van Hout dus worden doodgeschoten, daarna zouden zijn bezittingen worden afgenomen. Na de moord op Van Hout vroeg verdachte aan Sonja Holleeder al snel om de aandelen van De Achterdam. Later vroeg hij om het goud van Van Hout en nog later wilde hij de woning in Spanje.
De verdediging heeft aangevoerd dat ongeloofwaardig is wat Astrid en Sonja Holleeder hebben verklaard over De Achterdam als motief van verdachte om Van Hout te vermoorden. Daarbij wijst de verdediging erop dat in de opgenomen gesprekken wel wordt gesproken over De Achterdam, maar dat verdachte daarin niet zegt dat hij De Achterdam of de aandelen daarvan wil hebben. Ook is dit niet geloofwaardig omdat verdachte verder nooit enige actie heeft ondernomen om het geld van de verkoop in handen te krijgen.
De verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder over het belang van verdachte bij de erfenis van Van Hout worden echter ondersteund door opnamen van gesprekken. Verdachte zegt in opname 15 over Sonja Holleeder:
“Astrid, dit is de grootste hondenstreek die ik meegemaakt heb. Weet je waarom, As? Het is gewoon weer hetzelfde. Met die hoerenkast, gauw, gauw, gauw gedaan. Waarom heb ze het gauw, gauw gedaan. Omdat ze het in d’r zakken wou hebben, omdat ze bang was dat ik langs zou komme. (…)
Ze had het niet moeten verkopen. Dat had ze niet moeten doen. (…) Maar dat heb ze ook zonder mijn toestemming gedaan. Dus dat heb ze maar zelf gedaan, want ze was bang natuurlijk dat ik er ook an zou komme. (…) Want zij denkt dat ze overal recht heb, maar ze heb recht op niks”.389.
Met die hoerenkasten bedoelt verdachte de prostitutiepanden op De Achterdam. Verdachte erkent dus dat Sonja Holleeder De Achterdam zal hebben verkocht omdat zij bang was dat hij langs zou komen voor De Achterdam.
In opname 32 herinnert verdachte Sonja Holleeder eraan dat hij bij haar is geweest en dat zij toen had gezegd dat zij ‘effe die dingen had verkocht’. Verdachte dreigt dan dat hij iedereen ‘aan zijn oren trekt’ en een pistool tegen het hoofd zet en zal vragen of ze hebben betaald, hoe er is betaald en wat er is gebeurd.390.Deze opname ondersteunt de verklaring van Sonja Holleeder dat hij haar om De Achterdam heeft gevraagd. Ook laat deze opname zien dat verdachte tien jaar na de moord op Van Hout niet zeker weet wie De Achterdam heeft gekocht, dat hij dat wel wil weten en ook wil weten hoe er is betaald. Dat is niet slechts belangstelling; verdachte wil precies weten hoe het zit en dreigt iedereen die daarmee te maken heeft een pistool tegen het hoofd te zetten.
Op meerdere momenten spreekt Sonja Holleeder over mensen die aan de deur zijn geweest voor een deel van de erfenis. Op enig moment vervolgt het gesprek:“Sonja: (huilt) Weet je Wim? Iedereen heb bij mij geld lopen... Al was het wel zo, niemand heb geld, recht op een erfenis van Cor!
Willem: Dat bepaal jij niet!
Sonja: Oh nee?!!
Willem: Dat bepaal jij niet Boxer.
Sonja: Het is toch van Cor, of niet!
Willem: Ja maar Box, dat bepaal jij niet! Er is niet alles van Cor!
Sonja: Oh nee?
Willem: Nee!” 391.
Sonja Holleeder zegt dus: ‘al was het wel zo’ dat zij de beschikking had gehad over geld, dan had niemand anders recht op een deel van de erfenis van Van Hout. Verdachte zegt daarop dat het niet aan haar is om dat te bepalen. Verdachte vindt dat het niet aan Sonja Holleeder is om te bepalen wat er met de erfenis gebeurt. Tegen Astrid Holleeder zegt verdachte in opname 15 dat Sonja Holleeder nergens recht op heeft. Verdachte gaat er in deze gesprekken dus van uit dat hij daarover zou moeten beschikken.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte in een opname heeft gezegd dat het hem om de film gaat en dat Sonja Holleeder de rest mag houden. Die opname bevestigt volgens de verdediging dat verdachte De Achterdam niet wilde. Het gaat om opname 20. In dit gesprek zegt verdachte inderdaad dat het hem erom gaat dat Sonja Holleeder eerlijk tegen hem is, dat het hem om de film gaat en dat ze de rest mag houden. In deze opname is echter meer te horen. Verdachte is tijdens dit gesprek boos op Sonja Holleeder en dreigt haar dood te schieten.392.Als Astrid Holleeder aanbiedt om naar Sonja Holleeder te gaan, vraagt zij wat zij tegen Sonja zal zeggen. Verdachte zegt dan: “Je moet zeggen gewoon, luister hij is aan het graven, en dit is er boven water gekomen. Ze weet ook, het gaat hem niet om het geld, maar het gaat om dat ze de boel in de maling neemt.”393.Het heeft volgens verdachte geen zin als hij met Sonja Holleeder zou gaan praten, want dan gaat ze weer liegen en dan slaat verdachte haar hartstikke dood.394.Verdachte zegt dat hij alles overhoop gaat trekken en dat hij [betrokkene 24] (het hof begrijpt: [betrokkene 24]) zal zeggen dat als hij één keer erachter komt dat hij liegt, [betrokkene 24] wel weet wat verdachte met hem doet. Verdachte vermoedt dat Sonja Holleeder niet eerlijk is geweest omdat ze denkt dat ze verdachte anders zou moeten betalen.395.Verdachte zegt dat zijn eigen zus tegen hem liegt voor geld, en dat terwijl zij daar helemaal geen recht op heeft.396.
Het hof stelt vast dat verdachte bijzonder boos is op Sonja Holleeder omdat hij vermoedt dat zij tegen hem liegt, onder meer over De Achterdam. Hij is zo boos dat het beter is dat Astrid Holleeder als tussenpersoon optreedt; als hij rechtstreeks contact zou hebben dan zou hij Sonja Holleeder ‘hartstikke doodslaan’. Astrid Holleeder moet tegen Sonja Holleeder zeggen dat het niet om het geld gaat, maar dat zij hem niet in de maling moet nemen. Verdachte realiseert zich dat Sonja Holleeder mogelijk liegt omdat zij anders geld aan verdachte moet betalen. Hij dreigt ook bij [betrokkene 24] langs te gaan en geweld te gebruiken als hij het idee zou krijgen dat [betrokkene 24] liegt.
Gelet op de inhoud en de achtergrond van het gesprek, moet het hof rekening houden met de mogelijkheid dat het niet waar is wat verdachte tegen Astrid Holleeder zegt, maar dat het een strategie van verdachte is om Sonja Holleeder zover te krijgen om eerlijk te vertellen hoe het is gegaan met de verkoop van De Achterdam. Het hof kan deze passage niet zien als het bewijs dat verdachte niet uit was op De Achterdam. Integendeel, verdachte dreigt tot het uiterste te gaan om erachter te komen hoe het met de verkoop is gegaan.
6.6.6
Tien jaar na de aanslag
Op 14 september 2011 heeft Sonja Holleeder een transactie geaccepteerd in de zaak Goudsnip. Deze strafzaak had betrekking op de bezittingen van Van Hout.397.In januari 2013 hoorde of las verdachte dat Sonja Holleeder een deal met justitie had gesloten.398.Deze deal met justitie wordt besproken tussen verdachte en Astrid Holleeder in opname 15. Verdachte zegt in dit gesprek tegen Astrid Holleeder dat het eigenlijk een bekentenis is als je een deal met justitie sluit. Uit het vervolg van het gesprek blijkt dat verdachte ervan uit gaat dat Sonja Holleeder met de politie praat. Hij zegt tegen Astrid Holleeder: “Als ze praat over Cor, heb ze een probleem”. Dan zou hij haar meteen moeten doodmaken, zoals in paragraaf 3.1 uitgelegd. Later in het gesprek zegt verdachte: “Neem maar van mij aan, mensen die zo doen, praten met de politie.” Verdachte doet in dit gesprek een opvallende uitspraak over Sonja Holleeder. Hij zegt dan tegen Astrid Holleeder: “Ik zal je dit zeggen hè? Zij wou ook dat Cor er aan ging hè. Zij ook hè? Niet bij de hand doen nou meer hè? Als ik ga, ga jij mee hè?”399.
Verdachte heeft over deze uitspraak uitgelegd dat hij met de woorden ‘als ik ga’ bedoelde dat hij dacht dat Sonja Holleeder hem een oor wilde aannaaien bij de politie.400.Uit dit gesprek blijkt dat verdachte vermoedde dat Sonja Holleeder bij de politie had gesproken over Van Hout. De strekking van zijn opmerking is dat, als verdachte als gevolg daarvan zou worden aangehouden en hij daarover zou worden verhoord, hij Sonja Holleeder ook zou gaan beschuldigen. Hij zou dan verklaren dat ook Sonja Holleeder wilde dat Van Hout ‘eraan ging’. Als verdachte zou gaan, zou hij Sonja Holleeder meetrekken.
Verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat dit niet ging om verklaringen van Sonja Holleeder over de moord op Van Hout, maar om verklaringen over de betrokkenheid van Van Hout bij overvallen. Die uitleg past echter niet bij de uitspraak ‘zij wou ook dat Cor eraan ging’. Die woorden gaan onmiskenbaar over de moord op Van Hout die ‘eraan’ moest. De woorden ‘zij wou ook’ wijzen er op dat verdachte ervan uit ging dat Sonja Holleeder tegen de politie had verteld dat het verdachte was die wilde dat Van Hout zou worden vermoord. Als hij daar over zou worden gehoord, dan zou verdachte tegen de politie zeggen dat hij dat niet alleen wilde, maar Sonja Holleeder ook.
Deze passage in het gesprek tussen verdachte en Astrid Holleeder wijst er verder op dat verdachte wist dat Sonja Holleeder ook echt informatie had waarmee zij verdachte kon beschuldigen van betrokkenheid bij de moord op Van Hout. Als Sonja Holleeder daarover geen enkele informatie zou hebben, dan is de reactie van verdachte niet te begrijpen. Als verdachte geen enkele betrokkenheid zou hebben gehad bij de moord, en Sonja Holleeder daarover niets zou weten, is niet te begrijpen dat verdachte vermoedt dat Sonja Holleeder met de politie zou praten over zijn rol bij de moord op Van Hout. Wat zou voor Sonja Holleeder de reden moeten zijn om bij de politie te spreken over de betrokkenheid van haar broer bij de moord op Van Hout? En wat zou voor verdachte aanleiding moeten zijn om te vermoeden dat Sonja Holleeder over juist dat onderwerp zou praten met de politie? In dat geval kan verdachte hooguit hebben gedacht dat Sonja Holleeder zou hebben gesproken over de herkomst van de bezittingen van Van Hout.Het dreigement van verdachte dat hij Sonja Holleeder ook zou gaan beschuldigen, is erg vreemd als die beschuldiging van Sonja Holleeder niet waar was. Als de beschuldiging van Sonja Holleeder niet waar was, ligt het meer voor de hand dat verdachte met stelligheid had ontkend dat hij bij deze moord betrokken was, dan dat hij Sonja Holleeder zou meetrekken door haar ook te beschuldigen.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij Van Hout heeft vermoord. Hij had meerdere keren letterlijk gezegd: “Je weet wat ik doe hè, je weet wat ik met Cor gedaan heb hè?”. En “Je weet hè, wat ik doe hè? Als je niet luistert hè? Je weet toch wat ik met Cor gedaan heb?”401.Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige Den Hartog. Zij heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment erg boos was op Sonja Holleeder en over haar heeft gezegd: "Zij gaat net zo goed als Cor gaat hoor, gegaan is hoor en dat kind ook.”402.Ook Astrid Holleeder heeft verklaard dat Sonja Holleeder eraan zou gaan als zij zou praten met de politie: “Dan is het gebeurd en ga je net als Cor, ga je net zoals Endstra.”403.
6.6.7
Remmers en zijn omgeving
De getuigen Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog en Endstra hadden zelf contact met verdachte en hebben met verdachte gesprekken gehad waarin de moord op Van Hout direct of zijdelings is besproken. Anders dan deze getuigen heeft de getuige La Serpe weinig direct contact gehad met verdachte. La Serpe had in een periode veel contact met Jesse Remmers.La Serpe heeft verklaard dat hij in 2001 of 2002 een ontmoeting met Remmers heeft gehad bij Schiphol.404.Tijdens deze ontmoeting heeft Remmers tegen La Serpe gezegd dat hij Van Hout aangeboden had gekregen voor € 500.000.405.Ook had Remmers gezegd dat hij ‘de power van Willem achter zich had’.406.
Na de moord op Van Hout heeft La Serpe tegen Remmers gezegd dat hij de compositietekening had gezien van een van de betrokkenen in die zaak, waar Remmers qua uiterlijk en voorkomen erg op leek.407.Remmers zei toen dat hij een engeltje op zijn schouder had zitten.408.
Ook getuige Ros had contact met Remmers. Ros heeft verklaard dat hij met Remmers mee is geweest naar het ziekenhuis waar [betrokkene 35] (hierna ook: [betrokkene 35]) lag, die herstelde van een aanslag. Ze moesten daar even gaan kijken wie er op bezoek kwam.409.Van Hout kende [betrokkene 35] al heel lang en had een speciale band met hem.410.Uit de verklaring van Sonja Holleeder volgt dat Van Hout bij [betrokkene 35] in het ziekenhuis op bezoek is gegaan.411.Ros heeft verklaard dat Remmers hem later heeft verteld dat hij van verdachte en van Soerel de opdracht heeft gekregen om Van Hout te liquideren. Willem en Dino waren de opdrachtgevers.412.Die opdracht liep al langer.413.In eerste instantie was het verdachte die het gevraagd heeft aan Remmers. De informatie over de uit te voeren moord kreeg Remmers van Soerel. Wie de opdrachtgevers waren, heeft Ros gehoord van Remmers en in een later stadium ook van Soerel.414.
Dat Remmers betrokken is geweest bij de moord op Van Hout wordt ondersteund door een opgenomen gesprek tussen getuige [betrokkene 26] en Sonja Holleeder. [betrokkene 26] zegt in dit gesprek dat hij van [betrokkene 38] (hierna ook: [betrokkene 38]) heeft gehoord dat Remmers tegen [betrokkene 38] had gezegd dat hij het verkeerd had gedaan met Cor. [betrokkene 38] had gezegd dat het heel erg is, maar dat Remmers het toch had gedaan. Hij had het voor veel geld gedaan.415.Remmers heeft dit verteld aan [betrokkene 38] en [betrokkene 38] heeft het vervolgens aan [betrokkene 26] verteld.416.
De verklaring van de getuige Ros over de betrokkenheid van Remmers wordt verder ondersteund door de waarnemingen van getuigen in de directe omgeving, kort voor de moord. Ros heeft verklaard dat het voor Remmers wel moeilijk zou worden om er onderuit te komen. Niet alleen omdat de compositietekening wel erg op Remmers leek, maar ook omdat bij de aanslag de BMW 5-serie was gezien waarin Remmers op dat moment reed.417.
Meerdere getuigen hebben verklaard over een BMW 5-serie in de directe omgeving van de aanslag. Getuige [betrokkene 39] heeft verklaard dat hij kort voor de aanslag een zwarte BMW heeft zien staan, namelijk een BMW 5-serie. Er zaten twee mannen in deze BMW, die geparkeerd stond bij een parkeerplaats aan de Stationsstraat.418.[betrokkene 39] heeft aan de politie laten zien op welke plek deze auto geparkeerd stond. Vanuit die positie konden de inzittenden het Chinees restaurant aan de Dorpsstraat te Amstelveen zien. Er was vanaf die plek zeer goed zicht op het restaurant en de toegangsdeur van dit restaurant.419.[betrokkene 39] heeft verklaard dat hij denkt dat het kenteken van deze BMW begon met 44. De letters op de kentekenplaat waren dikke uitstekende letters.420.
Ook getuige [betrokkene 40] heeft verklaard dat hij rond dat tijdstip bij de parkeerplaats een zwarte BMW zag staan die op het trottoir stond, met de voorzijde in de richting van de Stationsstraat. In de BMW zaten twee mannen. Opvallend aan de zwarte BMW was dat het glas van het linker achterlicht kapot was. Op de parkeerplaats zag hij ook een motor met een draaiende motor.421.Getuige [betrokkene 41] heeft verklaard dat het een rode motor was.422.
Naar aanleiding van de beschrijving van Ros is een zwarte BMW 525 in beslag genomen met kenteken 44-GS-PH.423.Het gaat om een zwarte BMW 525D.424.Deze auto werd geleased door [bedrijf 4]. Getuige [betrokkene 42] heeft verklaard dat Richard Ebeli (hierna ook: Ebeli) in de periode van de aanslag op Van Hout in die auto reed. Als Ebeli weg was, dan reden anderen daarin, dat kon onder meer Remmers zijn.425.Uit onderzoek naar deze auto blijkt dat de linker achterlichtunit van deze auto een fabricagedatum heeft die later ligt dan de eerste tenaamstelling van de auto. De linker achterlichtunit is dus op een latere datum gemonteerd dan de datum van de eerste tenaamstelling. Het hof leidt daaruit af dat de oorspronkelijke linker achterlichtunit van deze auto ooit kapot is gegaan en is vervangen. De fabricagedatum van de nieuwe achterlichtunit is overigens van voor de moord op Van Hout. Dit zou de suggestie kunnen wekken dat de achterlichtunit al voor de moord was vervangen. Het moment waarop de achterlichtunit is gefabriceerd, zegt echter niets over het moment waarop het ten behoeve van een reparatie wordt gebruikt. De achterlichtunit kan enige tijd in een voorraad hebben gelegen voordat deze is gemonteerd. De conclusie is in ieder geval dat de linker achterlichtunit van de BMW met kenteken 44-GS-PH ooit kapot is geweest en dat deze achterlichtunit inmiddels was gerepareerd toen deze auto in beslag werd genomen.De auto heeft een kentekenplaat met opliggende letters en cijfers. Deze letters en cijfers zijn op de kentekenplaat vastgezet, in plaats van dat de letters en cijfers in het metaal van de kentekenplaat zijn gedrukt.426.
Het hof stelt op basis van dit bewijs vast dat er kort voor de moord twee personen in een auto zaten met goed zicht op de toegangsdeur van het restaurant waar Van Hout met anderen aan het eten was. Vlak bij deze auto stond een rode motor met een draaiende motor.427.De auto betrof een zwarte BMW 5-serie met een kenteken dat begon met 44. De kentekenplaat had zogenaamde opliggende cijfers en letters. De linker achterlichtunit van deze auto was kapot.Het hof stelt verder vast dat Remmers wel eens reed in de auto van Ebeli die aan al deze kenmerken voldoet. Deze kenmerken zijn zo specifiek dat het hof ervan uitgaat dat het de auto van Ebeli was die in de directe omgeving van de moord is gezien. Het hof acht hoogst onwaarschijnlijk dat er meerdere auto’s bestaan die aan deze kenmerken voldoen. Het hof stelt op grond van dit alles vast dat de verklaring van de getuige Ros dat de zwarte BMW waarin Remmers reed, is gezien bij de moord, wordt ondersteund door het onderzoek naar de in beslag genomen BMW.
6.6.8
Uiterlijk Remmers
De getuigen La Serpe en Ros verklaren beiden dat zij van Remmers hebben gehoord dat hij de opdracht heeft gekregen om Van Hout te vermoorden. La Serpe heeft verklaard dat hij na de moord nog met Remmers heeft gesproken over de compositietekening. Het hof hecht geen waarde aan de compositietekening zelf, of een eventuele gelijkenis met Remmers. Wel hecht het hof waarde aan de reactie van Remmers. Toen La Serpe tegen Remmers zei dat het ongelofelijk was dat ze Remmers nog niet hadden opgepakt, zei Remmers dat hij een engeltje op zijn schouder had zitten. Remmers ontkende zijn betrokkenheid dus niet, maar schreef het toe aan geluk dat hij nog niet was aangehouden.
Remmers is gehoord over zijn betrokkenheid bij de moord op Van Hout. Remmers heeft die betrokkenheid ontkend. Remmers heeft verklaard dat hij in die periode opvallende verwondingen in zijn gezicht had, terwijl de getuigen niet zeggen dat een van de mannen in de auto littekens of verwondingen had.
Het hof is nagegaan of Remmers op 24 januari 2003 zichtbare verwondingen of littekens had, zodanig dat dit moet zijn gezien door de getuigen als Remmers werkelijk een van de mannen in zwarte BMW was. Geen van de getuigen spreekt over verwondingen of littekens in het gezicht van een van deze mannen.Bij de dossierstukken bevindt zich een foto van Remmers waarop verwondingen zijn te zien aan de rechterkant van zijn gezicht. Op deze foto staat de datum 26 november 2002.428.Getuige [betrokkene 20] heeft verklaard dat zij met Remmers een relatie had van augustus 2002 tot 15 januari 2003. Remmers heeft gordelroos gehad en is daarvoor behandeld. Toen Remmers het op 15 januari 2003 uitmaakte, was hij aan de beterende hand.429.Op 25 januari 2003 is Remmers met Ros en een derde man gezien in een winkel in Amstelveen, waar Remmers werd herkend door een andere klant die hem nog kende van school. Van een van deze mannen werd gezegd dat hij een getint uiterlijk had, dat er bij zijn rechter oog oude lelijke littekens zaten en dat hij schaafwonden in zijn gezicht had.430.Op die dag zijn er ook goederen bij BCC gekocht die op 30 januari 2003 zijn afgeleverd op een adres waar Remmers ook verbleef. Een medewerker van BCC die deze goederen heeft afgeleverd, heeft verklaard dat hij in de woning een man zag met een getinte huidskleur, een beetje een indo-uiterlijk. Wat opviel was dat hij blauwe plekken in zijn gezicht had en striemen/schaafwonden in zijn nek.431.Als deze medewerker een foto wordt getoond van Remmers, zegt de medewerker dat het die man is, of dat het zijn broer is.432.Gelet op deze verklaringen gaat het hof ervan uit dat Remmers in ieder geval op 25 januari 2003 striemen of verwondingen had aan het gezicht.Voor het hof staat echter niet vast dat deze verwondingen ook zichtbaar moeten zijn geweest voor de getuigen. De zwarte BMW stond immers aan de rechterzijde van de parkeerplaats, met de voorzijde in de richting van de Stationsstraat. Voor getuigen zal een deel van het gezicht van de inzittenden niet zichtbaar zijn geweest, met name de rechterzijde van het gezicht. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Remmers op 24 januari 2003 zijn verwondingen had weggewerkt door gebruik van make-up. Getuige [betrokkene 43] heeft verklaard dat Remmers make-up gebruikte. Hij gebruikte iedere dag foundation.433.Voor het hof is dan ook niet aannemelijk geworden dat Remmers op 24 januari 2003 verwondingen of littekens had die zodanig zichtbaar waren, dat dit moet zijn gezien door de getuigen als Remmers een van de mannen was in de zwarte BMW. Dit betekent dat uit dat onderzoek niet volgt dat het Remmers niet in de auto kan hebben gezeten.
6.6.9
Wetenschap Ros over opdracht
De verdediging heeft kanttekeningen geplaatst bij de verklaring van getuige Ros. Ros heeft kort gezegd verklaard dat de opdracht om Van Hout te vermoorden een oude opdracht was. De opdracht was gegeven door verdachte toen hij nog samenwerkte met Mieremet en Klepper. De getuige heeft verklaard dat een eenmaal gegeven opdracht niet kan worden ingetrokken. De verdediging heeft naar voren gebracht dat deze getuige, als hij daarover later door de verdediging wordt gehoord, dit zelf speculatie noemt. Later heeft de getuige verklaard dat ‘er wordt gezegd’ dat een opdracht niet kan worden ingetrokken.
Het hof stelt allereerst vast dat Ros in de verklaringen die hij vanaf 10 december 2013 heeft afgelegd, consistent heeft verklaard over wat hij van Remmers heeft gehoord over de opdracht om Van Hout te vermoorden. Ros heeft verklaard over wat hij heeft gehoord en wanneer hij daarover heeft gehoord. Ros heeft ook verklaard wat hij van Soerel heeft gehoord en wanneer hij dat heeft gehoord. Hetzelfde geldt voor wat Ros van Danny Kuiters (hierna ook: Kuiters) heeft gehoord. Ros heeft daarbij consequent onderscheid gemaakt tussen wat hij heeft gezien, wat hij iemand heeft horen zeggen en wat hij daarbij heeft gedacht. Tijdens het verhoor van 10 december 2013 zegt Ros eerst dat hij niet te veel wil uitweiden over Van Hout. Ros verklaart over deze opdracht het volgende:“In eerste instantie is die opdracht gegeven aan Jessie Remmers (..) Door Dino. 434. (..) Ik heb ook wetenschap van dat hij het van Willem heeft gehoord maar ik weet daar niet van. Hier weet ik van.” En: “Voor 2002, augustus, was die opdracht al gegeven. En wat ik in eerste instantie gehoord heb, is dat die opdracht door Willem gegeven is. Maar goed, dat heb ik van horen zeggen. En het andere heb ik niet van horen zeggen. W: Van? Gehoord van? G: Van Jessie.”435.De getuige gebruikt het begrip ‘weten’ in zijn verklaringen regelmatig in de betekenis van ‘zelf hebben gezien’. Dat de opdracht door Willem is gegeven, heeft de getuige niet gezien, maar hij heeft het van ‘horen zeggen’. Hij heeft dat namelijk van Remmers gehoord. Getuige Ros heeft dus verklaard dat hij rechtstreeks van Remmers heeft gehoord dat verdachte hem de opdracht heeft gegeven om Van Hout te liquideren. De getuige legt in zijn verklaring verder uit dat Soerel op een gegeven moment op de voorgrond is gekomen en met Remmers is gaan praten.436.
In latere verklaringen gaat de getuige hier verder op in als hem daarover vragen worden gesteld. In zijn verklaring op 3 februari 2014 vertelt de getuige dat hij met Remmers is gaan kijken bij het ziekenhuis waar [betrokkene 35] lag. Op dat moment wist de getuige nog niet dat dit verband hield met een opdracht tot de moord op Van Hout.437.Pas later heeft Remmers tegen de getuige gezegd dat hij de opdracht om Van Hout te vermoorden van Willem heeft gekregen, dat is het enige dat Remmers tegen hem heeft gezegd. Hij heeft ook gezien dat Remmers afspraken had met Soerel waar Remmers informatie kreeg.438.Op 4 februari 2014 heeft Ros het volgende verklaard:“V: Je vertelde dat de opdracht bij Dino vandaan kwam.G: Ja.V: Hoe weet je dat?G: Ja dat heeft Jessie mij verteld en ik heb het later ook van Dino zelf gehoord. Naar aanleiding van het verhaal van Danny KUITERS in de bajes ben ik het, op een gegeven moment ging ik wel eens met Dino uit eten of ik zag hem of hè, dat heb ik verteld, dat we op een gegeven moment een beetje omgang hadden, dat hij op een kinderverjaardag kwam en dat ik wel eens uit eten ging en wel eens uit ging. En dan hadden we het eigenlijk nooit daarover maar uit alle steken en eh, hoe moet je dat zeggen, steken onder water, dat later hun er mee doorgegaan zijn. De echte werkelijke opdracht kwam van Willem af. Dat heeft Jessie ook zelf tegen mij verteld. Dino verstrekte hem van de informatie. Ja, dus indir.., dusdirect hebben ze daarmee te maken, alle twee.”439.
Remmers heeft Ros ook na de moord gezegd dat hij Van Hout had gedaan.440.Ros heeft in dit verhoor ook verklaard dat de werkelijke opdracht al jaren daarvoor is gegeven door Willem en dat het ‘een verhaal met Mieremet is geweest’. In die periode zat Willem bij Mieremet en bij Klepper en toen speelde dat eigenlijk al. Bij lezing van deze verklaring rijst de vraag of de getuige dit zelf heeft gezien, van anderen heeft gehoord of dat het vermoedens van de getuige zijn. Die vraag is aan de getuige gesteld op de zitting van de rechtbank van 16 oktober 2018 die straks nog zal worden besproken.
Op 15 april 2014 is de getuige nogmaals hierover gehoord. Hem wordt gevraagd nog eens gedetailleerd te verklaren wat hij op welk moment van wie heeft gehoord over de opdracht om Van Hout te vermoorden. Ros verklaart dan: “In eerste instantie van Jessie. Daar heb ik het als eerste van gehoord dat hij de opdracht van Willem heeft gekregen én van Dino. Dus niet alleen Willem, én van Dino. Alleen die heeft hij gekregen en de afspraken die over Cor VAN HOUT werden gemaakt. Dat was ontmoetingen zonder Willem, alleen tussen Jessie en Dino, waarbij Danny KUITERS vaak de chauffeur was die Dino bracht, om de bepaalde redenen wat ik net uitgelegd heb, en ik vaak de chauffeur van Jessie was. (..) En het verhaal van dat ik van Willem en Dino, dat Dino vertelde dat het van Willem afkwam en van samen afkwam, dat is ook allemaal besproken wel eens op een ontmoeting met Dino.G: Ja maar wat ik nu zeg is bijna alles wat ik daar verteld heb. Waarom? Die opdracht die is al veel eerder gegeven. Kijk de opdracht van Cor VAN HOUT die is al jaren daarvoor al gegeven. Nou, als die eenmaal gegeven is, is die gegeven en dan pakt steeds iemand anders door die het gaat doen. Op een gegeven moment zijn ze bij Jessie terecht gekomen. Ja? Willem is bij Jessie terecht gekomen. En alle informatie die daarna later naar, in mijn, toen ik er was, is gekomen tot Jessie, is altijd van Dino afgekomen. En zoals ik het uitgelegd heb zijn Dino en Willem in die periode al samen. Dus is het een gezamenlijk opdracht die gegeven wordt. In eerste instantie is Willem diegene die het, zeg maar, gevraagd heeft aan Jessie. Ja? Helemaal aan het begin. Maar dat was voor mijn tijd, dus dat kan in 2001 geweest zijn, kan in 2000 geweest zijn. Dat weet ik niet, daar ben ik niet bij geweest. Vervolgens ben ik er pas bij gekomen, bij de ontmoetingen, dus nog niet eens de informatie, maar dat is mij later natuurlijk duidelijk geworden. Op dat moment in 2002-2003 werd de informatie gegeven op het moment in Diemen als er ontmoetingen waren tussen Jessie en Dino. Ik wist niet van te voren dat het om Cor VAN HOUT ging. Ik wist niet dat het om liquidatie ging, in die tijdspanne wist ik dat niet. Nou daarna zijn mij dingen duidelijker geworden. Maar in het beginstadium is toen met terugwerkende kracht gezegd, dus niet in die periode, ik heb het dan over de latere periode, dat Willem en Dino de opdrachtgevers waren.V: En wie heeft dat gezegd?G: Jessie heeft dat tegen mij gezegd. Later heb ik daar wel eens met Dino over gesproken.Dat is wat ik daarmee bedoeld heb. Ik heb er nooit met Willem over gesproken. Ik heb er met Dino over gesproken.”441.
De getuige Ros heeft dus steeds verklaard dat hij van Remmers heeft gehoord dat hij de opdracht van verdachte heeft gekregen, dat Soerel daar ook bij betrokken was en dat de informatie via Soerel aan Remmers werd gegeven. De opdracht liep al langer.
De getuige is bij de rechtbank gehoord over zijn redenen van wetenschap: wat heeft de getuige gezien, wat heeft hij gehoord en wat zijn slechts vermoedens. Op 15 oktober 2018 is aan Ros de vraag gesteld of hij weet hoe de opdracht is gegeven voor de moord op Van Hout. Ros antwoordde daarop dat hij dat niet weet, hij weet het alleen van speculaties. Hij zegt dat hij het baseert op verhalen en geruchten. In zijn verdere verklaring wordt duidelijk wat hij bedoelt met ‘verhalen en geruchten’: Remmers heeft hem verteld dat hij ‘de power van Holleeder’ achter zich had. Remmers zei ook dat hij Van Hout mocht doen en dat hij daar geld voor kreeg. Over de rol van verdachte heeft hij dingen gehoord, maar dan weet je niet of dat waar is.442.Op het eerste gezicht lijkt de getuige bij de rechtbank zijn verklaring over de rol van verdachte sterk te relativeren. Nauwkeurige lezing van het verhoor laat echter zien dat de getuige niets terugneemt van wat hij heeft gezien en gehoord; de getuige relativeert slechts zijn eigen vermogen om vast te stellen hoe het werkelijk zit, ‘er worden namelijk wel meer dingen gezegd’. Op de zitting van 16 oktober 2018 is aan Ros voorgehouden dat hij heeft verklaard dat het ging om een oude opdracht en is hem gevraagd of hij verder kan specificeren wat hij heeft gehoord over het moment waarop de opdracht tot stand is gekomen en wat de rol was van Klepper en Mieremet. De getuige heeft daarop geantwoord dat hij dat niet exact weet. Ook is doorgevraagd over de verklaring van de getuige dat een eenmaal gegeven opdracht niet meer kan worden ingetrokken; iemand die kan beslissen dat iemand dood moet, zal toch ook kunnen beslissen dat het niet meer hoeft. Getuige Ros antwoordt dat hij dat niet weet, dat het speculeren is. De getuige zegt op verdere vragen dat het allemaal aannames en stellingen zijn waar hij geen antwoord op kan geven. Anders dan de verdediging begrijpt het hof deze antwoorden zo dat de getuige de verdediging voorhoudt dat de vragen van de verdediging zijn gebaseerd op aannames en speculatie. Dat neemt overigens niet weg dat de getuige niet specifieker heeft kunnen uitleggen wat de achtergrond is van de gedachte dat een eenmaal gegeven opdracht niet kan worden ingetrokken. Het hof zal dat onderdeel van die verklaring, dat een eenmaal gegeven opdracht niet kan worden ingetrokken, niet gebruiken voor het bewijs. Voor het hof staat niet vast dat een opdracht onder geen enkele omstandigheid kan worden ingetrokken.
Op verdere vragen over wat de getuige weet over de opdracht en de betrokkenheid van verdachte is de getuige duidelijk en verklaart hij in overeenstemming met eerdere verklaringen:“U houdt mij voor dat ik in eerdere verhoren ook heb gezegd dat het tot op zekere hoogte, of
zelfs helemaal een aanname is dat verdachte betrokken is geweest bij het uitgeven van de
oorspronkelijke opdracht voor de moord op Van Hout.
Dat is tot stand gekomen door de gesprekken die ik met Remmers heb gevoerd en door wat hij
mij gezegd heeft.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat Remmers in 2001 of 2002 tegen mij heeft gezegd
dat hij Van Hout ‘mocht doen’ en dat dat toen al een oude opdracht was.
Zo heb ik het begrepen.
U houdt mij voor dat ik ook heb gezegd dat Remmers het heeft gehad over ‘de power van
Holleeder’.
Ja dat is later geweest.
U vraagt mij waar ‘de power van Holleeder’ dan uit bestond.
Ja dat moet u aan uw andere cliënt (het hof begrijpt: Remmers) vragen, ik weet het ook niet.
U houdt mij voor dat uw andere cliënt zegt: “Die Holleeder heeft helemaal geen power”.
Maar het zijn woorden uit zijn mond.”443.
Kort en bondig heeft de getuige Ros verklaard wat hij heeft gehoord. Hij heeft het gehoord van Remmers. Ook van Soerel heeft hij daarover gehoord.
De verdediging heeft in pleidooi naar voren gebracht dat het slechts een aanname is dat een eenmaal gegeven opdracht niet meer kan worden ingetrokken. Na de ruzie tussen Van Hout en Hillis in Amsterdam-Noord is er een nieuwe situatie ontstaan en was het Hillis die heeft gezegd dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met Van Hout. Hillis heeft toen de opdracht gegeven, die volgens Ros via Soerel aan Remmers is gegeven. Het hof acht echter van belang dat het niet gaat om de vraag of een eenmaal gegeven opdracht kan worden ingetrokken, het gaat om de vraag wat het bewijs te zeggen heeft over degene of degenen die de opdracht hebben gegeven én of er een concreet aanknopingspunt bestaat dat die opdracht op enig moment is ingetrokken. De bewijsmiddelen wijzen rechtstreeks op verdachte als degene die de opdracht heeft gegeven. Ook als de getuige Ros spreekt over een betrokkenheid van Soerel, dan spreekt de getuige over Soerel in samenwerking met verdachte. Er is geen aanknopingspunt voor de vaststelling dat verdachte de opdracht in een eerder stadium heeft gegeven, maar dat deze later is ingetrokken of dat deze door Hillis en Soerel is overgenomen, waarbij Hillis en Soerel zich van verdachte hebben losgemaakt. Dat scenario wordt niet ondersteund door dossierstukken en is ook niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft in dat verband aandacht gevraagd voor de verklaring van getuige Ros over wat hij van Kuiters heeft gehoord. Kuiters heeft hem verteld dat verdachte na de moord een café binnenkwam en dat Kuiters en Soerel tegen verdachte hadden gezegd: ‘Nou proost, hé?’. Verdachte was alleen niet zo blij; het leek erop dat hij er al in had berust dat de moord eerder nog niet was gelukt. Het hof merkt allereerst op dat dit gaat om een beschrijving van de houding van verdachte in aanwezigheid van Kuiters. Het is de vraag of verdachte tegenover Kuiters helemaal open wilde zijn over zijn betrokkenheid bij de moord op Van Hout. Maar belangrijker; ook als Kuiters de houding van verdachte goed heeft geïnterpreteerd, blijkt daaruit niet dat verdachte niet betrokken was bij de opdracht of dat een eerder gegeven opdracht later weer is ingetrokken. Verdachte kan daar bijvoorbeeld ook gemengde gevoelens over hebben gehad.
6.6.10
Conclusie betrokkenheid verdachte
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en wat daarover hiervoor is overwogen, het volgende vast.
Verdachte wilde al voor de tweede aanslag steeds weten waar Van Hout was en Astrid en Sonja Holleeder moesten dat doorgeven. Verdachte wilde dat weten omdat Van Hout ‘eraan zou’ gaan. Ook tegen Endstra heeft verdachte al voor de moord gezegd dat hij Van Hout ging omleggen. Kort na de moord heeft verdachte tegenover Den Hartog en Endstra erkend dat hij Van Hout heeft laten vermoorden. Aan Sonja Holleeder heeft verdachte gevraagd om het huis in Spanje zodat daarmee de schutters betaald konden worden. Uiteindelijk heeft verdachte daarvoor zelf een geldbedrag afgedragen. Na verloop van tijd heeft verdachte tegen Astrid en Sonja Holleeder verschillende dingen gezegd die erop wijzen dat hij Van Hout heeft laten vermoorden. De verklaringen van de getuigen worden ondersteund door een opname van verdachte waarin hij zegt dat, als Sonja Holleeder tegen de politie zou vertellen over zijn betrokkenheid bij de moord, hij Sonja Holleeder zou beschuldigen door te zeggen dat ook zij wilde dat Van Hout eraan ging. Verdachte heeft dus voorafgaand aan de moord, direct na de moord en in de periode daarna tegenover verschillende personen direct en soms indirect gezegd dat hij verantwoordelijk was voor de moord op Van Hout. Uit de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder volgt ook dat verdachte betrokken was bij het inzamelen van het geld voor de betaling van degenen die de moord hebben uitgevoerd. Uit die verklaringen volgt ook dat de moord is uitgevoerd in ruil voor een geldbedrag.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat, zelfs als het waar is wat Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog hebben verklaard, het mogelijk is dat hij zich een bepaalde rol heeft aangemeten, dat hij heeft gedaan alsof hij een bepaalde positie had. Het bewijs zoals dat in de bewijsmiddelen te vinden is, en in dit hoofdstuk wordt uitgelegd, wijst er echter op dat verdachte werkelijk uit was op het leven van Van Hout en betrokken was bij de opdracht van deze moord. Dat verdachte slechts die suggestie heeft gewekt, is niet met dit bewijs te verenigen. Dan is bijvoorbeeld niet te begrijpen wat de reden zou zijn geweest dat verdachte dit ook tegen Den Hartog en Endstra heeft gezegd. Daarbij komt dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat verdachte slechts heeft gedaan alsof hij bij deze moord betrokken was. Ook verdachte zelf heeft geen verklaring afgelegd die dat ondersteunt. Uit het bewijs volgt verder dat de opdracht is aangenomen door Remmers die dat heeft gezegd tegen La Serpe en Ros. Remmers heeft hen ook verteld over de betrokkenheid van verdachte; tegen La Serpe heeft hij dat indirect gezegd en tegen Ros heeft Remmers dat direct gezegd. Die verklaringen van La Serpe en Ros over de betrokkenheid van Remmers worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene 26] en door het onderzoek naar een zwarte BMW waarin Remmers heeft gereden.
6.6.11
Uitlokking
De verdediging heeft in het pleidooi aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte concrete gedragingen heeft uitgevoerd. Er is geen bewijs beschikbaar waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die duidelijk heeft gemaakt dat Van Hout vermoord moest worden, dat hij degene is geweest die een geldbedrag heeft beloofd of informatie heeft gegeven. Uit de dossierstukken en het bewijs dat de rechtbank heeft gebruikt, volgt volgens de verdediging niet dát verdachte dat heeft gedaan, wanneer hij dat heeft gedaan en hoe hij dat heeft gedaan.
Voor het bewijs van uitlokking is echter niet vereist dat de uitlokker en de uitgelokte elkaar kennen of rechtstreeks contact hebben gehad. Uitlokking kan ook via een tussenpersoon plaatsvinden. Ook is niet vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet.
Het hof stelt op grond van het bewijs vast dat verdachte met anderen heeft gesproken in termen als ‘weet je hoelang ik hierover heb gedaan’ en ‘je weet wat ik met Cor heb gedaan’. Het hof begrijpt deze formulering zo dat verdachte daarmee zegt dat hij doorslaggevende of ten minste ‘overwegende’ invloed heeft gehad bij de beslissing om Van Hout om het leven te brengen en daarvoor de opdracht uit te zetten. Dit volgt ook uit wat Remmers tegen La Serpe en Ros heeft gezegd. Remmers als opdrachtnemer heeft verdachte als opdrachtgever gezien. Deze opdracht van verdachte kan aan Remmers zijn gegeven via iemand anders; dat maakt voor de beoordeling geen verschil.
6.6.12
Medeplegen
Het hof stelt op grond van het bewijs vast dat verdachte bij het geven van de opdracht nauw en bewust heeft samengewerkt met Soerel. Over de rol van Remmers overweegt het hof het volgende.
Op grond van het bewijs moet worden vastgesteld dat Remmers de opdracht heeft aangenomen. Het hof heeft echter geen aanwijzingen in het dossier gevonden dat Remmers de moord zelf heeft uitgevoerd in die zin dat hij de schutter was of de motor heeft bestuurd. Dit betekent dat hij daarvoor anderen heeft benaderd. Remmers heeft dus anderen zover gekregen dat zij de moord wilden uitvoeren. Anders gezegd: Remmers was een schakel tussen verdachte en Soerel en de uitvoerders. Remmers heeft bij de uitlokking van de uitvoerders nauw en bewust met verdachte en Soerel samengewerkt. De bijdrage van Remmers was zodanig dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen van de uitlokking van de moord op Van Hout.
De verdediging heeft aangevoerd dat, zelfs wanneer het waar is dat verdachte heeft gevraagd om het huis in Spanje, daaruit niet volgt dat verdachte bij de opdracht betrokken was. Het zou kunnen passen bij de werkwijze van Hillis. Er zijn meerdere getuigen die hebben verklaard hoe Hillis uit was op andermans bezittingen, zoals de getuigen [betrokkene 44], [betrokkene 45], [betrokkene 46] en [betrokkene 47]. Als Hillis dat ook bij Sonja Holleeder heeft gedaan en verdachte dat namens Hillis heeft gevraagd, maakt dat nog niet dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het opdracht geven. Het hof stelt echter vast dat dit niet de enige gebeurtenis is, die wijst op de betrokkenheid van verdachte.
6.6.13
Uitvoerders
Door de verdediging is ingegaan op overwegingen van de rechtbank over de uitvoerders, Joegoslavische contacten van Remmers en over de rol van [betrokkene 48] (hierna ook: [betrokkene 48]) en Ter Haak. Het hof beschikt over onvoldoende overtuigende en samenhangende dossierstukken om vast te stellen wie feitelijk de moord op Van Hout hebben uitgevoerd en of Van Hout naar de locatie van de moord is gelokt en door wie. Die vaststelling is voor het hof ook niet nodig gebleken voor het onderzoek naar de vraag of verdachte opdrachtgever of medeopdrachtgever is geweest.
6.6.14
Periode
De verdediging heeft aangevoerd dat onduidelijk is in welke periode de opdracht zou moeten zijn gegeven. De reden daarvoor is dat het openbaar ministerie helemaal geen zicht heeft op hoe de feitelijke opdracht is gegaan.
Het hof wijst er op dat het voor het bewijs van uitlokking niet nodig is om altijd precies te weten wanneer de uitgelokte is aangezet tot het plegen van het misdrijf. Dat hoeft ook niet één bepaald moment te zijn. De beschuldiging in de tenlastelegging luidt dat deze uitlokking (ergens) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003 heeft plaatsgevonden. Niet is uitgesloten dat de uitgelokte op verschillende opeenvolgende momenten tot het plegen van het strafbare feit wordt aangezet, bijvoorbeeld doordat hem opeenvolgend inlichtingen worden verschaft of nadere beloften worden gedaan.
Getuige Ros heeft verklaard dat de opdracht van verdachte aan Remmers om Van Hout te liquideren, al langer liep. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van Sonja en Astrid Holleeder dat verdachte al voor de tweede aanslag op zoek was naar Van Hout en zei dat Van Hout eraan ging. Verdachte wilde ‘eerst dit, en dan dat’ waarbij hij eerst een pistoolgebaar maakte en daarna een wegneemgebaar. Opvallend is dat verdachte in de periode van de tweede aanslag eind 2000 vriendschappelijk omging met Mieremet, terwijl verdachte in de periode van de aanslag begin 2003 juist gebrouilleerd was met Mieremet. Het hof stelt op grond van het beschikbare bewijs vast dat verdachte is blijven vasthouden aan zijn wens om Van Hout om het leven te brengen. Nadat de tweede aanslag op 20 december 2000 was mislukt, is de opdracht om Van Hout te vermoorden daarna weer opgepakt en is deze in januari 2003 uiteindelijk uitgevoerd. Getuige Ros heeft gezien dat Remmers ontmoetingen heeft gehad met Soerel. Remmers kreeg dan informatie van Soerel. Die ontmoetingen vonden plaats in 2002, 2003.444.La Serpe heeft verklaard dat hij van Remmers heeft gehoord dat Remmers Van Hout ‘mocht doen’. Hij hoorde dat in 2001 of 2002.445.Gelet op dit alles, stelt het hof vast dat de opdracht om Van Hout te vermoorden, is gegeven in de periode 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003.
6.6.15
Opzet op dood Ter Haak
Hoewel de opdracht is gegeven om Van Hout te vermoorden, is bij deze aanslag ook Ter Haak beschoten die ongeveer twee weken later aan zijn verwondingen is overleden. Het openbaar ministerie heeft niet aan verdachte tenlastegelegd dat hij de opdracht heeft gegeven tot de moord op Ter Haak. De reden daarvoor zal zijn dat er geen bewijs bestaat dat de dood van Ter Haak was gepland. Voor het bewijs van moord is namelijk nodig dat de uitvoerders zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het besluit om Ter Haak van het leven te beroven. Uit de tenlastelegging blijkt dat het openbaar ministerie ervan uitgaat dat de uitvoerders Ter Haak wel opzettelijk hebben doodgeschoten; met andere woorden dat zij doodslag hebben gepleegd. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij deze doodslag van Ter Haak opzettelijk heeft uitgelokt. Het hof moet dan ook beoordelen of verdachte en zijn mededaders de dood van Ter Haak opzettelijk hebben uitgelokt. Voor het bewijs van ‘opzet’ is voldoende dat verdachte ‘voorwaardelijk opzet’ had. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van een omstander, is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het is dus nodig dat er een aanmerkelijke kans was dat een omstander zou worden geraakt, dat verdachte zich bewust was van die kans én dat hij die kans heeft aanvaard; dat hij die kans op de koop toe heeft genomen.
De opdrachtgever van een moord kiest ervoor om op afstand te blijven van de uitvoering en de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt. Moorden in het criminele milieu vinden regelmatig plaats door gebruik te maken van een motor en een automatisch wapen. De kans dat onder die omstandigheden een ander wordt geraakt met een dodelijke afloop, is aanmerkelijk. Dit brengt met zich dat de opdrachtgever van een moord in het criminele milieu bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat ook een ander dan het doelwit wordt geraakt en overlijdt. Dat zou anders kunnen zijn, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat bij de opdracht is benadrukt dat er geen andere slachtoffers mogen vallen.Met de opdracht om Van Hout te vermoorden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook Ter Haak zou worden geraakt en aan zijn verwondingen zou overlijden. Enig aanknopingspunt dat dit anders is, ontbreekt. Verdachte heeft dus ook opzettelijk de dood van Ter Haak uitgelokt.
7. Moord Endstra en aanslag [benadeelde partij 1]
7.1
Inleiding
Op 17 mei 2004 omstreeks 12.00 uur zijn Endstra en [benadeelde partij 1] (hierna ook: [benadeelde partij 1]) bij het verlaten van het kantoor van Endstra aan de Apollolaan 109 in Amsterdam beschoten. Endstra is zwaargewond overgebracht naar een ziekenhuis waar om 13.05 uur zijn overlijden werd vastgesteld. Endstra is door vier kogels getroffen. [benadeelde partij 1] is eveneens gewond naar een ziekenhuis overgebracht. Hij is in zijn knie geschoten, maar heeft de beschieting overleefd.
Naar aanleiding van de moord op Endstra en informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), die eerder al bij de Dienst Nationale Recherche van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland was binnengekomen, is op 18 mei 2004 onder de naam Kolbak een onderzoek ingesteld naar vermoedelijke afpersingen van onder anderen Endstra door een groepering van en rond verdachte. Dit onderzoek heeft onder meer geleid tot de veroordeling van verdachte door het gerechtshof Amsterdam voor onder andere de afpersing van Endstra van twaalf geldbedragen.446.Het tegen dat arrest van het hof Amsterdam ingestelde cassatieberoep bij de Hoge Raad is verworpen.447.De klacht van verdachte tegen deze veroordeling bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissingen van de Hoge Raad en het EHRM hebben tot gevolg dat deze veroordeling van verdachte vast staat.
De moord op Endstra heeft geleid tot een onderzoek onder de naam Enclave naar de uitvoerders van die moord en de aanslag op [benadeelde partij 1]. Dit onderzoek heeft als verdachten in beeld gebracht: Natik/Namik Abbasov448.(hierna ook: Abbasov), [betrokkene 49] (hierna ook: [betrokkene 49]), [betrokkene 50] (hierna ook: [betrokkene 50]) en [betrokkene 51](hierna ook: [betrokkene 51]). Abbasov is tijdens het onderzoek op 14 maart 2012 overleden. [betrokkene 49], [betrokkene 50] en [betrokkene 51] zijn en worden vervolgd. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 januari 2016 deze drie verdachten onder meer vrijgesproken van het medeplegen van en de medeplichtigheid aan de moord op Endstra en van het medeplegen van de poging moord op en het medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1].449.Het openbaar ministerie is tegen deze vrijsprekende vonnissen in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam. Op dit hoger beroep is op dit moment nog niet beslist.
Naar aanleiding van verklaringen van Ros en de op 11 september 2014 gesloten overeenkomst tussen Ros en de Staat der Nederlanden is onder de naam Vandros een onderzoek gestart naar de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Kees Houtman (hierna ook: Houtman) en Thomas van der Bijl (hierna ook: Van der Bijl).
In maart 2015 zijn door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Eenheid Amsterdam aan het onderzoekteam Vandros de verklaringen overhandigd van Astrid Holleeder, Sonja Holleeder en Sandra den Hartog. Deze drie getuigen zijn vervolgens door het onderzoekteam Vandros nader gehoord. Hun eerder afgelegde verklaringen en hun nadere verhoren hebben aanleiding gevormd om een aantal andere liquidatieonderzoeken, waaronder het onderzoek Enclave, toe te voegen aan het onderzoek Vandros.
7.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft in het requisitoir als zijn conclusie gepresenteerd dat verdachte de moord op Endstra opzettelijk heeft uitgelokt door het geven van inlichtingen en het ter beschikking stellen van een geldbedrag als beloning. Verdachte heeft dat tezamen met één of meer anderen, althans alleen gedaan. Het openbaar ministerie heeft voor die conclusie gewezen op de over verdachte afgelegde verklaringen, de verhouding tussen Endstra en verdachte in de aanloop naar 17 mei 2004 en hetgeen kan worden vastgesteld over de uitvoerders en de link tussen de uitvoerders en verdachte. Verdachte en zijn mededaders hebben tevens opzet gehad, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op de zware mishandeling van [benadeelde partij 1] die zich tijdens de aanslag bij Endstra bevond.
Het openbaar ministerie heeft in het bijzonder gewezen op de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog, waaruit volgt dat verdachte tegenover hen de moord op Endstra vooraf heeft aangekondigd. Zo heeft verdachte tegen Astrid Holleeder gezegd dat Endstra van Hillis ‘niet meer mocht betalen’ hetgeen voor Astrid Holleeder betekent dat Endstra wordt omgebracht. Tegen Sonja Holleeder heeft verdachte gezegd dat Endstra ‘zou gaan’ en tegen Den Hartog heeft verdachte gezegd ‘dat hij niet meer mag betalen, dan gaat hij eraan’.
De getuigen Holleeder en Den Hartog hebben verklaard dat verdachte wist dat Endstra met de politie sprak en op praten met de politie staat voor verdachte het doodvonnis. Astrid, Sonja en [betrokkene 3] en Den Hartog hebben verklaard te weten dat verdachte daar zo over denkt. Ook in gespreksopnames heeft verdachte zich in die zin uitgelaten over Sonja Holleeder, De Vries en ook Endstra.
Den Hartog heeft verklaard over het weekend van 15 en 16 mei 2004 waarin verdachte plotseling met haar naar Parijs wilde gaan. Omdat Den Hartog was verhinderd, is iemand anders met hem meegegaan. Bij terugkeer heeft verdachte tegen Den Hartog gezegd dat ze de volgende keer wel mee moet, omdat hij dan kan zeggen dat hij met haar naar Parijs is geweest. Het openbaar ministerie begrijpt deze verklaring zo dat verdachte daarmee een alibi zou hebben. Uit printgegevens komt overigens naar voren dat verdachte pas in de loop van zondagmiddag 16 mei 2004 naar Parijs is vertrokken.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte tegen haar kort na de moord op de carpoolstrook in Abcoude heeft gezegd: “Boks het was hij of ik”. Veel later heeft verdachte tegen Sonja Holleeder gezegd dat, als verdachte door haar één dag zou komen vast te zitten, hij zou regelen dat zij, haar kinderen en haar kleinkinderen zouden worden vermoord, zoals hij ook had gedaan met Van der Bijl en Endstra. Tegen Astrid Holleeder heeft verdachte bij de ontmoeting op de carpoolstrook gezegd dat hij het niet gedaan kan hebben, omdat hij in het buitenland zat.
Endstra heeft in de Achterbankgesprekken verteld dat hij doodsbang is voor verdachte en dat hij door de groepering van verdachte vermoord zou worden als hij niet meer zou (kunnen) betalen. Endstra noemt in die gesprekken drie motieven waarom hij zo bang is voor verdachte. Verdachte heeft gedreigd hem te doden als hij niet op tijd zou betalen. Daarnaast zou het zijn doodvonnis betekenen als zijn gesprekken met de politie bij verdachte bekend zouden worden. Ook is Endstra doodsbang voor verdachte omdat hij heeft overwogen verdachte om het leven te laten brengen.
Hetgeen Endstra over deze drie motieven heeft verteld in de Achterbankgesprekken, wordt ondersteund door getuigenverklaringen van [betrokkene 11], [betrokkene 54], [betrokkene 55] (hierna ook: [betrokkene 55]) en Bram Zeegers (hierna ook: Zeegers). Ook het codicil van Endstra van 10 april 2003 bij notaris [notaris 1] en de brief van Endstra aan [betrokkene 30] van 2 december 2003 bieden steun aan wat Endstra in de Achterbankgesprekken aan de politie heeft verteld.
Ten aanzien van de verbinding die gelegd kan worden tussen verdachte en de betrokkenen bij de voorbereiding en de uitvoering van de moord op Endstra, komt het openbaar ministerie tot verschillende vaststellingen. Zo legt het sporenonderzoek een direct verband tussen Abbasov en de moord op Endstra en kan in samenhang met getuigenverklaringen buiten twijfel worden vastgesteld dat Abbasov de schutter is geweest op Endstra en [benadeelde partij 1]. Ook kan op grond van het sporenonderzoek een serieus vermoeden worden aangenomen dat [betrokkene 49] bij die moord is betrokken. Abbasov heeft in de periode voorafgaand aan de moord op Endstra in contact gestaan met [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] en heeft, samen met zijn broer [betrokkene 52], in de woning van [betrokkene 56] (hierna ook: [betrokkene 56]) in Amsterdam verbleven. Uit getuigenverklaringen en opgenomen tapgesprekken volgen aanwijzingen dat zowel [betrokkene 49] als [betrokkene 50] en in mindere mate [betrokkene 51] bij de moord op Endstra betrokken zijn. [betrokkene 57] (hierna ook: [betrokkene 57]) heeft op verzoek van [betrokkene 56] en Donald Groen (hierna ook: Groen) de Mercedes Vito geleverd die bij de moord op Endstra een rol heeft gespeeld. Groen en [betrokkene 56] stonden in contact met Soerel, Hillis en/of verdachte.
7.3
Standpunt verdediging
De verdediging formuleert haar standpunt over het zaaksdossier Enclave aan de hand van drie thema’s: de uitvoering van de moord: de dadergroep en de uitlokking, de motieven: afpersing en angst bij Endstra en de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opdracht heeft gegeven voor de moord op Endstra en dat er geen sprake is geweest van een toplaag waarin werd besloten tot het uitzetten van moordopdrachten. Verdachte kan ook niet in verband gebracht worden met de dadergroep die door het openbaar ministerie naar voren wordt geschoven en die zou bestaan uit Abbasov, [betrokkene 49], [betrokkene 50] en [betrokkene 51]. Voor deze dadergroep geldt dat Abbasov op 14 maart 2012 is overleden en dat [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] zijn vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en deelnemingsvormen.
Uit de uitlatingen van Abbasov zou kunnen worden afgeleid dat verdachte als opdrachtgever via Groen in verband gebracht kan worden met deze dadergroep. Ook zou daaruit kunnen volgen dat verdachte via Soerel en Hillis contact kon hebben met die dadergroep en dat verdachte zelf contact had met Groen. Deze redenering is echter volledig gebaseerd op het ene moment dat verdachte en Groen op 10 januari 2006 samen in een auto hebben gezeten. De verdediging acht die basis voor deze redenering volstrekt onvoldoende.
De verdediging wijst er tot slot van het eerste thema op dat verdachte vele getuigen niet heeft kunnen horen omdat ze voortijdig zijn overleden, dat vele getuigen bij hun ondervraging in de zaak Vandros een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht en dat een getuige ([betrokkene 58]) vooralsnog niet gehoord kon worden. De verdediging beschouwt Abbasov als decisive in de lijn die het openbaar ministerie schetst van de uitlokkers via de tussenlaag naar de uitvoerders. Het openbaar ministerie wijst daarbij op Abbasov die Groen als opdrachtgever voor de moord noemt, terwijl Groen een contact is van verdachte. Het gebruik van de uitspraken van Abbasov voor het bewijs, levert volgens de verdediging een schending op van het ondervragingsrecht en daarmee een schending van artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft verder betoogd dat de meerwaarde van mogelijke motieven van verdachte voor de moord op Endstra uiterst beperkt is in het geval een direct verband tussen een motief en het uitlokken van die moord niet kan worden vastgesteld. Verdachte betwist dat hij Endstra heeft afgeperst en ook dat de afpersing van Endstra een motief is geweest voor de moord op Endstra.Verdachte heeft verklaard dat hij bij de verdeling in 1996 tussen Cor van Hout, [betrokkene 4] (hierna ook: [betrokkene 4]) en verdachte 11,5 miljoen gulden heeft ontvangen waarvan hij8 miljoen gulden bij Endstra heeft geïnvesteerd. Het gaat de verdediging te ver dat die verklaring van verdachte terzijde zou worden gesteld, omdat hij geen details kan geven over die investering. Zeker nu verdachte niet in de gelegenheid wordt gesteld om aanknopingspunten te vinden die zijn verklaring zouden kunnen onderbouwen. Dit laatste is het gevolg van de vernietiging van de administratie van Endstra door het openbaar ministerie. Door de vernietiging van deze administratie kan niet worden vastgesteld of verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen deze moordverdenking iets had kunnen hebben aan bewijsmateriaal dat het openbaar ministerie tot zijn beschikking heeft gehad. De administratie van Endstra had zicht kunnen geven op mogelijke andere financiële motieven voor de moord op Endstra. De verdediging heeft verwezen naar enkele uitspraken van het EHRM.450.
Verdachte mist door de vernietiging van de gehele administratie van Endstra de mogelijkheid zijn eerdere veroordeling effectief te betwisten en aannemelijk(er) te maken dat de betalingen aan [betrokkene 28] wel een legitiem karakter hadden en gebaseerd zijn op met Endstra gemaakte afspraken. Ook mist verdachte de mogelijkheid om aannemelijker te kunnen maken dat hij en Hillis geld bij Endstra hebben geïnvesteerd. Doordat deze administratie is vernietigd, kan hem in ieder geval niet worden tegengeworpen dat hij die verklaring niet nader heeft weten te onderbouwen. Dat Hillis bij Endstra geïnvesteerd heeft, wordt wel degelijk voldoende bevestigd. Verdachte heeft ook geen onderzoek kunnen doen in die administratie naar mogelijke motieven van anderen om Endstra om het leven te brengen of aanknopingspunten te vinden dat Endstra van anderen gevaar te duchten had.
De verdediging acht het aannemelijk dat Endstra en [betrokkene 28] (hierna ook: [betrokkene 28]) in het project Seaport Marina IJmuiden zijn uitgegaan van ontwikkelingsmogelijkheden en dat zij over de aandelenoverdracht van de Holding Seaport IJmuiden (HSIJ) nadere afspraken hebben gemaakt die niet in de notariële akte zijn opgenomen. Minst genomen is er sprake van twijfel over de conclusie in de zaken Kolbak en Enclave Financieel, dat Endstra geen betalingen meer verschuldigd zou zijn aan [betrokkene 28]. Als aangenomen wordt dat Endstra wel nog miljoenen aan [betrokkene 28] moest betalen, dan heeft Endstra in zijn verklaring bij de notaris niet de waarheid gesproken door te stellen dat hij [betrokkene 28] niets verschuldigd is. Dit alles betekent dat de betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] – anders dan is geoordeeld door het hof in de Kolbakzaak – niet bewijzen dat Endstra werd afgeperst.
Uit het onderzoek Eelt, dat betrekking heeft op het witwassen van de criminele erfenis van Mieremet, in samenhang met de Achterbankgesprekken, volgen voldoende aanknopingspunten dat Endstra toen niet naar waarheid heeft verklaard. Zo heeft hij niet verklaard dat bij hem grootschalig criminele investeringen zijn gedaan, dat Holleeder en Hillis geld van hem tegoed hadden, dat de aandelentransactie met [betrokkene 6] wel degelijk voortkwam uit criminele investeringen van Mieremet en dat hij veelvuldige contacten heeft onderhouden met [betrokkene 30] (hierna ook: [betrokkene 30]), de advocaat van [betrokkene 6] en Mieremet. De bevindingen uit het zaaksdossier Eelt bevestigen de wisselwerking tussen de belangen van Endstra en de belangen van Mieremet.
Voor de verdediging zijn in het chronologische verloop van de gebeurtenissen in het najaar van 2002 aanknopingspunten te vinden dat de belangen van Endstra en Mieremet, nadat Mieremet Endstra ernstig had beschadigd, gelijk zijn komen te liggen. Endstra en Mieremet zijn gaan samenwerken tegen verdachte. De verdediging gaat er vanuit dat dit effect heeft gehad op de Achterbankgesprekken, waarbij Endstra ten onrechte verdachte is gaan belasten van moorden en de indringende wens is gaan uiten dat verdachte niet wegens afpersing, maar wegens het plegen van moorden zou worden aangehouden.
Informatie afkomstig van Endstra moet met de grootst mogelijke behoedzaamheid tegemoet worden getreden. Belastende informatie afkomstig van Endstra kan niet aan het bewijs tegen verdachte bijdragen. Dat geldt ook voor verklaringen van naasten van Endstra die hebben verklaard wat zij van hem hebben gehoord.
De verdediging heeft tot slot betoogd dat het bewijs voor het (medeplegen van) uitlokken van de moord op Endstra niet gevonden kan worden in de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog. Dit bewijs kan ook niet gevonden worden in combinatie met gespreksopnamen, met verklaringen van Endstra en getuigen uit zijn omgeving of met gestelde motieven. Deze verklaringen houden immers niets concreets in over de moord op Endstra en missen iedere context.
7.4
Oordeel hof en uitleg bewijs
7.4.1
Aanloop
De verdediging heeft het hof verzocht een eigen afweging te maken over de afpersing van Endstra, over de bewijswaarde van de Achterbankgesprekken en de getuigen die Endstra bevestigen en over de vraag of een motief voor de moord op Endstra met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen. De verdediging heeft erop gewezen dat er na de veroordeling van verdachte in de Kolbakzaak nieuwe onderzoeksbevindingen en ontwikkelingen bekend zijn geworden. De verdediging heeft de vragen opgeworpen of ervan kan worden uitgegaan dat verdachte Endstra heeft afgeperst en of die afpersing en de door Endstra gestelde angst te worden vermoord wel kan worden meegewogen als motief voor de moord op Endstra in 2004. Verder heeft de verdediging de vraag gesteld of het hof daarbij kan uitgaan van wat Endstra tegenover de CIE en aan mensen uit zijn omgeving heeft verteld en van verklaringen van getuigen die later hebben verklaard te hebben geweten van die afpersing, of van die angst, en van het feit dat Endstra op een gegeven moment niet meer ‘mocht betalen’. Samenvattend geformuleerd: kan worden gekomen tot een selectie en waardering van bewijsmiddelen die een voldoende mate van zekerheid geven over motieven van verdachte om Endstra om het leven te brengen?
Verdachte is, zoals eerder al aangegeven, onherroepelijk veroordeeld door het hof Amsterdam voor de afpersing van Endstra van onder meer de tien betalingen aan [betrokkene 28]. In de zaak Kolbak is naast andere feiten, alleen geoordeeld over de afpersing van Endstra. In de zaak Vandros wordt verdachte onder meer beschuldigd van de uitlokking van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]. Het hof zal in de beoordeling van die beschuldiging opnieuw onderzoek doen naar de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van Endstra, de verklaringen van getuigen uit zijn omgeving en ook de nieuw ingebrachte verklaringen van de getuigen uit de omgeving van verdachte, te weten de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog alsmede een enkele gespreksopname. Ook zal het hof met het oog op die beschuldiging tegen verdachte, de betekenis onderzoeken van met name het zaakdossier Eelt, waar in hoger beroep door de verdediging vaak aandacht voor is gevraagd.
Het hof zal allereerst de gebeurtenissen beschrijven die hebben plaatsgevonden in aanloop naar de moord op Endstra en toelichten op welke wijze deze van belang zijn voor de beoordeling of verdachte de moord op Endstra heeft uitgelokt.
7.4.1.1 Aanslag op Mieremet en het Telegraaf-artikel
Op 26 februari 2002 heeft een aanslag op Mieremet plaatsgevonden. Uit hoofdstuk 5 volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte die aanslag op Mieremet heeft uitgelokt. Mieremet heeft in een interview, dat korte tijd na de aanslag op zijn leven op 28 augustus 2002 in De Telegraaf is verschenen, zijn uitleg gegeven over de ontstane verhoudingen tussen hemzelf, Endstra en verdachte. Onder de titel ‘Ik heb niets te verliezen: of ik word afgeschoten of ik praat’ heeft Mieremet verteld dat hij een miljoenengeschil heeft met Endstra en verdachte. In het artikel zegt Mieremet dat Endstra gezien kan worden als de bank van de onderwereld en verdachte als de bewaker. Mieremet vertelt verder dat hij na de moord op Klepper ermee bekend is geraakt dat Jocic was ingehuurd om ook hem te vermoorden en dat Mieremet verdachte opdracht had gegeven om het probleem met Jocic op te lossen. Verdachte is bij Mieremet teruggekomen met de boodschap dat Mieremet 10 miljoen D-Mark moest betalen. Mieremet heeft dit bedrag samen met Den Hartog aan verdachte betaald. Van Barsoum heeft Mieremet echter begrepen dat Jocic nooit het volledige bedrag heeft ontvangen. Het miljoenengeschil dat in 2001 met Endstra en verdachte is ontstaan, had betrekking op California Properties B.V. en de wens van [betrokkene 6], de partner van Mieremet, haar geld terug te krijgen, in totaal 50 miljoen gulden. Mieremet vertelt daarover: “dat vonden de heren erg lastig”. Mieremet vertelt verder in het Telegraaf-artikel dat hij een boekje open kan doen over witwassen en afpersen van topzakenmensen, maar dat hij aan het verklaren daarover wel een aantal voorwaarden wil verbinden. Mieremet geeft aan dat hij met de politie heeft gepraat en dat deze daarover aan het nadenken is.451.
7.4.1.2 Mieremet en politie
Uit het dossier volgt dat Mieremet op 23 augustus 2002, vijf dagen voor het artikel in De Telegraaf, met officier van justitie mr. J. Plooij (hierna: mr. Plooij) en twee opsporingsambtenaren van de regiopolitie Amsterdam een gesprek heeft gevoerd. In dit oriënterend gesprek heeft Mieremet naar voren gebracht verklaringen te willen afleggen over een aantal conflicten en gebeurtenissen in het Amsterdamse criminele milieu. Mieremet zou daarbij anderen en mogelijk ook zichzelf gaan belasten. Aanleiding voor het gesprek was dat Mieremet op enig moment een nieuwe aanslag op zijn leven verwachtte. Mieremet heeft twee voorwaarden aan een verder inhoudelijk gesprek verbonden: geen strafrechtelijke of fiscale problemen voor [betrokkene 6] én in volstrekte veiligheid kunnen verklaren. Mr. Plooij heeft ruim een week na het gesprek aan de raadsman van Mieremet laten weten dat, nog afgezien van de vrijheid van de Belastingdienst, het openbaar ministerie niet op voorhand kon uitsluiten dat [betrokkene 6] voorwerp van strafrechtelijk onderzoek zou worden. Mr. Plooij heeft daarna niets meer van Mieremet vernomen.452.Naar aanleiding van een verzoek van de raadsman van verdachte heeft mr. Plooij nader aangegeven dat Mieremet onder anderen over verdachte (als de rode draad in een aantal onderwereldconflicten en pleger van afpersingen) en Endstra (over de opdrachtgever tot de liquidatie van Endstra en financiële informatie met betrekking tot Endstra) kon en wilde verklaren.453.
7.4.1.3 Gevolgen voor Endstra I: zakelijk vleugellam
Het artikel zoals dat op 28 augustus 2002 in De Telegraaf is verschenen en de publiciteit daarna, heeft ver strekkende gevolgen gehad voor het bedrijf en het zakenleven van Endstra. Zo heeft Endstrain de Achterbankgesprekken verteld dat Mieremet in de krant aangifte (het hof begrijpt: tegen Endstra) heeft gedaan, daarmee doelend op het Telegraaf-artikel.454.Hij heeft ook verteld dat hij het moeilijk heeft met de banken.455.Endstra had bezoek gehad van twee medewerkers van de ABN-AMRO bank die hem kwamen meedelen dat de bank al zijn bankrekeningen wilde opzeggen.456.Zeegers heeft verklaard dat Endstra in de tijd na het Telegraaf-artikel kwetsbaar en aangeslagen was, niet alleen door de publiciteit, die vanaf dat moment vrijwel wekelijks op hem gericht was, maar hij werd ook ernstig in zijn zaken belemmerd doordat banken voorzichtiger werden.457.[betrokkene 54] heeft verklaard dat Endstra eind 2002, begin 2003 enorm in de problemen was gekomen en banken stopten met financieren; er waren mensen die hem stuk wilden maken.458.[betrokkene 59] (hierna ook: [betrokkene 59]), voormalig zakenpartner van Endstra, heeft verklaard in 2002 van Endstra te hebben gehoord dat Endstra’s zakelijke carrière in Nederland voorbij was als gevolg van het artikel in De Telegraaf waarin Endstra werd neergezet als de 'bankier van de onderwereld'.459.[betrokkene 59] heeft in 2002 zakelijk met Endstra gebroken, omdat [betrokkene 59] vond dat Endstra met dubieuze mensen omging. Toen [betrokkene 59] de relatie met Endstra had verbroken, had dat gevolgen voor de kredietwaardigheid van Endstra; zijn mogelijkheden om direct zaken te doen, werden vrijwel afgesneden. [betrokkene 59] heeft verklaard dat Endstra in verband met de afpersingen meer geld uit [bedrijf 5] wilde lenen dan afgesproken. [betrokkene 59] en Endstra hadden samen deze vennootschap, ieder voor de helft. In het familiebedrijf van Endstra zat volgens [betrokkene 59] niet genoeg geld meer. [betrokkene 59] heeft die lening geweigerd. Nadat [betrokkene 59] wordt voorgehouden dat Endstra in het Achterbankgesprek van 7 juli 2003 (het hof begrijpt: het 8e Achterbankgesprek op 1 juli 2003) heeft gezegd dat Endstra drie miljoen wilde, heeft [betrokkene 59] verklaard dat dat best kan en dat het wel past bij het beeld van de situatie in die tijd.460.Verdachte heeft erop gewezen dat Endstra in zijn gesprek met [betrokkene 30] daags na het Telegraaf-artikel heeft gezegd dat hij vreesde dat er beslag zou worden gelegd en dat criminelen hun geld terug wilden.461.Gelet op deze vrees is het niet verwonderlijk dat Endstra in zijn gesprekken met de CIE geen openheid van zaken geeft over criminele investeringen in zijn bedrijf als dat tot gevolg kan hebben dat inderdaad beslag gelegd kan worden door de Belastingdienst of door justitie.
7.4.1.4 Kantoorincident: gedwongen tot betalingen aan [betrokkene 28]
In het dossier bevinden zich aantekeningen, gemaakt door verdachte, die verdachte heeft gegeven aan De Vries. Deze aantekeningen zijn gedateerd op 1 april 2011 en worden in het dossier ook wel het ‘codicil’ genoemd. Aan de hand van deze aantekeningen heeft De Vries met verdachte in april/mei 2011 een telefoongesprek gevoerd. In dit gesprek heeft verdachte verteld over een bijeenkomst op het kantoor van Bram Moszkowicz (hierna ook: Moszkowicz). Verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard: “We hebben op het kantoor van mr. Moszkowicz een gesprek gehad en daar heeft Endstra gezegd dat hij de Ouwe (het hof begrijpt: Hillis) zou betalen. Daar heb ik Dino (het hof begrijpt: Soerel) bij gehaald, zodat hij kon horen dat het goed zat”.462.Ook heeft verdachte verklaard dat Endstra op het kantoor van Moszkowicz heeft gezegd, dat hij het ging regelen via buitenlandse vennootschappen en dat Soerel erbij zat als de oren van Hillis.463.
Verdachte heeft in het opgenomen telefoongesprek met De Vries verteld over de ‘constructie’ die Endstra had bedacht om al die criminelen die bij Endstra om hun geld kwamen vragen, via buitenlandse vennootschappen van [betrokkene 28] te gaan betalen. Dit naar aanleiding van het feit dat Endstra in het nieuws kwam ‘met al die Mieremet verhalen’. Verdachte zegt in zijn gesprek met De Vries dat Hillis geld tegoed had van Endstra en dat Hillis dat geld gewoon wilde hebben. Hillis is daarvoor naar verdachte gekomen en verdachte heeft daar gesprekken over gevoerd en bij die gesprekken is Soerel namens Hillis natuurlijk aanwezig geweest. Zo ook het gesprek op het kantoor van Moszkowicz. Hillis had geen 17 miljoen tegoed. Op de vraag van De Vries hoeveel wel, heeft verdachte geantwoord: 10 miljoen.464.Verdachte heeft in dit telefoongesprek ook verteld dat hij daar (het hof begrijpt: over de ‘constructie’ van Endstra) als eerste met [betrokkene 28] over heeft gesproken.465.Verdachte vermoedt dat het gesprek met [betrokkene 28] vóór het incident op het kantoor van Moszkowicz heeft plaatsgevonden, maar hij weet dat niet zeker.466.Verdachte heeft verder verklaard dat het gesprek op het kantoor van Moszkowicz op een nette manier is gegaan en dat Lydia de Witt (hierna ook: De Witt), de secretaresse van Moszkowicz, juist degene is geweest die heeft verklaard dat er geen bedreiging op het kantoor van Moszkowicz is geweest.467.De bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz zou volgens verdachte op verzoek van Endstra hebben plaatsgevonden.468.Anders dan verdachte heeft verklaard, heeft hij in zijn handgeschreven codicil genoteerd: “WE (het hof begrijpt: Endstra) bedreigd over te goed geld ouwe (het hof begrijpt: Hillis) in mijn (het hof begrijpt: verdachte) bijzijn”. De naam Dino (het hof begrijpt: Soerel) wordt middels een streep met deze tekst verbonden.469.
Ook Endstra heeft in de Achterbankgesprekken over het zogenoemde kantoorincident verklaard. Endstra heeft verteld dat hij was gebeld door zijn advocaat Max Moszkowicz (het hof begrijpt: Moszkowicz) die hem verzocht op kantoor te komen. Toen Endstra daar kwam en de secretaresse van Moszkowicz hem naar zijn werkkamer had gebracht, zat niet Moszkowicz daar, maar zaten Soerel en verdachte achter het bureau. Ook zat Paja in die ruimte samen met andere Joegoslaven. Endstra werd daar met name door Soerel bedreigd en zou weer geld moeten overmaken, zo niet dan werd hij afgeschoten. Deze woorden werden kracht bijgezet door de onbekende Joegoslaaf die Endstra een automatisch vuurwapen in de buik drukte.470.
[betrokkene 55], de partner van Endstra in die tijd, heeft verklaard dat Endstra rond 2002 op het kantoor van Moszkowicz was uitgenodigd. Toen hij terug kwam, zei hij dat die ‘mafkees’ (het hof begrijpt in deze context: verdachte) er was met een paar Joegoslaven en dat Endstra een pistool op zijn hoofd had gehad.471.Maruf Mrzic heeft verklaard dat zijn bijnaam Paja is en dat verdachte een van de mensen is waar hij het meeste mee omgaat en dat hij een goede vriend van hem is al ongeveer twaalf jaar. Mrzic kent Soerel van vroeger uit het uitgaansleven en hij heeft Endstra in 1985 ontmoet met zijn vriend [betrokkene 8] (hierna ook: [betrokkene 8]). Mrzic is wel eens op het kantoor van Moszkowicz geweest. Hij heeft toen niet met Moszkowicz gesproken maar met iemand anders.472.Officier van justitie [Officier van justitie 2] (hierna ook: [Officier van justitie 2]) en inspecteur van politie [politieambtenaar 1] (hierna ook: [politieambtenaar 1]) hebben Moszkowicz in een gesprek op 1 december 2003 meegedeeld dat de CIE had vernomen dat personen door of vanwege Moszkowicz naar zijn kantoor zijn ontboden en daar op ernstige wijze werden bedreigd door onder anderen verdachte en Paja. Moszkowicz gaf hierop direct toe dat een dergelijk incident één maal had plaatsgevonden. Hij zei dat verdachte misbruik van de situatie had gemaakt, via de secretaresse van Moszkowicz X en Y had ontboden en dezen vervolgens had bedreigd.473.De Witt, voormalig secretaresse van Moszkowicz, heeft verklaard dat zij, voor zover zij weet, Paja (het hof begrijpt: Mrzic) één keer op het kantoor van Moszkowicz heeft gezien. Zij kan zich herinneren dat er een ontmoeting is geweest op de kamer van Moszkowicz. Toen De Witt thee kwam brengen, waren in die kamer aanwezig: verdachte, Endstra, Soerel en Paja.474.
Gelet op het contact van Mieremet met justitie, de inhoud van het Telegraaf-artikel, de afgelegde verklaringen, het codicil van verdachte en het opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en De Vries, komt het hof tot de volgende reconstructie van de gebeurtenissen. Mieremet is in 2001 in een geschil met Endstra terecht gekomen over California Properties B.V. waarvan hij middels [betrokkene 6] en The Blues Company mede aandeelhouder was. Dit geschil heeft ertoe geleid dat partijen op enig moment afscheid van elkaar wilden nemen. De aanslag op Mieremet in februari 2002 is door Mieremet uitgelegd als dat Endstra én verdachte niet bereid waren het geschil vreedzaam tot een oplossing te brengen en dat hij het bij Endstra geïnvesteerde geld dus niet terug zou krijgen. Naar aanleiding van die aanslag heeft Mieremet meegewerkt aan het Telegraaf-artikel. In paragraaf 7.4.1.6 zal het hof nader ingaan op de achtergronden en de verdere ontwikkelingen in dit geschil. Hier is van belang om vast te stellen dat het Telegraaf-artikel grote financiële gevolgen heeft gehad voor Endstra. Banken wilden hun relatie met Endstra verbreken en zijn mogelijkheden om zaken te doen, werden vrijwel afgesloten. Endstra vreesde ook beslaglegging door de Belastingdienst.
Naar aanleiding van deze ontstane situatie heeft de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz plaatsgevonden in december 2002. Het hof gaat, op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen en dossierstukken, er vanuit dat Endstra bij die gelegenheid is bedreigd en is gedwongen tot het doen van betalingen aan [betrokkene 28]. Het hof stelt op grond van deze verklaringen vast dat bij die bedreiging een vuurwapen is gebruikt, maar kan zich niet uitspreken over welk soort of type vuurwapen en ook niet op welke wijze dat vuurwapen is gebruikt. Het hof gaat, anders dan Endstra heeft verklaard, ervan uit dat bij de bijeenkomst op het kantoor van Endstra de personen aanwezig waren die De Witt heeft genoemd, te weten: verdachte, Soerel, Paja (het hof begrijpt: Mrzic) en Endstra. Het hof stelt tot slot vast dat Endstra in de Achterbankgesprekken en in hetgeen hij over deze bijeenkomst aan derden heeft verteld, overdrijft voor wat betreft het aantal mensen (Joegoslaven) dat daarbij aanwezig was en wellicht ook over het soort wapen wat daar bij gebruikt zou zijn.
7.4.1.5 Betalingen aan [betrokkene 28]: een vrijwillige constructie van Endstra?
Direct na de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz zijn de betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] op gang gekomen. In totaal heeft Endstra tussen 30 december 2002 en 24 december 2003 tien betalingsopdrachten gegeven voor in totaal € 17.068.165,75.Deze betalingen werden gedaan naar twee buitenlandse rechtspersonen van [betrokkene 28] en naar privérekeningen van [betrokkene 28]. Verdachte is door het hof Amsterdam onherroepelijk veroordeeld voor onder meer de afpersing van Endstra voor deze tien betalingen.475.[betrokkene 28] is door het hof Amsterdam onherroepelijk veroordeeld voor onder meer het witwassen van de tien betalingen door Endstra aan [betrokkene 28].476.
Het hof moet oordelen over het scenario dat verdachte naar voren heeft gebracht, namelijk dat de betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] tot doel hadden via buitenlandse vennootschappen van [betrokkene 28] investeringen terug te betalen die criminelen bij Endstra hadden gedaan. Dit scenario is onverenigbaar met het kantoorincident zoals dat hiervoor is beschreven. Ook problematisch is dat de enige criminele investeerders die verdachte in dit verband noemt Hillis en hijzelf zijn.477.Toch zal het hof het verhaal van verdachte nader onderzoeken.
Verdachte heeft in het telefoongesprek met De Vries uitgelegd wat volgens verdachte de ‘constructie’ van Endstra was. Endstra zou criminele investeerders gaan terugbetalen via buitenlandse vennootschappen van [betrokkene 28]. Verdachte is deze constructie eerst met [betrokkene 28] gaan bespreken en zou daarbij hebben aangegeven dat Endstra [betrokkene 28] ‘met die ouwe (het hof begrijpt: Hillis)’ had geholpen en dat [betrokkene 28] nu Endstra moest helpen. Verdachte zou tegen [betrokkene 28] hebben gezegd dat Endstra ‘wat dingen in het buitenland moet betalen, maar dat wil ie niet van z’n rekening dus jij moet het alleen even ontvangen en je krijgt toch nog geld van hem, dan ken dat in 1 keer verrekend worden’. [betrokkene 28] zou daarop gezegd hebben: “ik neem contact op met Endstra”. En die heeft het toen met Endstra geregeld dat ie ’t ging doen, aldus verdachte die verder nog tegen De Vries heeft gezegd: “[betrokkene 28] heb nooit geweten, dat wil ik er wel bij zeggen, dat er geld naar die ouwe of naar criminelen moest he”.478.
Bij de beoordeling van het scenario van verdachte kan in het midden blijven of [betrokkene 28] nog vorderingen op Endstra had in het kader van hun zakelijke ontvlechting. Verdachte heeft immers gesteld dat de door [betrokkene 28] te ontvangen gelden niet voor [betrokkene 28] waren maar voor criminele investeerders van Endstra. [betrokkene 28] zou door verdachte zijn gevraagd om Endstra te helpen bij het doen van betalingen in het buitenland. De door [betrokkene 28] te ontvangen gelden, waren dus helemaal niet voor [betrokkene 28] bedoeld. Gelet hierop acht het hof de opmerking van verdachte dat [betrokkene 28] de ontvangen gelden kan ‘verrekenen’ dan ook onbegrijpelijk. De vraag of [betrokkene 28] wellicht nog een vordering had op Endstra is in deze zaak tegen verdachte niet van belang. De kernvraag is of Endstra vrijwillig en op eigen initiatief die betalingen is gaan doen volgens deze ‘constructie’ of dat hij tot betalingen is gedwongen en deze bedragen van hem dus zijn afgeperst door onder anderen verdachte.
Dat betekent ook dat het taxatierapport van [taxateur]: Waardevaststelling Kennemerboulevard 486 te IJmuiden479.niet van belang is. De verdediging heeft dat rapport immers ingebracht als onderbouwing voor de stelling dat [betrokkene 28] nog geld van Endstra tegoed had. De voorwaarde waaronder het openbaar ministerie het verzoek tot het horen van [taxateur] heeft gedaan (“indien en voor zover het hof betekenis toekent aan dit taxatierapport”), is dus niet vervuld en er ligt dan ook geen verzoek voor waarop het hof een beslissing moet nemen.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de ontmoeting van verdachte met [betrokkene 28] met verdachte besproken. Ook [betrokkene 28] is als getuige ter terechtzitting hierover bevraagd. Verdachte heeft verklaard dat het gesprek met [betrokkene 28] plaats zou hebben gevonden in het toilet van een hotel in Londen. [betrokkene 28] heeft hierover verklaard dat hij verdachte niet in Londen heeft ontmoet, maar dat hij zich wel een ontmoeting met verdachte kan herinneren in het restaurant Groot-Paardenburg in Ouderkerk. Verdachte heeft het gesprek met [betrokkene 28] in de tijd niet goed kunnen plaatsen. Hij vermoedt dat het vóór de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz is geweest en daarmee vóór december 2002, maar hij weet het niet zeker. [betrokkene 28] heeft als verdachte op 15 juni 2004 verklaard dat hij verdachte voor het laatst heeft gezien ongeveer twee maanden geleden (het hof begrijpt: ongeveer half april 2004) in Groot-Paardenburg in Ouderkerk.480.[betrokkene 28] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het zou kunnen dat de ontmoeting met verdachte in 2002 heeft plaatsgevonden. Op een later moment tijdens diens ondervraging in hoger beroep heeft [betrokkene 28] verklaard dat hij denkt dat de ontmoeting met verdachte in de toiletten eerder in 2003 dan in 2002 heeft plaatsgevonden.481.[betrokkene 28] kan zich van die ontmoeting herinneren dat hij op een wat sullige manier aan verdachte zou hebben gevraagd wat voor werk hij deed. Op de vraag of verdachte hem gevraagd heeft om Endstra te helpen, heeft [betrokkene 28] geantwoord ‘dat aan hem vaak dingen worden gevraagd’.482.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat het gesprek op een nette manier is verlopen en dat hij dat bij wel meer zakenrelaties van Endstra heeft gedaan. Verdachte heeft verder verklaard dat hij snapt dat de benadering in een toilet bedreigend kan zijn. Verdachte heeft aangegeven dat bij Endstra een inval is geweest en dat er andere negatieve publiciteit was. Endstra ging ervan uit dat er beslag op zijn geld kon worden gelegd. Daarom heeft hij zoveel mogelijk geld van zijn rekening gehaald, aldus verdachte. Endstra zou tegen verdachte hebben gezegd dat hij criminelen ging terugbetalen, maar dat is niet gebeurd. Het helpen door [betrokkene 28] moest bestaan uit het ontvangen van geld van Endstra en het doorbetalen aan criminelen door [betrokkene 28] voor Endstra, ‘als een soort lening’. [betrokkene 28] had recht op dat geld van Endstra. Endstra wilde voorafgaand aan het overmaken van het geld aan [betrokkene 28] weten of [betrokkene 28] hem zou helpen. Endstra zou tegen verdachte hebben gezegd dat hij het doorbetaalde geld zou terugstorten aan [betrokkene 28]. Het geld moest via buitenlandse vennootschappen bij criminelen terecht komen, aldus verdachte.483.
Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte bevraagd over de aanleiding voor de door Endstra via verdachte gevraagde wederdienst van [betrokkene 28]; waar had Endstra [betrokkene 28] in het verleden mee geholpen zodat het logisch was dat [betrokkene 28] nu Endstra zou helpen? Verdachte heeft verklaard dat hij doelt op het Ibiza-verhaal met Hillis. Op de vraag waaruit die prestatie van Endstra had bestaan, wat Endstra voor [betrokkene 28] had gedaan, heeft verdachte geantwoord: “Toen het scheef liep, is Hingst naar Endstra toe gegaan en hij zei tegen Endstra dat [betrokkene 28] een probleem met Hillis had. Ik ken Hingst niet. Endstra heeft mij toen gevraagd om de situatie op te lossen. Hingst uitte een bedreiging en Endstra nam die bedreiging serieus. Hillis had 10 miljoen gulden bij Endstra geïnvesteerd.”484.
Ter terechtzitting in hoger beroep is getuige [betrokkene 28] voorgehouden dat verdachte refereert aan een situatie waarin Endstra [betrokkene 28] met ‘die ouwe’ had geholpen. [betrokkene 28] heeft daarop het volgende verklaard: “De hulp van Endstra heeft betrekking op het Ibiza-verhaal. [Betrokkene 61] (hierna: [Betrokkene 61]) was daarbij betrokken. Ik was toen in Amerika. Ik vond de samenwerking met [Betrokkene 60] geen goed idee. Het ging om de ontwikkeling van een discotheek en appartementen. Als we in de discothekenbranche zouden gaan, dan zouden banken ons niet meer serieus nemen. Ik adviseerde [Betrokkene 61] om een brief te schrijven en zich terug te trekken. Als je een grote vastgoedportefeuille hebt, dan is het niet verstandig om in dit soort bedrijven te gaan beleggen.”485.
Het hof gaat er op grond van de hiervoor genoemde verklaringen en dossierstukken vanuit dat verdachte tegen [betrokkene 28] heeft gezegd dat hij bedragen van Endstra in ontvangst moest nemen. Hoewel zowel verdachte als [betrokkene 28] niet meer weten wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden, acht het hof het aannemelijk dat dit gesprek voorafgaand aan de eerste van de tien betalingen door Endstra aan [betrokkene 28] heeft plaatsgevonden. Het hof leidt dat af uit de verklaringen die daarover zijn afgelegd en uit de door verdachte gebruikte bewoording in het gesprek met [betrokkene 28], Zo zou verdachte tegen [betrokkene 28] hebben gezegd: “jij moet het alleen even ontvangen”. Die formulering wijst erop dat het ging om betalingen die nog moesten gaan plaatsvinden. Het hof stelt vast dat noch verdachte noch [betrokkene 28] duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht Endstra [betrokkene 28] behulpzaam is geweest in het zogenoemde Ibiza-verhaal. Het hof stelt verder vast dat de verklaring van [betrokkene 28] geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat [betrokkene 28] met de ontvangen gelden van Endstra als ‘een soort lening’ betalingen voor Endstra in het buitenland zou gaan doen. Deze omstandigheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van wat verdachte over deze constructie heeft verklaard. Het hof acht, gelet op het voorgaande, ook bij nadere beschouwing van het verhaal van verdachte niet aannemelijk geworden dat Endstra een constructie had bedacht waarmee hij investeringen via buitenlandse vennootschappen zou gaan terugbetalen en dat hij de betalingen aan [betrokkene 28] in dat kader heeft gedaan.
7.4.1.6 Betalingen aan [betrokkene 6]/Mieremet: ook van die zijde uitgewrongen
Het eerder besproken geschil tussen [betrokkene 6] en Mieremet enerzijds en Endstra anderzijds heeft mede door hun advocaat [betrokkene 30] geresulteerd in een notariële overeenkomst onder de titel ‘Aandelenoverdracht’, gedateerd 20 november 2002. Uit deze overeenkomst volgt dat The Blues Company 20 aandelen California Properties verkoopt aan [betrokkene 55] (12 aandelen) en [Betrokkene 62] (hierna ook: [Betrokkene 62]) (8 aandelen) voor een totaal bedrag van € 7.940.000,-. Van dit bedrag is op de datum van koop/verkoop reeds € 700.000,- voldaan en is € 718.000,- middels schuldoverneming voldaan. Van het resterende te betalen bedrag van € 6.522.000,- is in totaal € 2.900.000,- voldaan. Na de liquidatie van Endstra is op de derdenrekening van [betrokkene 30] nog in totaal € 352.401,80 voldaan. Uiteindelijk is het bedrag van € 3.269.598,20 niet voldaan. Endstra heeft zich in deze aandelenoverdracht in privé borg gesteld voor de nakoming van alle verplichtingen die voor de koper ([betrokkene 55] en [Betrokkene 62]) uit de overeenkomst voortvloeien.486.
De gedane betalingen volgen uit een overzicht van de derdenrekening van [betrokkene 30] inzake Mieremet en is afkomstig uit het onderzoek Lyceus.487.
De hiervoor genoemde overeenkomst is mede tot stand gekomen door overleg van [betrokkene 30] met Endstra. Van een gesprek tussen beiden op 29 augustus 2002, daags na het verschijnen van het Telegraaf-artikel met het interview met Mieremet, is door verdachte een video- en geluidopname gemaakt. Astrid Holleeder had deze opname voor verdachte in bewaring en heeft deze aan justitie gegeven. Endstra geeft in dit gesprek aan dat de waarde van California Properties B.V. ‘maximaal, puntgaaf helemaal uitgerekt en uitgerekt 35 miljoen’ is en dat hij zich daar hard voor kan maken. Endstra vervolgt dan met de mededeling dat dat dan 17½ miljoen Nederlandse guldens de man is. [betrokkene 30] geeft in reactie hierop aan dat een lening van 1½ miljoen gulden in mindering moet worden gebracht en komt dan uit op 16 miljoen gulden.488.
Zoals uit het Telegraaf-artikel volgt, maken [betrokkene 6] en Mieremet aanspraak op teruggave van een groot bedrag dat zij bij Endstra hadden geïnvesteerd, naast de investering in California Properties B.V. In het gesprek van Endstra met [betrokkene 30] komt ook dat geld ter sprake. Endstra vervolgt namelijk zijn hiervoor genoemde rekensom met de opmerking: “en dan heb je nog een stuk over” en “als het dan wat rustiger is, en hij kan zijn vrouw weer normaal adviseren, ofwel zijn ex-vrouw. Dan zal ik zorgen dat zij met een aan haar gelieerde nette partij, dat ik daar gewoon wat zaken mee doe. Dat we dan op een bedrag komen waar zij tevreden mee is”.489.
Vaststaat dat Endstra niet volledig heeft kunnen voldoen aan het overeengekomen betalingsschema in het kader van de aankoop van de 20 aandelen California Properties B.V. van [betrokkene 6] en Mieremet. [betrokkene 30] heeft in zijn contacten met Endstra aangedrongen op nakoming van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst inzake de aandelenoverdracht. [betrokkene 30] heeft verklaard: “Endstra had namelijk aangegeven dat hij liquiditeitsproblemen had. Gedurende 2003 heb ik Endstra zien veranderen van een strakke zakelijke persoon in (een) labiele persoon, waarvan de angst van (het) gezicht te lezen was. Deze angst kwam voort uit het feit dat hij voor zijn leven vreesde, dat hij werd bedreigd en werd afgeperst. Dit heeft hij mij verteld en daarbij mij verzocht om hem juridisch niet kapot te maken door hem te houden aan de termijnen en tot uitwinning over te gaan. In december 2003 heeft Endstra aan mij een brief overhandigd die in een gesloten envelop zat. Ik moest deze openen en aan de politie overhandigen indien hij zou worden doodgeschoten. Vervolgens hebben in 2004 nog diverse gesprekken met Endstra plaatsgevonden om toch te komen tot betaling van de nog verschuldigde termijnen, rente en bijgekomen kosten. Ik kan me niet herinneren of er in 2004 nog geld betaald is. In januari 2004 is uiteindelijk overgegaan tot het leggen van beslag op een aantal panden van Endstra in privé. Dit waren allemaal panden in IJmuiden en een (1) in Amsterdam. Dit eigendom is vastgesteld via kadastrale recherche. Hierbij wil ik nog opmerken dat reeds in juli 2003 beslag is gelegd op het pand waar zijn ex-vrouw woont in Zandvoort om toch enige druk uit te oefenen. Op al deze panden ligt nog steeds beslag. Er is nog sprake van een schuld van enkele miljoenen, ongeveer 3 miljoen euro. De verwachting is dat het beslag dit bedrag dekt. Het bedrag loopt wel steeds op vanwege de overeengekomen rente van 6%. De verwachting is dat er binnen afzienbare tijd zal worden overgegaan tot uitwinning”.490.
Bij deze ontwikkelingen tussen Endstra enerzijds en Mieremet, [betrokkene 6] en [betrokkene 30] anderzijds is een verklaring van Zeegers nog van belang. Hij heeft verklaard dat Endstra aan hem op 29 april 2004 heeft gevraagd naar de aandelen aan toonder van twee BVI (British Virgin Islands) maatschappijen ([bedrijf 6] en [bedrijf 7]). Zeegers had enkel kopieën bij zich van die aandelen aan toonder, waarop Endstra heeft gezegd ‘dat we het dan daarmee moesten doen’. Op verzoek van Endstra heeft Zeegers een handgeschreven brief voor [betrokkene 30] opgesteld. Er moest volgens Endstra die avond nog een mededeling naar Mieremet. Endstra wilde beslist niet dat die brief op de computer werd gemaakt. De brief had de strekking dat Zeegers als beoogd directeur van de twee BVI maatschappijen moest bevestigen dat Zeegers zo spoedig mogelijk de aandelen, ‘aan uw cliënt in onderpand zou geven’. In antwoord op de vraag van Zeegers wat er aan de hand was, had Endstra gezegd dat Endstra een financiële regeling met Mieremet had getroffen, ten einde uitstel van betaling te verkrijgen voor een vordering van 3 miljoen euro. [betrokkene 30] had namens Mieremet zekerheden bedongen, te weten de verpanding van onder andere deze toonderaandelen en de aandelen Seaport Marina Holding B.V. Zeegers is die avond samen met Endstra naar de woning van [betrokkene 30] in Zuid-Limburg gereden om de brief te bezorgen. In de auto heeft Endstra de situatie verder uitgelegd.491.Zeegers heeft verklaard dat hij tijdens de autorit met Endstra naar Stein (Limburg) Endstra heeft aangesproken over het bezoek van verdachte die middag. Endstra heeft Zeegers toen verteld dat hij een regeling had getroffen met Mieremet en met verdachte. Mieremet zou 3 miljoen krijgen. Zeegers dacht dat Endstra euro's bedoelde; dan zou hij van Mieremet af zijn. Verdachte zou hem 6 maanden uitstel hebben gegeven voor zijn laatste betaling. Zeegers meent zich te herinneren dat het om 6 miljoen gulden ging.492.
Deze verklaringen kunnen worden gelezen in samenhang met de resultaten van onderzoek dat is gedaan naar de mobiele telefoon van Endstra. In deze telefoon zijn verschillende sms-berichten van [betrokkene 30] aangetroffen. Zo schrijft [betrokkene 30] op 20 april 2004 een sms-bericht aan Endstra met de volgende inhoud: “ik heb de opdracht gekregen uiterlijk morgen alles af te handelen volgens afspraak of anders over te gaan tot actie, hoop tijdig van U te vernemen, groet ab”. Uit een sms-bericht van [betrokkene 30] aan Endstra op 22 april 2004 kan worden opgemaakt dat er sprake is van een onderpand ten gunste van Mieremet. [betrokkene 30] schrijft daarover: “Als ik morgen het onderpand echt compleet ontvang en de ondertekende overeenkomst kan ik verder. Als ik niets ontvang krijgt de deurwaarder opdracht tot executie. gr. Ab”. In een sms-bericht van [betrokkene 30] op 27 april 2004 schrijft hij aan Endstra de volgende tekst: “Vandaag zou u mij bellen. Ik heb niets gehoord. Moet ik hieruit concluderen dat ik de opdracht aan de deurwaarder kan geven? gr. [betrokkene 30]”.493.
Het hof stelt vast dat de verklaring van [betrokkene 30] en de verklaring van Zeegers in samenhang met de sms-berichten onderling in overeenstemming zijn. Endstra moest nog 3 miljoen euro aan The Blues Company, dan wel aan [betrokkene 6] en Mieremet betalen, maar was daar niet toe in staat. [betrokkene 30] heeft Endstra kennelijk respijt gegeven maar daarvoor een onderpand bedongen in de vorm van aandelen aan toonder van twee BVI’s. [betrokkene 30] schrijft in zijn sms van 22 april 2004 over het ‘compleet’ ontvangen van het onderpand, waarmee hij kennelijk doelt op de originele aandelen aan toonder.
In verband met de relatie van Mieremet met Endstra heeft de verdediging aandacht gevraagd voor het onderzoek Eelt. Het zaakdossier Eelt bestaat uit de twee onderdelen B01 (witwassen) en B02 (California Properties B.V.) en heeft betrekking op geldstromen, heling en witwassen door onder meer [betrokkene 6]. Het onderzoek is voortgekomen uit het onderzoek Kolbak en na het overlijden van Mieremet in november 2005 voortgezet onder de naam Eelt. Het onderzoek B01 (witwassen) heeft geleid tot de verdenking dat [betrokkene 6] grote geldbedragen heeft ontvangen van Mieremet die vermoedelijk van misdrijf afkomstig zijn en waarmee [betrokkene 6] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.494.Het onderzoek B02 (California Properties B.V.) heeft geleid tot de verdenking dat de gelden die [betrokkene 6] en The Blues Company bij Endstra hebben ingelegd, feitelijk door Mieremet zijn ingelegd en vermoedelijk afkomstig zijn van misdrijf.495.Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet juist is als Endstra in de Achterbankgesprekken zegt dat [betrokkene 6] gewoon met Endstra mee heeft gedaan in California Properties, daar geld mee heeft verdiend en dat het gewoon ‘wit geld’ en ‘officieel’ is. Wel is juist als Endstra vertelt dat [betrokkene 6] hem met advocaten, zij het slechts met één advocaat, in de nek zit.496.
Het hof komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat Mieremet rechtstreeks én via [betrokkene 6] en The Blues Company grote sommen geld heeft geïnvesteerd bij Endstra. Naar aanleiding van een geschil over de aandelen California Properties B.V. en over het bestuur van deze vennootschap heeft [betrokkene 6] en daarmee ook Mieremet de relatie met Endstra willen beëindigen en hebben zij de twintig aandelen in genoemde vennootschap aan Endstra verkocht. Uit het gesprek van Endstra met [betrokkene 30] leidt het hof af dat bij de waardering van de aandelen en daarmee bij de bepaling van de hoogte van de koopprijs van die aandelen, rekening is gehouden met de door Mieremet rechtstreeks bij Endstra geïnvesteerde gelden én de middels [betrokkene 6] en The Blues Company in California Properties B.V. geïnvesteerde gelden. Endstra is bereid gevonden de waarde van de aandelen op een zo hoog mogelijk, maar kennelijk nog te verantwoorden bedrag te bepalen. Voor het restantbedrag moest later nog een oplossing worden gevonden op een rustig moment.
Endstra is echter zijn verplichtingen uit de overeenkomst van Aandelenoverdracht niet volledig nagekomen en heeft ook de betalingstermijnen niet in acht genomen. [betrokkene 30] heeft tot zekerheid van de nakoming van deze overeenkomst beslag laten leggen op onroerend goed van Endstra in privé en heeft Endstra onder (grote) druk gezet om zijn betalingsverplichtingen na te komen. Ook heeft hij in dat kader de verpanding van toonderaandelen bedongen. Mede gelet op de genoemde sms-berichten stond [betrokkene 30] op het punt om het gelegde beslag te gaan uitwinnen en daarmee het door Endstra verschuldigde geld voor zijn cliënten [betrokkene 6] en Mieremet binnen te halen. [betrokkene 30] heeft verklaard dat het beslag dekkend zou zijn voor voldoening van het resterende bedrag.
7.4.1.7 Motief voor Mieremet en/of valse beschuldiging verdachte?
Het hof volgt de verdediging niet dat Mieremet op enig moment ermee klaar geweest kan zijn en een motief had om Endstra om het leven te brengen. Er was immers reëel uitzicht op een verdere en mogelijk algehele voldoening van de financiële verplichtingen van Endstra jegens Mieremet. Ook volgt het hof de verdediging niet in de stelling dat de bevindingen uit onder meer het onderzoek Eelt duidelijk maken dat Endstra zijn eigen belangen heeft gediend door over zichzelf ontlastend en over verdachte belastend te gaan verklaren in de Achterbankgesprekken, en dat hij met Mieremet is gaan samenwerken tegen verdachte. De verdediging heeft betoogd dat Mieremet een belang had dat de naam van Endstra zou worden gezuiverd zodat hij weer zaken kon doen met banken. Het hof volgt de verdediging echter niet in het vermoeden dat dit gestelde gezamenlijke belang ertoe heeft geleid dat Endstra verdachte ten onrechte is gaan beschuldigen in de Achterbankgesprekken. De verdediging heeft voor de onderbouwing van die stelling gewezen op de gedachte die [betrokkene 30] heeft geuit in het opgenomen gesprek met Endstra. Tijdens dit gesprek zegt [betrokkene 30] het volgende:“[betrokkene 30]: Zal u zeggen wat ik op afstand heb gedacht. Op afstand heb ik gedacht: Het zal wel zo zijn dat meneer Endstra afgeperst wordt, maar niet door mevrouw [betrokkene 6]. Ook niet door mijnheer Mieremet. Mijn idee was het kan haast niet anders zijn dan dat ..ntv afgeperst wordt.Endstra: Dat stond in de krant.[betrokkene 30]: Dat krantenverhaal kan ik me best wel voorstellen.”497.Anders dan verdachte, leest het hof in deze interactie niet dat [betrokkene 30] hier het initiatief neemt om verdachte vals te beschuldigen van afpersing met als doel dat de naam van Endstra gezuiverd kon worden en de banken weer met hem zouden willen gaan samenwerken. [betrokkene 30] zegt hier slechts wat hij heeft gedacht, mede op basis van wat hij de dag daarvoor in de krant had gelezen. In dat krantenartikel staat als uitspraak van Mieremet: “Willem Holleeder roept overal dat hij de grootste wil worden. Die man is zo geraffineerd en weet mensen feilloos tegen elkaar uit te spelen. Waarschijnlijk wordt Endstra door hem ook onder druk gezet. Holleeder is er alleen maar op uit om zo veel mogelijk in zijn bezit te krijgen. Omdat hij zelf niets op zijn naam wil hebben, probeert hij alles over te schrijven naar zijn vriendin, die afkomstig is uit een rijke vastgoedfamilie met een goede reputatie. Ik heb eerder laten doorschemeren naar de politie te stappen als ze niet betalen waar mijn vriendin recht op heeft. 'Waag het niet', heeft Holleeder gezegd. 'Dan gebeurt met jou hetzelfde als met Mink K. Die heeft de IRA al achter zich aan.”
Endstra heeft Mieremet verzocht om afstand te nemen van de inhoud van het Telegraaf-artikel. Getuige Van den Heuvel498.heeft verklaard dat Endstra hem dat heeft gevraagd. In het gesprek van Endstra met [betrokkene 30] geeft Endstra aan dat het Telegraaf-artikel hem zeer heeft beschadigd en hij niets meer voor Mieremet kan doen als er beslag wordt gelegd. Endstra formuleert dit als volgt: “maar er is één voorwaarde: Er moet geen beslag op liggen. Als straks alles in beslag genomen wordt door de FIOD, dan kan ik niet meer betalen”.499.Endstra zegt tegen [betrokkene 30] dat het handig zou zijn als Mieremet naar een psychiater zou gaan die zou kunnen verklaren dat Mieremet waanideeën had. Deze uitspraken kunnen inderdaad worden gezien als een poging om ervoor te zorgen dat de reputatie van Endstra zou worden hersteld, zodat de banken zich niet zouden terugtrekken en Mieremet kon worden uitbetaald. Het hof vindt wel aannemelijk geworden dat Endstra en Mieremet in zoverre een gezamenlijk belang hadden; het hof vindt echter niet aannemelijk geworden dat dit gesprek bewijst dat [betrokkene 30] en Endstra samen een valse beschuldiging tegen verdachte hebben bedacht. Dat volgt niet uit dit gesprek. Het hof heeft ook onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor de vaststelling dat Endstra en Mieremet vervolgens hebben afgestemd wat Endstra op de Achterbank tegen de CIE zou gaan zeggen en wat Mieremet tegen de Belgische politie zou gaan zeggen.
7.4.1.8 Gevolgen voor Endstra II: alle liquiditeit weg, fatale termijn Hillis gemist
De betalingen van Endstra aan Mieremet vanaf oktober 2002 en de betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] vanaf december 2002 hebben tot gevolg gehad dat in een periode van twaalf maanden
respectievelijk € 2.900.000,- en € 17.068.165,75 aan liquiditeiten uit het bedrijf van Endstra zijn verdwenen.
Endstra heeft in de Achterbankgesprekken verteld dat hij niet (meer) kan betalen. Zo heeft hij in juli 2003 verteld dat hij een ontmoeting heeft gehad met verdachte en dat verdachte tegen Endstra heeft gezegd dat er snel betaald moest worden. Endstra heeft daarop gezegd dat hij het (het hof begrijpt: het geld) niet heeft. Verdachte had gezegd dat het helemaal fout met hem zou aflopen. Endstra heeft geld willen overmaken maar die overmaking heeft de bank niet uitgevoerd, omdat het geld niet op de bank stond.500.Endstra heeft tevergeefs geprobeerd drie miljoen te lenen van [bedrijf 5]501.[betrokkene 59] heeft verklaard dat dat best kan en dat het wel past bij het beeld van de situatie in die tijd.502.Endstra heeft verklaard dat zijn liquiditeit weg is.503.Endstra had een ontmoeting met Hillis in een park waarbij deze tegen hem gezegd heeft dat Endstra vóór 1 januari (het hof begrijpt: 2004) vijf miljoen euro moest betalen. Endstra zou dan niet vermoord worden.504.[betrokkene 28] heeft verklaard dat Endstra aan hem heeft verteld dat hij aan verschillende mensen geld verschuldigd was en door alle publiciteit niet in staat was te betalen. Endstra had [betrokkene 28] om een lening gevraagd. [betrokkene 28] was daar niet toe bereid. [betrokkene 28] denkt dat Endstra hem eind 2003, begin 2004 om die lening heeft gevraagd.505.Zeegers heeft vanaf half februari 2003 gemerkt dat er vrijwel continu een heel ernstig liquiditeitsprobleem in het concern van Endstra bestond, omdat Endstra bepaalde financiële verplichtingen niet meer kon nakomen.506.Voor Zeegers was het volstrekt duidelijk dat de financiën niet goed waren. Endstra kon niet eens € 1.000 opnemen, hij kon geen nota’s betalen en er moest een pand geveild worden. Op grote schaal werden liquiditeiten aan het bedrijf onttrokken. Zeegers spreekt dan over de laatste negen tot zes maanden van zijn (het hof begrijpt: Endstra’s) leven.507.
In een brief aan [betrokkene 30] van 2 december 2003 schrijft Endstra dat hij begin van de maand € 200.000,- heeft overgemaakt als deelbetaling van de aflossingen die [betrokkene 55] en [Betrokkene 62] aan de cliënt van [betrokkene 30] dienen uit te voeren. Endstra schrijft verder dat er een behoorlijke achterstand is ontstaan in de afgesproken aflossingsverplichting en wijst daarvoor twee redenen aan: ten eerste is het moeilijk voor Endstra om nieuwe financiering te verkrijgen gezien de negatieve artikelen in de media, ten tweede is veel van de liquiditeit van Endstra verdwenen aan oneigenlijke betalingen aan verdachte.508.Uit het overzicht van de derdenrekening van [betrokkene 30] blijkt overigens dat door de kennelijk op het kantooradres van Endstra gevestigde vennootschap [bedrijf 8] op 2 december 2003 inderdaad € 200.000,- is overgemaakt op de derdenrekening van [betrokkene 30].509.Het hof begrijpt deze betaling als dat deze heeft plaatsgevonden in het kader van de hiervoor genoemde Aandelenovereenkomst van 20 november 2002.
De verdediging heeft aangevoerd dat met de grootst mogelijke behoedzaamheid dient te worden omgegaan met de verklaringen die Endstra heeft afgelegd. In dat verband heeft de verdediging onder meer erop gewezen dat Endstra in de Achterbankgesprekken niet gesproken heeft over het aannemen van crimineel geld. Ook heeft Endstra niet verteld dat de aandelentransactie met [betrokkene 6] is voortgekomen uit criminele investeringen van Mieremet. Het hof kan de verdediging hierin volgen. Endstra heeft in de Achterbankgesprekken op een enkele uitzondering na niet gesproken over investeringen in zijn bedrijf door criminelen met zwart geld. Het hof stelt op basis van het onderzoek Eelt vast dat het er inderdaad op lijkt dat ook de investering van Mieremet via [betrokkene 6] en The Blues Company in California Properties, die Endstra in de Achterbankgesprekken duidt als een ‘witte’ transactie, is gedaan met crimineel geld. Het hof merkt overigens voor de volledigheid op dat dit niet in een gerechtelijke procedure is vastgesteld.
Het hof stelt op grond van al het voorgaande vast dat Endstra in een tijdsbestek van twaalf maanden alleen al bijna 20 miljoen euro bancair heeft overgemaakt naar enerzijds [betrokkene 28] en anderzijds Mieremet, en qua liquiditeit binnen zijn bedrijf aan de grond zat. Zo is Endstra er niet in geslaagd om de vijf miljoen euro te betalen waar Hillis eind 2003 onder bedreiging van een fatale termijn (vóór 1 januari niet op 1 januari) om heeft gevraagd. Weliswaar heeft Endstra op 24 december 2003 de laatste van tien betalingsopdrachten naar [betrokkene 28] gegeven, maar slechts voor het bedrag van twee miljoen USD zijnde omgerekend ongeveer € 1.580.373, 37.
7.4.2
Verklaringen over doodsbedreiging
Het hof zal, zoals eerder aangegeven, met het oog op de beoordeling van de tenlastelegging onderzoek doen naar de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van Endstra, de verklaringen van getuigen uit zijn omgeving en ook de nieuw ingebrachte verklaringen van de getuigen uit de omgeving van verdachte, te weten de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog. Daarbij zal gekeken worden naar de samenhang met de betalingen aan [betrokkene 28] en zal ook weer beoordeeld worden of de bevindingen passen in het door verdachte geschetste scenario dat Endstra een ’constructie’ had bedacht bestaande uit het doen van terugbetalingen aan criminelen via buitenlandse vennootschappen van [betrokkene 28].
Achterbankgesprekken
Al in het eerste Achterbankgesprek op 20 maart 2003, nadat Endstra inmiddels vier aanzienlijke betalingen aan [betrokkene 28] heeft gedaan, spreekt hij over een groepering rond verdachte waartoe hij Soerel, Hillis en Paja (het hof begrijpt: Mrzic) rekent. Deze groepering houdt zich bezig met afpersingen. Endstra vertelt dat hij langzaam terecht is gekomen in een situatie waarvan hij zelf de overtuiging heeft dat als hij niet meer betaalt of kan betalen, hij zal worden geliquideerd in opdracht van deze groepering. Endstra is angstig omdat hij telkens voorafgaand aan liquidaties door Holleeder persoonlijk daarover wordt ingelicht. Holleeder pakt Endstra dan bij zijn oor en fluistert: “ken jij die en die? blijf dan maar even uit zijn buurt!”. In die gevallen werd de desbetreffende persoon binnen twee weken geliquideerd. Endstra vertelt in dit Achterbankgesprek ook over de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz waar hij door Soerel is bedreigd en geld moest overmaken omdat hij anders zou worden afgeschoten. Endstra is angstig voor het uitlekken van zijn gesprek met de CIE omdat dat zijn dood zal betekenen.510.In het tweede Achterbankgesprek vertelt Endstra dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat verdachte [betrokkene 59] ging doodschieten als Endstra niet zou betalen en dat hij [Betrokkene 63] zou neerknallen. Endstra vertelt dat hij betaalt omdat hij geen andere oplossing weet. Volgens Endstra zou verdachte op een gegeven moment bang zijn dat Endstra verdachte zou vermoorden. Endstra herhaalt dat, als ze weten dat hij met de CIE sprak, zij hem doodschieten.511.In het vierde Achterbankgesprek heeft Endstra verteld dat hij in de nacht visite heeft gehad van verdachte. Endstra moet betalen en als hij dat niet zou doen, dan wist Endstra wel wat er zou gebeuren. Verdachte en Soerel noemen dat ‘een beetje onder druk houden’. Endstra vertelt dat ze een bedrag hebben vastgesteld en dat, als hij dat zou betalen, hij er dan vanaf is. Endstra moet voor 1 mei betalen. Endstra vertelt dat sprake is van een afpersing voor miljoenen, dat dat op papier staat, dat hij dat kan aangeven maar dat ze hem dan vermoorden.512.In het vijfde Achterbankgesprek vertelt Endstra erover dat hij niet mag zeggen dat hij afgeperst wordt, want anders wordt hij vermoord. Hij vertelt dat verdachte schermt met Soerel en dat ze opscheppen met iedereen die ze vermoord hebben. Endstra vertelt over zijn eigen kwetsbaarheid: hij gaat weliswaar met zijn auto, maar hij stapt soms voor zijn kantoor uit. Endstra zinspeelt ook op het doden van verdachte en vraagt zich daarbij af wat zijn straf zal zijn. Endstra herhaalt ook dat het zijn dood betekent als bekend wordt dat hij praat met de politie. Verdachte zegt steeds tegen Endstra: “je wil toch niet dood ?”513.Endstra vertelt in het zesde Achterbankgesprek dat hij al een heel stuk heeft betaald en dat hij daardoor nog leeft. Aan de andere kant realiseert Endstra zich dat hoe meer hij betaalt, hij toch een gevaar blijft en als hij alles betaald heeft hij de enige is die hen nog wat kan maken.514.In het zevende Achterbankgesprek vertelt Endstra dat hij weer enige malen is bedreigd met de dood en dat verdachte geld wil. Ook heeft verdachte tegen Endstra gezegd dat Endstra niet meer hoeft te betalen, dat het over is en verdachte hem gewaarschuwd heeft, maar dat het nu over is. Vervolgens moest Endstra toch nog betalen. Endstra wil nog niet vertellen hoe de betalingen lopen want als dat bekend wordt dan ligt hij morgen op de grond. Endstra vertelt ook dat Soerel er een keer bij was en dat Soerel tegen Endstra heeft gezegd dat Endstra niet meer hoefde te betalen en dat het over is. Opnieuw vertelt Endstra dat hij niet meer leeft als bekend wordt dat hij met de politie praat, dat hij dan de morgen niet meer haalt. Endstra herhaalt ook dat Soerel hem heeft bedreigd op het kantoor van Moszkowicz. Tot slot vertelt Endstra dat, mochten ze hem doodschieten, hij alles heeft opgeschreven en dat dit bij een notaris ligt.515.In het achtste Achterbankgesprek op 1 juli 2003 vertelt Endstra dat hij verdachte weer heeft gesproken en dat die tegen hem heeft gezegd dat er snel betaald moet worden. Endstra heeft daarop tegen verdachte gezegd dat hij het geld niet heeft waarop verdachte gezegd heeft: “het gaat helemaal fout, het is afgelopen met je, je hoeft niks meer te betalen”. Endstra heeft ook verteld dat verdachte tegen Endstra heeft gezegd dat Endstra voor het einde van de week moet betalen en anders hoeft het niet meer. Verdachte kan Endstra dan niet meer beschermen: Endstra wordt dan doodgeschoten. Endstra vertelt dan: “dat zegt ie ook nog wel eens weet je wel (het hof begrijpt: dat verdachte tegenover Endstra de suggestie wekt dat hij hem tegen Soerel en Hillis beschermt), en af en toe is ie boos, schiet ie uit zijn rol en dan doet ie het zelf”. Endstra herhaalt wederom dat praten met de politie voor hem levensgevaarlijk is.516.
In het negende Achterbankgesprek herhaalt Endstra dat hij een stuk bij een notaris heeft liggen voor als hij doodgeschoten wordt. Ook vertelt hij dat hij niet in de tuin kan gaan zitten uit angst dat straks een gek in de bosjes zit.517.In het tiende Achterbankgesprek op 27 augustus 2003 vertelt Endstra dat verdachte Endstra heeft bedreigd door te verwijzen naar de moord op [Betrokkene 64] (het hof begrijpt: op 17 augustus 2003). Verdachte heeft tegen Endstra gezegd: “straks ligt ie met een kaartje in de vrieskast aan zijn teen en als jij daar ook niet wilt belanden want ik moet nog een stukje betalen”. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd: “Nou, hij zegt, die ouwe (het hof begrijpt hier en hierna: Hillis) die eh... als je dus niet dat restje betaalt dan eh... die ouwe die vermoordt je binnen twee tellen. Hij zegt: dat is nu die ouwe. Weetje wel die eh... Ja. Binnen twee tellen word je omgelegd. Hij zegt, want dan hoef je, je neemt de boel in de maling. Dat eh... je bent rijk zat en eh... En eh. had je maar moeten betalen al. Kijk, straks lig je ook met een kaartje aan je teen in de vrieskast”. Endstra vertelt dat hij denkt dat als verdachte Endstra ziet rondrijden (het hof begrijpt: met de CIE) dat verdachte hem meteen laat opruimen. Endstra vertelt dat hij nog miljoenen euro’s moet betalen binnen twee weken, dat ze dat nog willen hebben en dan is het klaar, maar dat hij dat niet kan betalen ten eerste omdat daar een titel voor moet zijn en ten tweede omdat hij het geld echt niet heeft. Endstra heeft ook verteld dat als hij de verrader is (het hof begrijpt: met de politie praat) dan gaat hij er gewoon aan.518.In het elfde Achterbankgesprek vertelt Endstra dat Hillis de laatste tijd weer naar voren wordt geschoven als de baas van de groepering. Verdachte heeft tegen Endstra gezegd: “dat zal die ouwe niet leuk vinden dat je niet meer betaalt” en “weet je dat ik Dino niet eens durf te zeggen dat je dat laatste beetje nog niet betaald hebt”.
Ook heeft Endstra verteld dat hij met de president van de Hells Angels heeft gesproken. In dat gesprek heeft Willem (het hof begrijpt: Van Boxtel) aangegeven te weten dat Endstra werd afgeperst. Ook vertelt Endstra dat uit zijn woning in IJmuiden een dossier is gestolen dat hij had aangelegd met betrekking tot de praktijken van verdachte en diens clan. Endstra vertelt dat er niets in stond over de gesprekken die hij met de CIE voert, maar dat hij wel aantekeningen maakte zoals ‘gesprek gehad met de drie heren met betrekking tot de hypotheek’. Endstra verdenkt verdachte van die diefstal.519.In het twaalfde Achterbankgesprek herhaalt Endstra dat als hij overhoop geschoten wordt er bij een notaris een heel dossier ligt hoe zijn financiële situatie in elkaar zit. Endstra vertelt dat verdachte aan hem heeft gevraagd wie die ‘drie heren’ waren en dat verdachte tegen Endstra heeft gezegd: “je praat met de politie”. Ook heeft verdachte tegen Endstra gezegd: “jij wil mij laten vermoorden”. Endstra heeft daarop tegen verdachte gezegd dat verdachte hem dan de hand kan geven omdat Endstra heeft gehoord dat verdachte Endstra wil laten vermoorden.520.
In het dertiende Achterbankgesprek vertelt Endstra dat een of twee dagen na het laatste gesprek (het hof begrijpt: 12 of 13 november 2003) verdachte bij zijn kantoor heeft aangebeld met zijn helm op. Endstra moest even naar het park komen naast zijn huis (het hof begrijpt: het Beatrixpark). Endstra is daar heen gegaan en heeft daar Hillis ontmoet die een ijsmuts op had. Hillis heeft tegen Endstra gezegd dat Endstra vijf miljoen euro moet betalen en dat Endstra daarvoor tot één januari de tijd heeft, dus tot één januari, dus niet meer op één januari. Hillis heeft verder gezegd dat hij dan kan garanderen dat Endstra er vanaf is en dan gebeurt er verder niets. Endstra vertelt dat verdachte van de week weer langskwam op kantoor en dat hij met zijn eigen auto was. Endstra moest weer naar het park naast zijn huis komen. Toen Endstra daar kwam heeft verdachte tegen Endstra gezegd: “Je moet er toch wel rekening mee houden. Je hebt het geld toch wel klaar staan want anders ga je der an.” Endstra vertelt dat hij van iemand anders heeft gehoord dat Soerel heeft gezegd: “nou van mijn hoeft die niet meer te betalen”. Endstra vertelt verder dat hij bang is dat ze zijn kinderen en zijn familie wat aandoen, dat daar ook al mee is gedreigd en dat het niet alleen om hemzelf gaat. Endstra vertelt dat verdachte net doet of het Soerel en Hillis zijn en dat verdachte dan half laat vallen: “dat die dat zelf (ntv), dat geeft die dan één keer toe en de andere keer doet die weer net of die me helpt”.521.In het veertiende Achterbankgesprek vertelt Endstra dat hij nog steeds vijf miljoen moet betalen vóór 1 januari 2004 maar dat hij nog niet weet wat hij gaat doen.522.In het vijftiende en tevens laatste Achterbankgesprek vertelt Endstra dat hij nog leeft, dat hij niet denkt dat hij van alles af is want hij vertrouwt ze voor geen cent. Ook vertelt hij dat hij een klein bedrag niet heeft kunnen betalen.523.
Uit de Achterbankgesprekken volgt dat met name verdachte maar ook Soerel en Hillis bij Endstra hebben aandrongen op het doen van betalingen. Bij dit aandringen is vaak gedreigd met het doden van Endstra als hij niet of niet tijdig betaalt. Bij aanvang is het Soerel die van Endstra geld heeft geëist. Dit is gebeurd tijdens de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz in december 2002. Deze weergave van de gebeurtenissen door Endstra past bij andere dossierstukken en verklaringen die anderen hebben afgelegd. Zoals hiervoor al uiteen is gezet, wordt deze bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz ondersteund door meerdere verklaringen en dossierstukken. Nog diezelfde maand vindt de eerste betaling door Endstra aan [betrokkene 28] plaats. Na de negende betaling door Endstra in juli 2003 is steeds weer opnieuw bij Endstra aangedrongen op het doen van betalingen. Endstra heeft tegenover de CIE verklaard dat hij het geld niet heeft. In november 2003 is het Hillis die van Endstra een betaling van vijf miljoen euro eist en zegt dat Endstra niet wordt doodgeschoten als hij betaalt. Ook verdachte zelf heeft hierover in zijn codicil een aantekening gemaakt. Uit wat hiervoor is vastgesteld, volgt ook dat Endstra niet bij machte is geweest om die vijf miljoen euro te betalen maar slechts een deel daarvan: iets meer dan anderhalf miljoen euro. Deze tiende betaling is tevens de laatste betaling van Endstra naar [betrokkene 28].
Het hof stelt vast dat zowel verdachte als Soerel tegen Endstra hebben gezegd dat hij niet meer mocht betalen en ziet de bedreiging van Hillis in het park in dezelfde context. Deze verklaringen van Endstra staan niet op zichzelf. Ook Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij van verdachte heeft gehoord dat Hillis dit tegen Endstra heeft gezegd. Het hof merkt overigens op dat Astrid Holleeder niet heeft verklaard dat zowel verdachte als Soerel dit tegen Endstra hebben gezegd. Dat is een aanwijzing dat Astrid Holleeder niet de Achterbankgesprekken napraat zoals de verdediging heeft gesteld. De verklaringen van Endstra worden ook ondersteund door verklaringen van personen uit zijn omgeving, die hierna nog zullen worden besproken.
Het hof stelt verder vast dat de Achterbankgesprekken op geen enkele wijze een aanknopingspunt bevatten voor het door verdachte geschetste scenario dat Endstra een ‘constructie’ had bedacht om vrijwillig criminelen terug te gaan betalen via buitenlandse bankrekeningen van [betrokkene 28]. Het hof stelt op grond van de Achterbankgesprekken ook vast dat verdachte met Endstra steeds contact heeft over het doen van betalingen en daarbij de valse indruk probeert te wekken Endstra te willen helpen tegen Soerel en Hillis maar, zoals Endstra vertelt, af en toe uit zijn rol valt.
Verklaringen omgeving Endstra
De verklaringen van Endstra worden ook ondersteund door verklaringen van personen uit zijn omgeving.
Zeegers heeft verklaard dat Endstra tegen hem in 2003 heeft gezegd: “Onthoud goed dat als ik vermoord word dan heeft Holleeder dat gedaan”. Zeegers heeft verklaard dat Endstra dit meermalen tegen hem heeft gezegd. Ook heeft Zeegers verklaard dat Endstra hem wel eens heeft verteld hoe verdachte zijn bedreigingen deed. Verdachte bedreigde Endstra nooit direct maar zei dan tegen Endstra ‘dit wordt je laatste kerst’. Verdachte had ook tegen Endstra gezegd dat hij nog een week mocht leven om aan geld te komen. Half december 2003 heeft Endstra aan Zeegers verteld dat Endstra begin januari 2004 zou worden doodgeschoten.524.In het voorjaar van 2003 heeft Zeegers veel met Endstra gesproken over hoe de bedreigingen plaatsvonden. Endstra voelde het zo dat zijn familie ook werd bedreigd door verdachte en de zijnen. Op de vraag van Zeegers hoe Endstra dacht dat het zou aflopen heeft Endstra geantwoord dat hij dat niet wist, dat hij dacht dat hij moest betalen en dood zou gaan. Endstra hoopte op een gegeven moment dat het afgelopen zou zijn. Endstra had het in die gesprekken altijd over verdachte.525.Zeegers heeft verklaard dat hij begin maart (het hof begrijpt: 2004) de indruk had dat Endstra weer afgeperst was. Endstra had het weer over een gesprek dat hij had gehad en gebaarde dat het met ‘de neus’ (het hof begrijpt: verdachte) was geweest. Zeegers had het gevoel dat het zou gaan aflopen met de dood van Endstra of de dood van verdachte. Endstra heeft in die tijd meer dan eens ter geruststelling aan Zeegers verteld dat er aan gewerkt werd. Endstra heeft Zeegers in maart of april (het hof begrijpt: 2004), in elk geval vóór 18 april, ook eens gezegd dat ‘die jongens op die motoren’ voor hem bezig waren.526.Endstra heeft tegen Zeegers gezegd dat die keer bij Moszkowicz (het hof begrijpt: het kantoorincident december 2002), toen ze hem met de dood bedreigden, hij daar even helemaal kapot van was.527.Zeegers kan zich herinneren dat Endstra twee dagen vóór zijn dood op zaterdag 15 mei 2004 deze gebeurtenis op het kantoor van Moszkowicz noemde als een van de meest schokkende voorvallen die hem was overkomen.528.In het tweede kwartaal van 2003 heeft Zeegers van Endstra gehoord dat Endstra gesprekken is gaan voeren met de CIE. Hij zei dat [politieambtenaar 1] alleen maar wilde dat hij aangifte deed. Endstra heeft tegen Zeegers gezegd dat hij ervan overtuigd was dat hij dan binnen de kortste keren dood zou zijn.529.
De zus van Endstra, [betrokkene 54], heeft verklaard dat zij uit de familiezaak Convoy wilde stappen en dat zij daar met Endstra over heeft gesproken. Zij wilde zekerheid en daarmee geld uit Convoy. Endstra heeft haar verteld dat hij werd afgeperst door verdachte, dat hij wel moet betalen en dat ze hem anders zouden doodschieten. Endstra heeft haar verder verteld dat het allemaal veel te gecompliceerd is, dat ze een vies spelletje spelen, dat hij klem zit en er niet meer uit kan. Ook tegen [betrokkene 54] heeft Endstra verteld dat hij bij een notaris alles heeft opgeschreven en dat hij alles bijhoudt: “als er wat met me gebeurt dan hangen ze allemaal”.530.Endstra heeft tegen [betrokkene 54] verteld dat ze hem bedreigden en dat ze hem wilden vermoorden.531.[betrokkene 54] heeft verklaard dat zij anderhalf jaar voor de dood van Endstra alleen van verdachte als afperser heeft gehoord. Later kwam Mieremet erbij.532.[betrokkene 54] heeft verklaard dat Endstra verschillende keren tegen haar had gezegd: “als mij wat gebeurt, dan is hij (het hof begrijpt: verdachte) het”. Zij merkt daarbij op dat als het om je leven gaat, zet je iemand geen hak.533.
Ook [betrokkene 11], een broer van Endstra, heeft verklaard dat Endstra tegen hem heeft gezegd dat het contact tussen verdachte en Endstra in de laatste jaren zwaar is omgeslagen, dat Endstra een enorme druk voelde en dat Endstra tegen [betrokkene 11] heeft gezegd: “als mij wat gebeurt dan weet je nu ook wel wie het gedaan heeft”.534.[betrokkene 11] heeft verklaard dat Endstra moest betalen, omdat hij toezeggingen had gedaan en die moest hij gewoon nakomen en als hij die niet nakwam dan werd hij geliquideerd. Dan was het gewoon over met hem. En er moesten flinke sommen betaald worden om hem zeg maar in leven te houden.535.[betrokkene 11] heeft verklaard dat Endstra de laatste maanden (het hof begrijpt: van zijn leven) echt wanhopig was vanwege een afpersing met een doodsbedreiging. Endstra was volgens [betrokkene 11] als de dood voor die man (het hof begrijpt: verdachte) en heeft altijd gezegd: ‘als mij wat gebeurt heeft hij het gedaan’.536.
Kort na de moord op Endstra heeft [betrokkene 55], de vriendin van Endstra, verklaard dat zij weet dat Endstra zich bedreigd voelde. [betrokkene 55] wilde op dat moment niet zeggen wie de bedreigingen heeft geuit, omdat dit haar leven in gevaar kon brengen.537.Later heeft [betrokkene 55] verklaard dat Endstra haar twee à drie jaar geleden heeft verteld dat hij zich heel erg bedreigd voelde. Endstra heeft geld moeten betalen voor zijn leven. [betrokkene 55] heeft verklaard te weten dat Endstra aan verdachte moest betalen. [betrokkene 55] heeft verklaard over een bezoek van verdachte bij Endstra en haar thuis een jaar geleden (het hof begrijpt: medio 2003). Het was na het verhaal van het bankje (het hof begrijpt: na de publicatie van de foto van Endstra en verdachte zittend op een bankje in november 2002). Verdachte kwam toen zeer bedreigend over. Zes maanden later heeft [betrokkene 55] verdachte aangesproken op het gegeven dat Endstra gestrest is en dat zij wilde weten waarom dat was. Verdachte heeft toen tegen [betrokkene 55] gezegd dat hij Endstra beschermde en dat Endstra wel naar hem moet luisteren.538.Ook tegen [betrokkene 55] heeft Endstra weleens verteld dat als hij op de grond zou liggen verdachte er achter zou zitten.539.[betrokkene 55] heeft verklaard dat Endstra aan haar heeft verteld dat hij door verdachte werd afgeperst en dat uit Convoy gewoon geld is weggesluisd op een of andere manier met vreemde BV’s.540.
[Betrokkene 64]is een vriendin van Endstra in de laatste fase van zijn leven. Tegen haar heeft Endstra verklaard dat hij bedreigd was door verdachte. [Betrokkene 64]heeft verklaard dat Endstra tegen haar heeft verteld dat verdachte ook weet waar zijn familie woont en dat zijn familie bij hem voor ging en dat hij dus meewerkte en geld heeft betaald. Endstra heeft [Betrokkene 64]verteld dat hij niet zo gauw meer geloofde in een oplossing, maar als hij dood zou gaan, wat hij wel verwachtte, dat er dan bij twee notarissen enveloppen lagen over alle financiële transacties die nodig waren geweest om geld naar verdachte te krijgen.541.Endstra heeft aan [Betrokkene 64]verteld dat hij miljoenen aan verdachte had betaald en wat de bedreigingen betreft heeft Endstra geen andere naam genoemd dan die van verdachte. Endstra had niet het idee dat hij er nog uit zou komen.542.
[Betrokkene 65], een bouwvakker werkzaam voor Houtman, heeft verklaard dat twee dagen voor de dood van Endstra verdachte tegen Houtman heeft gezegd: “blijf bij Endstra uit de buurt want die gaat om”. [Betrokkene 65] heeft verklaard dat met ‘omgaan’ wordt bedoeld dat iemand wordt vermoord.543.
Het hof moet vaststellen dat Endstra tegen meerdere personen heeft verteld over de druk die op hem werd uitgeoefend, over zijn financiële problemen en over zijn angst dat hij door verdachte zou worden vermoord. Deze personen hebben niet alleen verteld over wat zij van Endstra hebben gehoord, maar ook hoe zij Endstra hebben beleefd. Zij vertellen allen dat Endstra hen heeft toevertrouwd dat hij door verdachte en anderen werd afgeperst. Geen van hen heeft verklaard dat Endstra in werkelijkheid vooral problemen had met Mieremet en dat hij onder de druk van Mieremet verdachte vals moest beschuldigen. Ook spreekt geen van hen over een constructie van Endstra waarmee hij via [betrokkene 28] betalingen kon doen aan personen die investeringen hadden gedaan.
Codicil en brief
Oud-notaris A.P. [notaris 1] (hierna ook: [notaris 1]) heeft op 18 mei 2004 op zijn initiatief aan de CIE een envelop overhandigd met daarin onder meer een verklaring die Endstra op10 april 2003 mondeling tegenover [notaris 1] heeft afgelegd. [notaris 1] heeft deze verklaring uitgeschreven.544.[notaris 1] heeft verklaard dat Endstra zonder afspraak zijn kantoor was binnengelopen en heeft verteld dat hij zich onheus bejegend heeft gevoeld bij [advocatenkantoor] Advocaten en dat hij daar een verklaring over wilde afleggen. [notaris 1] vond dat Endstra gespannen was en merkte dat Endstra zijn verhaal wilde vertellen.545.Endstra was zeer geëmotioneerd en hoogst ongelukkig met de dingen die hem waren overkomen.546.In de verklaring die Endstra bij notaris [notaris 1] heeft afgelegd, heeft hij onder meer verklaard dat hij diezelfde dag, 10 april 2003, aan [politieambtenaar 1], hoofd CID in Amsterdam, heeft verteld dat verdachte en Soerel achter de afpersing zaten. Ook heeft Endstra verklaard dat de vordering van [bedrijf 9] te Panama van € 3.857.000,- waarover bij [advocatenkantoor] was gesproken, geen rechtsgrond heeft, dat hij zich zal inspannen desondanks de bedragen te betalen onder dreiging van zijn liquidatie. Endstra heeft aan zijn verklaring het verzoek verbonden dat mocht Endstra toch worden geliquideerd, [notaris 1] deze verklaring aan de politie zou overhandigen.547.
Advocaat [betrokkene 30] heeft na de dood van Endstra een brief van Endstra aan [betrokkene 30] ter beschikking gesteld aan de politie en daaromtrent het volgende verklaard. In december 2003 heeft Endstra aan [betrokkene 30] een brief overhandigd die in een gesloten envelop zat. Indien Endstra zou worden doodgeschoten, moest [betrokkene 30] deze openen en aan de politie overhandigen. [betrokkene 30] heeft verder nog verklaard dat hij in juli 2003 beslag heeft gelegd op het pand waar de ex-vrouw van Endstra in woont in Zandvoort en dat hij in januari 2004 beslag heeft gelegd op een aantal panden van Endstra in privé. Dit waren panden in IJmuiden en een pand in Amsterdam.548.In de brief van Endstra aan [betrokkene 30], gedateerd 2 december 2003, schrijft Endstra onder meer: “Meermalen zijn wij met de dood bedreigd indien wij niet betaalden. Ook is medegedeeld dat wij niet aan uw cliënt mochten betalen; dit zou tot gevolg hebben dat ondergetekende dan wel familie van mij zou worden “opgeruimd”, geliquideerd. De bedreigingen houden aan en maken het mij en mijn familie moeilijk om op een normale manier verder te leven.”549.
Het hof ziet in deze verklaring van [notaris 1] en de brief van Endstra aan [betrokkene 30] een sterke aanwijzing dat Endstra in de Achterbankgesprekken en tegenover personen in zijn omgeving de waarheid heeft verklaard over de afpersingen door verdachte en Soerel. [notaris 1] mocht deze verklaring pas openbaar maken als Endstra geliquideerd zou worden. [betrokkene 30] mocht de brief pas openen als Endstra geliquideerd zou zijn. Het hof acht uiterst onwaarschijnlijk dat Endstra ervoor zou hebben gekozen om na een liquidatie verklaringen openbaar te laten maken waarin hij beschuldigingen uitte aan het adres van verdachte terwijl hij wist dat die niet waar waren. Er stond Endstra niets in de weg om na zijn dood de waarheid te vertellen. Die waarheid was kennelijk niet dat hij door Mieremet werd afgeperst en dat hij om die reden verdachte vals beschuldigd had.In dit verband is overigens nog van belang dat verdachte stelt dat [betrokkene 30] met Endstra het initiatief heeft genomen om verdachte vals te gaan beschuldigen van afpersing. Onder die omstandigheden had het voor Endstra geen zin gehad om in zijn geschil met [betrokkene 30] over de betalingsregeling op 2 december 2003 een brief te schrijven met als verontschuldiging dat hij door verdachte werd afgeperst.
7.4.3
Tussenconclusie: geen vrijwillige constructie maar afpersing door verdachte c.s.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat Endstra van december 2002 tot begin 2004 omvangrijke betalingen aan [betrokkene 28] heeft gedaan. Gelet op de verklaringen van Endstra en de getuigen in zijn omgeving gaat het hof ervan uit dat Endstra door verdachte, Soerel en Hillis gedwongen is tot het doen van deze betalingen en dat daarbij is gedreigd met de dood van Endstra. In zowel de Achterbankgesprekken, als de verklaringen van getuigen uit de omgeving van Endstra, als ook in de verklaringen van notaris [notaris 1] en advocaat [betrokkene 30] en de door hen overgelegde documenten ziet het hof geen enkel aanknopingspunt dat er andere criminelen zijn geweest die in deze periode geld bij Endstra hebben opgeëist onder dreiging met geweld. Het hof ziet geen reden voor Endstra, mocht dit anders zijn, om daar niet over te verklaren. Of Endstra in het kader van de ontvlechting nog geld verschuldigd was aan [betrokkene 28] kan, zoals het hof eerder heeft overwogen, in het midden blijven. De betalingen door Endstra hebben immers volgens de verklaring van verdachte zelf, plaatsgevonden binnen een ‘constructie’ waarin via buitenlandse vennootschappen geld zou worden teruggegeven aan criminelen. Verdachte heeft hierbij gewezen op Hillis die langs die route geld van Endstra zou krijgen, maar ook op zichzelf. Verdachte heeft verklaard dat het Endstra is geweest die deze constructie heeft bedacht en voorgesteld. Het hof stelt echter vast dat voor deze stellingname in de Achterbankgesprekken en de overige getuigenverklaringen geen enkel aanknopingspunt is te vinden. De verklaringen van Endstra en de getuigen uit zijn omgeving geven blijk van een langslepend traject van afpersing door onder anderen verdachte en passen niet bij vrijwillige terugbetalingen van Endstra aan criminele investeerders via rekeningen van [betrokkene 28]. Het hof is dan ook van oordeel dat de betalingen van Endstra hebben plaatsgevonden in een afpersingsconstructie van verdachte, Soerel en Hillis, waarbij Endstra is gezegd dat hij zou worden vermoord als hij niet zou betalen. Het hof acht ook niet aannemelijk dat Endstra bij [notaris 1] in strijd met de waarheid een codicil heeft neergelegd, waarin hij spreekt over onverschuldigde betalingen onder doodsdreiging en waarbij hij de instructie heeft gegeven om dit codicil bij zijn liquidatie ter kennis te brengen van justitie. Het hof acht evenmin aannemelijk dat Endstra aan [betrokkene 30] een brief schrijft met de instructie deze bij zijn liquidatie aan justitie te overhandigen waarvan de inhoud onjuist zou zijn. Het hof acht tot slot ook niet aannemelijk dat Endstra tegenover zijn omgeving gedurende een lange tijd ten onrechte verdachte aanwijst als zijn afperser die hem met de dood bedreigt. Indien verdachte onschuldig zou zijn en de afpersingen en doodsbedreigingen door anderen zouden zijn gedaan, had Endstra daarover kunnen verklaren, ook tegenover de CIE.
De betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] zijn kort na de bijeenkomst op het kantoor van Moszkowicz gestart. Verdachte heeft daarover in zijn codicil aangetekend dat Soerel bij die gelegenheid Endstra heeft bedreigd tot het gaan doen van betalingen. Ook heeft verdachte aangetekend dat Hillis in het park bij Endstra heeft aangedrongen op betaling van vijf miljoen euro. Verdachte heeft bij die aantekening verwezen naar de Achterbankgesprekken.
7.4.4
Vernietiging administratie Endstra
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in zijn verdediging is geschaad doordat de administratie van Endstra is vernietigd. Het hof oordeelt daarover als volgt. Voorop staat dat het ongelukkig is dat die administratie niet meer beschikbaar is. Het openbaar ministerie heeft uitgelegd dat tot vernietiging is overgegaan, omdat zich in die administratie veel geheimhouders-stukken bevonden. Door het openbaar ministerie is in deze zaak nog geprobeerd (delen van) die administratie terug te vinden. De inspanningen van het openbaar ministerie ten spijt is dat niet gelukt. Duidelijk is dat het openbaar ministerie met de vernietiging van de administratie het gerechtvaardigde doel nastreefde inbreuken op het verschoningsrecht te voorkomen en op geen enkele wijze heeft bedacht de rechten van verdachte te bekorten. Het hof neemt voorts aan dat, zoals het openbaar ministerie bij repliek heeft gesteld, alle stukken die betrekking hebben op de relatie tussen Endstra en [betrokkene 28] voorafgaand aan die vernietiging zijn veiliggesteld en in het onderzoek Enclave Financieel zijn opgenomen. Het hof heeft geen aanknopingspunten dat dit anders is. Het hof wijst er verder op dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad en ook benut om getuigen over deze relatie te horen.Voor het hof is op zichzelf ook niet relevant of uit onderzoek naar die administratie zou kunnen blijken dat andere criminelen bij Endstra hebben geïnvesteerd. Er zijn geen aanknopingspunten voor dat anderen dan verdachte, Soerel, Hillis en Mieremet geld hebben opgeëist bij Endstra. Verdachte, die heeft verklaard de functie van doorgeefluik van informatie te hebben vervuld tussen Endstra en criminele investeerders, heeft ook geen namen van anderen genoemd.550.Ook is niet van belang of uit die administratie zou kunnen blijken of verdachte en Hillis bij Endstra hebben geïnvesteerd. Waar het om gaat is of verdachte, Soerel en Hillis door de dood in het vooruit zicht te stellen Endstra hebben gedwongen om in ieder geval de tien betalingen aan [betrokkene 28] te doen ten behoeve van Hillis, maar ook ten behoeve van verdachte. Tot slot is de administratie niet van belang voor beantwoording van de vraag of [betrokkene 28] nog een vordering had op Endstra nu, zoals ook volgt uit de verklaring van verdachte zelf, de betalingen van Endstra aan [betrokkene 28] niet in dat kader hebben plaatsgevonden. Gelet op al deze overwegingen behoeft de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van het EHRM geen verdere bespreking.
7.4.5
Betrokkenheid verdachte bij moord
7.4.5.1 Aankondiging van moord
Uit de verklaringen van Endstra volgt dat verdachte tegen Endstra heeft gezegd dat hij zou worden vermoord. Hij heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “je hoeft niet meer te betalen, het is over, ik heb je gewaarschuwd, maar nu is het over en eh…toen moest ik nog wel betalen”.551.Ook heeft Endstra verklaard dat Soerel tegen hem heeft gezegd: “nou, je hoeft niet meer te betalen, het is over”.552.Endstra heeft verklaard over de ontmoeting met Hillis in het Beatrixpark waarbij Hillis een ijsmuts droeg. Ook verdachte heeft daarover een aantekening gemaakt in zijn codicil.553.Volgens Hillis duurde het allemaal te lang en heeft hij Endstra gesommeerd vijf miljoen euro vóór 1 januari 2004 te betalen.554.
Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat Endstra niet meer mocht betalen en dat dit door Hillis is opgelegd en ook door Hillis in persoon aan Endstra is meegedeeld. Endstra mocht niet meer aan verdachte en Hillis betalen. Hiermee werd bedoeld dat Endstra vermoord zou worden.555.
Ook Sonja Holleeder heeft verklaard dat verdachte de dood van Endstra heeft aangekondigd. Op een gegeven moment kwam verdachte bij haar thuis langs om naar het toilet te gaan en verdachte heeft toen tegen Sonja Holleeder gezegd dat Endstra ook zou gaan.556.In een latere verklaring heeft Sonja Holleeder hierover verklaard dat verdachte – in dit WC-gesprek – toen heeft gezegd dat Endstra met de CIE sprak en dat hij eraan zou gaan.557.
Den Hartog heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft verteld dat Willem (het hof begrijpt: Endstra) op een gegeven moment niet meer wilde betalen of was uitbetaald en dat verdachte besefte dat hij er niet meer uitkreeg, dat hij (het hof begrijpt: Endstra) leeg was.558.Den Hartog heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment Endstra gewoon helemaal heeft losgelaten of dat er niets meer te verwachten viel van Endstra, financieel gezien. Zij heeft verklaard dat verdachte dan zo boos is dat hij gaat roepen van: “Hij mag niet meer betalen, mij willen laten vermoorden, dat gaat hem niet lukken, want hij gaat er eerst aan”. Den Hartog heeft verklaard dat verdachte dan weer zo'n handgebaar maakt. Het gaat gewoon allemaal om geld, hij mag niet meer betalen en dan is hij in zijn eer gekrenkt, dan mag hij niet meer betalen en dan gaat hij er eerder aan, dan gaat hij eraan, dan is het gewoon afgelopen, aldus Den Hartog.559.Den Hartog heeft verklaard dat verdachte wist dat Endstra met de politie sprak en dat hij daarover uit zijn dak ging. “Als je met de politie praat, dan teken je je doodvonnis bij hem, want dan raak je hem persoonlijk hè. Dan kan hij wel eens gearresteerd worden. Dat wil hij dus echt absoluut niet. Dus vanaf het moment dat bekend werd dat hij met de politie praatte, dat hij dat wist, ja... kon je Willem Endstra wel gedag kussen. Dat zei hij ook, weer vloeken dan hè. "Kankerhond, praat met de politie”.560.Den Hartog heeft ook verklaard dat het klopt dat verdachte, als hij het heeft over mensen die dood gaan, zegt dat je daar uit de buurt moet blijven want die gaat binnenkort ‘liggen’ en dat dat best beangstigend is. Hij heeft dit over Endstra gezegd.561.
Het hof stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte tegenover meerdere mensen de moord op Endstra heeft aangekondigd.
7.4.5.2 Uitlatingen na moord
Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij op het moment van de moord op Endstra in het buitenland was. Op de dag van de moord op Endstra heeft verdachte naar Sonja Holleeder gebeld en gevraagd of Sonja Holleeder samen met Astrid Holleeder naar de carpoolstrook in Abcoude kon komen. De beide zussen zijn daar naartoe gegaan en hebben daar verdachte en een vriendin van verdachte ontmoet. Verdachte heeft tegen Astrid Holleeder gezegd: “ik kan het niet gedaan hebben, ik kom net uit het buitenland”.562.
Ook Sonja Holleeder heeft verklaard over deze ontmoeting met haar broer bij de carpoolstrook in Abcoude samen met haar zus Astrid Holleeder. Verdachte nam haar mee om een stukje te lopen over de parkeerplaats en zei vervolgens tegen haar: “Boks, het was hij of ik”. Sonja Holleeder heeft verklaard dat ze een wegraking kreeg toen ze dat hoorde; ze werd er helemaal niet lekker van.563.Sonja Holleeder heeft verklaard dat het voor haar geen verrassing was, omdat verdachte al eerder bij haar op het toilet had gezegd: “Endstra gaat er aan”.564.
Deze verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder worden ondersteund door de verklaring van getuige Den Hartog. Den Hartog heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment bij haar langs kwam en toen aan Den Hartog vertelde dat ze samen het weekend naar Parijs zouden gaan en dat Den Hartog voor een oppas moest zorgen. Den Hartog heeft daarop tegen verdachte gezegd dat zij vanwege de kinderen niet meekon.565.Nadat verdachte terug was uit Parijs heeft hij tegen Den Hartog gezegd: “Zie je nou wat er gebeurt, je moet luisteren!” en “Als ik wat zeg, dan luister je gewoon, want je ziet wat er aan de hand is. Dus volgende keer als ik het zeg, doe jij gewoon wat ik zeg”.566.
Toen verdachte in een later stadium een conflict kreeg met Sonja Holleeder heeft hij uitspraken gedaan waarbij hij verwees naar wat er met Endstra was gebeurd. Astrid Holleeder heeft verklaard over de concrete dreiging van verdachte in de richting van Sonja Holleeder. Verdachte heeft veelvuldig tegen Astrid Holleeder herhaald, dat Sonja Holleeder eraan gaat als ze niet doet wat verdachte zegt en als ze praat met de politie. De grote angst van verdachte was dat Sonja Holleeder met de politie sprak. Astrid Holleeder moest Sonja Holleeder elke keer weer waarschuwen met de woorden die verdachte tegen Astrid Holleeder zegt: “Pas op Son, als je praat, dan ga je eraan, dan lig je op de grond. Dan is het gebeurd en ga je net zoals Cor, ga je net zoals Endstra. Als ze praat over Cor, dan los ik het probleem gelijk op, dan moet ik het gelijk oplossen”. Astrid Holleeder heeft verklaard dat een probleem oplossen betekent liquideren. Weg ermee, dan kan ze (het hof begrijpt: Sonja Holleeder) ook niet meer praten.567.
Sonja Holleeder heeft ook verklaard over deze dreiging van verdachte. Zo heeft verdachte tegen haar gezegd: “Als ik door jou één dag vast kom te zitten, regel ik vooraf dat je kleindochter, je kinderen en jezelf doodgeschoten worden. Dus laat ik het nooit merken dat je over Cor of anderen hebt verklaard met de politie”. Verdachte heeft tegen Sonja Holleeder gezegd dat hij het zo met Thomas (het hof begrijpt: Van der Bijl) heeft gedaan en dat hij het zo met Endstra heeft gedaan. Verdachte heeft in het gesprek met Sonja Holleeder opeens gezegd: “Ja, laat ik het niet merken, want dan regel ik het vooraf, net als bij Thomas en bij Endstra”.568.Het hof stelt op grond van deze gebeurtenissen vast dat verdachte direct na de moord op Endstra heeft erkend dat hij bij deze moord betrokken was en zich heeft verontschuldigd tegenover zijn zussen; Endstra moest wel worden vermoord, anders zou verdachte zelf worden vermoord. Later in de tijd heeft verdachte gedreigd om Sonja Holleeder te laten vermoorden. In dat kader heeft verdachte gezegd dat hij het met Sonja Holleeder net zo zou regelen als hij het had geregeld met onder anderen Endstra. Met dat dreigement zei verdachte ook dat hij de moord op Endstra had geregeld.
7.4.5.3 Opnamen
In hoofdstuk 3 is aan de hand van de gespreksopnamen en afgelegde verklaringen vastgesteld dat verdachte zich in 2013 niet alleen voordeed als iemand die bereid is te moorden om financieel zijn zin te krijgen, of om te voorkomen dat over hem met de politie wordt gepraat, maar ook als iemand die verantwoordelijk is voor door anderen gepleegde moorden. Voor het bewijs ten aanzien van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] heeft opname 20 in het bijzonder nog betekenis. In die opname is verdachte in het gesprek met Astrid Holleeder kwaad op Sonja Holleeder in verband met vooral de filmrechten en De Achterdam. De schriftelijke uitwerking van deze opname, inclusief door de verdediging met doorhalingen voorgestelde correcties en opmerkingen, houdt onder meer in:
W: (rond minuut 35.00) En ik heb die ellende door haar. Zij heb de centen en zij doet net of ze niks heb en ik ben het spuugzat. Ik ga je dit zeggen, ik ga nù niet met haar praten, dan schiet ik haar hartstikke dood. (…) ze heb nog één kans om de openheid van zaken te geven, doet ze ‘t niet, moet ze het zelf maar weten.(…)W: (rond minuut 53:00) als ik haar vanavond tegenkom, sla ik haar het ziekenhuis in. (…) en ze komt gewoon op de intensive care te leggen. Ik ben er gewoon klaar mee (…) Ik ben nog nooit zo boos geweest in mijn leven.W: Ik zal je dit zeggen hè? (…) (Fluistert) Die Endstra (ngtv) heeft me (ngtv) ook willen pikken hè (ntv) (opm RM: heeft me versta ik niet, Endstra ook niet goed, daarna nog kort stuk ntv).A: Ja, weet ik.W: (Ntv).A: Precies hetzelfde.W: (Fluistert) Daarom (klinkt als) heb ik ze het gedaan (opm rm: Daarom versta ik niet, heb ik het ook niet)A: Ja. Ja. (…)W: [Fluistert (ntv)] kijken wat ze doet hè er op zegt.A: Ja, ik weet het.W: Ik ken er niet mee leven. Ik ken er niet nu mee leven. Dit is nog erger dan erg. (…) Mijn eigen zus, die liegt tegen me, voor geld. (…) Welk recht heb zij nou, ze heb helemaal geen recht. (…)A: Zij weet toch eh, dat je niet makkelijk bent?W: Ik zal je zeggen (ntv) Daarom zeg ik, misschien praat ze wel met de kit.(…) Ik sla der hartstikke dood hier. Ik sla der hier echt door die bossies heen. Ik sla der echt der tanden deruit, alles. (…) Ik breek der neus, ik breek der kaak. Ik ben echt door het dolle.
Astrid Holleeder heeft hierover verklaard dat verdachte in haar oor fluisterde: ‘Endstra heeft me ook willen pikken. Daarom, dat ik dat heb gedaan. Kijken als ze op de grond ligt, wat ze doet’. Zij heeft daarbij uitgelegd dat ‘op de grond liggen’ betekent dat iemand vermoord is en dat verdachte hier de parallel trekt met Endstra: ‘Endstra lag ook op de grond. Endstra heeft hem ook gepikt’. Astrid Holleeder bevestigt dit met de woorden ‘Ja, weet ik’.569.
Verdachte heeft op 28 juni 2021 verklaard dat hij inderdaad denkt dat hij in deze opname zegt: ‘die Endstra heeft me ook willen pikken’.570.Op 12 november 2021 heeft verdachte in aanvulling daarop verklaard dat hij in de daaropvolgende zin hoort dat hij zegt ‘hebbe gedaan’.571.De vraag waarom verdachte Endstra in dit gesprek ter sprake brengt, vond verdachte moeilijk te beantwoorden. Verdachte heeft verklaard dat hij zich financieel benadeeld voelde door Sonja Holleeder, maar waarom hij Endstra dan ter sprake bracht, is volgens verdachte ‘speculeren, hij zou zeggen omdat hij de indruk had dat hij met die film bestolen werd, maar kan dat niet met zekerheid zeggen’, hij ‘herkent het niet echt, zou het echt niet weten’. Het hof heeft verdachte ermee geconfronteerd dat hij hier verwijst naar de vermoorde Endstra als iemand die verdachte ‘ook heeft willen pikken’ in de context van doodsbedreigingen aan Sonja Holleeder, omdat zij verdachte financieel zou benadelen. Het is de vraag wat maakt dat verdachte in die context Astrid eraan herinnerde dat Endstra hem ook had willen pikken. Verdachte heeft daarop verklaard dat hij het ‘niet in die context heeft gezegd’. In welke context verdachte dit volgens hem dan wel heeft gezegd, is niet duidelijk geworden.572.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het moeilijk is om gesprekken, waarvan delen niet goed verstaanbaar zijn, goed te interpreteren. Daarbij komt dat de situatie voorafgaand aan het overlijden van Endstra erg complex was. Onder die omstandigheden kan in deze passage niet zomaar een overzichtelijk en ongecompliceerd motief voor de moord op Endstra worden gelezen. Volgens de verdediging kan op basis van deze opname niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte iets heeft gezegd over wat hij heeft gedaan en dat hij dat gedaan heeft omdat Endstra hem heeft willen pikken. Het gespreksverloop kan verkeerd begrepen worden omdat het deel dat eindigt op ‘gedaan’ ook kan slaan op hetgeen tussendoor nog door verdachte is gezegd, maar onverstaanbaar is. Als al wordt aangenomen dat verdachte zou hebben gezegd dat hij iets heeft gedaan omdat Endstra hem heeft willen pikken, betekent dat nog niet dat hij zegt dat hij Endstra heeft vermoord. ‘Het gedaan’ kan ook zien op het onder druk zetten of bedreigen van Endstra om aan extra geld te komen. Ook dat zou volgens de verdediging in de context van het gesprek passen.
De verdediging gaat er in haar betoog echter vanuit dat het hof niet kan uitgaan van de verklaringen van Astrid Holleeder. Daarover oordeelt het hof anders. Astrid Holleeder heeft aan dit gesprek deelgenomen en kan dus weten wat er gezegd is. Zij heeft verklaard, kort samengevat, dat verdachte zich financieel benadeeld voelde door Sonja Holleeder en dreigde haar te vermoorden, waarbij hij dat dreigement kracht bij zette door de vergelijking te maken met Endstra en erop te wijzen dat hij Endstra ook heeft laten vermoorden omdat hij verdachte financieel wilde benadelen. Deze verklaring past in de context van dit gesprek en sluit vrij precies aan bij de delen van de opname die – ook voor verdachte – wel verstaanbaar zijn. Ook sluit deze verklaring aan bij de wijze waarop verdachte zich ook in andere opnamen presenteert als iemand die moorden laat plegen in reactie op financiële benadeling of praten met de politie. Opvallend is dat verdachte in dit gesprek ook daaraan refereert (‘misschien praat ze wel met de kit’ (het hof begrijpt: de politie). Zoals uit deze opname blijkt, en verder in hoofdstuk 3 is toegelicht, is dat voor verdachte een reden om iemand te laten doodschieten.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd die een ander licht werpt op de inhoud van deze opname, waardoor de uitspraak ‘dat Endstra hem ook heeft willen pikken’ een andere betekenis krijgt dan die is gegeven door zijn gesprekspartner. De suggesties van de verdediging over andere mogelijke betekenissen van deze uitlatingen worden ook terzijde geschoven, omdat verdachte zelf een dergelijke uitleg niet heeft gegeven en deze suggesties ook niet op een andere manier aannemelijk zijn geworden.
Het hof gaat dus uit van de juistheid van de verklaring van Astrid Holleeder en stelt vast dat verdachte in dit gesprek heeft gezegd dat hij Endstra heeft laten vermoorden omdat hij hem financieel heeft willen benadelen.
7.4.5.4 Motieven bij verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat de meerwaarde van mogelijke motieven van verdachte uiterst beperkt is in het geval er geen direct verband is vast te stellen tussen een motief en het uitlokken van de moord. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat aan het bestaan van een motief, of meerdere motieven, voor de bewijsvoering geen doorslaggevende of belangrijke betekenis kan toekomen.Het hof kan in het algemeen de verdediging in dit standpunt volgen. Wel kan bewijs voor een motief ondersteuning bieden aan een verklaring van een getuige wanneer die getuige heeft verklaard over uitspraken van verdachte die aansluiten bij dat motief. Als Astrid Holleeder bijvoorbeeld heeft verklaard dat Endstra zou worden doodgeschoten omdat hij niet meer mocht betalen, dan kan onderzoek naar dat motief helpen bij de beoordeling of aan de verklaring van Astrid Holleeder geloof gehecht kan worden. Ook kan een motief van betekenis zijn als het betrekking heeft op een gedraging van het slachtoffer (denk aan: praten met de politie), als verdachte (ook in een ander verband) heeft gezegd dat zo’n gedraging zal leiden tot de dood. Het hof zal specifiek onderzoeken of een direct verband tussen de gestelde motieven en de uitlokking van de moord is aan te wijzen.
(a) Endstra is leeg: hij kan niet meer betalen en vormt alleen nog een risico Hiervoor is geschetst hoe Endstra wat zijn financiële liquiditeit betreft aan de grond raakte, overal geld bij elkaar probeerde te schrapen en bij vroegere zakenpartners tevergeefs om leningen is gaan vragen. Endstra heeft hierover ook verteld in de Achterbankgesprekken en meerdere keren aangegeven dat hij niet kon betalen, dat hij het geld niet had. Astrid Holleeder heeft ook verklaard over haar ontmoeting met Endstra in een restaurant in de Scheldestraat in Amsterdam. Endstra riep haar naar zijn tafel en begon zelf over de banken en de hypotheeklasten te vertellen. Endstra kon niets meer, zei hij. Dat was zijn probleem. Ik heb dit verhaal doorgegeven aan Willem, aldus Astrid Holleeder.573.Astrid Holleeder heeft verklaard dat Endstra zou gaan praten over alles wat hij wist en dat was een risico. Kijk, Endstra betaalde niet en dat was natuurlijk heel vervelend, maar iemand moet wel blijven leven om te kunnen betalen, dus dat rek je. Het heeft ook best wel lang geduurd allemaal. Hij is best lang bezig geweest om nog geld uit Endstra te persen, volgens Astrid Holleeder.574.
Het hof stelt vast dat Endstra vanaf de tweede helft van 2003 niet of nauwelijks meer in staat bleek om liquiditeiten vrij te maken voor betalingen aan onder meer verdachte. Endstra heeft zich gerealiseerd en in de Achterbankgesprekken ook uitgesproken dat hij de enige nog is die onder meer verdachte iets kan maken. Voor verdachte vormde Endstra in die positie een groot risico. Endstra zou immers kunnen gaan praten met de politie over de gepleegde afpersingen.
(b) Endstra praat met de politie
Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte te horen kreeg dat Endstra met de CIE in contact was. Verdachte heeft gezegd dat hij mensen binnen de politie had zitten die hem daarover informeerden.575.Astrid Holleeder heeft verklaard dat verdachte haar voor de dood van Endstra heeft gevraagd over de bewijswaarde van een afgelegde verklaring door iemand die overleden is en niet had ondertekend. Verdachte had Astrid Holleeder toen al verteld dat Endstra met de politie sprak.576.Voordat het artikel van Mieremet in De Telegraaf uitkwam (het hof begrijpt: 28 augustus 2002) was de relatie van verdachte met Endstra prima. Daarna zijn de verhoudingen verslechterd en wist verdachte op een gegeven moment dat Endstra met de politie praatte. Dat was een kentering. Dat was de reden dat hij uit de weg geruimd moest worden. Astrid kan dat niet in de tijd plaatsen, maar het was in ieder geval nadat verdachte daar aan de deur had gestaan om geld en dat Endstra problemen had met betalen, zo verklaart Astrid Holleederolleeder . Verdachte wist best een tijd voor de moord op Endstra dat Endstra met de politie praatte.577.
Zoals hiervoor in paragraaf 7.4.5.1 beschreven, hebben Sonja Holleeder en Den Hartog van verdachte gehoord dat hij wist dat Endstra met de politie sprak. Den Hartog heeft verklaard dat verdachte wist dat Endstra met de politie praatte in de maanden voor zijn dood, in januari, februari, maart 2004.578.Den Hartog heeft verklaard dat toen verdachte wist dat Endstra met de politie sprak, dat dat een kentering inhield, dat dat de reden was dat hij uit de weg geruimd moest worden.579.Zoals hiervoor in paragraaf 7.4.2 beschreven heeft Endstra verklaard dat uit zijn appartement in IJmuiden een dossier is gestolen, met daarin onder meer de aantekening: "Gesprek gehad met de drie heren met betrekking tot de hypotheek". 580.Deze aantekening duidde op een gesprek van Endstra met de CIE. Endstra heeft verklaard dat verdachte op enig moment tegen Endstra heeft gezegd: “wie waren (die) drie heren (..) je praat met justitie.”581.
Het hof stelt op grond van de hiervoor genoemde verklaringen vast dat verdachte op enig moment voorafgaand aan de moord op Endstra wist dat Endstra met de politie sprak en acht de verklaring van verdachte dat hij dat later pas heeft begrepen niet aannemelijk. Het hof gaat ervan uit dat verdachte in zijn gesprekken met Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog heeft aangegeven hoe hij hiervan wist. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte daadwerkelijk contacten binnen het politieapparaat had die hem van informatie voorzagen. Dit laat echter onverlet dat verdachte wel die indruk kan wekken waarmee hij zijn omgeving in de greep heeft. De vraag van verdachte aan Astrid Holleeder over de betekenis van niet-ondertekende verklaringen ziet het hof als een aanwijzing voor de wetenschap van verdachte dat Endstra met de CIE sprak. De verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog ondersteunen elkaar; zij verklaren ieder voor zich wat zij van verdachte daarover hebben gehoord.
(c) Endstra heeft moordplan
Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij van verdachte weet dat Endstra ook bezig was om verdachte wat aan te doen en dat verdachte Endstra daarmee heeft geconfronteerd. Astrid Holleeder heeft van verdachte gehoord dat Endstra later de Hells Angels voorzitter Van Boxtel had benaderd voor deze klus.582.Endstra had in die tijd ondertussen mensen geregeld om verdachte iets aan te doen. Daar zaten ook een Willem Pijper (het hof begrijpt: Pijpker) bij, een grote en een kleine Willem, die het clubhuis wilden opblazen. Astrid Holleeder heeft dit van verdachte gehoord.583.Zij heeft verklaard dat verdachte al wist wat de plannen waren. Het was volgens Astrid Holleeder de bedoeling van verdachte om wat later naar het clubhuis van de Hells Angels te gaan om dit aan te kaarten. Volgens Astrid Holleeder ging hij niet meteen, omdat hij iemand wilde beschermen. Verdachte heeft Van Boxtel daar aansprakelijk gesteld. Verdachte is wel op een strategisch moment daar naartoe gegaan; hij heeft dat moment wel gekozen. Astrid Holleeder heeft verklaard dat zij het nog voor zich ziet dat verdachte het tegen haar vertelde. Verdachte zei: “ik weet het, maar ik moet het nog even geheim houden”. Het had volgens Astrid Holleeder te maken met degene van wie hij het gehoord had. Verdachte wilde die persoon niet verraden.584.Astrid Holleeder heeft verklaard dat, gelet op de druk die op Endstra werd uitgeoefend, het te verwachten was dat Endstra ook actie zou ondernemen. Dat verdachte dan op zijn beurt weer actie zou ondernemen, viel ook te verwachten.585.
Sonja Holleeder heeft verklaard dat het bekend was dat Endstra verdachte wilde omleggen. Sonja Holleeder wist dit onder andere door hetgeen wat met Van Boxtel was voorgevallen. Zij heeft verklaard dat het schijnt dat Endstra Van Boxtel wilde inhuren om een bom onder de auto van verdachte te leggen.586.
Den Hartog heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment was gewaarschuwd dat Endstra hem wilde vermoorden. Verdachte loopt dan te schelden van: “Godverdomme, ik kom er net achter, ik ben gewaarschuwd, die Endstra wil mij laten vermoorden, hij mij, wie denkt hij wel niet dat hij is”.Verdachte had gehoord dat Endstra hem wou laten vermoorden doordat iemand een bom ging leggen in het clubhuis waar hij elke dinsdagavond kwam.587.Verdachte heeft Den Hartog dat schreeuwend en tierend verteld. Dat was vóór de dood van Endstra. Toen Den Hartog aan verdachte vroeg van wie hij dat had gehoord, heeft hij het over zijn ‘petten’ gehad. Den Hartog heeft verklaard dat verdachte wel vaker informatie of dossiers had.588.
Van Boxtel heeft verklaard dat hij een gesprek heeft gehad met Endstra, samen met Pijpker, in Amsterdam vermoedelijk nog in 2003, in ieder geval ver voordat Endstra uiteindelijk is vermoord.Endstra gaf Van Boxtel het gevoel dat hij problemen had met verdachte en dat hij dacht dat Van Boxtel daar alles vanaf zou weten. In verband met deze problemen zei Endstra dat hij er één miljoen voor over had. Van Boxtel begreep dat Endstra hiervoor (het hof begrijpt: voor die één miljoen) wilde dat Holleeder zou worden vermoord.589.Pijpker heeft verklaard dat het klopt dat hij een keer een ontmoeting heeft gehad met Endstra waar ook Van Boxtel bij was. Pijpker kan zich herinneren dat hij nog geen full member van de Hells Angels was toen dat gesprek heeft plaatsgevonden op het parkeerterrein van AFC in Amsterdam. Als hij het zich goed herinnert, is hij in december vorig jaar (het hof begrijpt: december 2003) full member geworden. Pijpker heeft ook verklaard dat hij met Willem de Moor (hierna ook: De Moor) een afspraak heeft gehad met Endstra op vliegveld Niederrhein. Endstra was samen met zijn neef. Pijpker gelooft dat hij samen met De Moor op het vliegveld was op vrijdag en op maandag was Endstra dood.590.Van Boxtel heeft tevens verklaard dat verdachte “een paar weken geleden” (het hof begrijpt: augustus 2004) heel erg kwaad en overstuur naar het clubhuis is gekomen met de informatie dat hij vermoord zou worden door een Hells Angel en daar de naam Pijpker bij noemde. Van Boxtel verklaart dan: “ik kon mijn verhaal nu helemaal niet kwijt. Wij hebben vervolgens onderzoek ingesteld binnen de club”.591.
[betrokkene 67] heeft verklaard dat hij in mei 2004 met zijn oom Endstra naar Duitsland is gereden voor een aantal ontmoetingen die betrekking hadden op het vliegveld (het hof begrijpt: Niederrhein). Onderweg werd Endstra gebeld waarvan [betrokkene 67] begreep dat het te maken had met een ontmoeting later op de dag tussen Endstra en kleine en grote Willem (het hof begrijpt: De Moor en Pijpker). Endstra vertelde aan de telefoon dat hij het heel druk had en dat zij naar het vliegveld konden komen zodat zij elkaar daar konden ontmoeten. Endstra heeft buiten aanwezigheid van [betrokkene 67] met Pijpker en De Moor gesproken. Later heeft Endstra aan [betrokkene 67] verteld dat het gesprek over verdachte ging en dat Endstra daar twee gebaren bij maakte: hij wees naar zijn neus en maakte een teken met zijn hand alsof hij een vuurwapen nabootste.592.
[betrokkene 32] heeft verklaard dat Pijpker eind 2003/begin 2004 [betrokkene 32] en zijn broer [betrokkene 33] heeft benaderd om verdachte te vermoorden en dat daar één miljoen euro mee te verdienen viel. Samen met zijn broer (het hof begrijpt: [betrokkene 33]) heeft hij Pijpker hierover ontmoet in restaurant De Witte Bergen in Hilversum. [betrokkene 32] heeft verklaard dat Pijpker heeft toegegeven dat de opdracht van Endstra afkomstig was. [betrokkene 32] en [betrokkene 33] hebben toen samen het verhaal in de wereld gebracht over een bomaanslag op verdachte. Pijpker heeft aan [betrokkene 32] en [betrokkene 33] gevraagd of zij aan hem anderhalve ton aan euro’s konden lenen in verband met de aankoop van een hotel naast het Thais restaurantje van zijn vrouw in Portugal. [betrokkene 32] en [betrokkene 33] hebben toen vanuit Zwitserland 140 duizend euro overgemaakt naar de vrouw van Pijpker. Toen ze het geld wilden opnemen, lukte dat niet omdat de bank wilde weten wie de afzender was. [betrokkene 32] en [betrokkene 33] wilden dat niet en het geld is weer teruggestuurd. Pijpker heeft tegen [betrokkene 32] gezegd dat dat niet erg was, want hij had al 200.000 euro van Endstra gehad. Pijpker zei dat hij die had gekregen als aanbetaling op de moord op verdachte.593.
Uit een overeenkomst van geldlening van Convoy Vastgoed en [betrokkene 68](het hof begrijpt: de echtgenote van Pijpker, hierna ook: Moendir)) gedateerd en ondertekend op 29 december 2003 en een brief van Convoy Vastgoed aan de ING Bank volgt dat op 12 december 2003 door Convoy Vastgoed aan [betrokkene 68]€ 150.000,- is overgemaakt. Terugbetaling diende te geschieden uiterlijk op 31 december 2005 en het rentepercentage bedraagt 5%.594.[betrokkene 69], een medewerker van Endstra, heeft in maart 2006 verklaard dat de lening niet is afgelost.595.[betrokkene 68]heeft verklaard dat Endstra haar die€ 150.000 euro heeft geleend voor de aankoop van een pand, dat ze de lening niet heeft terugbetaald en dat ze in de afgelopen twee jaar nooit rente heeft betaald.596.
Van den Heuvel heeft verklaard dat hij een tip had gekregen dat er een aanslag zou worden gepleegd op verdachte, bij de Hells Angels, met een bom. Van den Heuvel heeft, voordat hij hierover ging publiceren, verdachte om commentaar gevraagd via zijn advocaat. Op verzoek van Moskowicz is Van den Heuvel naar het kantoor van Moskowicz gegaan en toen zat plotseling verdachte daar. Verdachte heeft tegen Van den Heuvel gezegd dat hij Van den Heuvel heel dankbaar is, dat hij het leven van verdachte heeft gered en dat het verhaal van die bomaanslag klopt. Verdachte heeft aan Van den Heuvel verteld dat hij naar de Hells Angels is gereden, naar Angel Place (het hof begrijpt: het voormalige clubhuis van de Hells Angels in Amsterdam) en dat het klopt, dat Van Boxtel erachter zit.597.
De Vries heeft een verslag van een gesprek met verdachte op 19 augustus 2004 overgelegd. De Vries schrijft in dat gespreksverslag onder meer dat de aanleiding voor de ontmoeting is een artikel in De Telegraaf van afgelopen zaterdag (het hof begrijpt: 14 augustus 2004) waarin wordt gemeld dat Endstra een huurmoordenaar had ingeschakeld om verdachte te vermoorden en dat het motief voor de moord op Endstra nu wel duidelijk is. Verdachte heeft aan De Vries verteld dat afgelopen vrijdag hij en Moszkowicz waren ingelicht over het verhaal, maar dat het totaal anders in de krant is gekomen dan aangekondigd was. Volgens verdachte heeft Van den Heuvel de inhoud van het verhaal onder druk aangepast en inhoudelijk veel weggelaten. Het werkelijke verhaal is volgens verdachte dat Endstra inderdaad een aanslag op hem wilde plegen. Het was de bedoeling verdachte bij het clubhuis te liquideren. Verdachte komt daar regelmatig en op tamelijk vaste tijden. Hij voelde zich daar onbedreigd.598.
In het onderzoek Acroniem naar gedragingen door Hells Angels, is communicatie opgenomen. Uit opgenomen communicatie op 12 augustus 2004 volgt dat verdachte samen was met Van Boxtel die uitbelt maar geen verbinding krijgt. Verdachte is te horen en door hem wordt kennelijk tegen Van Boxtel gezegd: “een liquidatie aangenomen, hoor het net, het staat morgen in de krant, Willem van de Suzies saloon (het hof begrijpt: Pijpker). Het staat in de krant heel groot”.599.Op 14 augustus 2004 is in De Telegraaf een artikel van Van den Heuvel verschenen onder de titel Willem Endstra’s criminele erfenis, waarin wordt bericht dat justitie over informatie beschikt dat Endstra op het punt stond verdachte om het leven te laten brengen. In dit artikel wordt overigens niet gesproken over een bomaanslag.
Het hof acht op grond van de afgelegde verklaringen en de overeenkomst van geldlening aannemelijk dat Endstra bezig is geweest met de voorbereiding van een moordaanslag op verdachte. Aan Pijpker is daarvoor middels de zogenoemde geldlening aan [betrokkene 68]een aanbetaling gedaan. Anders dan verdachte heeft verklaard, stond de ontmoeting van Endstra met Pijpker en De Moor op het vliegveld Niederrhein niet in verband met dat vliegveld en eventuele criminele mogelijkheden aldaar. Het hof leidt dit af uit de verklaring van [betrokkene 67] over het telefoongesprek van Endstra vanuit de auto.
Het hof stelt vast op grond van de verklaring van Van den Heuvel over het gesprek met verdachte voorafgaand aan zijn publicatie op het kantoor van Moszkowicz, op grond van de verklaring van Astrid Holleeder en Den Hartog en op grond van de verklaring van Van Boxtel, dat verdachte eerder dan 12 augustus 2004 en ook eerder dan 17 mei 2004 wist dat Endstra verdachte wilde laten vermoorden. De reactie van verdachte tegenover Van den Heuvel dat hij voorafgaand aan het gesprek met Van den Heuvel en zijn advocaat Moszkowicz naar het clubhuis is gegaan en dat het bomverhaal klopt en dat Van Boxtel erachter zit, is niet in overeenstemming met hetgeen Van Boxtel over dat bezoek van verdachte aan het clubhuis heeft verklaard. Van Boxtel heeft daarover verklaard dat hij zijn verhaal helemaal niet kwijt kon, dat na dit bezoek van verdachte binnen de club onderzoek is gedaan en dat, toen het ware verhaal boven tafel kwam, Pijpker in bad standing uit de club werd gezet. Van Boxtel verklaart dan: “Er kwam een verhaal dat het zou gebeuren door het plaatsen van een bom in het clubhuis van Amsterdam. Ik weet niet waar dat vandaan kwam. Dat verhaal van de bom was ook nieuw voor mij, want daar was niet over gesproken tijdens mijn ontmoeting met Pijpker en Endstra”.600.Van Boxtel heeft dus tegenover verdachte bij zijn bezoek aan het clubhuis voorafgaand aan het gesprek met Van den Heuvel niet verteld dat hij achter het moordplan van Endstra zat.
Ook heeft Van Boxtel toen niets verteld over het zogenoemde bomverhaal, omdat hij daar pas later over heeft gehoord: dat was nieuw voor hem. Kennelijk was verdachte daarvan langs andere weg al op de hoogte, zoals ook volgt uit de verklaring van Den Hartog. Behalve dat Den Hartog heeft verklaard dat verdachte dit vóór de moord op Endstra ontdekte, heeft zij verklaard over de uitspraken die verdachte daarover heeft gedaan zoals ‘en die Endstra dit en die Endstra dat en hij mij laten vermoorden, en nu is het genoeg. Hij hoeft mij niet meer te betalen’ en ‘en hij mag niet meer betalen, hij moet niet denken dat hij mij kan laten vermoorden, want ik ben toch altijd sneller dan hij, hij gaat eraan, het is genoeg nu’. Die woordkeus wijst er ook op dat verdachte dit vóór de moord op Endstra heeft gezegd.
Op grond van de hiervoor genoemde dossierstukken en verklaringen stelt het hof vast dat verdachte wist dat Endstra van plan was om verdachte te laten vermoorden. Deze feiten en omstandigheden ondersteunen de verklaring van Sonja Holleeder waar zij heeft verklaard dat verdachte tegen haar op de carpoolstrook in Abcoude heeft gezegd: “Boks, het was hij of ik”.
Het hof stelt vast dat uit het voorgaande volgt dat verdachte, Soerel en Hillis vanaf het kantoorincident in december 2002, waar het Telegraaf-artikel de aanleiding voor vormde, gedurende lange tijd Endstra hebben afgeperst onder bedreiging hem te doden als hij niet zou betalen. Het hof heeft vastgesteld dat Endstra vanaf medio 2003 in ernstige financiële problemen is gekomen. Hij kon niet meer over liquiditeiten beschikken en kon deze ook niet meer verkrijgen. Endstra was in de positie gekomen dat hij was uitbetaald, dat hij leeg was. Verdachte is op enig moment en nog voor de moord op Endstra op de hoogte geraakt van het vaststaand gegeven dat Endstra met de politie sprak. Ook is verdachte op de hoogte geraakt dat Endstra met de uitvoering van een moordplan gericht op verdachte bezig was.
7.4.6
Uitvoering van de aanslag
Uit het onderzoek naar de feitelijke uitvoering van de aanslag op 17 mei 2004 zijn verschillende verdachten naar voren gekomen. Op basis van de bewijsmiddelen die in bijlage 4 zijn opgenomen, stelt het hof vast dat Abbasov degene is die op Endstra en [benadeelde partij 1] heeft geschoten. Het hof leidt dit onder meer af uit het DNA-onderzoek met betrekking tot de rode Cracker jas en een huls in relatie tot de onbekende man A waarvan later is vastgesteld dat dit Abbasov is. Het DNA-onderzoek naar het pistool van het merk Feg, waarmee zeer waarschijnlijk twee kogels zijn afgevuurd die in het lichaam van Endstra zijn aangetroffen, is eveneens te relateren aan de onbekende man A.
Abbasov is in detentie overleden. Hij heeft tegenover verbalisant T073 op 10 februari 2012 op de luchtplaats van het hoofdbureau van de politie te Amsterdam onder meer verklaard dat hij Groen erg goed kent en dat Groen de opdracht heeft gegeven. Verder heeft Abbasov verklaard dat hij onder meer [betrokkene 56] (het hof begrijpt: [betrokkene 56]), [betrokkene 51] (het hof begrijpt: [betrokkene 51]), [betrokkene 50] (het hof begrijpt: [betrokkene 50]) en [betrokkene 49] (het hof begrijpt: [betrokkene 49]) kent.601.In een gesprek op 13 februari 2012 met officier van justitie mr. [officier van justitie 3] heeft Abbasov bevestigd dat hij T073 heeft verteld wie hij kent.602.Abbasov heeft ook uitspraken gedaan over verdachte. Het hof laat hetgeen Abbasov over of in de richting van verdachte heeft opgemerkt buiten beschouwing, omdat niet is vast te stellen waar Abbasov zijn uitspraken op baseert. Het is mogelijk dat Abbasov over verdachte slechts vermoedens had.
[betrokkene 52], de broer van Abbasov heeft verklaard dat hij in maart 2004 in Nederland is geweest en dat zijn broer en hij drie Turken hebben leren kennen: [betrokkene 51], [betrokkene 49] en [betrokkene 50]. De achternamen van [betrokkene 49] en [betrokkene 50] kan hij zich niet meer herinneren. Wel weet hij van [betrokkene 50] dat hij heel goed saz speelt. [betrokkene 52] heeft verder verklaard dat aan zijn broer en aan hem een woning ter beschikking is gegeven, de woning van een donkere man. In die woning zijn alleen [betrokkene 51], [betrokkene 49] (het hof begrijpt: [betrokkene 49]) en [betrokkene 50] (het hof begrijpt: [betrokkene 50]) en ook een meisje langs geweest. [betrokkene 52] heeft verklaard dat ze op 9 mei (het hof begrijpt: 2004) in deze woning de verjaardag van Abbasov hebben gevierd. Na die verjaardag hebben zijn broer en hij nog ongeveer 10 à 12 dagen in Nederland doorgebracht. [betrokkene 52] heeft verder verklaard dat zijn broer door de drie Turken eens per dag of per twee dagen werd opgehaald en dat zijn broer hem er niet bij wilde betrekken. Zijn broer ging 's ochtends weg en kwam 's avonds terug.603.[betrokkene 52] heeft verklaard dat [betrokkene 50] in Thailand is geweest, dat [betrokkene 50] geld is komen brengen en in hetzelfde hotel heeft verbleven als waar Salekh en zijn broer verbleven.604.
Na de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] is in de directe omgeving een Mercedes Vito bus aangetroffen. In die bus zijn DNA-sporen van Abbasov gevonden en een parkeerkaartje met een vingerafdruk van [betrokkene 49]. [betrokkene 49] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 19 november 2015 verklaard dat hij op 17 mei 2004 het parkeerkaartje heeft gekocht dat in de Mercedes Vito bus is aangetroffen en dat hij dit in die bus heeft gelegd.605.
[betrokkene 57] heeft verklaard dat [betrokkene 49] hoort bij de groep waar [betrokkene 56] mee omgaat. [betrokkene 57] kent [betrokkene 70] en Groen via [betrokkene 56]. Ook [betrokkene 51], die ook met [betrokkene 56] omging, kent hij. Voor de liquidatie van Endstra heeft hij een bus (het hof begrijpt: de rode Mercedes Vito bus voorzien van het kenteken 41-VF-BR) geregeld voor Groen en [betrokkene 56]. Via [betrokkene 71] (het hof begrijpt: [betrokkene 71], hierna ook [betrokkene 71]) en [betrokkene 72] (het hof begrijpt: [betrokkene 72], hierna ook: [betrokkene 72]) heeft [betrokkene 57] de bus geregeld. Hij heeft de sleutel van de bus bij [betrokkene 56] thuis aan [betrokkene 70] of [betrokkene 56] afgegeven. [betrokkene 57] heeft na zijn aanhouding in Enclave in december 2006 enige tijd in voorlopige hechtenis gezeten. Hij heeft verklaard dat zijn vrouw in die detentieperiode geld van Groen heeft gekregen, Toen [betrokkene 57] vrijkwam heeft hij van Groen 10.000 of 15.000 euro gekregen.606.
[betrokkene 71] heeft verklaard dat hij rond eind april (het hof begrijpt: 2004) een (gestolen) Mercedes Vito bus heeft verkocht aan ‘Kle’.607.[betrokkene 72] heeft verklaard dat de Mercedes Vito bus naar ‘Clay’ is gegaan. [betrokkene 72] heeft verder verklaard dat ‘Clay’ na een uitzending van Opsporing Verzocht contact heeft gehad met [betrokkene 71]. ‘Clay’ heeft [betrokkene 71] kennelijk geïnformeerd over het feit dat de bestelbus was gebruikt bij de liquidatie op Endstra. [betrokkene 71] heeft [betrokkene 72] hierover geïnformeerd.608.[betrokkene 71] en [betrokkene 72] hebben beiden ieder voor zich [betrokkene 57] herkend op een politiefoto die aan hen is getoond als de door hen als ‘Kle’/’Clay’ aangeduide persoon.609.
[betrokkene 56] heeft verklaard over personen die hij kent. Hij kent [betrokkene 49] van vroeger als een kennis, [betrokkene 50] als een kennis en Groen als een vriend via de overleden Jules Jie (hierna ook: Jie) die een vriend van [betrokkene 56] was. [betrokkene 56] kent [betrokkene 51], ook wel [betrokkene 51] genoemd, via de overleden Jie. [betrokkene 56] beschouwt [betrokkene 70] als een neef en [betrokkene 57] als een directe neef.610.[betrokkene 56] heeft verklaard dat hij jaren een woning heeft gehad aan de Wiltzanghlaan in Amsterdam, dat hij daar zelf nooit echt heeft gewoond maar de woning altijd verhuurde om wat bij te verdienen. [betrokkene 56] verhuurde privé, aan vrienden en kennissen, zowel voor korte als lange periodes.611.Onderzoek heeft uitgewezen dat de beide broers Abbasov in april 2004 in de woning van [betrokkene 56] waren.612.
[betrokkene 70] heeft verklaard dat hij weet wie [betrokkene 49] is; hij heeft hem wel eens ontmoet. [betrokkene 70] heeft verder verklaard dat hij Groen niet persoonlijk kent maar wel eens is tegengekomen. [betrokkene 70] kent [betrokkene 57] en [betrokkene 50] als een kennis en [betrokkene 56] als zijn oom.
Groen heeft verklaard dat hij Soerel lang geleden heeft leren kennen via die Ouwe (het hof begrijpt: Hillis). Hij denkt in de jaren 1994, 1995 of 1996. Groen heeft wel zakelijk contact gehad met Soerel.613.Groen zag Soerel regelmatiger na het overlijden van Jie (het hof begrijpt: na 10 oktober 2003).614.Soerel heeft verklaard dat hij Groen kent vanaf 1993, 1994615.dat hij met Groen bevriend is geraakt en dat na het overlijden van Jie een zakelijk contact tussen hen is ontstaan.616.Groen heeft verder verklaard dat hij [betrokkene 56] kent via Jie. Ook tussen hen is vriendschap ontstaan.617.Groen kent een [betrokkene 51].618.Groen herkent [betrokkene 51] op een foto samen met [betrokkene 56]. Op die foto staan [betrokkene 56] en [betrokkene 51].619.Groen herkent Jermain als het neefje van [betrokkene 56] op een foto.620.Op deze foto staat [betrokkene 70].621.Groen kent Holleeder van het clubhuis van de Hells Angels in Amsterdam. Vóór zijn arrestatie in het onderzoek Briard is hij een aantal jaren met het clubhuis, met de jongens omgegaan. Daar heeft hij Holleeder voor het eerst gezien.622.Vóór zijn aanhouding in 2011 in het onderzoek Briard kwam Groen 8-9-10 jaar bij de Hells Angels over de vloer.623.
Uit het bewijs volgt dus dat Abbasov op 17 mei 2004 de schutter is geweest die de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] heeft uitgevoerd. Verder volgt uit de dossierstukken en de verklaringen die daarover zijn afgelegd dat Abbasov met zijn broer in een woning van [betrokkene 56] in Amsterdam heeft verbleven. Daar zijn in de tijd dat zij daar verbleven alleen [betrokkene 51] en zijn vriendin, [betrokkene 50] en [betrokkene 49] binnen geweest. Abbasov is zeer regelmatig met [betrokkene 50] en [betrokkene 49] en [betrokkene 51] weggeweest. [betrokkene 57], een neef van [betrokkene 56], heeft in april 2004 de Mercedes Vito bus geleverd. Deze bus is betrokken bij de uitvoering van de aanslag op 17 mei 2004. In die bus zijn DNA-sporen van Abbasov gevonden alsmede een parkeerkaartje met een vingerafdruk van [betrokkene 49]. Groen heeft [betrokkene 57] financieel gecompenseerd voor zijn detentie in verband met de zaak Enclave. Groen heeft tijdens diens detentie geld aan de vrouw van [betrokkene 57] gegeven en na afloop een substantieel bedrag aan [betrokkene 57] zelf. De verklaring van [betrokkene 57] over de betrokkenheid van Groen biedt ondersteuning aan de uitspraak van Abbasov tegen verbalisant T073 dat hijzelf de opdracht van Groen had gekregen.Het hof stelt hiermee verder vast dat [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] betrokken zijn geweest bij de persoon Abbasov en zijn broer [betrokkene 52] door hen de gelegenheid te bieden in de woning aan de Wiltzanghlaan in Amsterdam te verblijven. Abbasov is met grote regelmaat met [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] op pad gegaan. Over hetgeen zij al die keren samen hebben gedaan, kan het hof geen vaststellingen doen. [betrokkene 49] is verder betrokken bij de Mercedes Vito bus vanwege de vingerafdruk op het parkeerkaartje dat is aangetroffen in de bus die geparkeerd stond in een zijstraat van de Apollolaan, dicht bij het kantoor van Endstra ten tijde van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]. [betrokkene 49] heeft ook verklaard dat hij het parkeerkaartje op de dag van de moord heeft gekocht en in de bus heeft gelegd. Voor het hof staat nu niet vast dat [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] zelf ook een bepaald misdrijf hebben gepleegd en daarvoor strafbaar zijn. Het hof hoeft in de zaak tegen verdachte niet te beoordelen of zij alle bestanddelen van een bepaald misdrijf hebben vervuld en welke deelnemingsvorm of pleegvorm aan de orde is. Ook hoeft het hof niet vast te stellen wat zij precies hebben geweten en op welk misdrijf hun opzet was gericht. Dat [betrokkene 50], [betrokkene 49] en [betrokkene 51] op de één of andere manier bij de organisatie of de uitvoering betrokken zijn geweest, is voor het hof wel duidelijk geworden. Deze vaststelling is ook van belang bij de bespreking van de moord op Mieremet in hoofdstuk 8.
7.4.7
Uitlokken
Uit het voorgaande volgt dat verdachte maar ook Soerel en Hillis gedurende het langdurige traject van afpersing tegen Endstra hebben gezegd dat zij hem dood zouden schieten. Endstra heeft zijn angst toegelicht en daarbij aangegeven dat hij doodsbang was als verdachte er achter zou komen dat hij met de politie sprak en als hij erachter zou komen dat hij een moordplan had. Voor verdachte en ook voor Soerel en Hillis was het inmiddels duidelijk geworden dat uit verdachte geen geld meer te krijgen viel. Endstra had geen liquiditeiten meer en de ultieme afpersing waar Hillis een rol bij heeft gespeeld bij de ontmoeting van verdachte, Hillis en Endstra in het Beatrixpark had niet het gewenste resultaat. Van de geëiste vijf miljoen euro werd maar een deel betaald, ondanks het gegeven dat Hillis tegen Endstra heeft gezegd dat als Endstra die vijf miljoen euro zou betalen, hij niet zou worden vermoord.
Het hof heeft vastgesteld dat het gegeven dat Endstra ‘leeg is’ en alleen nog een risico voor verdachte vormde in die zin dat Endstra over de afpersingen bij de politie kon gaan verklaren. Het hof heeft verder vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan de moord op Endstra wist dat Endstra al met de CIE sprak. Ook heeft het hof vastgesteld dat verdachte wist dat Endstra een moordplan in zijn richting had. Het is verdachte die tegen Astrid en Sonja Holleeder en Den Hartog en ook tegen Houtman de moord op Endstra vooraf heeft aangekondigd. Na de moord heeft verdachte bij meerdere gelegenheden laten weten dat hij bij deze moord betrokken was. Op grond van deze vaststellingen komt het hof tot de conclusie dat het verdachte is geweest die de opdracht heeft gegeven tot de moord op Endstra en dat verdachte al dan niet via een tussenpersoon via Groen die opdracht uiteindelijk heeft laten terechtkomen bij de uiteindelijke schutter, zijnde Abbasov.
Het hof gaat er op grond van het bewijs vanuit dat het verdachte is geweest die kenbaar heeft gemaakt aan of in samenspraak met Soerel dat Endstra vermoord moest worden. Het zijn verdachte en Soerel die bij het kantoorincident Endstra bedreigen tot het gaan doen van betalingen. Het is verdachte die gedurende het afpersingsproces steeds bij Endstra aandringt op het doen van betalingen waarbij meermalen gedreigd wordt met Soerel en ook met Hillis. Het zijn op enig moment verdachte én Soerel die aan Endstra kenbaar maken dat hij niet meer mag betalen.Het hof gaat ervan uit dat de mededeling dat Endstra vermoord moet worden al voldoende is voor de tussenpersoon of tussenpersonen en de uiteindelijk uitvoerder van het delict. Ook gaat het hof ervan uit dat een geldbedrag aan de tussenpersoon of tussenpersonen en aan de uiteindelijke schutter zal zijn beloofd. Het hof heeft hierbij ook het bewijs betrokken dat het hof gebruikt ten aanzien van andere moorden die verdachte heeft uitgelokt. Ook uit dat bewijs volgt dat moorden tegen betaling werden gepleegd. Verder acht het hof van belang dat Abbasov na zijn terugkeer uit Thailand in november 2005 beschikte over een groot geldbedrag in contanten. Het hof kan niet vaststellen voor welke dienst Abbasov dit geldbedrag heeft ontvangen; wel stelt het hof vast dat Abbasov zijn werkzaamheden verrichtte tegen betaling.
Dat verdachte de uiteindelijke schutter niet kent en daarmee ook geen contact heeft gehad, staat aan een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit niet in de weg, omdat de wet uitgaat van een feit dat wordt uitgelokt en niet dat een bepaalde persoon wordt uitgelokt. Uitlokking kan dus door een of meer tussenpersonen plaatsvinden. Niet is vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet. Het is overigens niet uitgesloten dat de uitgelokte op verschillende opeenvolgende momenten tot het plegen van het strafbare feit wordt aangezet, door aanwending van uitlokkingsmiddelen, bijvoorbeeld door het opeenvolgend verschaffen van inlichtingen of het doen van nadere beloften.
7.4.8
Aanslag op [benadeelde partij 1]
Bij de moord op Endstra bevond [benadeelde partij 1] zich in de onmiddellijke omgeving van Endstra. [benadeelde partij 1] heeft met Endstra diens kantoor verlaten en zij zijn samen naar de auto van Endstra gelopen die aan de Apollolaan geparkeerd stond. Het hof leidt uit de verklaring van getuige [betrokkene 73] af dat het eerste schot dat werd afgevuurd, gericht was op Endstra maar deze niet heeft geraakt. Endstra is vervolgens weggedoken bij het linker achterwiel van zijn auto. Vervolgens heeft de getuige een tweede schot gehoord waarna [benadeelde partij 1] voor de getuige direct uit beeld verdween achter de auto. Vastgesteld is dat [benadeelde partij 1] in zijn linker knie is geschoten en de aanslag heeft overleefd. Niet is komen vast te staan dat Abbasov [benadeelde partij 1] wilde doodschieten of dat met dit schot op de knie de aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij 1] dodelijk zou worden geraakt. Gelet op deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een poging doodslag op [benadeelde partij 1]. Dit betekent ook dat het hof verdachte zal vrijspreken van de eerste (primaire) juridische variant die hem ten laste is gelegd, namelijk het opzettelijk uitlokken van de poging tot doodslag op [benadeelde partij 1]. Als tweede (subsidiaire) juridische variant is aan verdachte ten laste gelegd dat aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en dat verdachte dit misdrijf opzettelijk heeft uitgelokt.
Uit de medische verklaring die [benadeelde partij 1] heeft overgelegd en uit de toelichting op zijn vordering als benadeelde partij op 12 november 2018 volgt dat [benadeelde partij 1] is geopereerd aan zijn knie, lang heeft moeten revalideren en nog steeds last heeft van de gevolgen van de aanslag, dat hij blijvend fysiek letsel daaraan heeft overgehouden en dat fysiotherapie en sporten noodzakelijk zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat bij de aanslag [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of verdachte als mede-uitlokker van de moord op Endstra in strafrechtelijke zin ook verantwoordelijk gehouden kan worden voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1]. Daarvoor is vereist dat verdachte ook het ‘opzet’ had dat [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Voor het bewijs van ‘opzet’ is voldoende als de uitlokker het zogenoemde ‘voorwaardelijk opzet’ had dat het strafbare feit werd gepleegd. Het ‘voorwaardelijk opzet’ op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] – is aanwezig indien verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard’ dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij gaat het onder meer om de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het zaakdossier Enclave volgt dat verdachte met zijn mededader de moord op Endstra heeft uitgelokt. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand die zich op het moment van de uitvoering van die moord in de nabijheid van het aanstaande slachtoffer Endstra bevindt een groot gevaar loopt. Verdachte is zich dit gevaar bewust geweest nu hij blijkens de verklaring van getuige [Betrokkene 65] tegen Houtman heeft gezegd ‘blijf bij Endstra uit de buurt want die gaat om’. Verdachte heeft gekozen voor een teruggetrokken positie en het uitvoeren van het strafbare feit overgelaten aan Abbasov. Verdachte heeft daarmee bewust ervoor gekozen dat hij de uitvoering niet in de hand had en dat Abbasov het strafbare feit naar eigen inzichten uitvoerde en daarbij deed wat hij daarvoor nodig vond. Verdachte was zich ook daarvan bewust. Het hof heeft geen aanknopingspunten gevonden dat hij de aanmerkelijke kans dat een ander bij de moordaanslag op Endstra ernstig letsel zou oplopen niet heeft aanvaard. De schutter heeft [benadeelde partij 1] uitgeschakeld door hem in zijn knie te schieten, om vervolgens Endstra te liquideren en daarna te vluchten. Dit handelen van de schutter kan verdachte worden toegerekend en daarmee heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uitlokken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1]. Het hof zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander de zware mishandeling van [benadeelde partij 1] heeft uitgelokt.
7.4.9
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte, Soerel en Hillis gedurende een lange periode nauw en bewust hebben samengewerkt in de afpersing van Endstra. Met name door verdachte zijn in dat verband in de richting van Endstra doodsbedreigingen geuit en heeft hij de uiteindelijke moord op Endstra in zijn eigen omgeving vooraf aangekondigd. Zowel verdachte als Soerel hebben tegen Endstra op enig moment gezegd dat hij niet meer mocht betalen, hetgeen inhoudt dat hij zou worden vermoord. Endstra heeft zich zijn naderende dood gedurende het afpersingstraject steeds sterker gerealiseerd, niet in de laatste plaats door de uitingen daarover van de kant van verdachte en Soerel.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en Soerel die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
7.4.10
Ten laste gelegde periode
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt heeft volgens de tekst van de tenlastelegging plaatsgevonden in de periode tussen 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004. Het hof is van oordeel dat het proces van uitlokking zich heeft afgespeeld in de periode vanaf 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004. Het hof gaat daarbij uit van het ontstane conflict tussen verdachte en Mieremet waarbij laatstgenoemde uiteindelijk zijn investeringen bij Endstra terug wilde. Nadat een vergeefse poging was ondernomen om Mieremet te liquideren, begon korte tijd later het traject van afpersing waarin verdachte, Soerel en Hillis een rol spelen. In dit traject is Endstra stelselmatig met de dood bedreigd en is uiteindelijk tot het geven van de opdracht tot die op 17 mei 2004 gepleegde moord overgegaan.
8. Moord Mieremet
8.1
Inleiding
Op 2 november 2005 heeft in Nongprue – Pattaya in Thailand een aanslag plaatsgevonden op John Mieremet waarbij hij door het hoofd is geschoten. Mieremet is nog overgebracht naar het ziekenhuis in Pattaya, maar bleek bij aankomst te zijn overleden. Verdachte wordt verweten – kort gezegd – dat hij de opdracht heeft gegeven voor de moord op Mieremet.
In het vervolg zal worden beschreven welk bewijs het openbaar ministerie heeft aangedragen. Daarna zal het hof een samenvatting geven van de standpunten van de verdediging. Vervolgens zal worden uitgelegd wat er uit het bewijs blijkt over de gebeurtenissen op 2 november 2005, de betrokkenheid van verdachte daarbij en hoe dat bewijs volgens het hof moet worden gelezen.
8.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de moord op Mieremet opzettelijk heeft uitgelokt. Hij heeft dat samen met anderen of alleen gedaan.
Het openbaar ministerie heeft daarbij verwezen naar de verklaringen van getuige Q5 en van Astrid Holleeder. Getuige Q5 heeft verklaard dat hij verdachte, Soerel en Akgün heeft horen zeggen dat ook Mieremet moest worden geliquideerd vanwege een hoogoplopend conflict. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van Astrid Holleeder dat verdachte haar had verteld dat hij Mieremet dood wilde hebben. Op een bepaald moment had verdachte haar gezegd dat er nu snel heel veel achter elkaar zouden gaan. Ook getuige Q5 heeft gehoord dat er snel veel achter elkaar zouden gaan. Het openbaar ministerie heeft ook gewezen op de verklaring die getuige D heeft afgelegd en op de verklaring van [betrokkene 9].
Verdachte had meerdere motieven om Mieremet om het leven te brengen. Mieremet wist inmiddels dat het afgedragen geld niet bij Jocic was terechtgekomen, Mieremet stond verdachte naar het leven en uit een Telegraaf-artikel bleek dat Mieremet bereid was om met de politie te praten over wat hij wist van verdachte en met hem had meegemaakt.
Het openbaar ministerie heeft ook aandacht besteed aan de personen die mogelijk betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de moord: Abbasov (hierna ook: Natik Abbasov) en [betrokkene 50]. Volgens het openbaar ministerie kan niet worden vastgesteld dat zij bij de voorbereiding of de uitvoering betrokken zijn geweest. Hun aanwezigheid niet ver van de plaats van de moord, is wel opvallend. De dossierstukken kunnen bijdragen aan het redelijke vermoeden dat zij betrokken zijn geweest bij de moord en passen ook bij de vaststelling dat verdachte de opdracht heeft gegeven. Het onderzoek naar personen die de moord hebben voorbereid en uitgevoerd, heeft in ieder geval geen aanwijzingen opgeleverd dat de opdracht uit een andere hoek komt dan die van verdachte.
8.3
Standpunt verdediging
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de opdracht voor de moord op Mieremet. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de moord op Mieremet heeft uitgelokt. Uit het beschikbare bewijs blijkt niet in welke periode de opdracht is gegeven en hoe die opdracht zich verhoudt tot de opdracht voor de eerdere aanslag op Mieremet in 2002. Ook blijkt niet wie de moord hebben uitgevoerd, wie de opdracht heeft gegeven en hoe de uitvoerders zijn overgehaald om de moord uit te voeren. Dat is allemaal volstrekt onduidelijk gebleven.De rechtbank is er volgens de verdediging ten onrechte vanuit gegaan dat Abbasov en [betrokkene 50] betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de moord. De verdediging heeft naar voren gebracht dat geen van de personen die volgens de rechtbank betrokken waren bij de moord op Mieremet, daarvoor is vervolgd. Geen van hen heeft voor deze moord terechtgestaan, waardoor er ook geen onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden naar de betrokkenheid van deze personen. Er heeft ook geen ondervraging van deze personen plaatsgevonden tijdens een strafproces en het onderzoeksmateriaal is niet door rechters gewogen. Abbasov heeft nooit kunnen reageren op deze beschuldigingen en geen van degenen die daarvan worden verdacht, hebben in de huidige strafzaak tegen verdachte willen verklaren. De verdediging heeft hen om die reden niet effectief kunnen ondervragen.
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat er geen bewijs kan worden gevonden in de opgenomen telefoongesprekken tussen familieleden en kennissen van [betrokkene 50] en [betrokkene 49]. Dat tussen familieleden wordt gesproken over de moord op Endstra en de moord in Thailand is niet vreemd. Het gaat er echter om of uit die gesprekken blijkt dat zij iets weten over een betrokkenheid van [betrokkene 50] en [betrokkene 49]. Juist die wetenschap blijkt niet uit deze gesprekken.
Ook de verklaringen van getuige [betrokkene 9] en getuige [betrokkene 74] kunnen niet bijdragen aan het bewijs. Ook zij hebben geen eigen wetenschap. Getuige [betrokkene 74] baseert zich grotendeels op getuige [betrokkene 9], terwijl getuige [betrokkene 9] alles heeft gehoord van Mieremet. De verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 74] zijn op bepaalde onderdelen ook met elkaar in strijd, waardoor niet begrijpelijk is dat de rechtbank hen allebei gelooft.De verdediging erkent dat de verklaringen van Astrid Holleeder en van getuige Q5 tot op zekere hoogte belastend voor verdachte zijn. Verdachte ontkent echter dat hij deze uitspraken in de Baja Beach Club heeft gedaan. Maar zelfs als Soerel verdachte deze woorden heeft toegeschreeuwd, dan bestaat de mogelijkheid dat verdachte toen door Soerel op de hoogte is gebracht van het voornemen van Soerel en anderen om Mieremet te vermoorden. Dat betekent dan slechts dat verdachte daarvan op de hoogte was, dat betekent niet dat verdachte die opdracht heeft gegeven of dat hij die opdracht met anderen heeft gegeven. Verdachte ontkent ook dat hij tegen Astrid Holleeder heeft gezegd dat er nu snel veel achter elkaar zouden gaan. Maar zelfs als hij dat heeft gezegd, betekent dat alleen dat hij daar wetenschap van had, bijvoorbeeld door wat hem door Soerel in de Baja Beach Club schreeuwend is toevertrouwd. Er is geen bewijs dat verdachte de opdracht heeft gegeven om Mieremet te vermoorden.
8.4
Bewijs
Het hof zal hieronder toelichten welke feiten en omstandigheden uit de inhoud van het bewijs kunnen worden afgeleid. De letterlijke inhoud van het bewijs is te vinden in bijlage 4 bij dit arrest. Ook zal worden ingegaan op standpunten van de verdediging en op de vraag of de onderdelen van de tenlastelegging kunnen worden bewezen.
8.4.1
Moord op 2 november 2005
Op 2 november 2005 omstreeks 10:00 uur bevonden getuige [betrokkene 75] en getuige [betrokkene 76] zich in het kantoor van het villaparkproject Singto Park. Rond die tijd kwam Mieremet aanrijden waarna hij op enig moment het kantoor is binnen gegaan. Na zo’n vijf minuten kwam er een man binnen die in het zwart was gekleed en een zwarte valhelm ophad met vizier. De man vroeg in het Engels wie John was, waarop Mieremet bevestigend antwoordde. De man haalde daarop een vuurwapen uit de schoudertas en schoot daarmee één keer op Mieremet, waarna hij op de grond viel. Vervolgens schoot deze man nogmaals een kogel door het voorhoofd van Mieremet. Eén kogel trof het voorhoofd en één de linkerkant van de buik.624.Door een arts is onderzoek gedaan aan het lichaam van Mieremet. De conclusie van dit onderzoek is dat Mieremet is overleden door het schot in het hoofd.625.
8.4.2
Betrokkenheid verdachte
Op 26 februari 2002 heeft in Amsterdam al eerder een aanslag op Mieremet plaatsgevonden. Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 is toegelicht, is het hof tot het oordeel gekomen dat het verdachte is geweest die destijds met een ander de opdracht heeft gegeven om Mieremet om het leven te brengen. Mieremet heeft deze aanslag overleefd.
Astrid Holleeder heeft verklaard over de dreigende situatie tussen verdachte en Mieremet na die eerste aanslag op Mieremet. Verdachte vertelde haar dat hij het op Mieremet had voorzien. Mieremet was naar verdachte op zoek en andersom was dat ook zo.626.De dreiging die voor verdachte van Mieremet uit ging, was volgens Astrid Holleeder zo serieus dat verdachte vreesde voor zijn leven.627.Verdachte was volgens Astrid Holleeder niet van plan om zichzelf dood te laten schieten. Verdachte heeft in de periode voor de moord op Mieremet meerdere keren tegen Astrid Holleeder gezegd dat Mieremet dood moest.628.De verklaring van Astrid Holleeder wordt ondersteund door uitlatingen van Mieremet. Mieremet zegt op 7 september 2005 tijdens een gesprek met [betrokkene 11] dat hij niet kan verkroppen wat verdachte heeft gedaan: “Ik kan een aantal dingen niet verkroppen Haico. Ik kan Holleeder niet verkroppen. Ik ga hem ook vermoorden en dat weet ook iedereen. Ik ga hem ook vermoorden.”629.
Verdachte heeft niet alleen tegen Astrid Holleeder gezegd dat Mieremet dood moest. Ook Endstra heeft in de Achterbankgesprekken verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat verdachte en Soerel Mieremet gingen vermoorden.630.Verdachte heeft over Mieremet tegen Endstra gezegd: “Wacht maar af, die schiet ik kapot”.631.Verdachte heeft ook gezegd ‘dat hij die Mieremet ging vermoorden’.632.
Getuige Q5 heeft verklaard dat hij iemand kende die in rechtstreeks contact stond met Soerel. Van die persoon heeft getuige Q5 in de maanden voor de moord op Mieremet gehoord dat verdachte en Soerel problemen hadden met Van der Bijl, Houtman, Hingst en Mieremet. Deze conflicten waren zo hoog opgelopen dat verdachte en Soerel hadden besloten om deze mensen om het leven te brengen. De persoon die dit tegen getuige Q5 heeft verteld, had dit rechtstreeks van Soerel gehoord. Getuige Q5 hoorde op enig moment dat drie of vier personen er snel aan zouden gaan. Getuige Q5 herinnert zich in dit verband in elk geval de namen Evert Hingst en John Mieremet. Uit de media weet getuige Q5 dat kort daarna de liquidaties van Hingst, Houtman en Mieremet plaatsvonden.633.Getuige Q5 heeft ook zelf verdachte, Akgün en Soerel horen praten over Van der Bijl, Houtman, Mieremet en Hingst. Soerel zei meermalen: “Ze gaan eraan”, “We pakken hun”, dat waren de termen waarin gesproken werd. Ook door verdachte werd in die termen gesproken.634.Soerel zei dat kort voor de moorden in de oren van verdachte. De getuige Q5 heeft ook verdachte dingen horen zeggen als: “die pak ik”, “die maak ik af”.635.
Wat getuige Q5 heeft verklaard, staat niet op zichzelf. Getuige Q5 heeft verklaringen afgelegd over meerdere moorden. De verklaringen die de getuige heeft afgelegd over de moord op Kees Houtman worden ondersteund door diverse bewijsmiddelen zoals wordt toegelicht in hoofdstuk 9, terwijl ook zijn verklaringen over de moord op Thomas van der Bijl worden ondersteund door diverse bewijsmiddelen, zoals in datzelfde hoofdstuk wordt toegelicht. Uit dat hoofdstuk volgt dat de verklaringen van getuige Q5 over die moorden blijken te kloppen.
Verder heeft ook Astrid Holleeder verklaard dat verdachte op een gegeven moment tegen haar zei: “Er gaan er nu snel heel veel achter elkaar.” Er gebeurde toen opeens een heleboel, kort daarna gingen Houtman en Mieremet dood.636.Uit de verklaringen van Astrid Holleeder volgt dat verdachte zijn mededeling dat er ‘nu snel heel veel achter elkaar gaan’ heeft gedaan na de liquidatie van Evert Hingst637.die heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2005.638.Vervolgens werden op 2 november 2005 zowel Houtman als Mieremet doodgeschoten. Mieremet is doodgeschoten in Pattaya in Thailand.
8.4.3
Tussenconclusie
Het hof stelt op grond de inhoud van het bewijs en wat hiervoor is overwogen het volgende vast. Verdachte is eerder bereid geweest om Mieremet tegen betaling om het leven te laten brengen, heeft daadwerkelijk die beslissing genomen en heeft samen met een ander daarvoor de opdracht gegeven. Nadat deze eerste aanslag op 26 februari 2002 was mislukt, is de dreiging vanuit verdachte tegen Mieremet blijven bestaan, maar werd de situatie extra gespannen, omdat vanuit Mieremet dreiging tegen verdachte ontstond; Mieremet wilde verdachte vermoorden en verdachte wilde Mieremet vermoorden. Verdachte was op zoek naar Mieremet, Mieremet moest dood. Uit de verklaringen van Astrid Holleeder en van Endstra volgt dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij Mieremet zou vermoorden. Zeer kort voor de moord op Mieremet heeft verdachte tegen Astrid Holleeder gezegd dat er nu snel veel achter elkaar zouden gaan. Het hof leidt uit deze uitlating van verdachte af dat niet alleen de beslissing om Mieremet te vermoorden op dat moment was genomen, maar ook de opdracht daarvoor was gegeven. Verdachte wist immers dat de moorden werkelijk zouden gaan plaatsvinden en wel op korte termijn.
Deze verklaring van Astrid Holleeder wordt ondersteund door de verklaringen van getuige Q5, die van een contact van Soerel heeft gehoord dat verdachte en Soerel hebben besloten om een aantal personen, onder wie Mieremet, om het leven te brengen.
Dit waren geen loze beweringen van verdachte tegen Astrid Holleeder en van Soerel tegen de kennis van getuige Q5, zoals blijkt uit het vervolg: op 2 november 2005 werd Mieremet vermoord in Pattaya, Thailand.
8.4.4
Relatie moord op Endstra en aanslag [benadeelde partij 1]
Op het moment van deze moord op 2 november 2005 verbleven Abbasov en [betrokkene 50] in Thailand in Pattaya. Het hof heeft zich de vraag gesteld of die aanwezigheid betekenis heeft voor het bewijs en overweegt daarover het volgende. Het hof heeft in hoofdstuk 7 vastgesteld dat Abbasov Endstra heeft doodgeschoten. Het hof heeft hiervoor ook vastgesteld dat de moord op Endstra is uitgevoerd in opdracht van verdachte en Soerel. Uit de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]639.volgt verder dat Abbasov, die uit Rusland afkomstig is, in de periode rond de moord op Endstra veel contact had met een groep mannen, en met name met [betrokkene 51], [betrokkene 49] en [betrokkene 50]. Uit de verklaringen van [betrokkene 52] volgt dat hij met zijn broer in een woning verbleef waar alleen [betrokkene 51], [betrokkene 49] en [betrokkene 50] (en een meisje) langs zijn geweest. Natik Abbasov werd door [betrokkene 51], [betrokkene 49] en [betrokkene 50] eens per dag of per twee dagen opgehaald. Zijn broer ging dan 's ochtends weg en kwam 's avonds terug.Na de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] is er in de directe omgeving een Mercedes Vito bus aangetroffen. In die bus zijn DNA-sporen van Abbasov gevonden en een parkeerkaartje met een vingerafdruk van [betrokkene 49]. [betrokkene 49] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 19 november 2015 verklaard dat hij op 17 mei 2004 het parkeerkaartje heeft gekocht dat in de Mercedes Vito bus is aangetroffen en dat hij dit in die bus heeft gelegd.Uit het bewijs ten aanzien van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] volgt dat Abbasov de schutter was en ook dat [betrokkene 51], [betrokkene 49] en [betrokkene 50] in die periode veel contact met Abbasov hadden, zijn verblijfplaats in Nederland hadden geregeld en dat [betrokkene 49] op 17 mei 2004 in de bus is geweest die in de directe omgeving stond van de plek waar de moord is gepleegd.
8.4.5
Betrokkenen in Thailand
Opvallend is dat op het moment van de moord op Mieremet op 2 november 2005 Abbasov en [betrokkene 50] in Pattaya verbleven. Abbasov was in Thailand aangekomen op 6 oktober 2005.640.[betrokkene 50] was in Thailand aangekomen op 1 november 2005 om 07:15 uur.641.[betrokkene 50] is op 3 november 2005 om 02.40 uur weer vanuit Thailand vertrokken.642.Ook Abbasov is op 3 november 2005 uit Thailand vertrokken.643.[betrokkene 50] is dus een bijzonder korte tijd in Thailand geweest, nog geen 48 uren. [betrokkene 50] en Abbasov vertrokken beiden kort na de moord uit Thailand.
Getuige [betrokkene 52] heeft verklaard dat [betrokkene 50] in hetzelfde hotel verbleef als hijzelf en zijn broer Natik Abbasov. Toen Natik Abbasov in Thailand geld nodig had, heeft hij gebeld met [betrokkene 51] die hem vertelde dat [betrokkene 50], die sowieso naar Thailand zou komen, geld zou meenemen.644.De verdediging heeft gewezen op de verklaring die [betrokkene 52] op 25 maart 2021 tegenover de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. [betrokkene 52] heeft toen verklaard dat hij niet kan zeggen of [betrokkene 50] in Thailand geld aan zijn broer heeft gegeven. Het hof hecht aan die verklaring echter geen waarde en gaat ervan uit dat de getuige zich dat niet meer kon herinneren toen hij geruime tijd na deze gebeurtenissen door de raadsheer-commissaris werd verhoord. De getuige heeft op 4 maart 2016 daarover immers specifiek verklaard. Hij verklaarde toen dat Abbasov [betrokkene 51] om geld had gevraagd omdat er geld was gestolen, dat [betrokkene 50] dat zou meenemen omdat [betrokkene 50] toch al zou komen en dat [betrokkene 52] zich had afgevraagd waarom dat geld niet gewoon overgemaakt kon worden. De getuige heeft ook verklaard over zijn gesprek met zijn broer daarover.
Het is opvallend dat [betrokkene 50] de moeite heeft genomen een lange heen- en terugreis te maken van Nederland naar Thailand voor een erg korte periode, precies op 1 en 2 november 2005. Het hof heeft geen verklaarbare onschuldige reden kunnen vinden voor dit opmerkelijk korte verblijf. [betrokkene 50] heeft tijdens een verhoor op 14 en 15 december 2006 verklaard dat hij in Thailand is geweest in verband met een vriendin die hij had leren kennen via internet. Deze verklaring is echter moeilijk te rijmen met de verklaring die [betrokkene 52] heeft afgelegd. [betrokkene 52] heeft verklaard dat ‘Ali de muzikant’ (het hof begrijpt: [betrokkene 50]) hem vroeg om hem naar een bordeel te brengen. [betrokkene 50] wist niet naar welk bordeel hij precies wilde en heeft het meisje daar ter plekke gekozen.645.
Abbasov heeft op 10 februari 2012 na een verhoor met een politieagent gesproken over ‘mensen die achter de moord op Endstra zitten’ en dat diegenen in staat zijn in het buitenland een moord te plegen. Abbasov heeft gezegd dat hij zich zorgen maakte om zijn familie, omdat ‘deze mannen’ geen grenzen kennen. Als zij iemand dood willen hebben, waar ook ter wereld, dan kunnen zij dat organiseren. Abbasov heeft verder gezegd dat hij aan de verhoren merkte dat de politie goed wist wat er is gebeurd en hoe de vork in de steel zit.646.Voordat Abbasov dit gesprek met deze politieagent had, was Abbasov die dag verhoord over zijn betrokkenheid bij de moord op Endstra.647.Abbasov zegt hier dus dat de mensen die achter de moord op Endstra zitten, geen grenzen kennen en het kunnen organiseren als zij waar ook ter wereld iemand willen vermoorden. Als de politieagent tegen Abbasov zegt dat hij ervan uit gaat dat de advocaat van Abbasov betaald wordt door [betrokkene 51], zegt Abbasov dat hij dat inderdaad bedoelt. Zij beschikken over zoveel geld, dat grenzen niet meer bestaan.Als de politieagent later in het gesprek zegt dat hij weet dat Abbasov ook in Thailand is geweest, vraagt Abbasov of zij ook weten dat [betrokkene 50] daar ook is geweest.648.
Getuige [betrokkene 77] heeft [betrokkene 50] ongeveer een week na de moord in Thailand gesproken. Toen [betrokkene 77] een grapje maakte dat [betrokkene 50] naar Thailand gaat en er vervolgens mensen neervallen, zei [betrokkene 50]: “ben je gek in je hoofd?” [betrokkene 50] wilde van [betrokkene 77] weten aan wie hij dat nog meer had verteld.649.
Getuige [betrokkene 78] heeft verklaard dat zij in een tas een reisschema vond waaruit bleek dat [betrokkene 50] een paar dagen in Thailand was geweest. Toen zij [betrokkene 49] daarmee confronteerde, reageerde hij als volgt: “Hoe ik daar in godsnaam bij kwam dat [betrokkene 50] drie dagen naar Thailand was geweest. Ik zeg waarom is [betrokkene 50] drie dagen in Thailand? Want als ik daar heen ga dan ga ik daar voor maanden heen. En ik zeg waarom nou precies op de dagen dat Mieremet is geliquideerd? Ja en “wat haal jij nou in je hoofd!” en “hoe kom je daar in godsnaam bij!” Ik zeg “nou ja... .omdat ik zo’n reisschema hebt gezien”......"welk reisschema?!” En toen liet ik het reisschema zien.”
Uiteindelijk zei [betrokkene 49] tegen [betrokkene 78] dat [betrokkene 50] niet naar Thailand was gegaan en dat zij daar verder geen vragen over mocht stellen.650.Vast staat echter dat [betrokkene 50] weldegelijk in Thailand is geweest. Het hof stelt vast dat [betrokkene 50] en [betrokkene 49] ervan schrokken dat anderen wisten dat [betrokkene 50] in Thailand was geweest en dat zij ervoor wilden zorgen dat dat niet werd doorverteld.
De verdediging heeft aangevoerd dat [betrokkene 78] niet daadwerkelijk weet of [betrokkene 50] iets met de moord te maken had. Het is juist dat deze getuige daarover niets heeft verklaard. Dat neemt echter niet weg wat er wel uit haar verklaring blijkt. Uit haar verklaring blijkt namelijk dat [betrokkene 49] schrok dat zij had ontdekt dat [betrokkene 50] een paar dagen in Thailand was geweest, dat hij ontkende dat [betrokkene 50] daadwerkelijk naar Thailand was gegaan en dat daarover verder niet meer mocht worden gesproken.
Rond de periode waarin [betrokkene 50] en Abbasov gezamenlijk in Pattaya waren, vonden er vele telefooncontacten plaats tussen [betrokkene 50] en [betrokkene 51], [betrokkene 50] en [betrokkene 49] en [betrokkene 49] en [betrokkene 51]. Op het moment van de moord op Mieremet stond de telefoon van [betrokkene 50] uit.651.
Getuige [betrokkene 79] heeft verklaard dat Abbasov in 2005 vanuit het buitenland een geldbedrag meenam, niet minder dan 30.000 dollar, waarmee hij een Mercedes ml-320 kocht. Zij neemt aan dat hij dat meenam uit Thailand waaruit hij toen net was teruggekomen. Hij heeft de Mercedes afgerekend in contanten, volgens de getuige was het in euro’s.652.Uit een verzekeringspolis blijkt dat Abbasov per 22 november 2005 een Mercedes ml-320 heeft verzekerd.653.
[betrokkene 52] heeft verklaard dat zijn broer nog geld van [betrokkene 51] zou krijgen.654.De verdediging heeft terecht naar voren gebracht dat [betrokkene 52] heeft verklaard dat het ging om een bedrag dat [betrokkene 51] nog moest ‘terugbetalen’. Zijn broer Natik Abbasov had tegen hem gezegd dat [betrokkene 51] geld van hem had geleend. Uit de verklaringen van [betrokkene 52] volgt echter ook dat zijn broer hem niets had verteld over zijn betrokkenheid bij het plegen van misdrijven, waaronder de moord op Endstra. In die situatie ligt het niet voor de hand dat Natik Abbasov hem zou hebben verteld dat hij nog geld van [betrokkene 51] moest krijgen voor het plegen van een moord. Dat Natik Abassov tegen zijn broer heeft gesproken in termen van ‘terugbetalen’, zegt om die reden niets.
8.4.6
Uitvoering van de moord
De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat de omschrijving van de schutter door de eigenaar van het eettentje in ieder geval ook op Abbasov van toepassing is. De verdediging heeft terecht naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de personen die het eettentje van getuige Khottip hebben bezocht, de personen zijn die de moord hebben uitgevoerd. Het hof heeft niet kunnen vaststellen waar deze gelegenheid zich bevond op de Tweede Chaiyaphruekstraat. Daarbij komt dat het signalement van deze twee personen te algemeen is om daar conclusies aan te kunnen verbinden.
De verdediging is in pleidooi ook ingegaan op afgeluisterde telefoongesprekken tussen familieleden en kennissen van [betrokkene 50] en [betrokkene 49]. Het hof zal die afgeluisterde telefoongesprekken niet gebruiken voor het bewijs. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 74]. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding te reageren op de standpunten hierover van de verdediging.
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat Abbasov zich niet heeft kunnen verweren tegen de beschuldigingen en dat de andere personen nooit voor deze moord hebben terechtgestaan. Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de uitlatingen van Abbasov niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, zal het hof daar later op ingaan in hoofdstuk 11. Het is juist dat geen van de personen die volgens het openbaar ministerie op enige wijze betrokken zijn bij de moord op Mieremet daarvoor zijn vervolgd en dat er dus ook geen eerdere strafprocessen hebben plaatsgevonden waarin zij met het bewijs zijn geconfronteerd, getuigen zijn gehoord en een rechter het bewijs heeft beoordeeld. In sommige zaaksdossiers is dat anders zodat in die zaaksdossiers vaak vele verklaringen beschikbaar zijn van verdachten en van getuigen, vaak ook in meerdere instanties; bij de rechtbank en bij het hof. Er bestaat echter geen regel in het recht die met zich brengt dat ‘een opdrachtgever’ pas kan worden vervolgd nadat de uitvoerders en de zogenoemde tussenlaag zijn vervolgd. Er bestaat ook geen verplichting om onder alle omstandigheden iedere getuige of verdachte te horen waarover door een ander iets vervelends wordt gezegd, zelfs niet als diegene wordt beschuldigd van betrokkenheid bij een strafbaar feit.
8.4.7
Tussenconclusie
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat degene die in opdracht van onder meer verdachte Endstra heeft vermoord en de aanslag op [benadeelde partij 1] heeft gepleegd, tijdens de moord op Mieremet in Pattaya in Thailand verbleef. Uit het bewijs volgt niet dat Abbasov op de plaats van de moord aanwezig is geweest; tegelijkertijd staat vast dat Abbasov op wereldschaal zeer nabij de plek verbleef waar de moord is gepleegd. Precies op dat moment was ook [betrokkene 50] in Pataya waar hij optrok met Abbasov. Deze twee personen, [betrokkene 50] en Abbasov, zijn elk afkomstig uit een ander werelddeel, terwijl niet is gebleken van enige andere band tussen die twee personen, anders dan dat zij veel contact hadden in de periode voor de moord op Endstra.
[betrokkene 50] heeft een opmerkelijk korte periode in Pattaya verbleven, waarvoor hij een lange reis van Nederland naar Thailand heeft gemaakt en weer terug. Er is geen onschuldige aanleiding aannemelijk geworden die dit korte verblijf kan verklaren. [betrokkene 50] en [betrokkene 49] wilden niet dat dit verblijf in Thailand bij anderen bekend werd en dat anderen daarover spraken.
Uit het bewijs volgt ook dat [betrokkene 51] en [betrokkene 50] het verblijf van Abbasov in Thailand (net als zijn verblijf in Nederland ten tijde van de moord op Endstra) hebben gefaciliteerd. Toen het geld van Abbasov gestolen was, belde hij [betrokkene 51] die geld aan [betrokkene 50] meegaf voor Abbasov.
Bijna direct na de moord op 2 november 2005 zijn [betrokkene 50] en Abbasov uit Thailand vertrokken. Abbasov beschikte na terugkeer in Rusland over een aanzienlijk geldbedrag waarmee hij een auto kocht die per 22 november 2005 werd verzekerd. [betrokkene 51] heeft een advocaat voor Abbasov geregeld toen Abbasov was aangehouden. Ook is [betrokkene 51] nog een geldbedrag aan Abbasov verschuldigd.
Dit alles betekent dat op het moment van de moord op Mieremet en betrekkelijk dichtbij die locatie de schutter aanwezig was die eerder in opdracht van onder meer verdachte een andere moord heeft gepleegd. Ook die omstandigheden dragen bij aan het bewijs dat verdachte bij de opdracht van deze moord betrokken was. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het niet gaat om een veel voorkomend misdrijf dat regelmatig plaatsvindt; het gaat om een moord op een specifieke locatie op een persoon met wie verdachte een zodanige vete had dat zij elkaar wilden vermoorden.
8.4.8
Uitlokking
De verdediging heeft er op gewezen dat uit het bewijs niet volgt dat aan Abbasov geld is beloofd. Abbasov is tijdens zijn verblijf in Thailand wel twee keer naar Turkije gereisd, maar niet staat vast dat hij toen contact heeft gehad met [betrokkene 51], die volgens het openbaar ministerie hoort bij de groep van [betrokkene 49] en [betrokkene 50]. Nergens blijkt uit dat Abbasov toen een opdracht heeft gekregen. Getuige [betrokkene 79] was samen met Abbasov tijdens één van die bezoeken. Zij heeft verklaard dat Abbasov tijdens dat verblijf geen contact heeft gehad met [betrokkene 51].De verdediging heeft deze kanttekeningen over het verblijf van Abbasov in Turkije terecht geplaatst.
Op grond van het bewijs stelt het hof echter wel vast dat Abbasov kort na zijn terugkeer uit Thailand beschikte over een groot bedrag aan contant geld en ook dat hij nog geld zou krijgen van [betrokkene 51]. Uit die omstandigheden leidt het hof af dat Abbasov aan misdrijven meewerkte in ruil voor geld. Ook betrekt het hof bij dit oordeel het bewijs ten aanzien van de andere ten laste gelegde feiten die het hof bewezen vindt, waaruit ook blijkt dat de moorden werden gepleegd tegen betaling.Uit het bewijs volgt verder dat de opdracht opgepakt zal zijn na de eerdere mislukte aanslag op Mieremet, waarmee ook vast staat dat de uitlokking heeft plaatsgevonden omstreeks de periode 1 januari 2002 tot en met 2 november 2005, de periode die in de tenlastelegging wordt genoemd.
8.5
Slotconclusie
Dat verdachte de opdracht heeft gegeven voor de moord op Mieremet volgt uit de verklaringen van Endstra en Astrid Holleeder, die worden ondersteund door de verklaringen van de getuige Q5. Het hof hecht daarbij veel gewicht aan de verklaringen van Endstra en Astrid Holleeder, de verklaring van getuige Q5 dient ter ondersteuning van die verklaringen. Voor het hof zijn deze bewijsmiddelen samen voldoende voor het bewijs dat verdachte ten minste een rol heeft gespeeld bij het nemen van het besluit om Mieremet te vermoorden die inhield dat hij daarbij met anderen nauw en bewust heeft samengewerkt. Deze bewijsmiddelen worden verder nog ondersteund door de opvallend korte aanwezigheid van [betrokkene 50] in de buurt van deze moord en van Abbasov, die eerder de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1] in opdracht van onder meer verdachte heeft uitgevoerd. Abbasov werd in Thailand gefaciliteerd door personen die ook op hem betrokken waren in de periode voor de moord op Endstra.
Het hof is, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat het mede verdachte is geweest die de opdracht heeft gegeven voor de moord op Mieremet die op 2 november 2005 in Thailand heeft plaatsgevonden.
9. Moord Houtman en moord Van der Bijl
9.1
Inleiding
Op 2 november 2005 is Kees Houtman zittend in zijn auto voor zijn woning in Amsterdam Osdorp beschoten en kort daarop in zijn woning overleden. Op 20 april 2006 is Thomas van der Bijl tijdens het stofzuigen van zijn café De Hallen in Amsterdam doodgeschoten. De moorden op Houtman en Van der Bijl zijn op verschillende manieren met elkaar verweven. Daarom worden deze moorden in één hoofdstuk behandeld.
9.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte samen met anderen de opdracht heeft gegeven tot de moorden op Houtman en Van der Bijl. Het openbaar ministerie heeft voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar verschillende verklaringen en dossierstukken. Het openbaar ministerie heeft gewezen op de veroordelingen van verdachte in het Kolbakproces, waaruit blijkt van conflicten van verdachte met Houtman en Van der Bijl in de periode voorafgaand aan de moorden. De verdediging heeft kanttekeningen gemaakt bij de opsporing ten tijde van het Kolbakonderzoek. Volgens het openbaar ministerie brengen deze niet mee dat aan de veroordeling van verdachte in die zaak zou moeten worden getwijfeld.
Ook heeft het openbaar ministerie gewezen op de veroordelingen van Saro en Habes voor de moord op Van der Bijl en op de veroordelingen in het Passageproces van Soerel, Remmers, La Serpe en Ros voor hun betrokkenheid in verschillende rollen bij de moorden op Houtman en Van der Bijl.
Volgens het openbaar ministerie kan worden uitgegaan van de juistheid van die onherroepelijke veroordelingen, maar zal het hof over de beschuldigingen tegen verdachte onafhankelijk, op basis van zijn eigen onderzoek van het dossier zoals dat er nu ligt, tot een oordeel moeten komen.
De betrokkenheid van verdachte als medepleger van de uitlokking van de moorden op Houtman en Van der Bijl blijkt volgens het openbaar ministerie onder meer uit de verklaringen van La Serpe, Ros, getuige Q5, Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog en [Betrokkene 65]. Ook de gespreksopnamen dragen volgens het openbaar ministerie bij aan het bewijs van de betrokkenheid van verdachte. Als motieven voor deze moorden blijken uit het bewijs dat verdachte vreesde voor een aanslag op zijn eigen leven en dat hij vreesde dat Houtman en Van der Bijl als zij praatten met de politie, belastende verklaringen over hem zouden kunnen afleggen.
De verdediging heeft alternatieve redenen geopperd voor de moorden op Houtman en Van der Bijl en daarbij behorende mogelijke andere uitlokkers van die moorden. Die alternatieven zijn volgens het openbaar ministerie niet verder gekomen dan ideeën waarvoor een stevige serieus te nemen onderbouwing ontbreekt.
9.3.
Standpunt verdediging
9.3.1
Getuigen Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros, Q5 en Van der Bijl
De verdediging heeft in haar betoog over de moorden op Houtman en Van der Bijl deels voortgeborduurd op haar verweren over de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros en Q5.
Over de verklaringen van Van der Bijl heeft de verdediging betoogd dat hij speculeert over de oorzaken en de verantwoordelijken voor de moord op Van Hout, zodat zijn verklaringen niet gebruikt moeten worden voor het bewijs van dat feit.
9.3.2
Werkwijze opsporing in Kolbakonderzoek
De verdediging heeft erop gewezen dat de CIE in gesprekken van januari en maart 2005 aan Van der Bijl heeft uitgelegd dat, om verdachte veroordeeld te krijgen, er minstens drie getuigen tegen hem moeten verklaren. Vervolgens heeft de CIE in een gesprek van 11 februari 2006 met Van der Bijl, op een manier die veel te ver gaat, uitgelegd hoe je bewijs kunt maken tegen verdachte en hoe het risico voor getuigen gespreid kan worden, namelijk door met velen hetzelfde te verklaren. Terwijl in datzelfde gesprek aan Van der Bijl informatie is gegeven over de verklaring die Houtman had afgelegd. De verdediging neemt vervolgens aan dat die uitleg ook is gegeven aan de tien getuigen uit de kring rond Van der Bijl die van 21 februari 2006 tot 1 maart 2006 zijn gehoord. Volgens verdachte is hiermee zichtbaar hoe een hele reeks verklaringen tot stand komt en hij meent dat dit ook in de onderzoeken Passage en Vandros zo is gegaan. De verdediging heeft ook gewezen op de aanvankelijk incomplete verklaringen van [betrokkene 80], Houtman en [betrokkene 81] die inmiddels zijn aangevuld. De wijze van verhoor en de verslaglegging geven een onvolledig beeld van de wetenschap van getuigen en er is in de verhoren door opsporingsambtenaren informatie ingebracht. Daarmee zijn de verhoren sturend geweest en er zijn onderwerpen en nuanceringen weggelaten die de Nationale Recherche niet goed uitkwamen. De verdediging meent dat de verklaring van [Betrokkene 65] ook het gevolg zal zijn geweest van de uitleg die door de Nationale Recherche aan Van der Bijl is gegeven.
Dit brengt mee dat de bewijsmiddelen uit Kolbak met de nodige reserve tegemoet moeten worden getreden. Ook moet in het achterhoofd worden gehouden dat de rechters in Kolbak minder zicht hebben gehad op de werkwijze (instrueren getuigen en buiten dossier houden van mogelijke relevante onderdelen van verklaringen) en op onderdelen van verklaringen die door deze werkwijze niet terecht zijn gekomen in het Kolbakdossier. Meer concreet wijst de verdediging op het slot van het verhoor van Houtman van 10 februari 2005, waarin hij zegt te denken dat Mieremet achter de moord op Van Hout zit en niet verdachte. Dat Houtman niet naar verdachte wijst, acht de verdediging intrigerend en onbegrijpelijk als het waar is dat verdachte enkele maanden daarvoor een miljoen van Houtman heeft afgeperst en Houtman met Mieremet zou hebben gesproken over het vermoorden van verdachte. De verdediging vraagt zich daarom af of Houtman tegenover zijn echtgenote en Van der Bijl wel het achterste van zijn tong heeft laten zien. De verdediging bespeurt hier een aanwijzing dat Houtman mogelijk niet is afgeperst, maar een oude schuld heeft afbetaald. De verdediging ziet daarvoor meer aanwijzingen, zoals de verklaring van [betrokkene 80], die niet compleet in het Kolbakdossier terecht is gekomen. De verdediging ziet hierin reden om te twijfelen aan de juistheid van de veroordeling van verdachte in de Kolbakzaak.
9.3.3
Moord op Houtman
In het Passageproces zijn La Serpe en Remmers veroordeeld voor de uitvoering van de moord op Houtman. Soerel is veroordeeld voor de uitlokking van deze moord. Onder verwijzing naar deze Passage-arresten stelt de verdediging niet ter discussie hoe en door wie aan La Serpe en Remmers duidelijk is gemaakt dat Houtman vermoord moest worden, wat zij daarvoor zouden krijgen en hoe zij inlichtingen kregen over adres, kenteken en signalement. Het gaat om de vraag naar het aandeel van verdachte bij die feitelijke gedragingen en daarbij speelt het motief volgens de verdediging een belangrijke rol. Dat motief is niet gegeven met de veroordeling van verdachte in Kolbak. Andere motieven verdienen aandacht.
Volgens de verdediging was Houtman tot zijn dood actief in de hasjhandel en kan het motief voor zijn moord zitten in conflicten in dat verband. Het meest concreet is de stelling van de verdediging dat niet kan worden uitgesloten dat er een relatie bestaat tussen de moord op Houtman en het conflict van zijn vriend Atilla Önder met Ali Akgün. Dat betrof een hoogopgelopen conflict in de Turkse onderwereld waarin diverse doden zijn gevallen en in welk kader Akgün zelf ook is vermoord. Önder was zeer beducht voor Soerel en Akgün, op wiens tenlastelegging in het Passageonderzoek de moordopdracht op Önder stond. In een tap van 30 januari 2007 zegt Önder dat Dick en Dino een mannetje hebben gestuurd om hem dood te schieten. [benadeelde partij 2] hield er ook rekening mee dat het feit dat Houtman met Önder rondliep, mogelijk een rol heeft gespeeld bij zijn dood. Een eigen belang van Akgün bij de moord op Houtman verklaart volgens de verdediging ook de prominente en risicovolle rol die Akgün heeft gespeeld bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. De verdediging acht dat ontlastend voor verdachte.
De afpersing van Houtman zou volgens het openbaar ministerie te maken hebben met een pand aan de Scheldestraat. De verdediging heeft betoogd dat het niet klopt dat de aankoop door Houtman en [betrokkene 80] van het appartementsrecht aan de Scheldestraat tot een geldstroom naar Mieremet kon leiden. Houtman is niet door verdachte gedwongen van die aankoop af te zien. Houtman zag daar vanaf vanwege te verwachten problemen met de beoogde splitsing, zoals [betrokkene 80] heeft verklaard. Het ging om panden van Endstra die vanwege publicaties vol in de schijnwerper van justitie stonden. Daar zat dus geen bron van een conflict of een motief voor de moord op Houtman, zo begrijpt het hof.
Ook heeft de verdediging erop gewezen dat [betrokkene 47] voor de moord al zou hebben geweten dat Houtman zou worden doodgeschoten en dat die informatie uit de hoek van Hillis kwam, namelijk via [betrokkene 82]. Dat zou kunnen wijzen op een motief bij Hillis, die zich in die tijd met afpersing bezig hield, zoals ook blijkt uit de verklaring van [betrokkene 47].
Volgens de verdediging is de enige concrete gedraging van verdachte in relatie tot de moordopdracht op Houtman het ‘Osdorp-eerst-moment’ waarover La Serpe heeft verklaard. Zelfs als die mededeling zou zijn gedaan, heeft deze geen enkele invloed gehad op het wilsbesluit van de uitvoerders. Het wilsbesluit bij Remmers en La Serpe kwam al bij de opdrachtverstrekking in de uitgaansgelegenheid BED tot stand en zij zouden Houtman al als eerste gaan vermoorden. La Serpe en Ros hebben verder niks relevants verklaard. Getuige Q5 weet alleen van gebral in de Baja Beach Club dat, als het al bewijst dat verdachte wist dat Houtman zou worden vermoord, nog niet bewijst dat hij de moord samen met anderen heeft uitgelokt. Dat geldt ook voor de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder. De verdediging wijst erop dat de rechtbank ook geen bewijsmiddelen heeft opgenomen waaruit de precieze bijdrage van verdachte blijkt.
De verdediging heeft geconcludeerd dat de veroordeling van verdachte niet in stand kan blijven.
9.3.4
Moord op Van der Bijl
Ook ten aanzien van de moord op Van der Bijl heeft de verdediging gewezen op de Passage-arresten, zonder ter discussie te stellen hoe en door wie eerst aan La Serpe en Remmers, vervolgens ook aan Ros en daarna aan Saro en Habes duidelijk is gemaakt dat Van der Bijl vermoord moest worden, wat zij daarvoor zouden krijgen en hoe zij inlichtingen kregen over het adres, kenteken en signalement. Volgens de verdediging is er geen enkel bewijsmiddel voor gedragingen van verdachte die een bijdrage hebben geleverd aan het uitlokken van de uitvoerders van deze moord. Daarom moet ook in deze zaak aandacht worden geschonken aan mogelijke motieven van anderen.
De verdediging heeft erop gewezen dat Van der Bijl kort voor zijn dood in de zogenoemde Artemis-zaak was aangehouden, en vervolgens opvallend snel weer vrij kwam. Niet kan worden uitgesloten dat de uiteindelijke opdrachtgevers voor de moord in de kring van de Artemis-verdachten gezocht moeten worden. De andere Artemis-verdachten zullen hebben gevreesd dat Van der Bijl met de politie over hen zou praten, wat bij hen de wens kan hebben opgeleverd Van der Bijl om te brengen. Dat kan ook verklaren waarom de moord op Van der Bijl prioriteit kreeg na zijn vrijlating uit voorarrest in die zaak. Die prioriteit was er eerder kennelijk veel minder. De verdediging heeft gewezen op de korte lijnen in het zware segment van de georganiseerde misdaad en gesteld dat Ros en Remmers met een deel van de Artemis-verdachten bekend waren.
De verdediging heeft betwist dat de moord op Van der Bijl prioriteit kreeg omdat bekend zou zijn dat Van der Bijl met de politie sprak over verdachte. Ros heeft alleen maar nagepraat wat hij heeft begrepen van Remmers en uit verhalen die rondgingen in het milieu. Ook La Serpe weet niets concreets. Als al wordt uitgegaan van zijn verklaring over de ontmoeting te Naarden-Vesting, was dat anderhalf jaar vóór de moord op Van der Bijl; veel te lang geleden om aan te nemen dat de verbanden en gedeelde belangen hetzelfde zijn gebleven in het wisselvallige criminele milieu. De verklaring van La Serpe over het aanwijzen van een slachtoffer in café De Hallen zou niet moeten meewerken tot het bewijs.
Volgens de getuigen Holleeder heeft verdachte voorafgaand aan de moord op Van der Bijl aan Sonja Holleeder om een foto gevraagd van Van der Bijl. Het is de vraag hoe verdachte met deze foto zou hebben bijgedragen aan de uitlokking. Hoe de uitvoering van de moord heeft plaatsgevonden, is volledig in beeld. In dat traject speelt een foto geen rol. Volstrekt onduidelijk is ook hoe Astrid Holleeder na de moord moest kijken of er een foto in het dossier zat. Toen verdachte Sonja Holleeder zou hebben verzocht deze vraag aan Astrid Holleeder over te brengen waren er nog geen verdachten aangehouden voor de moord op Van der Bijl.
In gespreksopnamen is niet te horen dat verdachte zegt dat hij niets met de moord op Van der Bijl te maken heeft. Dat levert geen belastend bewijs op. Net zo min als het gesprek over de mogelijkheid te worden aangehouden voor de moord op Van der Bijl, nadat de verklaringen van Ros als kroongetuige openbaar waren geworden, waarin verdachte antwoordt dat dat zou kunnen ‘als er iets bij komt’. Dat is geen bekentenis van verdachte, maar hooguit bewijs dat hij weet hoe het justitiële systeem werkt.
De verklaring van Den Hartog kan niet bijdragen aan het bewijs, omdat zij niets concreets weet over de moord op Van der Bijl. Zij heeft weliswaar verklaard dat verdachte over Van der Bijl zei dat hij met de politie sprak en dat hij moest ophouden te zeggen dat verdachte achter de moord op Van Hout zat. Uit de opnamen blijkt dat verdachte al snel riep dat iemand met de politie sprak. Niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk wist dat Van der Bijl met de politie sprak.
Verdachte is niet betrokken bij een opdrachtverstrekking in uitgaansgelegenheid BED of ergens anders, heeft nooit contact gehad met Ros of de uitvoerders Saro en Habes, terwijl de betaling is verzorgd door Akgün, een goed contact van Soerel, die niets met verdachte had. Als de wil bij Remmers al zou zijn gewekt door de opdracht in uitgaansgelegenheid BED, dan is die opdracht en de daardoor gewekte wil volgens de verdediging ingehaald door de prioriteit die de moord op Van der Bijl kreeg na zijn Artemis-detentie, waarna Ros onder druk is gezet en bij hem het wilsbesluit tot stand kwam of sterker werd en hij dat aan Saro en Habes heeft overgebracht. Iets waar verdachte, die toen gedetineerd was, geen enkele bijdrage aan heeft geleverd of zelfs maar wetenschap van heeft gehad.
In de complexe context van een samenwerking over langere tijd, moeten feiten en omstandigheden vastgesteld kunnen worden die het bewijs kunnen vormen van medeplegen van uitlokken. Dat vereist bewijs dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan de uitlokking van de moord. Dat is er niet. Geen enkel element van de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen kan aan verdachte worden gekoppeld.
De verdediging heeft geconcludeerd dat de veroordeling van verdachte niet in stand kan blijven.
9.4.
Oordeel hof
9.4.1
Getuigen Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros, Q5 en Van der Bijl
De verweren met betrekking tot de bruikbaarheid van de getuigenverklaringen van Astrid en Sonja Holleeder, Den Hartog, La Serpe, Ros en getuige Q5 zijn eerder in dit arrest besproken. Deze verweren leidden niet tot de conclusie dat het hof geen gebruik kan maken van de verklaringen van deze getuigen. Die conclusie is voor dit hoofdstuk van belang, omdat deze getuigenverklaringen bewijsmateriaal opleveren voor de betrokkenheid van verdachte bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. De overwegingen waarop die conclusie over de bruikbaarheid van deze getuigenverklaringen is gebaseerd, zijn op sommige punten specifiek van belang voor de strafbare feiten die in dit hoofdstuk worden besproken. Bijvoorbeeld waar het gaat om de ontmoetingen met verdachte waarover La Serpe heeft verklaard, of over hetgeen getuige Q5 zegt te hebben vernomen. In dit hoofdstuk worden deze verklaringen gebruikt, zonder te herhalen waarom het hof deze verklaringen betrouwbaar en bruikbaar acht.
Het hof laat het betoog van de verdediging over de betekenis van het vragen door verdachte aan Sonja Holleeder om een foto van Van der Bijl onbesproken, omdat het hof de verklaringen daarover niet voor het bewijs gebruikt. Dit wil overigens niet zeggen dat het hof aan de verklaringen hierover van Astrid en Sonja Holleeder geen geloof hecht.
Voor het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij de moord op Van Hout heeft het hof geen gebruik gemaakt van de verklaringen van Van der Bijl. Het hof zal verder behoedzaam te werk gaan bij het gebruik van zijn verklaringen voor het bewijs en daarbij bijzondere aandacht hebben voor de redenen van wetenschap van Van der Bijl. Ook zal het hof de kanttekeningen in het achterhoofd houden die de verdediging heeft gemaakt bij de werkwijze in de opsporing in het Kolbakonderzoek.
9.4.2
Werkwijze opsporing in Kolbakonderzoek
Het gesprek van medewerkers van de Nationale Recherche met Van der Bijl op 11 februari 2006 is letterlijk uitgewerkt. Uit die uitwerking blijkt dat de Nationale Recherche, nadat onder anderen verdachte in het Kolbakonderzoek was aangehouden, heeft geprobeerd om getuigen bereid te vinden om verklaringen over verdachte af te leggen. Aan het begin van het gesprek geeft Van der Bijl aan dat [taxateur]en bang zijn, hetgeen de medewerkers van de Nationale Recherche bevestigen. Ze zeggen dat ze daar al twee jaar tegenaan lopen.655.Van der Bijl legt uit dat hij niet wil dat er een verklaring van hem in een dossier tegen Holleeder terecht komt, omdat dan zijn leven op het spel staat.656.Het verdere gesprek staat voor een belangrijk deel in het teken van het probleem dat mensen bang zijn om te verklaren tegen verdachte. Het bevat onder meer de volgende uitwisselingen tussen Van der Bijl (G) en de medewerkers van de Nationale Recherche (R1 en R2):
“G: Maar ik ben gewoon BANG.R1: Ja, nee, dat begrijp ik. Ik begrijp het. Ik, voel echt met je mee hoor. G: Ik ben bang.R1 : Maar ik probeer, ook te denken van hoe kunnen we dit doorbreken? Hoe kunnen we op een gegeven moment ervoor zorgen dat, niet alleen jij maar ook nog meer mensen, waaronder Marie en misschien ook die [betrokkene 81] en die [betrokkene 83], ik noem maar wat. Dat die over de G: Die weten ook niet dat ik hier ben!R1: Nee, maar goed. Maar, wat wij proberen is dat we zo veel mogelijk mensen over, over die drempel heen trekken want dan wordt het voor iedereen makkelijker.”657.
“R1: Ja maar goed, het gaat erom dat we dat dan op papier gaan zetten nu. G: Ik ga eerst met haar praten (het hof begrijpt: met [benadeelde partij 2] over de vraag of zij bereid is tegen verdachte te verklaren). Dan bel ik je op.R1: Oké.G: Kijk ik doe het ook voor haar natuurlijk hè. Ik doe het niet alleen voor mezelf.R2: Ja, is goed.G: Misschien vind je het zonde van jullie tijd. Maar ehR1: Nee, nee, nee. Het is nooit zonde van onze tijd,R2: Ik heb liever dat je erover nadenkt, want als je een overhaaste beslissing maakt is ook niet goed. Dus eh.R1: Kijk en het is wel, laten we dat wel duidelijk zeggen, als je een concrete verklaring af gaat leggen, hè, als we dat concreet op papier gaan zetten, met een handtekening en alles, dan wil dat nog niet zeggen dat dat direct in het verbaal komt hoor.G: Nee ik wil ehh NTV
R1: Nee maar goed, dat dat duidelijk is. Kijk, uiteindelijk wel een keer. Ik bedoel, daar ontkom je niet aan. Maar eh, dat wil niet zeggen dat dat er maandag al in zit (het hof begrijpt: in het raadkamerdossier over het voorarrest van onder anderen Van Deene en Geisterfer). Het kan wel zijn dat er passages eruit maandag worden gebruikt van om bij de rechter aan te geven van "er is meer aan de hand, dus houd daar rekening mee."G: Onderbouwen.R1: Ja, alleen dan staat er niet bij dat het een verklaring is van eh, Thomas van der Bijl. Dat staat er dan niet bij. Uiteindelijk zegt de rechter wel van ja "nou wil ik wel eens weten van wie die verklaring is". En dan, dan komt het erin te staan. Maar dat is, dat is later. En, en wat wij op hopen, waar wij naartoe werken is dat we dan tegen die tijd meer mensen over de drempel hebben getrokken. Dat nog meer mensen meer verklaringen hebben, met, met zeg maar eh, richting Deene, richting Holleeder, richting enzovoort.G: Hmhm .R1: Dan wordt het een heel ander verhaal. Want ik bedoel, dan is het ook niet meer zo bedreigend voor jou alleen of voor Marie alleen of hè. Snap je? Dan, dan daarom heb ik ook zoiets van ja, dus als je die [betrokkene 83] en, en die [betrokkene 81], als je, jullie nou met z'n allen zouden komen hè, bij wijze van spreken.R2: Al zou je maar allemaal een gedeelte doen. Dan niet een hele ellenlange verklaring maar gewoon een gedeelte verklaren van nou "dat en dat weet ik in ieder geval".R1: Dan wordt het al een heel ander verhaal.R2: En dan kan je het ook, kijk want dat is met de verklaring van Kees natuurlijk ook. Ik kan Kees niet meer oproepen.G: Nee, was het maar waar...R2: Ja, al zouden maar mensen iets kunnen zeggen van "nou dat gedeelte wat hij heeft gezegd, dat heb ik ook gehoord". Om dat te staven.G: Dat heb ik uit Kees zijn mond gehoord.R2: Dan heb je uit Kees zijn mond gehoord.G: Ja.R2: Dat is heel belangrijk. En dat moet je op papier zien te krijgen.R1: Want Kees, Kees heeft zelf een verklaring afgelegd. Die Kees, die verklaring wordt ook gebruikt in de zaak. Wat, wat Kees heeft verteld aan, aan de politie. Omdat normaal gesproken eh, normaal gesproken als je bij de CID een verklaring aflegt wordt dat niet gebruikt in de, in eh rechtstreeks niet gebruikt eh, in een eh zaak. In dit geval wel. En waarom? Omdat Kees overleden is. Ik bedoel we, we schaden daar Kees niet meer mee. Ik bedoel.G: Nee, begrijp ik.R1: Snap je hem? Alleen, je gaat gegarandeerd krijgen, dat er advocaten zijn, dat er advocaten zijn, waarschijnlijk Moszkowicz voorop die gaat zeggen van "ja, hallo eh, dat kan wel een leuke verklaring zijn van eh, Kees, van, van die meneer Houtman. Maar ten eerste kan ik hem er zelf niks meer over vragen want hij is er niet. En wie zegt me dat het allemaal klopt? En dan is het belangrijk dat er andere mensen zijn, waaronder jij bijvoorbeeld, die dan zegt van "ja moet je luisteren, ik heb dat en dat en dat van Kees gehoord" . En als dat toevallig hetzelfde is wat Kees ook verklaard heeft, dan zegt een advo, dan zegt een rechter van "moet je luisteren, hier is een verklaring van die persoon, die is inmiddels overleden dus die kan ik het zelf niet meer vragen, maar er is iemand anders die vertelt dat hij het ook heeft gehoord van hem en dat komt overeen met elkaar". Dat maakt het dus hard. En op die manier maken we in feite de verklaring van Kees hard. Dat het inderdaad zo is zoals hij dat toen heeft verteld. En dan, dan kan een advocaat er niks meer mee doen. Daar willen we naartoe.”658.
Van die laatste uitleg van R1 heeft de verdediging gezegd dat die veel te ver gaat. Als geïsoleerd naar die passage wordt gekeken, kan dat inderdaad de vraag oproepen of die uitleg niet te zeer het risico in het leven roept dat getuigen instrumenteel gaan verklaren, met enkel als doel verdachte te belasten, terwijl daarbij het verklaren van de waarheid uit eigen waarneming en ondervinding op de achtergrond kan komen te staan. Tegelijk is het belangrijk om er oog voor te hebben dat getuigen, zeker in de sfeer van de zware criminaliteit, stevige en begrijpelijke aarzelingen kunnen hebben om belastend te verklaren. Het was de opsporingsambtenaren, ook op basis van eerdere contacten met Van der Bijl duidelijk dat hij vreesde voor zijn leven als hij zou verklaren over verdachte.659.Opsporingsambtenaren die werken in de sfeer van de zware criminaliteit moeten enige ruimte hebben om getuigen te informeren over de betekenis die hun verklaring zou kunnen hebben voor een mogelijke strafzaak. Dat daarbij ook het verband met andere verklaringen aan de orde komt, gaat niet per definitie te ver. Als getuigen bereid worden gevonden een verklaring af te leggen, zal vanwege het hiervoor genoemde risico wel steeds scherp getoetst moeten worden wat de redenen van wetenschap zijn van de getuige, eerst door opsporingsambtenaren in de fase van het voorbereidend onderzoek en in eventueel daarop volgende onderzoeksfasen door de rechter. Het hof heeft daar bij de beoordeling van de verklaringen van Van der Bijl ook op gelet: onderscheid kan worden gemaakt tussen gebeurtenissen die hijzelf heeft meegemaakt of waarbij hij iets heeft gehoord uit de mond van verdachte of bijvoorbeeld Houtman en geruchten die Van der Bijl in het circuit heeft opgevangen en eigen ideeën of conclusies waartoe Van der Bijl zegt te zijn gekomen. Waar de eigen waarnemingen van Van der Bijl steun vinden in andere bewijsmiddelen, kunnen zijn verklaringen aan het bewijs bijdragen.
Dat de getuigen uit de kring van Van der Bijl die in februari en maart 2006 zijn gehoord, zijn geïnstrueerd om gelijkluidend te verklaren, is niet aannemelijk geworden. Concrete aanknopingspunten daarvoor ontbreken. Net zo min als het aannemelijk is dat dit een vaste werkwijze in de onderzoeken Passage en Vandros zou zijn geweest. De verklaringen van [betrokkene 81], Houtman en [betrokkene 80] zijn aangevuld, zodat die omissie is hersteld. Het hof heeft de bewijsmiddelen uit het Kolbakdossier onderzocht, met de kwesties in gedachten die de verdediging heeft genoemd en heeft ook in het oog gehouden dat de rechters die in de zaak Kolbak hebben geoordeeld over een minder uitgebreid dossier hebben beschikt dan het hof in deze zaak. Overigens onderschrijft het hof niet de stelling van verdachte (in dupliek) dat betwijfeld kan worden of het hof in de Kolbakzaak ook tot een veroordeling van verdachte zou zijn gekomen als zij hadden beschikt over de informatie die inmiddels bekend is geworden.
Aan het slot van het aangevulde verhoor van Houtman van 10 februari 2005 zegt hij te denken dat Mieremet achter de moord op Van Hout zit en niet verdachte. De verdediging grondt vergaande conclusies op een te smalle basis. Evident is dat Houtman in dit gesprek niet belastend over verdachte durfde te verklaren. Hij houdt zich het gehele gesprek op de vlakte en ontkent ooit te zijn afgeperst,660.terwijl hij destijds na een gewapende bedreiging aan zijn voordeur al een miljoen euro aan verdachte c.s. had afgedragen. De verdediging wil twijfelen aan de juistheid van de Kolbakveroordeling van verdachte op grond van het argument dat Houtman mogelijk iemand geld verschuldigd was. Daarbij gaat de verdediging voorbij aan ander bewijs voor afpersing. Zelfs als er geen volledig zicht zou zijn gekomen op de eigendomsverhoudingen en mogelijke financiële achtergronden – en de wetenschap van de betrokkenen daarover – van het afdragen van een miljoen euro door Houtman aan verdachte c.s., neemt dat niet weg dat dit bedrag is afgeperst, doordat Houtman door bedreiging met de dood ertoe is gebracht om tot die betaling over te gaan.
9.4.3
Betrokkenheid verdachte bij moorden op Houtman en Van der Bijl
9.4.3.1 Betekenis van eerdere rechterlijke uitspraken
In het Passageproces is een aantal personen onherroepelijk veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moord op Houtman. Remmers661.en La Serpe662.zijn veroordeeld voor de uitvoering van die moord. La Serpe heeft hierover als kroongetuige (en als verdachte) een gedetailleerde bekentenis afgelegd. Hij en Remmers zijn op 2 november 2005 aan het begin van de avond naar de woning van Houtman gegaan en hebben hem onder vuur genomen toen hij uit zijn woning kwam en in zijn auto stapte. Soerel is veroordeeld voor het medeplegen, samen met Akgün, van het uitlokken van die moord door Remmers en (indirect) La Serpe duidelijk te maken dat Houtman vermoord moest worden, informatie te verstrekken over het adres, de vervoermiddelen en het uiterlijk van Houtman en door een beloning in het vooruitzicht te stellen.663.Akgün is in december 2014 in Turkije vermoord, voordat de rechter in zijn zaak tot een oordeel kwam.664.Burger is veroordeeld voor de levering aan Remmers van een vuurwapen dat bij de moord is gebruikt.665.
Voor de uitvoering van de moord op Van der Bijl zijn in 2009 R. Habes666.en D. Saro667.onherroepelijk veroordeeld. Belangrijkste bewijsmiddelen in die zaak waren de bekennende verklaringen van Saro en Habes, waarin ze vertellen over de uitvoering van de moord en over hoe ze zijn uitgelokt en begeleid door Ros en Remmers. Saro en Habes zijn met een door Ros ter beschikking gestelde Audi en een vuurwapen op 20 april 2006 naar café De Hallen gegaan. Met Habes op de uitkijk, heeft Saro Van der Bijl in zijn café doodgeschoten. Ze zijn weggevlucht, hebben het vuurwapen in een gracht gegooid en zijn naar Ros gereden. Hij heeft hen € 30.000 betaald. Ros had hen een beloning van eerst € 60.000 en toen de tijd begon te dringen € 75.000 beloofd. Eerdere pogingen van Remmers en La Serpe om Van der Bijl te liquideren waren mislukt en gestaakt nadat Van der Bijl hen had gezien.
In het Passageproces is La Serpe veroordeeld voor het medeplegen van voorbereiding van de moord op Van der Bijl begin december 2005 en voor het medeplegen van drie daaropvolgende pogingen tot moord op Van der Bijl in de periode tot en met 20 februari 2006. Uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het hof er vanuit ging dat La Serpe daarbij telkens met Remmers heeft samengewerkt. Remmers is veroordeeld voor het medeplegen met La Serpe van maar één van die pogingen tot moord op Van der Bijl in dezelfde periode. Dat had te maken met de bewijsminimumregel die geldt bij verklaringen van kroongetuigen. Remmers is verder net als Ros668.veroordeeld voor het medeplegen van uitlokking van de moord op Van der Bijl door Saro en Habes. Ros is daarbij tevens veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen die bestaan uit het voorhanden hebben van een Audi en een vuurwapen met munitie. Soerel is veroordeeld voor het medeplegen, samen met Ali Akgün, van het uitlokken van deze moord door Remmers en (indirect) La Serpe en Ros duidelijk te maken dat Van der Bijl vermoord moest worden. Soerel heeft Remmers duidelijk gemaakt dat Van der Bijl vermoord moest worden, informatie over Van der Bijl verschaft en een beloning in vooruitzicht gesteld. Akgün heeft Remmers en Ros duidelijk gemaakt dat de dood van Van der Bijl prioriteit had. Soerel heeft Ros duidelijk gemaakt dat hij de uitvoering van de moord van Remmers moest overnemen. Ros heeft van Akgün € 80.000 gehad en later nog € 15.000 van Remmers.
In de zaak Kolbak669.is verdachte onherroepelijk veroordeeld voor de volgende strafbare feiten met Houtman en Van der Bijl als slachtoffers. Bewezen is verklaard dat verdachte:
- feit 7 -
“in de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, R. van Deene, R. Geisterfer en één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- afpersing van C.D. Houtman,
- bedreiging van die Houtman met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, en
- witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van afpersing van die Houtman,
terwijl hij, verdachte, binnen deze organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld”;
- feit 8 -
“in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 1 oktober 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld C.D. Houtman heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 1.000.000,- euro, toebehorende aan die Houtman, bestaande die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders:
- naar de woning van die Houtman zijn gegaan en dreigend tegen die Houtman hebben gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en hij, Houtman, en zijn familieleden zouden worden gedood, en
- op een voor die Houtman dreigende wijze een vuurwapen aan die Houtman hebben getoond, en
- dreigend die Houtman hebben toegesproken, en
- die Houtman hebben meegenomen,
door welke voornoemde handelingen zij een dermate dreigende situatie voor die Houtman hebben gecreëerd en in stand gehouden, dat de vrees van die Houtman voor geweld van de zijde van verdachte en zijn mededaders gerechtvaardigd was”;
- feit 13 -
“op 6 november 2004 te Amsterdam in café De Hallen opzettelijk een persoon, te weten A. van der Bijl, meermalen hard tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde Van der Bijl pijn heeft ondervonden”.
Met het openbaar ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van onherroepelijke rechterlijke beslissingen. Het Wetboek van Strafvordering biedt steun aan die gedachte. Op grond van artikel 339, eerste lid, sub 5, Sv in verbinding met artikel 344, eerste lid, Sv kunnen rechterlijke beslissingen als bewijsmiddel worden gebruikt. Artikel 457 Sv maakt herziening van onherroepelijke beslissingen alleen onder bijzondere omstandigheden mogelijk, bijvoorbeeld als nieuwe feiten het ernstige vermoeden wekken dat de rechter tot een wezenlijk andere uitspraak zou zijn gekomen als hij die feiten had gekend.
Dit uitgangspunt neemt niet weg, zoals in hoofdstuk 1 is vooropgesteld, dat het hof weliswaar kennis neemt van eerdere beslissingen in andere strafzaken, maar onafhankelijk op grond van eigen onderzoek oordeelt over de nieuwe in deze strafzaak aan verdachte gemaakte verwijten. De aan verdachte gemaakte verwijten in deze zaak Vandros zijn andere dan de verwijten die in de Kolbakzaak aan de orde waren. In het Passageonderzoek ging het gedeeltelijk om een feitencomplex dat met dat van Vandros vergelijkbaar is, maar stond verdachte niet terecht. De beoordeling door het hof ziet op de verwijten die nu in deze strafzaak aan verdachte worden gemaakte. Daarbij komt het hof tot een eigen waardering van het bewijsmateriaal.
Bij de zaaksdossiers Agenda en Perugia staat de vraag centraal of verdachte betrokken is bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. Daarop hebben het openbaar ministerie en de verdediging dan ook vooral hun aandacht gericht. Het openbaar ministerie en de verdediging hebben niet aangevoerd dat het hof tot andere oordelen moet komen ten aanzien van de onherroepelijke veroordelingen van:- Soerel als medepleger, samen met Akgün, van het uitlokken van de moorden op Houtman en Van der Bijl;- La Serpe en Remmers als medeplegers van de uitvoering van de moord op Houtman;- La Serpe voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in december 2005 gericht op de moord op Van der Bijl en voor het medeplegen in de periode daarna tot 20 februari 2006 van drie pogingen tot moord op Van der Bijl;- Remmers als medepleger van een poging tot moord op Van der Bijl in de periode van 1 november 2005 tot en met 20 februari 2006;- Remmers en Ros als (elkaar in de tijd deels overlappende en deels opvolgende) medeplegers van uitlokking van de moord op Van der Bijl door Saro en Habes; en- Saro en Habes als medeplegers van de uitvoering van de moord op Van der Bijl.Het hof ziet op basis van zijn onderzoeksbevindingen ook geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van deze veroordelingen van Soerel, Remmers, Ros, La Serpe, Saro en Habes. Dat betekent ook dat duidelijk is dat La Serpe en Ros uit eigen wetenschap konden verklaren over de moorden op Houtman en Van der Bijl. Vast staat dat zij daarbij betrokken waren, zodat ook vast staat dat zij kunnen vertellen wat er is gebeurd.
Ondanks hetgeen door de verdediging en verdachte is aangevoerd, ziet het hof ook geen reden om anders te oordelen wat betreft de veroordeling van verdachte in de Kolbakzaak ter zake van de afpersing van Houtman en de mishandeling van Van der Bijl. Daarmee is ook gegeven dat er een conflict bestond tussen verdachte en Houtman en Van der Bijl. Voor de afpersing van Houtman kan inmiddels ook worden gewezen op een aantal dossierstukken die nieuw zijn ten opzichte van het Kolbakarrest uit 2009. In het bijzonder kan worden gewezen op een opname van een gesprek tussen Sonja Holleeder en Ariën [betrokkene 26],670.gevolgd door een getuigenverklaring van [betrokkene 26],671.waarin deze de afpersing van Houtman uit eigen waarneming bevestigt. En op een verklaring van Sonja Holleeder hierover.672.
In lijn met de invalshoek van het openbaar ministerie en de verdediging is de toelichting in dit hoofdstuk toegespitst op het bewijsmateriaal voor de betrokkenheid van verdachte bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. Daarbij komen eerst de verklaringen van getuige Q5, La Serpe, Ros en de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder aan de orde, in samenhang met de geluidsopnamen, omdat in hun verklaringen de verwevenheid van beide moorden naar voren komt. Vervolgens wordt voor elk van beide misdrijven nader bezien welke andere getuigen over de betrokkenheid van verdachte verklaard hebben.
9.4.3.2 La Serpe
La Serpe heeft als kroongetuige in detail verklaard wat hij weet over de moorden op Houtman en Van der Bijl. In hoofdstuk 2 van dit arrest is de betrouwbaarheid van de verklaringen van La Serpe behandeld. Uit de verklaringen die in dat hoofdstuk zijn beschreven en uit zijn verklaringen die het hof daarnaast voor het bewijs gebruikt, volgt dat:
- Remmers voor de moord op Van Hout in januari 2003 tegen La Serpe heeft gezegd dat hij van verdachte de opdracht heeft gekregen om tegen betaling van een half miljoen euro Van Hout te vermoorden. Remmers zei in dat verband dat hij de ‘power van Holleeder’ achter zich had en was daar trots op en blij mee voor zijn carrière. - Remmers ook in latere contacten met La Serpe heeft gezegd dat hij de power van Holleeder achter zich had. - verdachte op 8 november 2004 de voortvluchtige Remmers wilde helpen om van de radar van de politie te blijven door hem van een minder opvallende, degelijke auto te voorzien. Die dag heeft verdachte daartoe La Serpe ontmoet in Amsterdam en hem geholpen bij het huren van een auto. Bij hun afscheid heeft verdachte La Serpe naar Soerel verwezen voor het geval La Serpe en Remmers een nieuwe auto wilden. Dat ziet het hof niet alleen als een bevestiging van de samenwerking tussen verdachte en Soerel in de relatie met Remmers, een uitvoerder van moordopdrachten die door hen werd aangestuurd, maar ook als een bevestiging van de rolverdeling, waarbij verdachte zoveel mogelijk op de achtergrond probeerde te blijven en de directe aansturing aan Soerel overliet. - Remmers op 8 november 2004 aan verdachte in Naarden-Vesting heeft gevraagd om een moordopdracht. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij genoeg van deze opdrachten had en heeft Remmers daarvoor verwezen naar Soerel. Betrekkelijk kort na zijn vrijlating – Remmers werd op 30 november 2004 gearresteerd673.en kwam op 28 juli 2005 weer vrij674.– heeft La Serpe Remmers in oktober 2005 naar een afspraak gebracht in uitgaansgelegenheid BED te Rotterdam, waar Soerel en Akgün aanwezig waren en waar Remmers drie nieuwe moordopdrachten ontving. De volgende dag bracht La Serpe Remmers naar een afspraak met Soerel in Diemen, waar Remmers nadere informatie kreeg over de slachtoffers. Eén van hen was Houtman, van wie Soerel toen in Diemen aan Remmers de adresgegevens heeft verstrekt en heeft verteld dat Houtman in een nieuw type Mercedes reed. - Remmers La Serpe, in de periode waarin zij bezig waren met de moorden op Houtman en vervolgens Van der Bijl, op een avond heeft gevraagd om naar café De Hallen te gaan waar verdachte op La Serpe zou zitten te wachten om het doelwit aan te wijzen. Dit draagt bij aan het bewijs van de nauwe betrokkenheid van verdachte bij de uitvoering van moordopdrachten door Remmers. - Remmers en La Serpe, kort voor de moord op Houtman, verdachte zijn tegengekomen op het Gelderlandplein waarbij verdachte aan Remmers heeft gevraagd met wie Remmers de moord op Houtman zou gaan uitvoeren, waarbij Remmers op La Serpe heeft gewezen. Vervolgens heeft La Serpe verdachte de hand geschud en hem horen zeggen: als deze goed gaat, heb ik nog een andere voor jullie, althans ‘Osdorp eerst’. Houtman woonde in Amsterdam Osdorp.
Uit de verklaringen van La Serpe blijkt ook dat:
- door Soerel of Akgün nadere informatie is verstrekt aan Remmers en La Serpe over het signalement van Houtman (magere man, bril, beetje krullend haar) en dat door Soerel aan Remmers voor de moord op Houtman € 130.000,- (althans € 150.000,-) en voor de moord op Van der Bijl € 100.000,- in het vooruitzicht is gesteld. - Remmers kort na de moord op Houtman tegen La Serpe heeft gezegd dat zij aan de slag moesten met de moordopdracht op Van der Bijl en Remmers en La Serpe van december 2005 tot februari 2006 bezig zijn geweest met voorbereidingshandelingen en drie concrete pogingen tot moord op Van der Bijl, waarbij het La Serpe duidelijk was dat er vanuit Soerel en Akgün op Remmers druk werd gezet om tot uitvoering van die moord over te gaan. Bij de laatste poging waarbij La Serpe betrokken was, hielp Fred Ros ook mee die inmiddels uit detentie was vrijgekomen. - Remmers en La Serpe na de moord op Houtman het adres van Van der Bijl hebben gekregen en een omschrijving van zijn uiterlijk (vadsige kamper). - La Serpe zich op 23 februari 2006 terugtrok van de uitvoering van deze moord en daarvoor al van Remmers had gehoord dat er twee ‘kamikazen’ (jongens die gewoon naar binnen zouden gaan en schieten) waren geregeld om de moord uit te voeren en dat Remmers hen een aantal dagen had begeleid. Volgens La Serpe heeft Remmers hem verteld dat hij dit samen met Ros heeft gedaan, op wie de opdracht tot uitvoering van de moord op Van der Bijl was overgegaan.
Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van La Serpe blijkt verder dat Soerel en Akgün gezamenlijk een lijst hadden van personen die vermoord moesten worden, met dien verstande dat zij van elkaar wisten wie op die lijst stonden en dat Remmers zich in hun opdracht tegen betaling bezig hield met het plegen van die moorden. Soerel en Akgün hadden beiden een eigen achterban met wie zij bepaalden wie er vermoord moesten worden. De opdrachten tot de moord op Nedim Imaç en Atilla Önder kwamen van Akgün en zijn achterban. De opdrachten tot de moord op Houtman en Van der Bijl kwamen van Soerel. Dat heeft La Serpe opgemaakt uit zijn gesprekken met Remmers over de betrokkenen bij de moorden op Houtman en Van der Bijl. Verdachte hoorde daar ook bij en werd door Remmers gepresenteerd als één groep met Soerel. De betrokkenheid van verdachte als opdrachtgever van Remmers voor het plegen van moorden, werd voor La Serpe bevestigd door zijn eigen ervaringen met verdachte en zijn kennis over de al langer bestaande samenwerking tussen Remmers en verdachte bij de moord op Van Hout. Akgün fungeerde ten behoeve van de moordopdrachten van Soerel als doorgeefluik van informatie tussen Soerel en Remmers. Akgün had een wat ondergeschikte rol in de verhouding tot Soerel. Een aanwijzing daarvoor is dat Remmers heel voorzichtig was met Soerel en, anders dan bij Akgün, La Serpe niet bij afspraken met Soerel wilde hebben. Een stevig aanknopingspunt voor die ondergeschiktheid van Akgün en voor de vaststelling dat de moordopdrachten op Houtman en Van der Bijl uit de koker van Soerel c.s. kwamen, vormt het feit dat Soerel omstreeks oktober 2005 bepaalde dat Houtman eerst om het leven moest worden gebracht en dat de moordopdrachten van Akgün maar moesten wachten. Op een vergelijkbare wijze gaf Soerel na de moord op Houtman vervolgens aan dat de moord op Van der Bijl prioriteit had boven de moordopdrachten van Akgün.
9.4.3.3 Ros
Uit de verklaringen van Ros blijkt dat hij in de perioden waarin hij niet gedetineerd was tamelijk intensief optrok met Remmers, eerst in een periode in 2002-begin 2003 waarin Remmers bezig was met de voorbereiding van de moord op onder anderen Van Hout en later, vanaf december 2005, toen Remmers met La Serpe bezig was met de moord op Van der Bijl. In die laatste periode kreeg Ros ook steeds intensiever contact met Soerel. Ros is op deze manier als vertrouweling van Remmers en Soerel ook in een positie geweest om betrouwbare informatie te krijgen over de rol en betrokkenheid van verdachte.
Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van Ros blijkt dat:
- Remmers tegen Ros heeft gezegd dat hij bij het uitvoeren van moorden blij was dat hij de power van Holleeder en Soerel achter zich had. - Ros voor de moord op Van Hout van Remmers heeft gehoord dat hij Van Hout mocht vermoorden en na die moord tegen Ros heeft gezegd dat hij Van Hout heeft vermoord, dat de opdracht daarvoor van verdachte kwam en dat Remmers hierbij door Soerel van informatie is voorzien. Dit sloot aan bij de eigen ervaringen van Ros in de periode eind 2002-begin 2003, waarin hij Remmers een aantal malen naar afspraken met Soerel in Diemen heeft gebracht en waarin hij de motor heeft verplaatst die naar zijn idee uiteindelijk gebruikt is bij de moord op Van Hout. - Remmers kort na de moord op Houtman bij een bezoek in de gevangenis tegen Ros heeft gezegd dat hij die moord gepleegd had, zonder te willen zeggen wie bij de uitvoering van die moord nog meer betrokken was. En dat Ros van Remmers heeft gehoord dat de opdracht voor deze moord van verdachte kwam, dat er problemen waren tussen verdachte en Houtman die te maken hadden met de afpersing in de Kolbakzaak. - Remmers nadat Ros begin december 2005 was vrijgekomen, aan Ros heeft gevraagd hem te helpen bij de moord op Van der Bijl, waarbij Remmers Ros heeft verteld dat de opdracht voor die moord van Soerel en verdachte afkomstig was en dat de reden voor die moordopdracht was dat Van der Bijl met de politie sprak. Ros heeft later ook van Soerel gehoord dat de reden voor de moord op Van der Bijl was dat hij met de politie sprak. En dat het vermoeden (dat in december 2005 dus al bestond en een motief vormde) dat Van der Bijl met de politie sprak ‘nog sterker’ werd toen hij plotseling werd vrijgelaten na zijn arrestatie in de Artemis-zaak, waardoor de ‘nood heel hoog’ werd om zo snel mogelijk tot uitvoering van de moord over te gaan. ‘Toen was er wel heel veel haast bij’, aldus Ros en intensiveerde het contact met Soerel. - Soerel bepaalde dat de moordopdrachten van Akgün moesten wachten, omdat de moord op Van der Bijl prioriteit had.- in totaal € 150.000,- aan Ros en Remmers zou worden betaald voor de moord op Van der Bijl.- Ros Saro en Habes heeft uitgelokt om tegen betaling deze moord te plegen en hen daartoe eerst € 60.000,- en toen de tijd begon te dringen € 75.000,- in het vooruitzicht heeft gesteld, dat Ros hen met Remmers heeft voorzien van een wapen, een auto en aanwijzingen heeft gegeven voor de uitvoering van de moord.- Akgün nooit opdracht heeft gegeven voor de moord op Van der Bijl en dat de betaling voor die moord is verlopen via Akgün, omdat Ros Akgün gemakkelijker kon bereiken.- Ros van Soerel informatie kreeg over Van der Bijl, die deels al bij hem bekend was (over vervoermiddelen van Van der Bijl en dat hij zijn haar geblondeerd had) en deels onbekend (dat Van der Bijl gearresteerd was).- Ros bij de uitleg over het motief voor de moord (praten met de politie) van Soerel heeft gehoord ‘wij kunnen er alleen maar schade door oplopen’, waarbij Soerel ook doelde op de betrokkenheid van verdachte. Verdachte was toen gearresteerd in de Kolbakzaak en ze kwamen er achter dat Van der Bijl als anonieme getuige verklaringen zou gaan afleggen, waarna Soerel tegen Ros heeft gezegd dat Van der Bijl ‘ook over hem zou kunnen verklaren’ en dat er haast bij was. Door Soerel werd tegen Ros gezegd ‘Er zijn problemen, Willem zit vast. Hij is aan het verklaren en moet geliquideerd worden’.
9.4.3.4 Astrid en Sonja Holleeder en geluidsopnamen
Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van Astrid Holleeder blijkt dat:
- verdachte tegen haar heeft gezegd dat Mieremet hem wilde vermoorden en dat Houtman het kamp van Mieremet had gekozen en Van der Bijl in het kamp van Houtman zat. Enkele weken of maanden voor de moord op Houtman heeft verdachte tegen haar gezegd dat hij bij de woning van Houtman een raket naar binnen zou schieten en dat Houtman eraan zou gaan. - verdachte wist dat Houtman en Van der Bijl plannen hadden om verdachte te vermoorden. Het ‘was Kees of Willem’ heeft verdachte tegen Astrid Holleeder gezegd. Van Sonja Holleeder hoorde zij dat verdachte tegen haar over de moord op Houtman heeft gezegd ‘het was hij of ik’.- verdachte na de moord op Hingst op 31 oktober 2005 tegen Astrid Holleeder heeft gezegd dat er ‘nu heel snel achter elkaar meer zouden gaan’, waarna op 2 november 2005 Houtman en Mieremet zijn vermoord. - verdachte meermalen met Astrid Holleeder heeft gedeeld dat hij de opdracht heeft gegeven om Van der Bijl te vermoorden.- Van der Bijl een verband legde tussen de moord op Van Hout en het afpakken van de vermogensbestanddelen van Van Hout door verdachte en dat Van der Bijl in de stad riep dat verdachte Van Hout had vermoord en dat verdachte dat erg vervelend vond.- verdachte voordat hij gedetineerd raakte in de Kolbakzaak tegen Astrid Holleeder heeft gezegd dat Van der Bijl met de politie sprak en dat zij van Sonja Holleeder heeft gehoord dat zij van verdachte naar café De Hallen moest komen om daar tegen Van der Bijl te zeggen dat verdachte niet beschikte over de nalatenschap van Van Hout.- Van der Bijl veel wist over verdachte en daarmee ‘een los eindje bleef’, waarmee Astrid Holleeder (naar het hof begrijpt) tot uitdrukking heeft gebracht dat Van der Bijl door zijn kennis over verdachte een strafrechtelijk risico voor verdachte vormde.
Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van Sonja Holleeder blijkt dat:
- zij voor de moord op Houtman heeft gehoord dat er iets gaande was over een pand van Mieremet dat Houtman niet mocht kopen, dat verdachte steeds woorden had met Houtman, dat Houtman moest betalen en verdachte Houtman liet ophalen. - verdachte een paar dagen na de moord op [betrokkene 84] (op 10 november 2005) tegen Sonja Holleeder heeft gezegd dat hij wist dat [betrokkene 84] vermoord zou worden, maar dat hij [betrokkene 84] niet had kunnen waarschuwen, omdat verdachte die wetenschap had van een informant in het kamp van Houtman en hij vreesde die informant te verliezen als hij [betrokkene 84] zou waarschuwen. Verdachte zei ook tegen Sonja Holleeder dat hij van die informant wist dat Houtman verdachte wilde vermoorden. Verdachte zei over de moord op Houtman tegen Sonja Holleeder ‘het was hij of ik’.- Van der Bijl veel wist over verdachte uit de periode van 1996 tot 2001, ook over het conflict van verdachte met Van Hout, en dat Van der Bijl ‘overal rondbazuinde’ dat verdachte Van Hout had vermoord en de beschikking had over de erfenis van Van Hout. - zij van verdachte naar café De Hallen moest komen waar verdachte tegen Van der Bijl aan het schreeuwen was dat hij de erfenis van Van Hout niet had en zij dit van verdachte aan Van der Bijl moest bevestigen.- verdachte tegen haar heeft gezegd, dat als hij door haar verklaringen tegenover de politie (over Van Hout) ‘één dag vast zou komen te zitten’ hij vooraf zou regelen dat haar kleindochter, haar kinderen en ook Sonja Holleeder zelf vermoord zouden worden. Daarbij heeft verdachte tegenover Sonja Holleeder ook de vergelijking gemaakt met de moord op Van der Bijl en de moord op Endstra door te zeggen: “laat ik het niet merken, want dan regel ik het vooraf. Net zoals bij Thomas en bij Endstra”.
Verdachte heeft verklaard dat Van der Bijl wist van de Heinekenontvoering, van de investeringen van het losgeld op de Wallen en in De Achterdam. Ook heeft verdachte verklaard dat Van der Bijl van alles over verdachte riep, bijvoorbeeld dat verdachte De Achterdam zou hebben ingepikt na de dood van Van Hout. Hij heeft bevestigd dat er een gesprek is geweest in De Hallen tussen hem en Van der Bijl, waarbij hij Sonja Holleeder heeft gevraagd om langs te komen. Dat dat gesprek erover zou zijn gegaan dat verdachte op verzoek van Sonja Holleeder tegen Van der Bijl zou hebben gezegd dat hij niet meer mocht rondbazuinen dat zij een relatie had met De Vries acht het hof ongeloofwaardig. Er is daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
Ook heeft verdachte bevestigd dat in zijn optiek de zaak Kolbak is begonnen met Van der Bijl: ‘als Van der Bijl niet boos op hem was geweest, had je alleen dat krantenartikel van Mieremet gehad. Als Van der Bijl die onzin niet had gezegd, was er naar mijn mening geen Kolbak geweest’, aldus verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2021.
Uit het hoofdstuk waarin de geluidsopnamen zijn besproken blijkt:
- dat verdachte heeft laten blijken verantwoordelijk te zijn voor gepleegde moorden en in staat is mensen te mobiliseren om zijn moordopdrachten uit te voeren. Ook heeft verdachte meermalen te kennen gegeven dat hij bereid is om mensen te vermoorden als zij voor hem een strafrechtelijk risico opleveren omdat zij met de politie praten of om zijn gram te halen als zij met de politie hebben gepraat. Volgens de broer van verdachte staat bij verdachte op praten met de politie de doodstraf. Dit geldt in het bijzonder ook waar het om praten met de politie over Van Hout gaat. Zoals verdachte zelf zegt in opname 15B ‘moet hij het meteen oplossen’, door haar te vermoorden, ‘als Sonja bij de politie over Cor praat’.- dat verdachte naar aanleiding van het conflict met De Vries tegenover Astrid Holleeder de vergelijking heeft gemaakt met de moord op Van der Bijl. Verdachte heeft zijn betogen tegenover Astrid Holleeder, dat hij De Vries zou vermoorden als verdachte door zijn aangifte opnieuw gedetineerd zou raken, kracht bijgezet door te zeggen dat hij de moord op De Vries ‘dan van tevoren zou regelen’ en dat De Vries dan ‘gaat net als met Thomas’. - dat verdachte zijn veroordeling in de Kolbakzaak mede wijt aan de belastende verklaringen die zijn afgelegd door Van der Bijl.
9.4.3.5 Den Hartog
Uit de verklaringen van Den Hartog blijkt dat:
- verdachte over Houtman riep dat hij moest betalen, omdat er iets was gebeurd met panden in verband met Mieremet wat verdachte als een persoonlijke belediging zag waarvoor hij Houtman een boete had opgelegd. En dat als Houtman niet zou betalen, verdachte hem ‘gewoon dood zou schieten’. - zij weet dat in de visie van verdachte iemand die niet (meer) betaalt een risico vormt, omdat deze persoon kan gaan praten met de politie en zulke risico’s volgens verdachte geëlimineerd moeten worden.- zij weet dat je bij verdachte je doodvonnis tekent als je over hem praat met de politie.- verdachte tegenover haar heeft aangekondigd dat hij Van der Bijl zou vermoorden (‘laten liggen’) als hij er achter zou komen dat Van der Bijl met de politie sprak, omdat, zoals verdachte tegen haar zei Van der Bijl ‘tegen iedereen loopt te vertellen dat ik Cor heb gedaan’.- verdachte niet letterlijk tegen Den Hartog heeft gezegd dat hij Van der Bijl heeft laten vermoorden, maar haar wel heeft medegedeeld: ‘ik heb het je toch van tevoren gezegd, nu ligt hij’.
9.4.3.6 Getuige Q5
Uit paragraaf 2.6 waarin de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige Q5 is behandeld, volgt dat uit zijn verklaringen blijkt dat verdachte samen met Soerel heeft besloten om Houtman, Van der Bijl en Mieremet te laten ombrengen en dat zij daarin Akgün betrokken. De getuige heeft dit kort voor de moorden op Houtman en Mieremet gehoord uit de mond van verdachte en Soerel zelf en beschikte daarnaast over een informatiebron uit de directe omgeving van Soerel. Van die bron kreeg getuige Q5 informatie over de achtergronden van deze moordopdrachten. Van der Bijl was bevriend geweest met Van Hout, dacht dat verdachte achter de moord op Van Hout zat, had besloten wraak te nemen op verdachte en bereidde een aanslag op verdachte voor. Houtman moest dood omdat hij een goede vriend was van Van der Bijl, omdat hij wist van de plannen om verdachte om te brengen en omdat hij zaken deed met Mieremet.
9.4.3.7 Van der Bijl en [Betrokkene 65]
Van der Bijl heeft verklaard dat Houtman in het voorjaar van 2005 (dus na de afpersing door verdachte en anderen van een miljoen euro van Houtman) zich zo ernstig bedreigd voelde door verdachte, dat Houtman het gevoel had dat hij geen kant meer op kon en besloot om verdachte te laten vermoorden. De dreigende situatie tussen Houtman en verdachte die elkaar naar het leven stonden, werd door Van der Bijl omschreven als ‘het was hem of het was hij’. Volgens Van der Bijl heeft verdachte hiervan lucht gekregen, want hij vertoonde zich niet meer in café De Hallen of café Marktzicht, maar was ‘gewoon even een tijdje weg’. Ook heeft Van der Bijl verklaard dat hijzelf door verdachte is mishandeld en bedreigd. Als Van der Bijl met de politie over verdachte zou praten, zou verdachte hem vermoorden, of zoals Van der Bijl zei: ‘die neus heb mij al een paar keer aan mijn oor getrokken’ en zegt dan ‘als je ook praat met de politie, ik kom er achter, dan ben je van mij’. Van der Bijl ervoer in februari 2006 (de periode waarin Remmers en La Serpe al diverse moordpogingen hadden ondernomen) een zodanig hevige dreiging van de zijde van verdachte dat hij meende dat zijn leven aan een zijden draadje hing. Hij leefde in die periode voortdurend in angst en nam geen kinderen meer mee in zijn auto.
Het hof ziet geen aanwijzingen om de verklaring die [Betrokkene 65] (pas) in 2015 heeft afgelegd, te zien als het resultaat van de inspanningen van de Nationale Recherche in 2006 om getuigen bereid te vinden om verklaringen af te leggen. Ook al omdat zijn verklaring een gedetailleerd verhaal bevat over wat hijzelf van Houtman heeft gehoord en met hem heeft meegemaakt, dat deels overlapt met andere verklaringen, maar daarvan ook voldoende los staat.
[Betrokkene 65] heeft verklaard dat hij Houtman meer dan 35 jaar heeft gekend en dat Houtman na de dood van Endstra bij hem kwam omdat hij bescherming wilde tegen verdachte door wie hij werd afgeperst. Daarbij vertelde Houtman aan [Betrokkene 65] dat verdachte twee dagen voor de moord op Endstra tegen Houtman had gezegd dat hij uit de buurt van Endstra moest blijven ‘want die gaat om’. Vanaf dat moment was Houtman doodsbang dat hij ook vermoord zou worden. Houtman heeft [Betrokkene 65] verteld dat hij werd afgeperst door verdachte omdat hij een pand had gekocht waarvan verdachte zei dat daarmee geld naar Mieremet zou gaan. Mieremet zou daarmee volgens verdachte een aanslag op verdachte kunnen laten plegen. Houtman moest aan verdachte een miljoen euro betalen. [Betrokkene 65] heeft voor Houtman in 2004 een aantal maanden als lijfwacht gefungeerd. In 2005 vertelde Houtman aan [Betrokkene 65] dat (na de afpersing van een miljoen) verdachte nu mee wilde doen in een goedlopende hasjlijn die Houtman had en dat Houtman dit verdomde.
Ook andere getuigen hebben verklaard over de dreiging die Van der Bijl ervoer van verdachte, en de plannen van Van der Bijl c.s om verdachte om het leven te brengen, zoals bijvoorbeeld [betrokkene 85]675.en [benadeelde partij 6].676.
9.4.4.
Alternatieven verdediging
9.4.4.1 Moord op Houtman
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de opdrachten tot de moorden op Houtman en Van der Bijl. Dat tekort aan bewijs is in de redenering van de verdediging de aanleiding om goed te kijken of er geen andere mogelijkheden zijn: zijn er geen motieven van anderen voor de moorden op Houtman en Van der Bijl. Uit het voorgaande volgt al dat er weldegelijk bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de opdrachten voor deze moorden. Desondanks zal het hof hierna kort ingaan op de alternatieven die de verdediging heeft genoemd.
De verdediging heeft de mogelijkheid geopperd dat Houtman is meegezogen in een conflict in de Turkse onderwereld tussen Akgün en zijn achterban en Önder, een vriend van Houtman. Het hof heeft geen stevige aanknopingspunten gevonden dat dit de achtergrond is geweest van de opdracht aan Remmers en La Serpe. Daarbij moet ook de inhoud in het oog worden gehouden van al het bewijs dat hiervoor al genoemd is, onder andere over de rolverdeling tussen Akgün en Soerel en het onderscheid tussen moordopdrachten die van Akgün en zijn Turkse achterban afkomstig waren en moordopdrachten van verdachte en Soerel. De echtgenote van Houtman heeft kort na de moord op haar man, toen zij over verdachte nog niet durfde te verklaren, gezegd dat zij niet kon uitsluiten dat de band tussen haar man en Önder mogelijk iets met de moord te maken had. Die uitspraak van deze getuige, maakt niet aannemelijk dat de band tussen Houtman en Önder daadwerkelijk de achtergrond van de moord is geweest.
Ook voor de door de verdediging benoemde mogelijkheid dat Hillis Houtman zou hebben afgeperst, gevolgd door geweld van zijn zijde tegen Houtman, geldt dat stevige aanknopingspunten ontbreken. In hoger beroep zijn de getuigen [betrokkene 47] en [betrokkene 86] gehoord, mede in het kader van een onderzoek naar de betrokkenheid van Hillis. Ook heeft in hoger beroep nader onderzoek plaatsgevonden naar de gang van zaken met een telefoon met sms-jes die [betrokkene 47] aan opsporingsambtenaren zou hebben afgegeven. Deze verhoren en dit nadere onderzoek hebben geen steun opgeleverd voor de suggestie van de verdediging dat Hillis de opdrachtgever is.
De aangevulde verklaringen van Houtman en [betrokkene 80] brengen de veroordeling van verdachte in de Kolbakzaak niet aan het wankelen. Op de verklaring van Houtman is hiervoor al ingegaan in paragraaf 9.4.2. Gelet op de vele verklaringen van anderen over de angst voor het verklaren tegen verdachte, is allerminst uitgesloten dat [betrokkene 80] in zijn verklaring, net als Houtman destijds, niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Het hof acht op basis van de bewijsmiddelen aannemelijk dat verdachte aan Houtman een ‘boete’ heeft opgelegd en daarbij (mede) als reden heeft opgevoerd dat er geld naar Mieremet zou gaan van de aankoop van een appartement in de Scheldestraat. Of het ook daadwerkelijk zo was dat er van deze aankoop geld naar Mieremet zou gaan, doet niet ter zake. Het is immers goed mogelijk dat verdachte die reden heeft opgevoerd terwijl hij wist dat de opbrengst niet naar Mieremet zou gaan, maar het is even goed mogelijk dat verdachte meende dat de opbrengst naar Mieremet zou gaan.
9.4.4.2 Moord op Van der Bijl
Wat betreft de moord op Van der Bijl heeft de verdediging gewezen op de aanhouding van Van der Bijl in de Artemis-zaak. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat, als de opdracht voor de moord op Van der Bijl al mede door verdachte zou zijn gegeven, deze opdracht is ingehaald door een nadere opdracht uit de hoek van de Artemis-verdachten, die immers korte lijnen zouden hebben met mensen als Soerel, Remmers en Ros. Ook voor dit alternatief van de verdediging geldt dat enig aanknopingspunt ontbreekt dat dit daadwerkelijk zo zou zijn gegaan. Deze gang van zaken is ook niet te verenigen met het bewijs dat hiervoor is besproken. De opdracht om Van der Bijl te vermoorden is immers door Soerel ruim voor de aanhouding van Van der Bijl gegeven, met als toelichting dat Van der Bijl met de politie sprak en verdachte en Soerel daar last van zouden kunnen krijgen. Vanaf december 2005 zijn Remmers en La Serpe bezig geweest met de uitvoering van die opdracht, die toen al prioriteit kreeg boven de moordopdrachten van Akgün. Ros en Remmers zijn met de uitvoering van dezelfde opdracht in 2006 doorgegaan en hebben Saro en Habes uitgelokt. Aan de zijde van de opdrachtnemers was er geen sprake van een verandering die de indruk wekt dat er een andere opdrachtgever is gekomen. Aan de zijde van de opdrachtgever is ook geen verandering opgetreden. Ook na de vrijlating van Van der Bijl uit zijn Artemisdetentie in 2006 was het nog steeds diezelfde Soerel die de druk verhoogde op de uitvoering van de moord op Van der Bijl, met als toelichting dat verdachte vast zat in de Kolbakzaak, Van der Bijl aan het verklaren was en hij daarom snel vermoord moest worden. Kortom, de direct bij de moord op Van der Bijl betrokkenen hebben uitleg gegeven over de reden voor die moord, waarbij er geen woord is gevallen over andere Artemisverdachten.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof weggewuifd dat het hem veel zou hebben gedaan dat Van der Bijl rondbazuinde dat verdachte achter de moord op Van Hout zat. Uit hoofdstuk 3 blijkt echter dat het verdachte zwart voor de ogen werd bij de gedachte dat Sonja Holleeder met de politie over Van Hout zou praten (zie ook opname 15). En uit opname 32 en zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat verdachte Van der Bijl achteraf verantwoordelijk heeft gehouden voor zijn Kolbakveroordeling. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte tegen diverse personen, onder wie tegen Van der Bijl zelf, heeft gezegd dat Van der Bijl eraan zou gaan als hij met de politie zou praten (over Van Hout).
9.4.5
Conclusie hof
De verklaringen die hiervoor zijn besproken, bieden bevestiging aan elkaar, terwijl er geen redenen zijn om te denken dat zij op elkaar zijn afgestemd. Daarvoor zijn de verklaringen ook te complex en te zeer gebaseerd op eigen ervaringen van de verschillende getuigen. Dat geldt ook voor de verklaringen van Ros. Voor zover zijn verklaringen voor het bewijs zijn gebruikt, geldt dat deze in ruime mate worden ondersteund door de verklaringen van anderen. Daarnaast vinden de verklaringen van de getuigen deels steun in de verklaringen van verdachte en in opnamen van gesprekken met verdachte. Bovendien gaat het om verklaringen van personen die bijna allemaal heel dichtbij verdachte, Soerel of de slachtoffers stonden. Personen dus die in een positie waren om de informatie te verkrijgen die zij in hun verklaringen prijs hebben gegeven.
In de bewijsmiddelen komen ook de motieven voor deze moorden helder naar voren. Houtman moest van verdachte vermoord worden omdat hij belastend over de afpersing door verdachte zou kunnen gaan verklaren en omdat hij in de ogen van verdachte een moordaanslag op verdachte voorbereidde. Van der Bijl moest vermoord worden om hem het zwijgen op te leggen over Van Hout en over wat er met Houtman was gebeurd, en omdat ook Van der Bijl volgens verdachte het inmiddels op het leven van verdachte had voorzien.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat verdachte opdracht heeft gegeven voor de moorden op Houtman en Van der Bijl.
Het hof volgt de verdediging niet in haar betoog dat vrijspraak moet volgen omdat ten aanzien van verdachte geen bewijs bestaat voor zijn betrokkenheid bij één van de specifiek in de tenlastelegging beschreven feitelijke gedragingen. Zoals in het inleidende hoofdstuk voorop is gesteld moet voor een bewezenverklaring van uitlokking vast komen te staan dat: de uitlokker de uitgelokte heeft aangezet het delict te plegen, de uitlokker opzet heeft gehad op de uitlokking én op het delict waartoe de ander is aangezet, de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een of meer van de uitlokkingsmiddelen die in de wet worden genoemd en het uitgelokte delict is uitgevoerd. Aan al die voorwaarden is door verdachte als medepleger van Soerel en Remmers voldaan. Hij heeft met Soerel besloten dat Houtman en Van der Bijl vermoord moesten worden en Soerel heeft deze opdracht in oktober 2005 in de uitgaansgelegenheid BED te Rotterdam doorgegeven aan Remmers. Soerel heeft Remmers de volgende dag in Diemen van nadere inlichtingen voorzien. Remmers is met La Serpe tot uitvoering van de moord op Houtman overgegaan, waarbij Akgün soms ook als doorgeefluik van inlichtingen heeft gefungeerd. Vervolgens is Remmers gaan optreden als medepleger van verdachte en Soerel van uitlokking van de moord op Van der Bijl. Hij heeft Ros daarbij betrokken en met Ros Saro en Habes uitgelokt om die moord te plegen. Ook ten behoeve van de uitvoering van deze moord heeft Soerel nadere inlichtingen verstrekt en heeft Akgün soms als doorgeefluik voor inlichtingen gefungeerd.
10. Criminele organisatie
10.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2002 tot 1 mei 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die gericht was op het plegen van onder meer moord en uitlokking van moord. Deze organisatie zou volgens de tenlastelegging bestaan uit onder anderen verdachte, D. Soerel, A. Akgün, J.F. Remmers, G. la Serpe en F.W.C. Ros.In het vervolg zal worden beschreven wat onder een criminele organisatie wordt verstaan. Vervolgens zal worden uitgelegd wat daarover uit het bewijs volgt en de betrokkenheid van verdachte daarbij. Allereerst zal echter ingegaan worden op het standpunt van het openbaar ministerie en het standpunt van de verdediging.
10.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat verdachte met Soerel, Hillis, Akgün, Remmers, Ros en La Serpe heeft deelgenomen aan een organisatie met als oogmerk het plegen van moorden en vuurwapendelicten. Over de interne rolverdeling rijst volgens het openbaar ministerie het beeld op dat verdachte, Soerel en Hillis een prominente rol vervulden. Via Akgün zetten zij de moordopdrachten uit. Ros, Remmers en La Serpe maakten als uitvoerders van de moorden deel uit van de organisatie.
10.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor deze beschuldiging omdat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit gedragingen van verdachte blijken waarmee hij een daadwerkelijke bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de organisatie: het plegen van moorden. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat verdachte ten opzichte van Hillis en Soerel een ondergeschikte positie had, waarin hij geen zeggenschap had over wie er vermoord moest worden. Uit het dossier rijst volgens de verdediging het beeld op dat verdachte het te doen had met de beslissingen van Hillis en dat verdachte ook ten opzichte van Soerel een ondergeschikte positie innam. Hillis en Soerel hadden verdachte niet nodig, ook niet voor de financiering van de organisatie.
10.4
Oordeel hof
Deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Onder ‘een organisatie’ in dit artikel moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat betrokkene moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Ook is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Van ‘deelneming’ is alleen dan sprake, indien betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de realisatie van dat oogmerk, dan wel die gedragingen ondersteunt.
Het bewijs van dit ten laste gelegde feit volgt uit de bewijsvoering van andere bewezen verklaarde feiten, namelijk het bewijs ten aanzien van:- de uitlokking van de moord op Van Hout en de doodslag op Ter Haak;
- de uitlokking van de moord op Endstra en de zware mishandeling van [benadeelde partij 1];
- de uitlokking van de moord op Mieremet;
- de uitlokking van de moord op Houtman; en
- de uitlokking van de moord op Van der Bijl.
Daaruit volgt dat verdachte samen met anderen als uitlokker/opdrachtgever verantwoordelijk was voor een reeks moordaanslagen die zijn uitgevoerd in de periode van januari 2003 tot en met april 2006. Uit de bewijsvoering van die afzonderlijke feiten, in samenhang beschouwd, volgt dat er in de periode waarin die opdrachten zijn gegeven en uitgevoerd een samenwerkingsverband bestond dat als oogmerk had het plegen van deze moordaanslagen met behulp van vuurwapens. Gelet op de periode waarin deze moorden zijn gepland en uitgevoerd, en de personen die daarbij betrokken waren, stelt het hof vast dat dit samenwerkingsverband een zekere duurzaamheid had. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat het samenwerkingsverband een zekere structuur had. Het hof baseert hierop zijn oordeel dat verdachte naast Soerel, Akgün, Remmers, La Serpe en F.W.C. Ros aan dat samenwerkingsverband heeft deelgenomen.
11. Eerlijkheid proces
11.1
Inleiding
Een verdachte heeft het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn strafzaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, binnen een redelijke termijn. Een verdachte heeft onder meer het recht om getuigen te ondervragen. Het hof zal in dit hoofdstuk ingaan op de vraag of verdachte een eerlijk proces heeft gehad. Die vraag rijst met name voor zover de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om bepaalde getuigen te horen.
Voor een oordeel over de eerlijkheid van het proces is allereerst het volgende van belang. Het dossier in deze strafzaak heeft een ongekende omvang gekregen. Op het moment van het requisitoir bij de rechtbank bevatte het dossier ongeveer 537.000 pagina’s. Aan dat dossier zijn in hoger beroep nog vele ordners toegevoegd. Tijdens het onderzoek bij de rechtbank heeft de rechter-commissaris veel getuigen gehoord, waarbij de verdediging de gelegenheid heeft gekregen de getuigen te ondervragen. Het openbaar ministerie heeft ten behoeve van veel van die verhoren aan de verdediging en de rechter-commissaris ordners ter beschikking gesteld met processen-verbaal van eerdere verhoren van de betreffende getuigen. Daarnaast heeft het openbaar ministerie de verdediging in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van andere dossiers die volgens de verdediging van belang konden zijn.
Ook in hoger beroep zijn er veel getuigen gehoord, zowel ter terechtzitting als bij de raadsheer-commissaris. Het openbaar ministerie heeft ook in hoger beroep nog inzage gegeven in een aanzienlijk aantal onderzoeksdossiers, soms op verzoek van de verdediging na een beslissing van het hof. Daarnaast heeft het hof onderzoek gelast in de zogenoemde Ennetcomdata, onder meer naar communicatie over mensen met wie verdachte volgens het openbaar ministerie heeft samengewerkt. Verder heeft het hof het openbaar ministerie opgedragen om alle informatie te verstrekken die bij het Team Criminele Inlichtingen beschikbaar is over Hillis.Dit alles betekent dat de verdediging in ruime mate in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van informatie die van belang kon zijn voor het voeren van verweer tegen de beschuldiging.
Op de zitting van 21 januari 2022 heeft het hof bij de afronding van het onderzoek ter terechtzitting, met het openbaar ministerie en de verdediging vastgesteld dat er geen beslissingen en opdrachten van het hof waren die nog niet waren uitgevoerd. Ook hebben het openbaar ministerie en de verdediging verklaard dat er geen verzoeken meer waren waarop het hof nog een beslissing moest nemen, met uitzondering van twee voorwaardelijke verzoeken, namelijk:1. het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om een deskundige te benoemen zodat het hof wordt voorgelicht over de vraag of de verklaringen van Astrid Holleeder door PTSS zijn beïnvloed;2. het voorwaardelijk verzoek van het openbaar ministerie om taxateur [taxateur] te horen.In hoofdstuk 2 is vastgesteld dat de voorwaarde van het eerste verzoek niet is vervuld. In hoofdstuk 7 is vastgesteld dat de voorwaarde van het tweede verzoek niet is vervuld. Er is dus geen verzoek meer waarop het hof een beslissing moet nemen.
Het hof heeft onder meer verklaringen van kroongetuigen en een anonieme getuige voor het bewijs gebruikt. Het onderzoek naar de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van deze verklaringen is hiervoor al beschreven in hoofdstuk 2. Bij de bewijsvoering van de verschillende strafbare feiten is aandacht besteed aan de betekenis voor het bewijs van de verklaringen van deze getuigen.
11.2
Belastende getuigen
Voor de verdediging moet er een behoorlijke en effectieve mogelijkheid hebben bestaan om belastende getuigen te ondervragen. Dit is een belangrijk algemeen uitgangspunt dat op artikel 6 EVRM is gebaseerd. Heeft de verdediging die mogelijkheid ten aanzien van een getuige niet gehad, dan zal de rechter als hij de verklaring van die getuige voor het bewijs wil gebruiken, moeten beoordelen of daarmee het proces als geheel nog wel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn:- de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend;- het gewicht van de verklaring van de getuige voor de bewezenverklaring van het feit, en- het bestaan van voldoende compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en de beperkingen die de verdediging daardoor heeft ondervonden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige.De rechter moet deze drie beoordelingsfactoren in onderling verband beoordelen. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – voordat de verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt – des te meer van belang dat er een goede reden bestaat voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en dat er compenserende factoren bestaan.
De verdediging heeft niet de mogelijkheid gehad om de getuigen [betrokkene 58], getuige D, Natik Abbasov, Korkmaz, Mieremet, Endstra, Houtman en Van der Bijl te horen, terwijl hun verklaringen – in uiteenlopende mate – als belastend voor verdachte kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft geen belang gehecht aan de verklaringen van getuige D en getuigen [betrokkene 58] en Korkmaz en heeft deze verklaringen ook niet voor het bewijs gebruikt. Verdachte heeft dus geen nadeel van deze verklaringen of van het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid van de getuigen Mieremet, Endstra, Houtman en Van der Bijl is de reden dat zij niet meer in leven zijn. De beperkingen die de verdediging daardoor heeft ondervonden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuigen zijn voldoende gecompenseerd doordat vele getuigen uit de omgeving van deze getuigen zijn gehoord en de verdediging kennis heeft kunnen nemen van geluidsopnamen van de verhoren met Houtman en Van der Bijl, voor zover deze bestonden. Terwijl er daarnaast veel onderzoek heeft plaatsgevonden waarvan de resultaten gebruikt konden worden bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door deze getuigen afgelegde verklaringen. Daar komt bij dat het hof behoedzaam met de verklaringen van deze getuigen is omgegaan en hun verklaringen alleen voor het bewijs heeft gebruikt als zij in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals blijkt uit de bewijsvoering van de verschillende strafbare feiten.
11.2.1
Natik Abbasov
Ten aanzien van getuige Natik Abbasov geldt het volgende. Er bestaat een goede reden dat deze getuige niet werd gehoord. Hij is op 14 maart 2012 overleden aan de gevolgen van een hersenbloeding.Er bestaat een aantal compenserende factoren voor het ontbreken van een mogelijkheid om deze getuige te horen. In het bewijs gaat het om gedragingen van Abbasov tijdens een verblijf in Nederland in 2004 en in Thailand in 2005. Tijdens deze verblijven werd Abbasov vergezeld door zijn broer [betrokkene 52]. In het dossier bevinden zich meerdere verklaringen van [betrokkene 52]; hij is verhoord op 2 februari 2012, 3 februari 2012, 14 augustus 2012, 4 maart 2016, 11 juli 2016 en op 25 maart 2021. Op 25 maart 2021 is [betrokkene 52] door de raadsheer-commissaris gehoord in de zaak tegen verdachte, waarbij de verdediging de getuige heeft ondervraagd. Op die dag is [betrokkene 52] ook afzonderlijk gehoord in de zaak tegen personen die verdacht worden van betrokkenheid bij de organisatie en uitvoering van de moord op Endstra en de aanslag op [benadeelde partij 1]. Tijdens dit verhoor hebben de raadslieden van die verdachten ook de gelegenheid gehad om de getuige te ondervragen. Van al deze verhoren zijn de processen-verbaal gevoegd in het dossier. Daarnaast is ook getuige [betrokkene 79], een ex-vriendin van Natik Abbasov, meerdere keren gehoord.Voor het bewijs in de zaak tegen verdachte, is met name een aantal uitlatingen van belang die Natik Abbasov op 10 februari 2012 heeft gedaan op een luchtplaats van het hoofdbureau van politie in Amsterdam. Hij deed deze uitlatingen tegenover politieagent T073. Deze politieagent is meerdere keren gehoord, waaronder op 13 december 2013 door de rechter-commissaris bij de rechtbank, waarbij de verdediging van de verdachten [betrokkene 49], [betrokkene 51] en [betrokkene 50] de gelegenheid heeft gekregen deze politieagent te ondervragen. Ook zijn politiemedewerkers 206237 en 768594 gehoord die op 10 februari 2012 belast waren met het transport van Natik Abbasov naar het politiebureau. De rechter-commissaris heeft hen op 26 november 2013 gehoord, waarbij de verdediging van de verdachten [betrokkene 49], [betrokkene 51] en [betrokkene 50] de gelegenheid heeft gekregen deze politieagenten te ondervragen. Hetzelfde geldt voor getuige [politieambtenaar 2], een politiemedewerkster die op enige afstand aanwezig was bij het contact tussen T073 en Natik Abbasov.Deze factoren bieden tot op zekere hoogte compensatie voor het ontbreken van een mogelijkheid voor de verdediging om getuige Abbasov zelf te kunnen ondervragen.Het hof heeft de verklaring van Natik Abbasov voor het bewijs gebruikt ter ondersteuning van de beslissing dat verdachte betrokken is geweest bij de uitlokking van de moord op Endstra en de uitlokking van de moord op Mieremet. Het hof heeft de beslissing dat verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft begaan, niet in overwegende mate gebaseerd op de verklaringen van getuige Natik Abbasov. Ten aanzien van de betrokkenheid bij de moord op Endstra dient de verklaring van Abbasov slechts ter ondersteuning van het bewijs voor een onderdeel van de tenlastelegging, namelijk dat verdachte deze uitlokking niet alleen, maar met een ander heeft gepleegd. De uitlating van getuige Abbasov dient dus niet voor het bewijs dat verdachte als uitlokker bij deze moord betrokken was.Ten aanzien van de betrokkenheid bij de moord op Mieremet dient de verklaring van Abbasov ter ondersteuning van andere onderzoeksgegevens die, samen met het bewijs in het zaaksdossier Enclave, slechts de ondersteuning bieden voor de vaststelling dat de aanwezigheid van Abbasov en [betrokkene 50] in Thailand op het moment van de moord, ook belastend is voor verdachte. Ook ten aanzien van de uitlokking van de moord op Mieremet zijn de uitlatingen van Abbasov niet beslissend of zwaarwegend, maar dienen deze slechts ter ondersteuning. Het hof heeft de inhoud van de verklaringen die hiervoor als compenserende factoren zijn genoemd en ook de inhoud van de andere bewijsmiddelen voor de moorden op Endstra en Mieremet in aanmerking genomen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de uitlatingen van Natik Abbasov.In dit verband is nog van belang dat de verdediging met name standpunten naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op de uitlatingen van Abbasov over de betrokkenheid van verdachte. Juist waar het gaat om de uitlatingen van Abbasov over verdáchte, hecht het hof aan zijn uitlatingen geen belang. Het hof gebruikt dat deel van de verklaring niet voor het bewijs. Het staat namelijk niet vast dat Abbasov zich op dat punt heeft gebaseerd op eigen wetenschap.Gelet op al het voorgaande stelt het hof vast dat er een goede reden was om de getuige niet te horen, dat er tot op zekere hoogte compenserende factoren bestaan voor deze beperking en dat de verklaringen van deze getuige geen beslissende of zwaarwegende betekenis hebben voor het bewijs. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van Abbasov voor het bewijs kan worden gebruikt, zonder dat dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
11.2.2
Enclavegetuigen
De verdediging heeft erop gewezen dat de personen die door de rechtbank zijn aangewezen als betrokkenen bij de moord op Endstra, effectief niet of nauwelijks ondervraagd konden worden vanwege hun verschoningsrecht. De verdediging noemt daarbij [betrokkene 49], [betrokkene 50], [betrokkene 51], [betrokkene 57], [betrokkene 56], [betrokkene 70], Groen en [betrokkene 87].Het hof stelt allereerst vast dat de verdediging niet gevraagd heeft [betrokkene 50] en [betrokkene 51] als getuige te mogen horen. Wel heeft de verdediging gevraagd de overigen als getuige te mogen horen. Al deze getuigen zijn ten overstaan van de raadsheer-commissaris in hoger beroep als getuige gehoord. De getuige [betrokkene 57] heeft de vragen van de verdediging wel beantwoord en zich niet beroepen op zijn verschoningsrecht. Voor de andere getuigen geldt dat hun verklaringen, voor zover zij die hebben afgelegd, niet direct belastend voor verdachte zijn. Verdachte heeft dus in dat opzicht geen nadeel van deze verklaringen of van het ontbreken van een effectieve ondervragingsgelegenheid.
11.2.3
La Serpe
Ten aanzien van getuige La Serpe geldt het volgende. Allereerst is van belang dat de verdediging La Serpe in deze strafzaak zelf heeft kunnen ondervragen bij de rechtbank. Dit verhoor heeft op de zitting plaatsgevonden op 9, 11 en 12 oktober 2018.Het hof heeft het verzoek om het horen van getuige La Serpe toegewezen omdat La Serpe een kroongetuige is en het hof de getuige zo mogelijk zelf wilde ondervragen. Een verhoor van getuige La Serpe is echter niet mogelijk gebleken, omdat La Serpe niet bereid is om ter terechtzitting te verschijnen terwijl de politie en het openbaar ministerie niet weten waar La Serpe verblijft, zodat het onmogelijk is om hem te dwingen om ter terechtzitting te verschijnen.
Het hof is bij e-mail van 11 juni 2021 door officier van justitie mr. [officier van justitie 1], Landelijk officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen, op de hoogte gesteld dat het ondanks veel inspanningen niet is gelukt om in contact te komen met de getuige. Het hof heeft het openbaar ministerie vervolgens op 18 juni 2021 per e-mail verzocht om met regelmaat uit eigen beweging contact te zoeken met de getuige La Serpe. Bij e-mail van 9 september 2021 heeft mr. [officier van justitie 1] het hof bericht dat getuige La Serpe nog steeds onvindbaar is en dat pogingen om hem te vinden vruchteloos zijn gebleken; politie en justitie weten niet waar hij zich bevindt en of hij nog in leven is. Nadat de verdediging op 1 oktober 2021 een aantal vragen had geformuleerd, heeft het hof mr. [officier van justitie 1] per e-mail van 6 oktober 2021 verzocht om, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, uiterste inspanningen te verrichten om in contact te komen met de getuige, waarbij onder meer moet worden gedacht aan de wegen die de verdediging heeft genoemd en de vragen die de verdediging daarbij heeft gesteld. Mr. [officier van justitie 1] heeft op 25 oktober 2021 het hof bericht dat het openbaar ministerie via alle beschikbare aanknopingspunten heeft geprobeerd hem te traceren, en dat daarbij ook rekening is gehouden met wat de verdediging naar voren heeft gebracht. Het openbaar ministerie heeft toegezegd tot aan de sluiting van het onderzoek zich te blijven inspannen om een spoor van de getuige te vinden.Per e-mail van 1 juni 2022 heeft mr. [officier van justitie 1] het hof laten weten dat er inmiddels wel contact is geweest met de getuige die te kennen heeft gegeven dat hij de oproep voor een getuigenverhoor heeft gemist en dat hij niet bereid is om wederom als getuige te verschijnen. Omdat het openbaar ministerie geen contactgegevens heeft, is het niet mogelijk hernieuwd contact met de getuige te krijgen. Het openbaar ministerie ziet geen mogelijkheden om deze getuige te doen verschijnen en hem te forceren om mee te werken aan een getuigenverhoor.
Het hof stelt vast dat de getuige ondanks al deze inspanningen onvindbaar is gebleven. Het hof heeft geen aanknopingspunten dat het openbaar ministerie mogelijkheden onbenut heeft gelaten. Er is onder deze omstandigheden dan ook een goede reden dat het ondervragingsrecht van de verdediging in zoverre is beperkt dat de getuige in hoger beroep niet nogmaals kon worden gehoord. Er bestaan met het oog op deze getuige meerdere compenserende factoren. Zoals hiervoor in hoofdstuk 2 al is toegelicht, is het moeilijk denkbaar hoe een uitvoeriger onderzoek zou moeten plaatsvinden naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van La Serpe dan het onderzoek dat naar deze getuige heeft plaatsgevonden. Voordat La Serpe in de strafzaak van verdachte bij de rechtbank is gehoord, was La Serpe al vele malen gehoord in het Passageproces, ook over de onderdelen van zijn verklaringen die juist voor de zaak tegen verdachte het meest relevant zijn, zoals zijn verklaring over de ‘power van Holleeder’ of over het ‘Osdorp eerst-moment’. De verhoren van La Serpe beslaan nog los van zijn verhoren ter terechtzitting van de rechtbank in dit dossier vijf ordners met in totaal meer dan 2000 pagina’s. Het hof heeft verklaringen van La Serpe voor het bewijs gebruikt ter ondersteuning van de beslissing dat verdachte betrokken is geweest bij de uitlokking van de moord op Van Hout, de doodslag op Ter Haak, de moord op Houtman en de moord op Van der Bijl. Bij geen van deze beslissingen hebben de verklaringen van La Serpe beslissende betekenis voor het bewijs. Gelet op al het voorgaande stelt het hof vast dat er een goede reden waardoor de verdediging niet in hoger beroep opnieuw in de gelegenheid is geweest de getuige te ondervragen, dat er compenserende factoren bestaan voor deze beperking en dat de verklaringen van deze getuige geen beslissende betekenis hebben voor het bewijs. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van La Serpe voor het bewijs kan worden gebruikt, zonder dat dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
11.3
Andere getuigen
Het hof heeft de verzoeken toegewezen tot het horen van de getuigen [betrokkene 88] (hierna ook: [betrokkene 88]) en R.M. Kok. De verdediging wilde deze getuigen horen ter onderbouwing van haar eigen standpunten. Ook deze verhoren hebben niet kunnen plaatsvinden.
11.3.1 [
betrokkene 88]
[betrokkene 88] is onvindbaar. Per e-mail van 9 september 2021 heeft mr. [officier van justitie 1] het hof bericht dat er wel contact is geweest met de getuige; [betrokkene 88] heeft via een familielid laten weten dat hij niet bereid is om te verschijnen bij een verhoor. Omdat het niet bekend is waar hij verblijft, heeft het openbaar ministerie geen mogelijkheden om hem (via buitenlandse autoriteiten) op te laten roepen. Op 25 oktober 2021 heeft mr. [officier van justitie 1] het hof laten weten dat het openbaar ministerie nog altijd niet weet waar en in welk land deze getuige verblijft en geen mogelijkheden ziet om de getuige op te roepen en hem zo nodig te dwingen om mee te werken aan een getuigenverhoor. Het hof heeft dan ook moeten vast stellen dat een verhoor van deze getuige niet mogelijk is. De verdediging wilde deze getuige horen over wat hij van [betrokkene 89] (hierna ook: [betrokkene 89]) zegt te hebben gehoord, namelijk dat Hillis degene is die het in Amsterdam voor het zeggen heeft, dat Hillis altijd achter de schermen heeft weten te blijven en dat Holleeder degene is ‘die ervoor mag zitten’. De verdediging heeft in pleidooi nog naar voren gebracht [betrokkene 88] ook te willen ondervragen over een incident tussen [betrokkene 89] en Hillis bij het IJ in Amsterdam. Het hof heeft de verdediging wel de gelegenheid geboden om de getuige [betrokkene 89] te horen; hij zou de bron zijn van de mededeling aan [betrokkene 88] en ook direct betrokken bij het incident bij het IJ. Verder heeft de verdediging [betrokkene 90] mogen horen; een kennis van [betrokkene 89] en [betrokkene 88]. Het hof heeft ook toegestaan dat alle verklaringen van [betrokkene 88], [betrokkene 89] en [betrokkene 90] die bij het openbaar ministerie beschikbaar waren, aan het dossier werden toegevoegd. Met deze maatregelen is de verdediging in staat gesteld onderzoek te doen om zo haar standpunt te kunnen onderbouwen.
11.3.2
Kok
Getuige Kok is op 18 en 19 juni 2018 in de strafzaak van verdachte gehoord door de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de verdediging. De verdediging is daarbij in de gelegenheid gesteld de getuige te ondervragen. Het hof heeft in hoger beroep veel inspanningen verricht om ervoor te zorgen dat de getuige op de zitting kon worden gehoord. Deze inspanningen zijn beschreven in het proces-verbaal van de voorzitter van 10 november 2021 dat op die datum per e-mail aan de verdediging en het openbaar ministerie is verzonden. Aanvankelijk slaagde het openbaar ministerie er niet in om in contact met de getuige te komen. Op 24 november 2020 heeft het hof aan de verdediging gevraagd of zij een adresonderzoek wilde laten doen in Libanon, waarop de verdediging liet weten dat zij zich daarop wilde beraden. Nadat een reactie uitbleef, heeft het hof op 29 maart 2021 daar nogmaals naar gevraagd, met als uitkomst dat de verdediging een onderzoek wenste naar een woon- of verblijfplaats van getuige Kok. Nadat de rechter-commissaris op 11 juni 2021 had bericht over een woonadres in Libanon, heeft de verdediging op 16 juni 2021 laten weten inmiddels contact te hebben gehad met de getuige en dat men een verhoor in Libanon een moeilijk begaanbare weg vond. Door de procesdeelnemers is de voorkeur uitgesproken voor een verhoor van de getuige op de Nederlandse ambassade in Athene. Bij onderzoek naar mogelijke belemmeringen voor de getuige om te reizen, bleken er echter geen belemmeringen te zijn om Nederland in te reizen, zodat een verhoor ter terechtzitting ook mogelijk moest zijn. De getuige heeft het hof vervolgens laten weten dat hij nog een belemmering had om Libanon uit te reizen.Op 2 april 2022 werd in de media bekend dat de getuige in Libanon in een andere strafzaak was aangehouden en dat het openbaar ministerie om zijn uitlevering heeft verzocht. De verdediging heeft het hof en het openbaar ministerie op 11 april 2022 laten weten dat de wens om de getuige Kok te horen nog steeds bestaat, maar dat het zal afhangen van de vraag of de getuige op een afzienbare termijn en voorafgaand aan de sluiting van het onderzoek ter zitting naar Nederland zal worden overgebracht of die wens nog in vervulling kan gaan.
Het openbaar ministerie heeft het hof en de verdediging op 9 juni 2022 bericht dat er een redelijke kans bestaat dat de getuige Kok binnen afzienbare tijd in Nederland zal arriveren. Niet precies is echter te zeggen binnen hoeveel tijd dit zal gebeuren. De verdediging heeft eveneens op 9 juni 2022 het hof en het openbaar ministerie bericht dat na een behoorlijk lange duur van het proces van zeveneneenhalf jaar verdachte uitziet naar duidelijkheid. De verdediging stelt vast dat nog steeds niet zeker is op welke termijn de getuige Kok naar Nederland zou kunnen komen en een verhoor plaats kan vinden. Ook wijst de verdediging op de mogelijkheid dat een nader verhoor van de getuige Kok tot (wensen tot) nader onderzoek vanuit één van de procespartijen kan leiden hetgeen de vrees in het leven roept van een toch nog behoorlijke en op dit moment onduidelijke vertraging. De verdediging heeft tot slot kenbaar gemaakt zich te refereren aan het oordeel van het hof. Ter terechtzitting van het hof op 10 juni 2022 heeft het hof, gehoord het openbaar ministerie en de verdediging, geoordeeld dat gelet op alle omstandigheden het onaannemelijk is dat de getuige Kok binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
Ten aanzien van het belang van een verhoor van deze getuige merkt het hof nog het volgende op. De verdediging heeft in de toelichting op het verzoek om deze getuige te horen, gewezen op de motivering waarmee de rechtbank de verklaring van deze getuige terzijde heeft geschoven. De rechtbank lijkt volgens de verdediging te denken dat wanneer iemand als Kok in detentie zit, hij niet in de gelegenheid is betrouwbare informatie te krijgen over de gang van zaken buiten de penitentiaire inrichting. Dat is volgens de verdediging nogal een miskenning van de positie die Kok in die tijd had en doet geen recht aan de consistente, gedetailleerde en overtuigende wijze waarop Kok over de gang van zaken in die tijd heeft verklaard. Het hof is het grotendeels met de verdediging eens. Uit de dossierstukken wordt aannemelijk dat Kok, voordat hij in september 1999 vast kwam te zitten, binnen de Nederlandse onderwereld een positie had waarin hij over veel informatie zal hebben beschikt. Uit de dossierstukken blijkt ook dat meerdere personen uit verschillende kampen bij Kok in de penitentiaire inrichting op bezoek gingen om hem te informeren en om hem aan hun kant te krijgen. De informatie die Kok op die manier heeft gekregen, hoeft niet meer of minder juist te zijn dan de informatie die iemand krijgt die op vrije voeten is. Waar het om gaat, is of de bronnen van getuige Kok die feiten en omstandigheden zelf hebben waargenomen of ondervonden en of zij daarover de waarheid spreken.In het dossier bevinden zich drie ordners met verklaringen van getuige Kok en ook een aantal afgeluisterde gesprekken waaraan de getuige deelgenomen heeft. Deze ordners met verklaringen bevatten meer dan 1100 pagina’s. Er zijn dan ook al veel verklaringen van deze getuige beschikbaar.
11.3.3.
Slotsom ten aanzien van Kok en [betrokkene 88]
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het ontbreken van de mogelijkheid om [betrokkene 88] te horen en om getuige Kok nogmaals te horen, niet tot gevolg heeft dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. Het belang van deze getuigen is daarvoor te gering, terwijl er ook andere mogelijkheden zijn geweest en benut om de relevante feiten te onderzoeken.
11.4
Duur van proces
Een verdachte heeft op grond van artikel 6, eerste lid, EVRM het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In hoofdstuk 1 is in grote lijnen het procesverloop van deze zaak beschreven. Het hof is, gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, te weten de vertraging door het neerleggen van de verdediging, de ongekende omvang van het dossier en het aantal gehoorde getuigen van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Onder deze omstandigheden is deze strafzaak bij de rechtbank en bij het hof bijzonder voortvarend behandeld, wat overigens mede te danken is aan de constructieve opstelling van alle procesdeelnemers.
11.5
Conclusie
Het hof komt, gelet op al het voorgaande, tot de conclusie dat het proces dat verdachte heeft gehad voldoet aan de eisen van een eerlijk proces en ook in zijn totaliteit in overeenstemming is met de eisen van artikel 6 EVRM.
12. Bewezenverklaring en strafbaarheid
12.1
Inleiding
In hoofdstuk 1 is de taak van de strafrechter samengevat. Het hof moet beoordelen of 1) bewezen is dat de ten laste gelegde feiten door verdachte zijn begaan en, zo ja, 2) welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert. Als wordt aangenomen dat de feiten bewezen en strafbaar zijn, dan moet de rechter oordelen over 3) de strafbaarheid van de verdachte en 4) over de oplegging van een straf of maatregel.
12.2
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, in die zin dat:
Aanslag Mieremet
onbekend gebleven personen op 26 februari 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging en ter uitvoering van het door die onbekend gebleven personen voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade J. Mieremet van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, twee kogels in de onderrug en in de rechterbil of het bovenbeen van Mieremet hebben geschoten en zes kogels in de richting van Mieremet hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 1 november 2000 tot en met 26 februari 2002 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader (door tussenkomst van een ander of anderen) aan eerdergenoemde onbekend gebleven personen:
- duidelijk gemaakt dat Mieremet vermoord moest worden en- een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Mieremet;
Moord Van Hout
onbekend gebleven personen op 24 januari 2003 te Amstelveen opzettelijk en met voorbedachten rade C. van Hout van het leven hebben beroofd, immers hebben die onbekend gebleven personen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een automatisch vuurwapen, kogels in het lichaam en het hoofd van Van Hout geschoten, waardoor die Van Hout zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt,immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders (door tussenkomst van een ander of anderen) aan eerdergenoemde onbekend gebleven personen:- duidelijk gemaakt dat Van Hout vermoord moest worden en- een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Van Hout;
Doodslag Ter Haak
onbekend gebleven personen op 24 januari 2003 te Amstelveen opzettelijk R. ter Haak van het leven hebben beroofd, immers hebben die onbekend gebleven personen met dat opzet met een automatisch vuurwapen, kogels in het lichaam van Ter Haak geschoten, waarbij Ter Haak zich op dat moment in de onmiddellijke nabijheid bevond van C. van Hout, waardoor die Ter Haak zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan op 11 februari 2003 is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 januari 2003 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders (door tussenkomst van een ander of anderen) aan eerdergenoemde onbekend gebleven personen:- duidelijk gemaakt dat C. van Hout vermoord moest worden en- een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Van Hout;
Moord Endstra
N.I. Abbasov op 17 mei 2004 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade W.A.A.P.M. Endstra van het leven heeft beroofd, immers heeft N.I. Abbasov met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in het lichaam en hoofd van die Endstra geschoten, waardoor die Endstra zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt,immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader (door tussenkomst van een ander of anderen) aan die N.I. Abbasov:- duidelijk gemaakt dat Endstra vermoord moest worden en- een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Endstra;
Zware mishandeling [benadeelde partij 1]
N.I. Abbasov op 17 mei 2004 te Amsterdam aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in de knie) heeft toegebracht door opzettelijk met een vuurwapen een kogel in de richting van die [benadeelde partij 1] af te schieten, waarbij [benadeelde partij 1] zich op dat moment in de onmiddellijke nabijheid bevond van W.A.A.P.M. Endstra, welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 17 mei 2004 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader (door tussenkomst van een ander of anderen) aan die N.I. Abbasov: - duidelijk gemaakt dat W.A.A.P.M. Endstra vermoord moest worden en - een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Endstra;Moord Mieremet
onbekend gebleven personen op 2 november 2005 te Nongprue in Thailand, tezamen en in vereniging opzettelijk en met voorbedachten rade J. Mieremet van het leven hebben beroofd, immers hebben die onbekend gebleven personen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, twee kogels in de buik en het hoofd van Mieremet geschoten, waardoor die Mieremet zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), in de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 november 2005 in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door beloften opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders (door tussenkomst van een ander of anderen) aan eerdergenoemde onbekend gebleven personen:
- duidelijk gemaakt dat Mieremet vermoord moest worden en
- een geldbedrag toegezegd als vergoeding voor het plegen van de moord op Mieremet;
Moord Houtman
J.F. Remmers en G. la Serpe op 2 november 2005 te Amsterdam (Osdorp) opzettelijk en met voorbedachten rade C.D. Houtman van het leven hebben beroofd, immers hebben J.F. Remmers en G. la Serpe met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in het lichaam van Houtman geschoten, waardoor die Houtman zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in de periode van oktober 2005 tot en met 2 november 2005 in Nederland, door beloften en door het verschaffen van inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader:
- aan die Remmers en La Serpe duidelijk gemaakt dat Houtman vermoord moest worden en
- een geldbedrag (ongeveer 130.000 euro) in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op Houtman en
- adresgegevens van Houtman en informatie over vervoersmiddelen in gebruik bij Houtman en het signalement van die Houtman verschaft.
Moord Van der Bijl
D.R. Saro en R. Habes op 20 april 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade A. van der Bijl van het leven hebben beroofd, immers hebben D.R. Saro en R. Habes met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, zeven kogels in de rug, het achterhoofd en de nek van die Van der Bijl geschoten, waardoor Van der Bijl zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van oktober 2005 tot en met 20 april 2006 in Nederland door beloften en door het verschaffen van inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader:
- aan anderen duidelijk gemaakt dat die Van der Bijl vermoord moest worden en
- een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op Van der Bijl en
- adresgegevens/verblijfplaatsen van Van der Bijl verschaft en/of laten verschaffen;
Criminele organisatie
hij in de periode van 1 januari 2002 tot 1 mei 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en D. Soerel en A. Akgün en J.F. Remmers en G. la Serpe en F.W.C. Ros, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten moord en uitlokking van moord en bezit van vuurwapens van de categorie II en/of III en munitie.
Het hof baseert zijn overtuiging dat verdachte het hier bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in bijlage 4 en de overwegingen in de hoofdstukken 2 tot en met 10.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
12.3
Strafbaarheid van bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De bewezen verklaarde feiten zijn feiten die in het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld als:
Aanslag Mieremet
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van medeplegen van poging tot moord.
Moord Van Hout
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van medeplegen van moord.
Doodslag Ter Haak
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van medeplegen van doodslag.
Moord Endstra
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van moord.
Aanslag [benadeelde partij 1]
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van zware mishandeling.
Moord Mieremet
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften, van medeplegen van moord.
Moord Houtman
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften en het verschaffen van inlichtingen, van medeplegen van moord.
Moord Van der Bijl
Medeplegen van opzettelijke uitlokking, door beloften en het verschaffen van inlichtingen, van medeplegen van moord.
Criminele organisatie
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
12.4
Strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor deze bewezenverklaarde feiten uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.
Dit alles betekent dat het hof ook toekomt aan de oplegging van een straf of maatregel. Het hof zal daarop ingaan in de hoofdstukken 13 en 14.
12.5
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 140, 287, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden op het moment dat de bewezen verklaarde feiten werden gepleegd.
13. Straf
13.1
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat in deze zaak vergelding het belangrijkste doel is van de straf die moet worden opgelegd. Verdachte heeft vele levensdelicten laten plegen en daarmee onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast moet er een afschrikwekkende werking van de straf uitgaan: wie een moord begaat, wordt bestraft met een zeer langdurige vrijheidsstraf, en wie zich schuldig maakt aan meerdere moorden, plaatst zichzelf buiten de samenleving. Aan de handelwijze van verdachte tegenover zijn zeven slachtoffers kan volgens het openbaar ministerie op geen andere wijze recht worden gedaan dan door oplegging van een levenslange gevangenisstraf.
13.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Wanneer het hof toch tot de vaststelling van enig strafbaar feit zou komen, dan moet volgens de verdediging maximaal een tijdelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
13.3
Oordeel hof
Verdachte heeft vijf moorden uitgelokt, een doodslag, een poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft het leven van slachtoffers afgenomen, het ergste wat een mens een ander kan aandoen. Verdachte heeft gewetenloos beschikt en beslist over leven en dood. Verdachte heeft daarmee vele echtgenotes, partners, kinderen en andere naasten leed en verdriet toegebracht. Hun leed is onherstelbaar, hun gemis blijft. Veel nabestaanden hebben op een indrukwekkende manier hun verdriet onder woorden gebracht toen zij daarover bij de rechtbank en bij het hof vertelden. Nog dagelijks denken zij aan het verlies van hun vader en levenspartner. Omdat het lang duurde voordat duidelijk werd wie verantwoordelijk waren en omdat de strafzaken lang hebben geduurd, is het moeilijk om dit verdriet een plek te geven. [benadeelde partij 1] is bij de moord op Endstra door zijn knie geschoten en heeft doodsangsten uitgestaan omdat hij bang was dat hij ook zou worden doodgeschoten.
Een moord is ook schokkend voor de samenleving. Wanneer die moord plaatsvindt in de vorm van een liquidatie op klaarlichte dag en op de openbare weg, heeft deze nog meer impact.
Deze levensdelicten hebben plaatsgevonden in een crimineel milieu waarin de sterksten macht proberen te krijgen en een positie verwerven die hen in staat stelt om zaken met excessief geweld naar hun hand te zetten. In dit milieu is verdachte samen met anderen opdrachtgever geweest van moorden, die hij met informatie en financiering uitlokte en faciliteerde. Hij deed dat als deelnemer aan een criminele organisatie. Verdachte zelf is daarbij lang buiten schot gebleven door afstand te scheppen tot de uitvoering van opdrachten. Het hof moet vaststellen dat verdachte verschrikkelijke keuzes heeft gemaakt, waarbij is gebleken dat hij dat deed om bezit te verwerven, om te voorkomen dat zijn slachtoffers van afpersingen wraak zouden nemen of met de politie zouden gaan praten. Voor verdachte was het de ene keer een logische stap om geld te krijgen en de andere keer het slotakkoord van zijn afpersing. In vele situaties heeft verdachte zich kil en gewetenloos opgesteld. Het is opvallend dat verdachte met drie van zijn slachtoffers bevriend is geweest: Van Hout, Endstra en Mieremet. Deze vriendschap die uiteindelijk vals bleek te zijn, hebben zij met de dood moeten bekopen.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor een moord, zal de rechter meestal denken aan een tijdelijke gevangenisstraf. Wanneer iemand wordt veroordeeld voor meerdere moorden, zal de rechter ook overwegen of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf nodig is. Verdachte wordt nu veroordeeld voor het plegen van meerdere ernstige levensdelicten. Voor het hof is het belangrijkste doel bij het opleggen van een straf in deze zaak de vergelding voor wat verdachte anderen heeft aangedaan. Daarnaast ziet het hof als doel van de bestraffing dat anderen ervan worden weerhouden om dit soort misdrijven te plegen.
Het hof heeft nog onderzoek gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte en kennisgenomen van zijn strafblad.677.Verdachte is eerder voor ernstige strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld tot aanzienlijke gevangenisstraffen. Echter, gezien de ernst van de strafbare feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, leggen die eerdere veroordelingen geen gewicht meer in de schaal. Met de ernst van de feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, heeft die schaal het diepste punt al bereikt. Gelet op de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd, is het hof van oordeel dat er geen andere straf kan worden opgelegd dan een levenslange gevangenisstraf.
13.4
Onmenselijke bestraffing
Het hof heeft zich nog de vraag gesteld of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf een onmenselijke bestraffing zou betekenen die in strijd is met artikel 3 EVRM. Inmiddels heeft de Hoge Raad zich daarover uitgesproken.678.Het Nederlandse recht voorziet nu in een stelsel van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf waarin, in de gevallen die daarvoor geschikt zijn, de levenslange gevangenisstraf kan worden verkort. Dat stelsel is zo opgezet dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Er zal een herbeoordeling in gang worden gezet na 25 jaren na de start van de detentie voor het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd. Dit zal uiterlijk 27 jaren na de aanvang van die detentie leiden tot een ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening.679.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening komt het aan op de vraag of verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog langer gerechtvaardigd is. De criteria die daarbij worden toegepast zijn terug te vinden in artikel 4, vierde lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften:a. het recidiverisico;b. de delictgevaarlijkheid;c. het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;d. de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
De toekomst zal moeten uitwijzen op welke manier het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk zal worden toegepast, zowel in het algemeen, als meer specifiek met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf die aan verdachte wordt opgelegd. Verdachte heeft echter de mogelijkheid om de wijze waarop zijn straf daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, ook voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die tenuitvoerlegging plaatsvindt in overeenstemming met artikel 3 EVRM.
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf onder deze omstandigheden geen onmenselijke bestraffing is die in strijd is met artikel 3 EVRM.
13.5
Conclusie
Het hof is van oordeel dat een tijdelijke gevangenisstraf, ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf, onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de strafbare feiten en de rol van verdachte, die meende te kunnen beschikken over leven en dood van anderen. Dit alles betekent dat het hof geen ruimte ziet voor de oplegging van een andere gevangenisstraf dan levenslange gevangenisstraf. Het hof acht deze gevangenisstraf passend en geboden.
14. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partijen hebben in dit strafproces schadevergoeding gevorderd:
- het slachtoffer [benadeelde partij 1],
- de nabestaanden van Houtman: [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], en
- de nabestaanden van Van der Bijl: [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8].
Hun vorderingen tot schadevergoeding hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder ook zogenoemde shockschade.
14.1
Beoordelingskader
In het overzichtsarrest van mei 2019 heeft de Hoge Raad de uitgangspunten op een rij gezet voor de beoordeling van vorderingen tot schadevergoeding in het strafproces.680.Voor deze zaak zijn de volgende punten vooral van belang.
Ontvankelijkheid
Artikel 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing.
De wetgever heeft binnen het strafproces voorzien in een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361, derde lid, Sv).
Deze eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele mogelijkheden als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de strafrechtelijke procedure (ingevolge artikel 334 Sv) slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt ondervangen door artikel 361, derde lid, Sv. Die bepaling moet ook in het licht van artikel 6, eerste lid, EVRM zo worden uitgelegd dat zij de strafrechter verplicht tot niet-ontvankelijkverklaring als niet verzekerd is dat beide partijen voldoende in de gelegenheid zijn geweest om de vordering te onderbouwen, respectievelijk daartegen verweer te voeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarbij bewijs te leveren. In die gevallen kan de vordering tot vergoeding van schade bij de burgerlijke rechter worden ingediend.
Schade
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of een zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op grond van artikel 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade (artikel 6:96 BW) en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
a. a) Vermogensschade (artikel 6:96 BW)
Vermogensschade kan zowel geleden verlies als gederfde winst omvatten (artikel 6:96, eerste lid, BW). Zij bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade.
Bij beschadiging of verlies van een zaak kan in veel gevallen worden gekozen voor berekening van de schade uitsluitend aan de hand van de (vervangings)waarde van die zaak in het economisch verkeer (abstracte schadeberekening).
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Vergoeding van immateriële schade zoals onder b.3) bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Dit wordt vaak ‘shockschade’ genoemd.
Beoordeling en beslissing rechter
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Op de benadeelde partij die een vordering instelt, rust in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade.
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist, zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. artikel 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of de rechter door de beperkingen van het strafproces de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Alleen als de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest haar vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan, kan de rechter ervoor kiezen de vordering af te wijzen.
Het staat de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. Dat betekent echter niet dat de strafrechter op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter.
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade zonder nader onderzoek dat een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan die omvang in veel gevallen worden geschat (artikel 6:97 BW). De rechter dient in zijn motivering van die schatting zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vaststaande feiten. Indien de gehele schade of een bepaalde schadepost wordt geschat op een bepaald bedrag impliceert de beslissing met betrekking tot die schade(post) de afwijzing van hetgeen meer werd gevorderd, tenzij uit die beslissing blijkt dat sprake is van een gedeeltelijke toewijzing.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Dat de vordering van de benadeelde partij strekt tot vergoeding van zogenoemde ‘shockschade’ sluit niet uit dat deze vordering zich leent voor behandeling in een strafgeding.
Shockschade
Van aansprakelijkheid voor shockschade kan sprake zijn bij overlijden of ernstig letsel door een onrechtmatige daad, waarbij (a) door het waarnemen van de onrechtmatige daad of (b) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeggebracht wordt bij een derde, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe (affectieve) relatie staat, bij de onrechtmatige daad is gedood of gewond geraakt. Deze confrontatie met de gevolgen van de onrechtmatige daad kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.681.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van deze shockschade is vereist dat het bestaan van het betreffende geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.682.
14.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich bij de rechtbank in dit strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van de aanslag op Endstra en hemzelf. De vordering bedraagt in totaal € 142.017,36, en bestaat uit een bedrag van € 102.017,36 als compensatie voor materiële schade en € 40.000,- ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot schadevergoeding is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.800,-, bestaande uit € 3.500,- aan immateriële schade en € 300,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de
oorspronkelijke vordering. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Materiële schade
a. medische kosten € 8.692,00
- kosten behandeling ziekenhuis € 2.100,00
- daggeldvergoeding ziekenhuisopname € 92,00
- kosten fysiotherapie € 6.500,00
b. beveiligingskosten € 83.175,00
- persoonsbeveiliging Nederland 2004 € 20.175,00
- beveiliging woning Ibiza € 63.000,00
c. kleding en schoenen € 850,36
d. reis- en communicatiekosten € 150,00
e. toekomstige reis- en communicatiekosten € 150,00
f. toekomstige medische kosten € 9.000,00
Immateriële schade
g. immateriële (shock)schade € 40.000,00
Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 heeft de benadeelde partij subsidiair verzocht de gevorderde reiskosten als proceskosten aan te merken.
De verdediging heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering wegens de onevenredige belasting van het strafgeding. De verdediging heeft in dat verband verwezen naar haar pleidooi bij de rechtbank waarin de schadeposten inhoudelijk zijn betwist, zoals hieronder kort samengevat. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de beslissingen van de rechtbank over deze vordering te bevestigen.
14.2.1
Materiële schade
Medische kosten (a)
Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij de gevorderde medische kosten zelf heeft gedragen, zodat hij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Volgens de verdediging is niet gebleken dat de benadeelde partij in 2004 niet verzekerd was. Er zijn geen facturen overgelegd of bankgegevens waaruit kan volgen dat de benadeelde partij daadwerkelijk deze schade heeft geleden.
In navolging van het openbaar ministerie en de verdediging stelt het hof vast dat er geen feiten en omstandigheden in voldoende mate zijn komen vast te staan die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. De benadeelde partij heeft ook in hoger beroep niet in enige vorm bewijs ervan geleverd dat hij de gevorderde medische kosten zelf heeft gedragen. Daarom zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Beveiligingskosten (b)
Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat de gevorderde beveiligingskosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade als gevolg van de gebeurtenissen op 17 april 2004, zoals bedoeld in artikel 51f Sv. De door de benadeelde partij gestelde dreiging na 17 mei 2004 is niet gebleken en niet kan worden vastgesteld dat de beveiligingskosten, die zijn gefactureerd aan een voormalige B.V. van de benadeelde partij, daadwerkelijk zijn gemaakt. Het openbaar ministerie heeft als standpunt dat de benadeelde partij in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft over de schadepost persoonsbeveiliging gesteld dat het leven van de benadeelde partij door de schutter bewust is gespaard, nu hij in zijn been is geschoten. De gevorderde kosten van persoonsbeveiliging vindt de verdediging daarom onvoldoende onderbouwd. Daarnaast blijkt dat de overgelegde factuur op naam staat van [bedrijf 10], welke vennootschap zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd, zodat niet is gebleken dat de benadeelde partij deze kosten zelf heeft gemaakt. Nu de benadeelde partij [benadeelde partij 1] formeel niet bevoegd is om een dergelijke vordering in persoon in te stellen, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering dan wel dient dit deel van de vordering te worden afgewezen.
Voor wat betreft de kosten die verband houden met de beveiliging van de woning op Ibiza in 2005 heeft de verdediging gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de opgevoerde schade en het tenlastegelegde. Subsidiair acht de verdediging deze schadepost niet toewijsbaar bij gebreke van voldoende onderbouwing.
In navolging van het openbaar ministerie en de verdediging is het hof, gezien de factuur aan [bedrijf 10], van oordeel dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat de kosten van persoonsbeveiliging in verband met een mogelijke dreiging in het najaar van 2004 door hemzelf zijn gedragen. De gestelde kosten van de beveiliging van de door [benadeelde partij 1] in 2005 aangekochte woning op Ibiza zien op een omheining, een alarmsysteem en een camerasysteem. Het hof is van oordeel dat deze kosten niet kunnen worden beschouwd als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f Sv. Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] om die reden niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Kleding en schoenen (c)
Het openbaar ministerie heeft naar voren gebracht dat de gestelde schade aan kleding en schoenen weliswaar vast staat, maar dat een voldoende onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreekt, zodat toewijzing van een bedrag van € 300,- redelijk is.
De verdediging acht schade aan kleding en schoenen aannemelijk, maar volgens haar is niet aangetoond dat het ging om de kostbare merkkleding en -schoenen die in de vordering worden opgevoerd. Daarbij komt dat onbekend is welke waarde de kleding en schoenen ten tijde van het voorval vertegenwoordigden. Dat moet volgens de verdediging leiden tot afwijzing van de vordering, subsidiair schatting van de schade door het hof.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de op 17 mei 2004 door de benadeelde partij gedragen Armani broek en Louis Vuitton schoenen onherstelbaar zijn beschadigd door de schotwond in zijn knie en bloedverlies.683.De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft bij gebreke van betalingsbewijzen zijn vordering gebaseerd op de vervangingswaarde van deze kledingstukken, rekening houdend met afschrijving en inflatie. Op basis hiervan kan de vordering volledig worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 850,36.
(Toekomstige) reis- en communicatiekosten en toekomstige medische kosten (d tot en met f)
Bij deze schadeposten heeft het openbaar ministerie verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Kort gezegd komen die overwegingen erop neer dat deze schadeposten niet zijn onderbouwd met stukken, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Volgens de verdediging moet de benadeelde partij in deze kosten bij gebrek aan onderbouwing daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel moet de vordering in zoverre worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd in verband met het doen van aangifte, medische afspraken, slachtoffergesprekken en gesprekken met zijn advocaat en telefoonkosten in verband met telefoongesprekken met zijn advocaat, en met vrienden en bekenden die hij van de situatie op de hoogte heeft gesteld. Voor deze opgevoerde reis- en communicatiekosten vordert de benadeelde partij een forfaitair bedrag van € 150,-. Daarnaast heeft hij € 150,- aan toekomstige reis- en communicatiekosten en € 9.000,- aan toekomstige medische kosten gevorderd.
Reiskosten kunnen als rechtstreekse schade van het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, worden aangemerkt indien de benadeelde partij naar aanleiding van het strafbare feit zulke kosten heeft moeten maken voor het doen van aangifte of voor medische hulp. Reiskosten naar de advocaat of in verband met slachtoffergesprekken zijn geen rechtstreekse schade van het strafbare feit, maar kunnen worden beschouwd als proceskosten in de zin van artikel 592a Sv. Hetzelfde geldt voor de gevorderde telefoonkosten voor gesprekken met de advocaat. Indien de benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f Sv vordert, moet de benadeelde partij in zoverre ingevolge artikel 361, tweede lid onder b, Sv in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard,684.wat er niet aan in de weg staat dat vergoeding van zulke kosten onderdeel kan zijn van een proceskostenveroordeling. De gevorderde kosten zijn door de benadeelde partij niet onderbouwd en deze zijn door de verdediging betwist. Ook om die reden zal niet-ontvankelijkverklaring volgen van de benadeelde partij in deze onderdelen van de vordering. Het hof heeft ook geen aanknopingspunt om deze kosten als proceskosten niet voor rekening van de benadeelde partij te laten komen. Gelet op het uitgangspunt dat alleen daadwerkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt en met inachtneming van de geldende civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslastverdeling, ziet het hof geen aanleiding voor toekenning van een forfaitair bedrag.
Voor de gevorderde toekomstige reis- en communicatiekosten heeft de benadeelde partij in hoger beroep geen stukken ter onderbouwing van de vordering ingebracht. Daarom is het hof van oordeel dat de vordering op dit punt als ongegrond dient te worden afgewezen.
Voor de gevorderde toekomstige medische kosten geldt het volgende. Aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van de gewelddadige gebeurtenis blijvend letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:105, eerste lid, BW is een benadeelde gerechtigd een vergoeding te vorderen van schade die hij in de toekomst nog zal lijden. De begroting van nog niet ingetreden schade kan door de rechter geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Dergelijke schade is gelet op de aard ervan niet eenvoudig vast te stellen, ook niet omdat in dit geval enige (deskundige) onderbouwing ontbreekt. Dit deel van de vordering vereist dan ook nader onderzoek en leent zich daarom niet voor behandeling in het strafproces, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
14.2.2
Immateriële schade
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de gebeurtenissen op 17 mei 2004 psychische klachten en blijvend knieletsel heeft opgelopen. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, waarbij hij aansluiting heeft gezocht bij schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en zijn vermeld in de Smartengeldgids.
Volgens het openbaar ministerie is niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad stelt voor toekenning van shockschade, omdat de benadeelde partij de moord op Endstra niet heeft gezien en hij daarna niet is geconfronteerd met het levenloze lichaam van Endstra. De benadeelde partij moet volgens het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de benadeelde partij geen onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende soorten immateriële schade, maar dat zonder onderbouwing € 40.000,- wordt gevorderd. De verdediging neemt als vaststaand aan dat de benadeelde partij in zijn been is geschoten en daarvoor in het ziekenhuis en door een fysiotherapeut is behandeld. Volgens de verdediging kan de vordering van immateriële schadevergoeding alleen worden toegewezen voor zover het schade betreft met betrekking tot het lichamelijk letsel van de benadeelde partij zelf. Een bedrag van € 40.000,- voor de gevolgen van een schotwond acht de verdediging buitenproportioneel en onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft verwezen naar een volgens haar vergelijkbare zaak, waarin € 3.500,- werd toegekend.
Over de gestelde psychische schade door het beschoten en geraakt zijn en het geruime tijd in angst en onzekerheid hebben geleefd vanwege dreiging uit onbekende hoek, heeft de verdediging aangevoerd dat niet is gebleken dat die gevoelens van onveiligheid een rechtstreeks gevolg zijn van het tenlastegelegde, omdat – zo begrijpt het hof de verdediging – uit het dossier en de verklaring van de benadeelde partij het beeld oprijst dat hij niet het doelwit was. Bovendien is niet aangetoond dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) – een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Volgens de verdediging blijkt die diagnose niet (voldoende) uit de overgelegde medische informatie, laat staan dat uit die informatie volgt dat de psychische schade is veroorzaakt door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het overlijden van Endstra. Ook volgt nergens uit dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is behandeld voor de gestelde PTSS.
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij formeel niet het recht heeft zich met de vordering tot vergoeding van shockschade in dit strafproces te voegen. De gestelde shockschade is geënt op het feit dat Endstra een goede vriend en zakenpartner van de benadeelde partij was, en dat hij in zijn bijzijn is doodgeschoten. Artikel 51f Sv biedt degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit de mogelijkheid om zich te voegen als benadeelde partij in het strafproces. Indien deze persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zijn erfgenamen zich voegen. De benadeelde partij is geen erfgenaam van Endstra en is dus niet voegingsgerechtigd voor dit deel van de vordering.
Inhoudelijk heeft de verdediging aangevoerd dat niet is voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde criteria voor vergoeding van shockschade, zodat de vordering ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt. Niet is aangetoond dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, veroorzaakt door waarneming van of directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de beschieting van Endstra. Niet is gebleken dat de benadeelde partij een nauwe, affectieve relatie met Endstra had. De benadeelde partij heeft immers niet onderbouwd dat hij meer was dan een goede kennis en zakenpartner van Endstra.
Oordeel hof
Het hof constateert dat het op artikel 6:106, aanhef en onder b, BW geënte immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] bestaat uit shockschade, psychisch letsel en fysiek letsel. De benadeelde partij heeft een totaalbedrag van € 40.000,- aan immateriële schade gevorderd, zonder dat dit bedrag per schadepost is uitgesplitst.
Het feit en de gevolgen voor de benadeelde partij
Op 17 mei 2004 zijn [benadeelde partij 1] en Endstra, vrienden en zakenpartners, op weg naar de auto plotseling onder vuur genomen. [benadeelde partij 1] is door zijn knie geschoten, waardoor hij ten val kwam, en heeft vervolgens tegen de schutter gezegd: ‘niet schieten, niet schieten’. [benadeelde partij 1] lag dicht tegen het achterwiel van een auto, met zijn gezicht naar de auto,685.in doodsangst afwachtend of hij zou worden vermoord. Vervolgens werd Endstra neergeschoten. Hij is onder meer in zijn hoofd geschoten. Hij kwam aan de andere kant van de auto terecht. [benadeelde partij 1] heeft nog naar hem geroepen: ‘Wim, Wim’, maar hoorde niets meer. Hij meent nog wel een voet van Endstra te hebben gezien686.en denkt dat hij Endstra heeft horen schreeuwen.687.Endstra is als gevolg van deze aanslag overleden. Door zijn positie achter de auto heeft [benadeelde partij 1] het neerschieten van Endstra niet gezien. Hij heeft dat vanuit zijn positie wel gehoord. Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] van 9 januari 2008 blijkt dat hij Endstra heeft horen schreeuwen.688.
Geestelijk letsel waaronder shockschade
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft toegelicht dat hij na deze aanslag in angst en onzekerheid heeft geleefd. Hij vreesde dat hij als ooggetuige mogelijk alsnog uit de weg geruimd zou worden. Ondanks dat al snel duidelijk werd dat Endstra het beoogde doelwit was, heeft die angst en onzekerheid jarenlang voortgeduurd, omdat er geen aanhoudingen werden verricht. Vanwege die angst heeft de benadeelde partij zich enige tijd persoonlijk laten beveiligen. Zijn aanwezigheid bij de moord op zijn vriend en zakenpartner Endstra heeft een grote impact op hem gehad. Tot op heden vindt hij het moeilijk daarmee om te gaan of eraan te denken, maar vooral de eerste jaren viel hem de traumatische gebeurtenis heel erg zwaar, ook vanwege de veelvuldige berichtgeving in de media.
Gezien de aard en de ernst van wat de benadeelde partij zelf heeft moeten ondergaan en het lichamelijk letsel dat hij daarbij heeft opgelopen, is evident dat artikel 6:106 BW een grondslag biedt voor vergoeding van immateriële schade die hij als slachtoffer van een ernstig misdrijf heeft opgelopen. Dat misdrijf waarvan hij zelf slachtoffer was, heeft plaatsgevonden onder bijzondere omstandigheden, namelijk in het kader van een moord op iemand die hij vergezelde.
Ook is voldaan aan de vereisten voor toekenning van shockschade. De benadeelde partij heeft de gang van zaken bij de moord op Endstra van zeer nabij deels visueel, deels auditief waargenomen. Dat de benadeelde partij het neerschieten van Endstra en diens levenloze lichaam niet (helemaal) heeft waargenomen, betekent in dit geval niet dat aan het confrontatievereiste niet is voldaan.
Endstra was overigens al jaren een vriend en zakenpartner van de benadeelde partij.689.
Dat het hier gaat om een gebeurtenis die bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok heeft veroorzaakt, acht het hof alleszins begrijpelijk en aannemelijk geworden. Dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, blijkt genoegzaam uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken.
Uit een brief van een huisarts van het Medisch Centrum Buitenveldert van 2 november 2015 blijkt dat de benadeelde partij in verband met de psychische nasleep van deze aanslag, werd verwezen naar psychiater [psychiater 1] in verband met een PTSS. In de brief van de behandelend psychiater [psychiater 1] d.d. 7 november 2015 is beschreven dat de benadeelde partij in 2004/2005 het spreekuur van de psychiater heeft bezocht ter nadere diagnostiek van zijn angsten en achterdocht. Er heeft een drietal gesprekken plaatsgevonden ter diagnostiek, advisering en psycho-educatie. Uit onderzoek bleek dat er sprake is van psychische klachten passend bij de diagnose van een PTSS naar aanleiding van een ernstig geweldsmisdrijf, waarmee naar het hof begrijpt wordt gedoeld op de aanslag op Endstra en de benadeelde partij op 17 mei 2004. Op As I van de DSM-IV-TR-classificatie is door psychiater [psychiater 1] een PTSS vastgesteld. Er heeft bij psychiater [psychiater 1] geen behandeling plaatsgevonden voor de PTSS; wel is de benadeelde partij verwezen naar een traumacentrum.
Op grond van deze medische informatie kan naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij worden vastgesteld, als gevolg van de aanslag op hem en Endstra. Dat letsel bestaat uit psychische klachten die zich medisch laten vertalen als een PTSS, een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De stelling van de verdediging dat [benadeelde partij 1] niet voegingsgerechtigd is om shockschade te vorderen, omdat hij geen erfgenaam is van Endstra, gaat niet op. [benadeelde partij 1] geldt, ook wat betreft zijn vordering tot vergoeding van shockschade als iemand die ‘rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit’, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv.
Letselschade
Uit de letselverklaring van 28 juni 2004, opgesteld door [arts-assistent], arts-assistent, en [chirurg], chirurg, blijkt dat de benadeelde partij bij de aanslag op 17 mei 2004 een in- en uitschot verwonding in zijn linker knie heeft opgelopen. De benadeelde partij is als gevolg daarvan van 17 mei 2004 tot en met 20 mei 2004 opgenomen geweest in het AMC, waar hij een knieoperatie heeft ondergaan bestaande uit spoeling en schoonmaak van het linker kniegewricht. Het doorschottraject van de kogel heeft een tibia-plateaufractuur veroorzaakt en de meniscus en het kraakbeen zijn beschadigd. Uit de brief van 1 november 2015, opgesteld door [sportfysiotherapeut], sportfysiotherapeut, blijkt dat de benadeelde partij na 17 mei 2004 een revalidatietraject heeft doorlopen. De kniefunctie was beperkt door de aanwezige wond, door een mobiliteitsbeperking en er was sprake van onvoldoende dynamische stabiliteit. De revalidatie is aangevangen op 26 mei 2004 en liep tot 16 mei 2005, in welke periode 130 behandelsessies hebben plaatsgevonden. Aan het einde van het behandeltraject op 16 mei 2005 was de wond volledig genezen en de mobiliteit van de knie nagenoeg volledig. Incidenteel was sprake van pijn en soms voelde de knie stijf. De spierkracht was duidelijk verbeterd en de algemene dagelijkse functie was onbeperkt. Sporten was gedeeltelijk mogelijk. De benadeelde partij is geadviseerd om zijn spierkracht en spieruithoudingsvermogen te blijven trainen om zodoende voldoende dynamische stabiliteit te genereren voor de linker knie. Verder blijkt uit de medische verklaring van 9 november 2018, opgesteld door [arts 1], arts, dat ondanks fysiotherapie en training sprake is van verminderde spierkracht in het linker been en het onverwachts optreden van slotklachten in de linker knie. Doordat een stuk van het kraakbeen weg is, zit er een holte in het bovenvlak van het scheenbeen. Uit onderzoek blijkt dat de omtrek van het rechter bovenbeen 42 centimeter bedraagt, terwijl het linker bovenbeen een omtrek van 39 centimeter heeft. De knie is verder stabiel en er zijn minieme littekens waarneembaar van de inschot- en uitschotwond. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij van 21 november 2018 blijkt verder dat hij de eerste vier maanden na de aanslag zijn linkerbeen op geen enkele manier mocht belasten, waardoor hij tot half september met krukken liep. Zijn toenmalige vriendin was ten tijde van het incident acht maanden zwanger en zijn zoon is op 19 juni 2004 is geboren. Door de immobiliteit in die periode heeft de benadeelde partij zijn toenmalige vriendin tijdens de bevalling en in de periode daarna nauwelijks kunnen bijstaan, hetgeen veel impact op hem heeft gehad. De benadeelde partij zit tot op heden in een doorlopend revalidatietraject. Hij is nog steeds genoodzaakt ten minste drie dagen in de week krachttraining te doen om zijn beenspieren zo sterk mogelijk te houden ter compensatie van de verminderde functie in zijn kniegewricht. Zonder oefeningen zou hij doorlopend mank lopen en weer op krukken zijn aangewezen. Ondanks alle trainingsinspanningen is de spierfunctie in zijn been nooit meer geworden wat het was en loopt de ontwikkeling van zijn beenspier achter bij de rest van zijn spieren.
Begroting van de schade
Het hof heeft de immateriële schade begroot naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het geestelijk letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel, de leeftijd van het slachtoffer en – voor zover mogelijk – de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
In het onderhavige geval is sprake van één feitencomplex waarbinnen de benadeelde partij niet alleen getuige is geweest van de moord op Endstra, maar hij zelf ook is neergeschoten en doodsangsten heeft uitgestaan. Een scherp onderscheid tussen het geestelijk letsel als gevolg van het tegen de benadeelde partij gepleegde misdrijf en de door hem opgelopen shockschade is moeilijk te maken. Het hof begroot beide schadeposten schattenderwijs op € 15.000, in totaal dus € 30.000,-. In de omstandigheid dat niet is gebleken dat de benadeelde partij voor de PTSS is behandeld, ziet het hof geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
De benadeelde partij heeft verder ernstig knieletsel opgelopen, waar hij tot op heden de gevolgen van ondervindt. Ondanks een langdurig en doorlopend revalidatietraject zijn de functie van zijn kniegewricht en de spierfunctie van zijn been beperkt. Krachttraining is noodzakelijk om zijn linkerknie voldoende te laten functioneren. Het hof begroot deze letselschade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,-.
14.2.3
Beslissingen op vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Samengevat wordt een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade (schadepost g. shockschade, geestelijk letsel en lichamelijk letsel) en een bedrag van € 850,36 aan materiële schade (schadepost c. broek en schoenen) toegewezen. Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 40.850,36, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2004. Het hof zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, zoals uit het voorgaande al volgt.
De gevorderde toekomstige reis- en communicatiekosten (schadepost e.) worden afgewezen en voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan die delen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
14.3
Vorderingen [benadeelde partijen 2, 3 en 4]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] hebben zich bij de rechtbank in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van de moord op Houtman.
[benadeelde partij 2]
De vordering van [benadeelde partij 2] bedraagt in totaal € 475.383,14, bestaande uit een bedrag van € 455.383,14 als compensatie voor materiële schade en € 20.000,- ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
[benadeelde partij 3]
De vordering van [benadeelde partij 3] bedraagt in totaal € 40.940,06, bestaande uit een bedrag van € 20.940,06 als compensatie voor materiële schade en € 20.000,- ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
[benadeelde partij 4]
De vordering van [benadeelde partij 4] bedraagt in totaal € 57.946,60, bestaande uit een bedrag van € 37.946,60 als compensatie voor materiële schade en € 20.000,- ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft zij vergoeding van een bedrag van € 1.523,14 aan proceskosten gevorderd. De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Deze benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Gelet op de samenhang van de vorderingen, zullen deze gezamenlijk worden besproken.
De vorderingen bestaan uit de volgende schadeposten:
Materiële schade
a. gederfd levensonderhoud
- [ benadeelde partij 2] € 455.383,14 (verschenen en toekomstige behoeftigheid)
- [ benadeelde partij 3] € 20.940,06 (verschenen behoeftigheid)
- [ benadeelde partij 4] € 37.946,60 (verschenen behoeftigheid)
Proceskosten
b. kosten rapport [bedrijf 11]
- [ benadeelde partij 4] € 1.523,14
Immateriële schade
c. shockschade
- [ benadeelde partij 2] € 20.000,00
- [ benadeelde partij 3] € 20.000,00
- [ benadeelde partij 4] € 20.000,00
De verdediging heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, wegens de onevenredige belasting van het strafgeding. De verdediging heeft in dat verband verwezen naar haar pleidooi bij de rechtbank, waarin de schadeposten inhoudelijk zijn betwist, zoals hieronder kort samengevat. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de beslissingen van de rechtbank over deze vorderingen te bevestigen.
14.3.1
Materiële schade
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gesteld dat de benadeelde partijen, die met Kees Houtman in gezinsverband woonden en door hem werden onderhouden, recht hebben op vergoeding van kosten wegens gederfd levensonderhoud. In het overgelegde rapport van [bedrijf 11] van 22 september 2016 is de overlijdensschade onderbouwd met gebruik van een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode. Ook is de berekening betrekkelijk eenvoudig en zijn er posten die voor discussie kunnen zorgen buiten beschouwing gelaten. Volgens het openbaar ministerie is geen sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het totale gevorderde bedrag van € 514.269,80 (€ 455.383,14 + € 20.940,06 + € 37.946,60). Als onduidelijkheid bestaat over het berekende bedrag, moet de schade door het hof worden geschat, aldus het openbaar ministerie.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen hetzelfde rapport van [bedrijf 11] hebben overgelegd als in het Passageproces. Het gerechtshof Amsterdam heeft de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] destijds niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van hun vorderingen. De aard en omvang van de vorderingen en het verweer van de verdediging betekenden volgens het hof in het Passageproces dat de behandeling en beoordeling een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In het Vandrosproces hebben de benadeelde partijen hun vorderingen niet nader toegelicht of deze verder onderbouwd met stukken. De verdediging vindt dat de benadeelde partijen ook in deze procedure niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in dit deel van de vorderingen.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de in het rapport gehanteerde rekenmethode weliswaar binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerd is, maar dat dit niet betekent dat het rapport een toereikende basis vormt als onderbouwing van de gestelde schade. Daarvoor is de informatie waarop het rapport is gebaseerd te beperkt en is het rapport te eenzijdig tot stand gekomen. Volgens de verdediging zou over dit rapport een behoorlijk processueel debat moeten plaatsvinden. De verdediging heeft kanttekeningen geplaatst bij een aantal onderdelen van de schadeberekening, die volgens haar onduidelijk en onvolledig zijn. Onder meer is gewezen op de toepassing van de standaard overlijdensrisicoberekening, het ontbreken van financiële stukken met betrekking tot [bedrijf 12] BV, het al dan niet illegale inkomen van Houtman en het feit dat geen rekening is gehouden met (potentiële) inkomsten van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en met mogelijk ondernemersrisico. Nu in de strafprocedure maar in beperkte mate plaats is voor bewijslevering ter betwisting van de vordering en daarin geen ruimte is voor nader onderzoek, dienen de vorderingen van de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] op dit onderdeel wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel hof
Op grond van artikel 6 EVRM moet het hof waarborgen dat het onderzoek naar aanleiding van een vordering tot vergoeding van schade plaatsvindt in een behoorlijke procedure, waarin partijen voldoende in de gelegenheid zijn de vordering te onderbouwen en daartegen verweer te voeren. Het hof is van oordeel dat een nader onderzoek ten behoeve van de beoordeling en vaststelling van de schade wegens gederfd levensonderhoud een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat komt door de aard en hoogte van de vorderingen, de onderbouwing van de gevorderde schadeposten en de kanttekeningen die daarbij door de verdediging zijn geplaatst. Daaraan doet niet af dat de vorderingen volgens de benadeelde partijen en het openbaar ministerie zijn beperkt tot de meest basale en nauwelijks voor betwisting vatbare posten en zijn berekend aan de hand van een algemeen geaccepteerde rekenmethode. De verdediging heeft immers de vorderingen integraal betwist en daarbij ook de rekenmethode in twijfel getrokken, in die zin dat gesteld is dat de berekening eenzijdig en op basis van onvolledige gegevens tot stand is gekomen. Dat betekent dat naar het oordeel van het hof nader onderzoek nodig is aan de hand van een behoorlijk partijdebat. De brief van [Deskundige 1] van 8 november 2016, waarin nadere vragen met betrekking tot de rapportage en de overlijdensschadeberekening zijn beantwoord, brengt hierin geen verandering.
De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van hun vorderingen en kunnen dit onderdeel van de vorderingen aanbrengen bij de civiele rechter.
14.3.2
Proceskosten
Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat de kosten van het rapport van [bedrijf 11] als proceskosten in de zin van artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moeten worden toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4].
De verdediging heeft betoogd dat het rapport is gegrond op zeer beperkte informatie, waardoor het de vraag is of een betrouwbaar rapport kon worden opgesteld. Nu niet is geprobeerd om een meer betrouwbaar rapport te laten opstellen, moet de vordering worden afgewezen, omdat de gemaakte kosten niet kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van de schade, zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b, BW. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de rechtbank Amsterdam,690.waarin kosten als deze zijn aangemerkt als proceskosten in de zin van artikel 241 Rv. In die zaak werd een proceskostenvergoeding van € 500,- wegens deskundigenkosten redelijk geacht, vanwege beperkt gebruik van het rapport van [bedrijf 11] in die zaak. In deze zaak moet de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard of moet haar vordering worden afgewezen, zo stelt de verdediging.
Het hof oordeelt hierover als volgt. De kosten van het opstellen van het rapport van [bedrijf 11] zijn proceskosten zoals bedoeld in artikel 241 Rv. Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering staat niet zonder meer in de weg aan veroordeling van verdachte in deze door de benadeelde partij gemaakt kosten.691.Het gaat in dit geval om een deskundigenrapport dat is gebaseerd op een gebruikelijke rekenmethode, ter onderbouwing van schade die het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De kosten daarvan kunnen aan verdachte worden toegerekend. Het was redelijk om voor de berekening van deze schade een deskundige te laten rapporteren. Dat een nader debat nodig is over de berekening en de uitgangspunten die aan de berekening ten grondslag liggen, maakt niet dat de gemaakte kosten niet redelijk zijn. Niet is betwist dat de factuur van [bedrijf 11] van 1 oktober 2016 door [benadeelde partij 4] is voldaan, zodat het hof daarvan uit gaat. Verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van deze proceskosten.
14.3.3
Immateriële schade
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gesteld dat ten aanzien van de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van shockschade. De vorderingen zijn onderbouwd met rapportages van psychiaters en psychologen waaruit blijkt dat zij alle drie kampen met een PTSS als gevolg van de gewelddadige dood van respectievelijk hun echtgenoot en vader. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] hebben de moord van dichtbij meegemaakt, terwijl [benadeelde partij 3] korte tijd na de moord werd geconfronteerd met het gehavende lichaam van zijn vader. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot toewijzing van € 20.000,- per benadeelde partij.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat het hof Amsterdam in het Passageproces verdachten hoofdelijk heeft veroordeeld tot vergoeding van € 10.000,- aan shockschade aan [benadeelde partij 2], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2005. In het Passageproces zijn [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade. Destijds kon niet worden vastgesteld dat sprake was van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Bij de vordering van [benadeelde partij 2] vindt de verdediging dat het causaal verband tussen de gewelddadige dood van Houtman en de gediagnosticeerde PTSS ontbreekt, althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Zowel psychiater [psychiater 2] als psychiater [psychiater 3] heeft het overlijden van Houtman niet specifiek genoemd als (mogelijke) oorzaak van de door hen vastgestelde PTSS. Zij hebben alleen ernaar verwezen dat [benadeelde partij 2] getuige is geweest van een zeer traumatische gebeurtenis en sindsdien kampt met een breed scala aan psychische klachten. De verdediging heeft er op gewezen dat [benadeelde partij 2] in haar slachtofferverklaring te kennen heeft gegeven dat zij de afgelopen jaren de meest verschrikkelijke dingen heeft zien gebeuren en veel heeft verloren, waarbij zij heeft gerefereerd aan het overlijden van haar vrienden Van der Bijl en [betrokkene 80]. Volgens de verdediging kan daarom niet worden uitgesloten dat ook dergelijke gebeurtenissen na het overlijden van haar echtgenoot hebben geleid tot de PTSS. Een nadere beoordeling van de gestelde shockschade zou volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft verder betoogd dat de hoogte van het gevorderde schadebedrag niet voldoende is onderbouwd. Niet blijkt hoe ernstig de psychische klachten van [benadeelde partij 2] nu nog zijn, terwijl het gevorderde bedrag geen steun vindt in vergelijkbare zaken. [benadeelde partij 2] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, althans haar vordering moet worden afgewezen dan wel te worden beperkt tot het bedrag van € 10.000,- dat ook in het Passageproces is toegewezen.
Volgens de verdediging is bij de vordering van [benadeelde partij 3] niet voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van shockschade. Uit de overgelegde summiere brief van psycholoog [psycholoog 1] blijkt niet dat aan de criteria is voldaan om tot de diagnose PTSS te komen. Ook als vast zou komen te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dan nog is niet voldaan aan het confrontatievereiste. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 3] volgt niet dat hij het levenloze lichaam van zijn vader bij thuiskomst heeft gezien. Dat moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 3] in dit deel van de vordering. Als hij in de vordering wel ontvankelijk wordt geacht, verwijst de verdediging naar hetgeen over de hoogte van de shockschade is aangevoerd bij [benadeelde partij 2].
Ook bij [benadeelde partij 4] kan volgens de verdediging geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden vastgesteld bij gebreke van een diagnose of nadere stukken ter onderbouwing van de gestelde shockschade. [benadeelde partij 4] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering. Als zij in de vordering wel ontvankelijk wordt geacht, verwijst de verdediging naar hetgeen over de hoogte van de shockschade is aangevoerd bij [benadeelde partij 2].
Oordeel hof
Op 2 november 2005 was [benadeelde partij 2] blijkens haar verklaringen van 3 november 2005692.en 12 februari 2006693.aanwezig bij de moord op haar echtgenoot. Hij is voor haar ogen beschoten, zwaargewond de echtelijke woning binnengevallen – met een kogelgat in zijn borst – en in haar armen overleden.
[benadeelde partij 4], destijds veertien jaar oud, was blijkens haar verklaringen van 3 november 2005694.en 31 mei 2007695.tijdens de gewelddadige gebeurtenis ook in de woning aanwezig. [benadeelde partij 4] heeft de moord op haar vader van nabij meegemaakt. Zij hoorde dat er werd geschoten en toen zij samen met haar moeder de deur opendeed, zag zij haar vader zwaargewond de woning binnen komen vallen, waarna haar moeder haar vader opving. Ook heeft zij meerdere kogelverwondingen bij haar vader waargenomen en hoorde zij haar vader stikken in zijn eigen bloed.
[benadeelde partij 3], destijds zeventien jaar oud, was blijkens zijn verklaring van 4 juli 2007696.niet aanwezig in de woning ten tijde van de gewelddadige gebeurtenis en het overlijden van zijn vader, maar hij werd korte tijd daarna geconfronteerd met diens levenloze en gehavende lichaam. Op de avond van de gebeurtenis werd hij gebeld door zijn zusje [benadeelde partij 4], die hem vertelde dat zijn vader was doodgeschoten. Bij thuiskomst zag hij overal bloed liggen in de woning en op de grond trof hij het levenloze gehavende lichaam van zijn vader aan.
Ten aanzien van elk van de benadeelde partijen is aan het confrontatievereiste voldaan. Dat het waarnemen van de moord op Houtman of de directe gevolgen daarvan een hevige emotionele schok bij zijn vrouw en kinderen teweeg heeft gebracht behoeft geen nadere toelichting.
Ook is vast komen te staan dat uit die hevige emotionele schok voor elk van hen geestelijk letsel is voortgekomen in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Voor [benadeelde partij 2] blijkt uit het rapport van psychiater N.A.J. van der Laar d.d. 1 februari 2012 dat zij als gevolg van het waarnemen van de moord op haar man een breed scala aan psychische klachten heeft ontwikkeld en dat de diagnose van een chronische PTSS met zekerheid kan worden gesteld. Dit wordt bevestigd door de brief van psychiater [psychiater 2] van 14 september 2016, die [benadeelde partij 2] vanaf februari 2006 heeft behandeld en haar in augustus 2015 voor het laatst heeft gezien. Verder blijkt uit die brief dat [benadeelde partij 2] in augustus 2015 na een iets betere periode weer last kreeg van depressieve klachten die verband houden met haar PTSS, herbelevingen en slaapproblemen met nachtmerries. Een EMDR-behandeling is nog niet mogelijk geweest, vanwege het steeds opnieuw geconfronteerd worden met stimuli zoals rechtszaken en media-aandacht. Een alternatieve oorzaak van de vastgestelde chronische PTSS is niet aannemelijk, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voor [benadeelde partij 4] blijkt uit de brief van GZ-psycholoog A. Poortvliet van 8 juni 2018 dat zij van oktober 2016 tot en met februari 2018 in behandeling is geweest vanwege angst-, paniek-, en stemmingsklachten. Bij haar is door de behandelend psycholoog een depressieve stoornis en een PTSS vastgesteld. Vanwege de jeugdige leeftijd waarop zij aan de traumatische gebeurtenis is blootgesteld, is de verwachting dat haar persoonlijkheid daardoor gekleurd is geraakt. Door de lopende rechtszaken over de moord op haar vader heeft er nog geen actieve traumabehandeling kunnen plaatsvinden. Dit lijkt voor de toekomst wel noodzakelijk, aldus de psycholoog. In de brief van psychiater [psychiater 2] van 14 september 2016 is vermeld dat uit een tweetal gezinsgesprekken in 2007 en 2008 duidelijk werd dat ook de kinderen Houtman symptomen vertoonden passend bij een PTSS, maar dat toen geen diagnose is gesteld omdat zij destijds niet gemotiveerd waren voor hulpverlening. Met deze stukken is toereikend onderbouwd dat [benadeelde partij 4] als gevolg van de hevige emotionele schok die het waarnemen van de moord op haar vader teweeg heeft gebracht, kampt met geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk een depressieve stoornis en een PTSS.
Voor [benadeelde partij 3] volgt uit de brief van GZ-psycholoog [psycholoog 1] d.d. 14 maart 2018 dat hij van 21 juli 2016 tot en met 25 januari 2017 in behandeling is geweest. Aan de hand van de DSM-IV-classificatie is vastgesteld dat hij als gevolg de gewelddadige dood van zijn vader lijdt aan een chronische PTSS. Op grond daarvan en gezien de inhoud van de hiervoor genoemde brief van [psychiater 2] van 14 september 2016 dat de kinderen Houtman in 2007/2008 symptomen vertoonden passend bij een PTSS, is toereikend onderbouwd dat [benadeelde partij 3] als gevolg van de hevige emotionele schok die het waarnemen van de directe gevolgen van de moord op zijn vader teweeg heeft gebracht, kampt met geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk een chronische PTSS.
Het hof heeft de immateriële schade begroot naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het geestelijk letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel, de leeftijd van het slachtoffer en – voor zover mogelijk – de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Gelet op de gruwelijke wijze waarop Houtman voor zijn woning is beschoten en in zijn woning stierf, de hevige emotionele schok die dit bij zijn thuis aanwezige vrouw en minderjarige dochter en zijn kort daarna thuisgekomen minderjarige zoon teweeg heeft gebracht en gelet op de aard, ernst en duur van het daardoor bij de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] veroorzaakte geestelijk letsel (depressieve stoornis en (chronische) PTSS), acht het hof toekenning van de gevorderde shockschade van € 20.000,- per benadeelde alleszins billijk. Een hoger bedrag is niet gevorderd. Deze vorderingen zullen daarom geheel worden toegewezen.
14.3.4
Beslissingen op vorderingen [benadeelde partijen 2, 3 en 4]
Samengevat wordt aan elk van de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] een bedrag van € 20.000,- aan shockschade toegewezen. Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van die bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2005. Het hof zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, zoals uit het voorgaande al volgt.
Voor het overige worden de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [benadeelde partij 4] gemaakte proceskosten van € 1.523,14.
14.4
Vorderingen [benadeelde partijen 5, 6, 7 en 8]
De [benadeelde partijen 5 en 6] ([benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6]) en [benadeelde partijen 7 en 8] ([benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]) hebben zich bij de rechtbank in dit strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van de moord op Van der Bijl.
[benadeelde partij 5]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] van 5 november 2018 bedraagt, zo begrijpt het hof, in totaal € 100.233,76 en bestaat uit een bedrag van € 233,76 als compensatie voor materiële schade en € 100.000,- ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 233,76 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering van [benadeelde partij 5] bestaat, zo begrijpt het hof, uit de volgende schadeposten:
Materiële schade
a. GGZ-kosten, eigen bijdrage 2012 € 200,00
b. medicatie € 33,76
- antidepressiva 2014 € 29,98
(€ 7,40 + € 7,22 + € 7,22 + € 8,14)
- antidepressiva 2017 € 3,78
(€ 0,94 + € 2,84)
Immateriële schade
c. immateriële schade € 100.000,00
[benadeelde partij 6]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] bedraagt, zo begrijpt het hof, in totaal € 6.919,86 en bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 5.343,45,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering van [benadeelde partij 6] houdt verband met kosten van lijkbezorging en is onderverdeeld in de volgende schadeposten:
a. kosten graf € 1.134,45
b. kosten onderhoud graf € 3.080,50
- kosten onderhoud graf 2007 € 62,00
- kosten onderhoud graf 2008 € 73,00
- kosten onderhoud graf 2009 € 88,00
- kosten onderhoud graf 2010 € 90,00
- afkoop kosten onderhoud graf 2011-2041 € 2.767,50
c. kosten gedenksteen € 651,45
- kosten gedenksteen € 471,50
- kosten ornament € 179,95
d. kosten overlijdensbericht (€ 440,44 + € 1.576,32) € 2.016,76
e. bankje bij het graf € 36,70
- retributie bankje 2007 € 18,00
- retributie bankje 2008 € 18,70
[benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] bedragen per persoon in totaal
€ 25.000,-, en bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep ieder opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen wegens de onevenredige belasting van het strafgeding. De verdediging heeft in dat verband verwezen naar haar pleidooi bij de rechtbank waarin de schadeposten inhoudelijk zijn betwist, zoals hieronder samengevat. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de beslissingen van de rechtbank over deze vorderingen te bevestigen.
14.4.1
Materiële schade
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de door [benadeelde partij 5] gevorderde kosten voor medicatie en de eigen bijdrage voor vergoeding in aanmerking komen, zodat € 233,76 moet worden toegewezen.
De door [benadeelde partij 6] gevorderde kosten in verband met de begrafenis van Van der Bijl komen op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van de kosten voor meer dan één overlijdensbericht (schadepost d. € 1.576,32). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde partij 6] verklaard dat hij zelf één overlijdensbericht heeft geplaatst. De advocaat-generaal meent dat de kosten van één overlijdensbericht (ad € 440,44) kunnen worden toegewezen en heeft geconcludeerd tot toewijzing van in totaal € 5.343,54 aan materiële schade. Voor het overige dient [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Standpunt verdediging
De verdediging vindt de door [benadeelde partij 5] gevorderde eigen bijdrage GGZ-kosten en medicatiekosten onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is of de door [benadeelde partij 5] in 2012 ondergane behandeling wegens angstklachten in een direct verband staat met het verweten delict, hetgeen door de behandelend artsen niet is vastgesteld. Voor de antidepressiva geldt hetzelfde.
Volgens de verdediging is er geen causaal verband tussen de door [benadeelde partij 6] gevorderde kosten voor de aankoop van het graf in 1997 voor Van der Bijl en het tenlastegelegde. Daarom moet de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard of moet de vordering worden afgewezen. Het jaarlijks onderhoud van het graf kan volgens de verdediging, met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit, zodat ook voor dit deel niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. De verdediging heeft verzocht de kosten voor het afkopen van de kosten van het onderhoud van het graf voor de periode 2011-2041 naar redelijkheid te matigen. Voor de kosten die verband houden met het overlijdensbericht heeft de verdediging het hof verzocht om te bezien of, gelet op het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW, de gestelde kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Oordeel hof
Aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] € 200,- eigen bijdrage GGZ-kosten en € 33,76 aan vermogensschade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bij haar vastgestelde geestelijk letsel als gevolg van de moord op haar vader. Dat letsel zal hierna bij de beoordeling van de immateriële schade nader aan de orde zal komen. Het hof acht de gevorderde materiële schade van € 233,76 toewijsbaar.
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van verdachte, is ingetreden. Dit betekent dat het hof per schadepost de volgende data als uitgangspunt neemt, voor zover de vordering van de benadeelde partij is toegewezen of het verzochte op grond van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte dient te worden vergoed:
- -
GGZ-kosten, eigen bijdrage 2012: 21 november 2012, zijnde de datum van het verschijnen van de schade;
- -
antidepressiva 2014: 31 maart 2014, zijnde de datum van de laatst ingetreden schade, nu het op verschillende data verschenen schade betreft;
- -
antidepressiva 2017: 22 maart 2017, zijnde de datum van de laatst ingetreden schade, nu het op verschillende data verschenen schade betreft.
De door [benadeelde partij 6] gedragen kosten die samenhangen met de begrafenis van Van der Bijl, vallen binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, BW. Deze schade is het rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde moord op Van der Bijl. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij in 1997 al heeft betaald voor het graf waarin uiteindelijk zijn broer is begraven. Dat zijn broer in dat graf is begraven en de kosten van dat graf dus aan het overlijden van Van der Bijl kunnen worden verbonden, is het gevolg van het bewezenverklaarde feit. De gevorderde kosten komen gelet op de onderbouwing daarvan voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van de kosten van verschillende overlijdensberichten (onder d. genoemde schadepost ad € 1.576,32), omdat [benadeelde partij 6] in hoger beroep heeft verklaard dat hij zelf één overlijdensbericht heeft geplaatst. De overige gevorderde advertentiekosten zijn onvoldoende onderbouwd. Het hof zal dan ook de kosten van één overlijdensbericht (onder d. genoemde schadepost ad € 440,44) toewijzen. In totaal acht het hof een bedrag van (€ 1.134,45 + € 3.080,50 + € 651,45 + € 440,44 + € 36,70 =) € 5.343,54 aan materiële schade wegens kosten van lijkbezorging toewijsbaar. Voor het overige zal de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Verder is het hof niet gebleken dat de kosten van lijkbezorging niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, in die zin dat deze buitensporig zijn.
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van verdachte, is ingetreden. Dit betekent dat het hof per schadepost de volgende data als uitgangspunt neemt, voor zover de vordering van de benadeelde partij is toegewezen of het verzochte op grond van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte dient te worden vergoed:
- -
kosten graf: 20 april 2006, zijnde de pleegdatum van het misdrijf waardoor de schade is ontstaan;
- -
kosten onderhoud graf: 5 mei 2011, zijnde de datum waarop de laatste factuur is voldaan, nu het op verschillende data verschenen schade betreft;
- -
kosten gedenksteen/ornament: 16 juni 2006, zijnde de datum van aanbetaling volgens de factuur;
- -
kosten overlijdensbericht: 25 april 2006, zijnde de datum van de factuur;
- -
bankje bij het graf: 22 april 2008, zijnde de datum van de laatste factuur.
14.4.2
Immateriële schade
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht shockschade toewijsbaar aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] en heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak waarin nabestaanden met het lichaam van de overledene zijn geconfronteerd na de gebeurtenis die tot de dood heeft geleid. [benadeelde partij 5] en de benadeelde partijen [benadeelde partijen 7 en 8] zijn kort na de moord op Van der Bijl rechtstreeks geconfronteerd met de gevolgen van dit misdrijf, doordat zij zijn opgebaarde gehavende lichaam hebben gezien. Daarbij kenden zij de feitelijke toedracht en worden zij tot op de dag van vandaag geconfronteerd met beelden in de media van het levenloze lichaam van Van der Bijl. De benadeelde partijen hadden een nauwe affectieve relatie met Van der Bijl en bij hen alle drie is een PTSS vastgesteld. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een shockschadebedrag van € 20.000,- per benadeelde, waarbij is gelet op enigszins vergelijkbare gevallen die zijn opgenomen in de Smartengeldgids. De benadeelde partijen moeten volgens de advocaat-generaal ten aanzien van het meer gevorderde aan shockschade niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat [benadeelde partij 5] weliswaar kort na de moord op de plaats delict is geconfronteerd met de politieafzetting en daar hoorde dat haar vader was doodgeschoten, maar dat zij het lichaam van haar vader niet heeft kunnen waarnemen. Toetsing aan het confrontatievereiste vergt een zodanig debat, ook over de betekenis van de latere confrontatie met berichtgeving in de media, dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zoals het hof in het Passageproces ook oordeelde. [benadeelde partij 5] heeft haar vordering in deze zaak niet nader onderbouwd. De enkele aanwezigheid op de plaats delict is onvoldoende. Het langdurige proces en media-aandacht zijn volgens de verdediging niet relevant bij de toetsing aan het confrontatievereiste. Ook heeft de verdediging betwist dat kan worden vastgesteld dat bij [benadeelde partij 5] sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, aangezien enige diagnose ontbreekt. Zij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de hoogte van het gevorderde bedrag van € 100.000,- niet is onderbouwd en komt dit bedrag de verdediging buitenproportioneel voor. Ook daarom moet zij volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, althans moet de vordering worden afgewezen.
Over [benadeelde partij 8] heeft de verdediging naar voren gebracht dat hij niet aanwezig was op de plaats delict, dat hem is verteld dat zijn vader was vermoord en dat hij later is geconfronteerd met beelden van zijn vader die op televisie werden vertoond en foto’s die op internet circuleren. Volgens de verdediging is geen sprake van een ‘directe confrontatie’ zoals bedoeld door de Hoge Raad en is voor verruiming van deze voorwaarde in dit strafproces geen plaats. Aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie worden volgens de verdediging geen minder strenge eisen gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering. Ook is uit de overgelegde medische informatie niet op te maken of de PTSS waarmee [benadeelde partij 8] is gediagnosticeerd verband houdt met zijn verslavingsproblematiek. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ook om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn shockschadevordering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het gevorderde bedrag van € 25.000,- aan shockschade moet worden afgewezen. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat voor toewijzing van het gevorderde bedrag geen steun kan worden gevonden in vergelijkbare zaken.
Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam in het onderzoek Passage – waarin onder meer is overwogen dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] het lichaam niet heeft kunnen zien op de plaats delict, maar eerst enkele dagen later bij het aankleden van haar overleden echtgenoot is geconfronteerd met zijn verwondingen – heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ook ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet is voldaan aan de eis van ‘directe confrontatie’, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft de verdediging betwist dat vastgesteld kan worden dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, aangezien uit de overgelegde medische informatie niet volgt dat aan de criteria voor vaststelling van een PTSS is voldaan. Nadere onderbouwing en behandeling van de vordering levert volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat de vordering ook om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar hetgeen de verdediging hierover reeds bij de [benadeelde partijen 2, 3 en 4] en [benadeelde partij 8] heeft aangevoerd.
Oordeel hof
De benadeelde partijen [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] hebben shockschade gevorderd. [benadeelde partij 5] heeft een bedrag van € 100.000,- aan shockschade gevorderd, [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] ieder € 25.000,-.
Op 20 april 2006 is Van der Bijl doodgeschoten. Volgens het rapport van de patholoog was onder meer sprake van een aantal schoten door zijn hoofd. Een doorschotkanaal verliep van het achterhoofd vrijwel recht naar voren. Aan het einde was het schedelbot uitgebroken en was de huid verscheurd. Een ander doorschotkanaal verliep van laag in de nek door de weke delen. Links aan de wang was het uitschot.697.
[benadeelde partij 5], destijds achttien jaar oud, is op 20 april 2006 kort na de moord naar de plaats delict gegaan. Daar zag zij de politieafzetting en ter plaatse is haar door een familielid verteld dat haar vader was doodgeschoten. Zij heeft het lichaam van haar vader door de politieafzetting niet kunnen zien. Enkele dagen na de moord is zij bij de opbaring geconfronteerd met de uitschotverwonding in het hoofd van haar vader. Daarnaast wordt zij tot op de dag van vandaag regelmatig geconfronteerd met de in de media circulerende beelden van het levenloze lichaam van haar vader.
Ook [benadeelde partij 7] is kort na de moord op haar man naar de plaats delict gegaan. Daar is zij opgevangen door de politie. Zij heeft het levenloze lichaam van haar man daar niet kunnen zien. Kort na de moord is [benadeelde partij 7] in het mortuarium geconfronteerd met het gehavende stoffelijk overschot van haar man en – nadat het lichaam was vrijgegeven – bij de opbaring. Ook is zij geconfronteerd met de bloedsporen in het café, waar haar man in zijn bloed had gelegen en waarvan zij eigenares was. Zij heeft die bloedsporen moeten opruimen. Daarnaast wordt ook [benadeelde partij 7] tot op heden regelmatig geconfronteerd met de in de media circulerende beelden van het levenloze lichaam van haar man (bijgevoegd bij de toelichting op de vordering), en met aanhoudende berichtgeving sinds 2006 over de toedracht van de moord.
[benadeelde partij 8], destijds dertien jaar oud, is verteld dat zijn vader was vermoord en is geconfronteerd met het gehavende lichaam van zijn vader toen hij lag opgebaard. [benadeelde partij 8] zag toen het door de uitschotverwonding veroorzaakte verminkte gelaat van zijn vader en een wond op diens lip, veroorzaakt door het vallen op de stofzuiger. Ook hij is te pas en te onpas geconfronteerd met de schokkende foto’s van het ontzielde lichaam van zijn vader op de plaats delict (bijgevoegd bij de toelichting op de vordering) en met berichtgeving sinds 2006 over de toedracht van de moord in de media.
Dat de benadeelde partijen de moord niet hebben zien gebeuren en ook het lichaam van hun vader respectievelijk echtgenoot niet op de plaats delict, maar daarna hebben gezien, betekent niet dat niet voldaan kan zijn aan het confrontatiecriterium zoals benoemd in paragraaf 14.1. Volgens dat criterium uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan ook aansprakelijkheid voor shockschade ontstaan als de confrontatie met de gevolgen van de onrechtmatige daad – die een hevige emotionele schok teweegbrengt, waaruit geestelijk letsel voortvloeit – plaatsvindt (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.
Daarvan is sprake bij de [benadeelde partijen 7 en 8] en [benadeelde partij 5]. Levensdelicten zijn vanwege de aard van de gebeurtenis in het algemeen schokkend voor de naasten van het slachtoffer. In dit geval is het slachtoffer met zeven schoten in zijn lichaam, waaronder een aantal schoten door zijn hoofd, om het leven gebracht. Zijn kinderen van destijds 13 en 18 jaar zijn met die verwondingen in zijn gezicht geconfronteerd. Dat geldt ook voor zijn echtgenote, die de verwondingen bij haar man ook in het mortuarium heeft gezien en die in haar café het bloed heeft moeten opruimen waarin haar man heeft gelegen toen hij stierf. Ook hebben de benadeelde partijen kennisgenomen van latere berichtgeving in de media over de feitelijke toedracht van de moord en zijn zij geconfronteerd met beelden van het levenloze lichaam van hun vader respectievelijk echtgenoot op de plaats delict. De benadeelde partijen hebben zich een zeer concreet beeld kunnen vormen van de omstandigheden waaronder de moord heeft plaatsgevonden.
Dat de confrontatie met het gehavende lichaam van Van der Bijl niet onverhoeds heeft plaatsgevonden, in die zin dat zijn naasten op de hoogte waren van de wijze waarop Van der Bijl om het leven was gebracht en zij de mogelijkheid hadden de confrontatie uit de weg te gaan, vormt hier geen contra-indicatie voor het aannemen van een hevige emotionele schok of voor het aannemen van aansprakelijkheid van verdachte voor de schade die daarvan het gevolg is. Het is een in moreel opzicht te respecteren wens om het lichaam van je echtgenoot of vader te zien.
Ten aanzien van elk van de benadeelde partijen is aan het confrontatievereiste voldaan. Ook is vast komen te staan dat uit die hevige emotionele schok voor elk van hen geestelijk letsel is voortgekomen in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Uit de brief van arts/systeemtherapeut bij GGZ inGeest [arts 2] van 26 oktober 2009 volgt dat [benadeelde partij 5] sinds april 2006 via de huisarts is aangemeld, omdat zij angst- en paniekaanvallen kreeg nadat zij te horen kreeg dat haar vader om het leven was gebracht. In verband met PTSS-klachten werd een traumabehandeling ingezet (EMDR). Daarnaast werd [benadeelde partij 5] ingesteld op antidepressiva in verband met depressieve klachten. Het lukte haar niet om te werken en normaal te functioneren. Ook in 2009 gaf zij te kennen nog steeds last te hebben van depressieve klachten en angsten waardoor zij in haar werk en functioneren werd beperkt. Verder blijkt uit de brief van psychiater [psychiater 4] en GZ-psycholoog [psycholoog 3] van 9 mei 2018 onder meer dat [benadeelde partij 5] zich heeft aangemeld met depressieve klachten en verscheidene lichamelijke klachten, terwijl somatisch onderzoek niets heeft opgeleverd. Gesteld wordt dat [benadeelde partij 5] de moord op haar vader nog niet goed heeft verwerkt. Daarnaast worstelt zij met gevoelens van wantrouwen en woede die zij niet goed kan kanaliseren. Aan de hand van de DSM-V-classificatie is [benadeelde partij 5] gediagnosticeerd met onder meer een angststoornis, een stemmingsstoornis en een depressieve stoornis (As I). De behandeling is gericht op spanningsreductie, het verbeteren van emotieregulatie, zelfinzicht en afname van piekeren door middel van individuele gesprekstherapie. Daarnaast is de behandeling gericht op stemmingsverbetering door verhoging van de antidepressiva. Uit de brief van psychiater [psychiater 4] van 18 oktober 2018 vloeit voort dat [benadeelde partij 5] nog steeds bij Psygro in behandeling is in verband met stemmings- en angstklachten. De behandeling zal nog een tijd duren, omdat de klachten nog niet dermate zijn afgenomen dat de behandeling als succesvol kan worden beschouwd, aldus de psychiater.
Uit de brief van psychiater [psychiater 4] van 29 december 2016 volgt dat [benadeelde partij 7] zich heeft gemeld met klachten passend bij een PTSS naar aanleiding van de moord op haar man. De psychiater heeft [benadeelde partij 7] aan de hand van de DSM-IV-classificatie onder meer gediagnosticeerd met een (ernstig complexe en) chronische PTSS. Het hof is van oordeel dat het bestaan van een causaal verband tussen de confrontatie met de gewelddadige dood van de man van [benadeelde partij 7] en de bij haar gediagnosticeerde PTSS hiermee genoegzaam objectief is onderbouwd.
Uit de overgelegde verklaring van psycholoog [psycholoog 4] van 27 januari 2017 en het door psycholoog [psycholoog 5] opgestelde ‘Onderzoeksrapport Posttraumatische stressstoornis’ d.d. 10 januari 2017 volgt dat [benadeelde partij 8] op basis van de DSM-IV-classificatie is gediagnosticeerd met een PTSS, waarbij wordt gerefereerd aan de omstandigheden dat [benadeelde partij 8] heeft gehoord dat zijn vader was doodgeschoten, dat hij het levenloze lichaam van zijn vader bij de opbaring heeft gezien en dat hij is geconfronteerd met beelden in relatie tot de moord in de media. Het hof is van oordeel dat hieraan voldoende gewicht toekomt om de conclusie te kunnen dragen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de moord op Van der Bijl en het door [benadeelde partij 8] opgelopen geestelijk letsel door de confrontatie met de gevolgen van de moord op zijn vader. Het standpunt van de verdediging dat onduidelijk is in hoeverre de klachten die [benadeelde partij 8] ervaart verband houden met zijn verslavingsproblematiek, hetgeen het hof opvat als een gestelde – niet onderbouwde – alternatieve oorzaak van de psychische klachten, wordt door de inhoud van de medische informatie weerlegd.
Het hof heeft de immateriële schade begroot naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het geestelijk letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel, de leeftijd van het slachtoffer en – voor zover mogelijk – de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Gelet op de gewelddadige wijze waarop Van der Bijl is vermoord, de hevige emotionele schok die de confrontatie met het zwaar gehavende lichaam/gelaat bij zijn vrouw en destijds jonge kinderen van 13 en 18 jaar teweeg heeft gebracht en gelet op de aard, ernst en duur van het daardoor bij hen veroorzaakte (en tien jaar na de moord nog steeds bestaande) geestelijk letsel, acht het hof toekenning van een shockschadebedrag van € 25.000,- per benadeelde billijk. De shockschadevorderingen van [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] zullen daarom geheel worden toegewezen. Voor het hogere door [benadeelde partij 5] gevorderde bedrag acht het hof de schade niet eenvoudig vaststelbaar, zodat zij in die vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
14.4.3
Beslissingen op vorderingen [benadeelde partijen 5, 6, 7 en 8]
Samengevat wijst het hof een de benadeelde partij [benadeelde partij 5] een totaalbedrag van € 25.233,76 toe, dat voor € 233,76 bestaat uit materiële schade en voor € 25.000,- uit immateriële schade. Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 april 2006 wat betreft de immateriële schade en wat betreft de materiële schade zoals hiervoor vermeld. Voor het overige wordt de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.Het hof zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, zoals uit het voorgaande al volgt.
Aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] wordt € 5.343,54 toegewezen dat bestaat uit materiële schade. Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover zoals hiervoor vermeld. Voor het overige wordt de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.Het hof zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, zoals uit het voorgaande al volgt.
Aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] wordt elk € 25.000,- toegewezen dat bestaat uit immateriële schade. Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 april 2006.Het hof zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, zoals uit het voorgaande al volgt.
14.5
Gijzeling
De duur van de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden gijzeling is maximaal één jaar. Onder een jaar moet hier worden begrepen 360 dagen.698.Het hof zal dit aantal dagen gijzeling naar verhouding verdelen over de verschillende op te leggen schadevergoedingsmaatregelen. Dit zal in hoofdstuk 15 tot uitdrukking komen.
15. Beslissingen van het hof
15.1
Vonnis van de rechtbank
Het hof komt in hoofdlijnen tot dezelfde beslissingen als de rechtbank, maar op meer gedetailleerd niveau zijn er verschillen, terwijl ook de motivering van het hof op diverse punten anders is. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen.
15.2
Beslissingen
Het hof:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het telkens als tweede cumulatief ten laste gelegde:
- in zaak A onder 1 en 2;- in zaak B onder 1 en 3;- in zaak C onder 1 en 2;
vernietigt het vonnis van de rechtbank, voor zover het vonnis in hoger beroep nog onderworpen is aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht;
spreekt verdachte vrij van hetgeen aan hem in zaak B onder 4 primair ten laste is gelegd;
verklaart bewezen dat verdachte de in:
- zaak A onder 1 eerste cumulatief;
- zaak A onder 2 eerste cumulatief;
- zaak A onder 3;
- zaak B onder 1 eerste cumulatief;
- zaak B onder 2;
- zaak B onder 3 eerste cumulatief;
- zaak B onder 4 subsidiair;
- zaak C onder 1 eerste cumulatief;
- zaak C onder 2 eerste cumulatief;
tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor is beschreven in hoofdstuk 12;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld in hoofdstuk 12 en verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een levenslange gevangenisstraf;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in zaak B onder 3 eerste cumulatief en in zaak B onder 4 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 40.850,36 (veertigduizend achthonderdvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 850,36 (achthonderdvijftig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) aan materiële schade af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in zaak B onder 3 eerste cumulatief en in zaak B onder 4 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 40.850,36 (veertigduizend achthonderdvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 850,36 (achthonderdvijftig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 80 (tachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 mei 2004;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 november 2005;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.523,14 (duizend vijfhonderddrieëntwintig euro en veertien cent);
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 november 2005;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het in zaak A onder 1 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 november 2005;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 25.233,76 (vijfentwintigduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 233,76 (tweehonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.233,76 (vijfentwintigduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 233,76 (tweehonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 21 november 2012 over een bedrag van € 200,00 ter zake van GGZ-kosten eigen bijdrage;
- 31 maart 2014 over een bedrag van € 29,98 ter zake van antidepressiva;
- 22 maart 2017 over een bedrag van € 3,78 ter zake van antidepressiva;
en van de immateriële schade op 20 april 2006;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.343,54 (vijfduizend driehonderddrieënveertig euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6], ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.343,54 (vijfduizend driehonderddrieënveertig euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 20 april 2006 over een bedrag van € 1.134,45 ter zake van kosten graf;
- 25 april 2006 over een bedrag van € 440,44 ter zake van kosten overlijdensbericht;
- 16 juni 2006 over een bedrag van € 651,45 ter zake van kosten gedenksteen/ornament;
- 22 april 2008 over een bedrag van € 36,70 ter zake van bankje bij het graf;
- 5 mei 2011 over een bedrag van € 3.080,50 ter zake van kosten onderhoud graf;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7], ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 april 2006;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde tot het bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8], ter zake van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 april 2006.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid vanmr. O.F. Qane en mr. T. Kaandorp, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑06‑2022
Zie Hoge Raad 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:223.
Vgl. EHRM 1 februari 2018, Asani tegen Macedonië, no. 27962/10.
In deze bepaling worden misdrijven opgesomd die ernstig genoeg zijn om iemand die daarvan verdacht wordt in voorarrest te kunnen nemen.
Vgl. EHRM 10 april 2012, Ellis, Simms en Martin tegen het Verenigd Koninkrijk, nrs. 46099/06 en 46699/6.
Zie Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:601, rov. 8.4.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 226-246.
Idem, p. 226.
Idem, p. 227.
Idem, p. 232.
Idem, p. 229 en p. 238.
Idem, p. 229.
Idem, p. 234.
Idem, p. 235.
Idem, p. 236.
Idem, p. 240.
Idem, p. 241.
Idem, p. 243.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 26 november 2020 (Vandros), p. 5.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 20 juli 2016, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 272-276.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 28 februari 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 290-291 en proces-verbaal terechtzitting van 19 februari 2018, p. 14.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 4 oktober 2021 (Vandros), p. 5-6.
Een geschrift, te weten een e-mail van 18 maart 2018 van mr. [advocaat 1], 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 7, p. 99.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 211.
Schriftelijke verklaring verdachte, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 34.
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 december 2015, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 179.
Proces-verbaal terechtzitting van 22 mei 2018 (Vandros), bijlage 5, p. 48-50.
Verklaring getuige P.R. de Vries, proces-verbaal terechtzitting van 22 mei 2018 (Vandros), p. 33.
Proces-verbaal terechtzitting van 22 mei 2018 (Vandros), bijlage 4, p. 47.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 25 juni 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 37 en proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 11 april 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 329.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 juni 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 102 en proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 juni 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 104 en 105.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 22 en 23.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 25 juni 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 37.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 25 juni 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 41.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 juni 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 96. en proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 juni 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 104.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 26.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 28.
17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 1, p. 476.
17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 1, p. 383.
Een geschrift, te weten een e-mail van 7 mei 2015 van J. Kemna, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 193f.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 23 november 2018 (Vandros), p. 20.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 18 december 2018 (Vandros), p. 6.
Idem, p. 7.
Verklaring getuige Wind, proces-verbaal terechtzitting van 13 april 2021 (Vandros), p. 14.
Idem, p. 15.
Idem, p. 16.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 20.
Verklaring getuige Wind, proces-verbaal terechtzitting van 13 april 2021 (Vandros), p. 15.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2018 (Vandros), p. 14.
Idem, p. 15.
Proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 4.
Proces-verbaal terechtzitting van 1 oktober 2021 (Vandros), p. 33.
Idem, p. 8.
Proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 3 en 24.
Proces-verbaal terechtzitting van 1 oktober 2021 (Vandros), p. 11.
Idem, p. 12.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2018 (Vandros), p. 26, 29 en 30.
Idem, p. 8.
Idem, p. 8.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder – ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 333.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 5.
Idem, p. 9.
Idem, p. 12.
Idem, p. 13.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 81.
Proces-verbaal terechtzitting van 30 november 2015 (Passage), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 286.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 68.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 22 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 71.
Proces-verbaal terechtzitting van 30 november 2015 (Passage), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 286.
17c. Getuigendossier - A.A. Holleeder - Map 14 - Peter R. de Vries - Misdaadverslaggever tm 2005 - Orion en Huiszoekingen, p. 220-231 en 17c. Getuigendossier - A.A. Holleeder - Map 19 - Peter I – Misdaadverslaggever, p. 274-285.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 juni 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 112.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 28.
Idem, p. 27.
Idem, p. 28.
Idem, p. 23.
Idem, p. 24.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 161.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 25.
Proces-verbaal terechtzitting van 30 november 2015 (Passage), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 288.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 4 oktober 2021 (Vandros), p. 4.
Idem, p. 14.
Verklaring getuige S.J. Holleeder op 12 januari 2016, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros deel 1, p. 216.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 4 oktober 2021 (Vandros), p. 19.
Verklaring getuige S.J. Holleeder op 12 januari 2016, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros deel 1, p. 33 en 34.
Verklaring getuige S.J. Holleeder op 22 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros deel 1, p. 35. Dit proces-verbaal houdt in, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, als de op 29 april 2015 ten overstaan van de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige Sonja Holleeder: “Willem vertelde terwijl hij op het toilet zat. “Die gaat ook hè, want eh.. Die praat met de CIE” zegt hij dan.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 4 oktober 2021 (Vandros), p. 20.
Verklaring getuige S.J. Holleeder op 11 april 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros deel 1, p 327 en 328.
Verklaring getuige S.J. Holleeder op 9 maart 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder - Verhoren Vandros deel 1, p 313.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 23 november 2018 (Vandros), p. 27.
Verklaring verdachte op 17 februari 2016, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder – Afgelegde verklaringen deel 1, p. 218.
Een geschrift, te weten een bezoekerslijst W.F. Holleeder, 33. Dossier Onderzoekswensen deel 4, p. 227 en 228.
Een geschrift, te weten een overzicht detentiegegevens W.F. Holleeder, 3. Persoonsdossier W.F. Holleeder – verificatie – en/of falsificatie n.a.v. afgelegde verklaringen, p. 413.
Proces-verbaal terechtzitting van 28 september 2021 (Vandros), p. 5.
Proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2021 (Vandros), p. 6.
Proces-verbaal terechtzitting van 7 oktober 2021 (Vandros), p. 21 en 22.
Proces-verbaal terechtzitting 1 oktober 2021, p. 25-26.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 226-246.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 243.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 245.
Proces-verbaal terechtzitting 13 april 2021, p. 17-18.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 29 september 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 8.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 29 september 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 186.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 29 september 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 302.
Proces-verbaal verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 215-216.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 17 november 2020, p. 18-19.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 13 april 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 185.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 2 februari 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 113.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 7 januari 2016, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 302-303.
Proces-verbaal verhoor getuige A. den Hartog op 11 mei 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 390.
Proces-verbaal verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 218.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 226.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 229.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 227.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 243.
Proces-verbaal van bevindingen mr. B. Wind van 19 augustus 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 243-246.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 29 maart 2018, p. 19.
Verklaring W.F. Holleeder (ontvangen op 25 november 2015), 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 27-29.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 19 november 2020, p. 33.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 31 maart 2021, p. 7-8.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 70.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 91.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 149.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 155.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 27 maart 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 364.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 13 april 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 376.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 11 mei 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 392.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 167.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 13 april 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 374.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 144.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 19 februari 2016, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 359.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 29 maart 2018, p. 3.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 29 maart 2018, p. 10.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 6 april 2018, p. 7-8.
Verklaring getuige A. Proces-verbaal terechtzitting Passage 1 december 2015, p. 15, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 344.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting Passage 1 december 2015, p. 22, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 351.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting Passage 1 december 2015, p. 24, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 353.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 6 over de liquidatie van Mieremet op 2 november 2005.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 31 over [betrokkene 9] als informant voor verdachte.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 6 over de liquidatie van Houtman op 2 november 2005.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 10 en 11.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 12.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 17.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 23.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 27.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 12.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 28.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 13.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 32.
Zie Kolbak Rubriek B Zaaksdossiers Deel 2, B07, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 14 april 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 380.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 8.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 8.
Een geschrift, te weten het verslag van het 11e Achterbankgesprek met W.A.A.P.M. Endstra op 20 oktober 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 352.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 12] op 18 december 2006, p. 5, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 9 oktober 2004, p. 5-6, Zysearch.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 9.
Zie Kolbak Rubriek B Zaaksdossiers Deel 2, B07, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 87-88.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 11 mei 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 386.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 11 mei 2017, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 391.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 35-36.
Verklaring W.F. Holleeder (ontvangen op 25 november 2015), 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen DEEL 1, p. 26.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 7 oktober 2021, p. 41.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 5 oktober 2021, p. 6.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 27 oktober 2014, p. 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 95.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] op 27 maart 2007 Kolbak Zysearch en p. 234-244 p. 236.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Den Hartog op 7 januari 2016, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 310.
Zie Kolbak Rubriek B Zaaksdossiers Deel 2, B03, Zysearch.
Beschikking ex artikel 226h, derde lid, Wetboek van Strafvordering van [rechter-commissaris 1] van 15 maart 2007, Zysearch.
Beschikking ex artikel 226h, derde lid, Wetboek van Strafvordering van [rechter-commissaris 2] van 10 september 2014, Zysearch.
In het bijzonder de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken (Stb. 2005, 254), de Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het niet afleggen van een getuigenverklaring na een daartoe strekkende toezegging (Stb. 2005, 255) en de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (Stcrt. 2006, 56).
EHRM 17 januari 2017, nrs. 43000/11 en 49380/11.
EHRM 12 november 2019, nr. 45084/14.
Een geschrift, te weten een overeenkomst als bedoeld in de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken tussen G. la Serpe en de Staat der Nederlanden van 20 februari 2007, Zysearch en een geschrift, te weten een overeenkomst als bedoeld in de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken tussen F.W.C. Ros en de Staat der Nederlanden van 5 september 2014, Zysearch.
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 oktober 2011 door de officier van justitie mr. S.P. de Haas, p. 2, Zysearch.
Proces-verbaal terechtzitting van 9 oktober 2018 (Vandros), p. 28-29 en p. 32-33 en proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 45 en p. 64.
Proces-verbaal terechtzitting van 25 oktober 2011, 17. PV's TTZ EA Passage 25 okt 2011 - 12 dec 2011, p. 25- 27.
Proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2012, p. 40-41, Zysearch.
Proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2012, p. 45, Zysearch.
Een geschrift, te weten de uitgewerkte passages van het gesprek tussen La Serpe, [betrokkene 21] (Hoofd CIE), mr. De Haas (CIE-OvJ) en de advocaat van La Serpe op 22 november 2006, p. 5-6, Zysearch.
Proces verbaal van bevindingen van 7 november 2006, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2011, p. 4, Zysearch.
Een geschrift, te weten het verbatim uitgewerkte verhoor van getuige G. la Serpe op 12 september 2006, Zysearch.
Proces-verbaal terechtzitting van 25 januari 2021 (Vandros), p. 6 en p. 18.
Een geschrift, te weten het verbatim uitgewerkte verhoor van getuige G. la Serpe op 31 oktober 2006, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage, deel 1, p. 296.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage deel II, p. 501 en proces-verbaal terechtzitting van 28 januari 2010, 10. PV's TTZ EA Passage 7 dec 2009 - 27 april 2010, p. 97-99 en proces-verbaal terechtzitting van 25 oktober 2011, 17. PV's TTZ EA Passage 25 okt 2011 - 12 dec 2011, p. 26-27 en proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018, p. 47.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage deel 2, p. 25-26 en proces-verbaal terechtzitting van 28 januari 2010, 10. PV's TTZ EA Passage 7 dec 2009 - 27 april 2010, p. 97-98 en proces-verbaal terechtzitting van 10 oktober 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 316 en proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 47.
Proces-verbaal terechtzitting van 10 februari 2015, 3. PV's TTZ HB Passage 15 dec 2014 – 10 feb 2015, p. 439-441.
Een geschrift, te weten het verbatim uitgewerkte verhoor van getuige G. la Serpe op 12 september 2006, p. 8 en p. 39-43, Zysearch. en proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 6 juni 2007, 12a. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage RC deel 1, p. 128 en proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage deel II, p. 517 en proces-verbaal terechtzitting van 10 juni 2014 (Passage), p. 64-65 en proces-verbaal terechtzitting van 9 oktober 2018 (Vandros), p. 26.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 22] op 21 november 2007, 05a. Aanvullend zaaksdossier Perugia-Vandros, map 1, p. 86-87.
Proces-verbaal van verhoor getuige S. [betrokkene 23] op 28 oktober 2009, 05a. Aanvullend zaaksdossier Perugia-Vandros, map 1, p. 99-103.
Een geschrift, te weten een bericht van J.F. Remmers gericht aan P.R. de Vries, bijgevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2008, Zysearch, p. 176.
Proces-verbaal terechtzitting van 25 januari 2021 (Vandros), p. 10.
Proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 5 en proces-verbaal terechtzitting van 10 juni 2014, 2. PV's TTZ HB Passage 3 juni 2014 - 6 nov 2014, p. 62.
Proces-verbaal van verhoor getuige De Vries van 18 juni 2007, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige De Vries van 18 juni 2007, Zysearch en proces-verbaal terechtzitting 9 oktober 2018, p. 46.
Proces-verbaal van verhoor getuige P.R. de Vries op 14 augustus 2008, 20. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Passage RC, deel 2, p. 69, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2007, p. 10, Zysearch.
Een geschrift, te weten het verbatim uitgewerkte verhoor van getuige G. la Serpe op 12 september 2006, p. 8 en p. 39-43, Zysearch en proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 6 juni 2007, 12a. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage RC, deel 1, p. 128-129 en proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage, deel II, p. 517.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage, deel II, p. 517.
Een geschrift, te weten de letterlijke uitwerking van de verklaring van G. la Serpe van 12 september 2006, gevoegd bij proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2012, p. 46, Zysearch, proces-verbaal verhoor G. la Serpe van 15 februari 2008, 12. getuigendossier La Serpe, verhoren Passage, deel II, p. 500 en 512.
Zie behalve de hiervoor geciteerde verklaring uit 2011 ook het proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage, deel II, p. 499, p. 508 en p. 493-521 en proces-verbaal terechtzitting van 9 oktober 2018, p. 37.
Zo kan volgen uit de verklaring van La Serpe van 7 november 2006 ‘dat Remmers hem heeft verteld’ dat hij enige tijd voor de liquidatie op Houtman aan Holleeder is gegaan om te vragen om een klus, proces-verbaal van bevindingen verhoor G. La Serpe op 2 november 2006, als bijlage gevoegd bij proces-verbaal van 10 oktober 2011, p. 4, Zysearch.
Een geschrift, te weten de uitgewerkte passages van het gesprek tussen La Serpe, [betrokkene 21] (Hoofd CIE), mr. De Haas (CIE-OvJ) en de advocaat van La Serpe op 22 november 2006, p. 5, Zysearch.
Proces-verbaal terechtzitting van 25 oktober 2011, 17. PV's TTZ EA Passage 25 okt 2011 - 12 dec 2011, p. 31 en proces-verbaal terechtzitting van 10 juni 2014, 2. PV's TTZ HB Passage 3 juni 2014 - 6 nov 2014, p. 64 en proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 35-36.
Proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 34.
Idem, p. 4-5.
Proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 5 en proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 16 maart 2007, 12a. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage RC, deel I, p. 33.
Proces-verbaal terechtzitting van 25 januari 2021 (Vandros), p. 32-33.
Idem, p. 19-20.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 16 maart 2007, 12a. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage RC, deel I, p. 33.
Proces-verbaal van verhoor getuige M. Slijper op 7 januari 2021, p. 2, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021.
Proces-verbaal van verhoor getuige M. Slijper op 7 januari 2021, p. 3, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, met bijlagen.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 augustus 2007, 12. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage, deel II, p. 198-199.
Proces-verbaal terechtzitting van 30 september 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 213-215.
Proces-verbaal terechtzitting van 3 oktober 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 242-243.
Proces-verbaal terechtzitting van 3 oktober 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 246-247.
Proces-verbaal terechtzitting van 9 oktober 2018 (Vandros), p. 43.
Proces-verbaal terechtzitting van 3 oktober 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 243.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 89.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. van der Bijl op 12 februari 2006, 4a. Aanvullend zaaksdossier Agenda-Vandros, map 1, p. 272-278.
Proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2006, opgemaakt door verbalisanten Z-034 en Z-036 en als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2011, Zysearch.
Proces-verbaal terechtzitting van 3 oktober 2011, 16. PV's TTZ EA Passage 6 sept 2011 - 24 okt 2011, p. 246.
Proces-verbaal terechtzitting van 28 november 2011, 17. PV's TTZ EA Passage 25 okt 2011 - 12 dec 2011, p. 408.
Proces-verbaal terechtzitting van 10 juni 2014, 2. PV's TTZ HB Passage 3 juni 2014 - 6 nov 2014, p. 62 en proces-verbaal terechtzitting van 9 oktober 2018 (Vandros), p. 30 en proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2018 (Vandros), p. 34.
Een geschrift, te weten een letterlijke uitwerking van een verhoor van G. la Serpe op 2 november 2006, 12. Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage, deel I, p. 437.
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495.
E-mail van 4 januari 2022, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 10 januari 2022.
Beschikking van de rechter-commissaris van 28 december 2009, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 306-310, gevolgd door de beschikking van de rechtbank waarbij het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ongegrond is verklaard, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 11.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2010, 14. Getuigendossier Q5-Verhoren Passage, p. 6-7.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 20 maart 2011 en “heden”, waarbij dat laatste tijdstip niet nader is aangeduid in het proces-verbaal, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 15-21.
Beschikking van de rechter-commissaris van 17 september 2015, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 478-479, gevolgd door de beschikking van de rechtbank waarbij het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ongegrond is verklaard, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 480-484.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 1 januari 2016 en 17 maart 2016, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 486-510.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2010, 14. Getuigendossier Q5-Verhoren Passage, p. 1-2.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 27 april 2010 en 12 mei 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 63.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 12 mei 2010 en 21 mei 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 100.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 1 januari 2016 en 17 maart 2016, 14b. Getuigendossier Q5 – RC verhoren en beschikkingen gerelateerd aan Q5, p. 510.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2010, 14. Getuigendossier Q5-Verhoren Passage, p. 6-7.
Proces-verbaal van verhoor getuige Q5 tussen 4 februari 2010 en 27 april 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 13-39.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 27 april 2011 en 12 mei 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 42-63.
Proces-verbaal van verhoor getuige Q5 tussen 4 februari 2010 en 27 april 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 13-39.
Proces-verbaal van verhoor getuige Q5 tussen 4 februari 2010 en 27 april 2010, 14a. Getuigendossier Q5 – Verhoren Passage RC, p. 13-39.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2010, 14. Getuigendossier Q5-Verhoren Passage, p. 6-7.
Verklaring A. den Hartog ter terechtzitting van 1 december 2015, 19b. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren (Overige onderzoeken), p. 358.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 85-88.
Proces-verbaal terechtzitting van 5 juni 2018, p. 5.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 8 en p. 6.
Zie het in paragraaf 1.7.2 genoemde ‘Schematisch overzicht door A.A. Holleeder verstrekte opnames’, dat op 26 mei 2021 per e-mail aan het openbaar ministerie en de verdediging is gestuurd. In dat document zijn ook de vindplaatsen in het dossier vermeld van zowel de schriftelijke uitwerkingen als van de eventueel daarop voorgestelde correcties.
Proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros) en 28 juni 2018 (Vandros).
Proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 6 en p. 13-17.
Opname 29A, waarin (van minuut 08:00 t/m 25:00) door verdachte en Astrid Holleeder wordt besproken hoe gevolgen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte voorkomen kunnen worden nadat verdachte De Vries heeft bedreigd.
Opname 3, waarin (van minuut 20:00 t/m 29:00) door verdachte en Astrid Holleeder de bewijspositie tegen hem wordt geanalyseerd in het licht van de verklaringen van Ros als kroongetuige en hoe Soerel daarop mogelijk zal reageren. Opname 6, waarin (van minuut 08:00 t/m 47:00) verdachte met Astrid Holleeder de ontwikkelingen in het Passageproces bespreekt en haar vraagt of zij denkt dat hij zal worden aangehouden.
Opname 3.
Opname 3 (van minuut 51:00 tot 54:00).
Opname 4, waarin (rond minuut 01:07:00) te horen is dat verdachte aan Astrid Holleeder vraagt een manuscript te lezen en voor hem te analyseren wat eruit moet, opname 5, waarin (van minuut 02:00 t/m 17:10) verdachte en Astrid Holleeder bespreken hoe verdachte zal reageren op hem ter beschikking gestelde delen van het manuscript van een boek van [auteur] en opname 22 waarin (van minuut 03:18:00 t/m 03:35:00) verdachte en Astrid Holleeder de inhoud van een nieuw gepubliceerd boek scannen op mogelijk voor verdachte nadelige punten en daarover spreken.
Opname 14 waarin verdachte bij het bespreken van een krantenartikel tegen Astrid Holleeder (tussen minuut 03:00 en 04:00) zegt ‘Dus je moet die krant wel even bewaren’, opname 22A waarin (rond minuut 02:40) verdachte tegen Astrid Holleeder bij het doornemen van een nieuw gepubliceerd boek zegt ‘we moeten het wel bewaren hè’ en opname 12 waarin Astrid Holleeder (rond minuut 47:25) tegen verdachte zegt ‘ik heb geloof ik 36 mappen met media artikelen’, waarover ter terechtzitting van 28 juni 2021 door verdachte is verklaard dat hij ook hoort dat Astrid Holleeder dat in deze opname zegt, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 45.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 13.
Opname 20 (rond minuut 53:00) en zie proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 50.
Zie de hierna in het verband van het bewijs in de verschillende zaaksdossiers te bespreken opnamen.
In opname 24 is (rond minuut 28:00) te horen dat verdachte zegt: ‘Ik had vandaag dat mijn klokje, ik heb zo 'n G-star, enne, die was ineens kwam er condens in, is 200 meter diep. (…) Ik terug naar die winkel. (…) Ik een nieuwe gekocht. (…) Ik heb die andere open laten maken. Ik denk, zal toch niet zijn dat ze er wat in gedaan hebben’. Daarover heeft verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2018 verklaard: ‘Ik heb het daar inderdaad ook over een nieuw horloge waar condens in zat, wat achterdochtig klinkt, maar hij was ineens vochtig. Het zou kunnen dat ik toen dacht aan dingen als afluisterapparaten en GPS’, zie: proces-verbaal terechtzitting van 13 februari 2018 (Vandros), p. 14.
In opname 32 (hierna weergegeven) is te horen dat verdachte eerst wil dat Sonja Holleeder haar telefoon uitzet en verderop in het gesprek dat zij haar telefoon weglegt. Daarover heeft verdachte verklaard ‘als ik over bepaalde onderwerpen praat, zoals de Achterdam, dan heb ik liever dat ze haar telefoon weglegt of uitzet’, proces-verbaal terechtzitting van 13 februari 2018 (Vandros), p. 16. In opname 22A komt aan het begin het wegleggen van de telefoon ook in een gesprek met Astrid Holleeder aan de orde en in opname 22 (tussen minuut 34:20 en 47:00), zie: 17e. Getuigendossier A.A. Holleeder – Ter beschikking gestelde digitale opnamen vanaf 06-02-2018, deel 2, p. 9 oppert verdachte dat mogelijk ‘een zendertje’ zit op iets dat volgens Astrid Holleeder al een jaar in haar auto ligt.
Zie de hierna geciteerde opnamen en bijvoorbeeld opname 6, waarin (rond minuut 47:00) verdachte fluistert als het gaat over de motorrijder waarvan iedereen ‘dacht dat het Ros was en niet…’ en opname 20 waarin (rond minuut 52:00) verdachte fluistert in zijn mededelingen over Endstra die hem ook heeft willen pikken.
Opname 32 (rond minuut 31:00).
Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2000, 08. Zaaksdossier Viool, map 6, p. 183-187.
Proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 47.
Opname 32 (rond minuut 44:00).
Opname 3 (rond minuut 24:00).
Proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 39.
Opname 29A (rond minuut 17:30).
Proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 20 en proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 14 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros, deel 1, p. 75.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder van 14 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros, deel 1, p. 76.
Proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2015, 17a Getuigendossier A.A. Holleeder – Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 1, p. 340.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 27.
Processen-verbaal terechtzitting van 24 november 2020 (Vandros), p. 25 en 26 november 2020 (Vandros), p. 15 en 31 maart 2021, p. 8.
Proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 4.
Proces-verbaal terechtzitting van 19 februari 2018 (Vandros), p. 8-9.
Proces-verbaal van verhoor getuige J.G. Holleeder op 23 juli 2015, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros map 3, p. 939-940.
Proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 32.
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1129 is verdachte onherroepelijk veroordeeld voor de bedreiging van De Vries in de avond van 25 april 2013 tot een gevangenisstraf van vier maanden. Bij datzelfde arrest is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat het gedeelte van de bij de Kolbakveroordeling aan verdachte opgelegde vrijheidsstraf dat nog niet ten uitvoer was gelegd, van 1095 dagen alsnog geheel wordt ondergaan. De bewezenverklaring in die zaak luidt als volgt: “hij op 25 april 2013 te Hilversum P.R. de Vries heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij die de Vries op dreigende toon en wijze toegevoegd met luide en driftige stem “Ik kom je even zeggen, mijn naam niet in de film, geen woord en ook niet in het boek” en “Ben ik duidelijk” en “Mijn naam niet in de film en als je denkt dat je het toch kan doen dan weet je wat er gebeurt” en “Ik dreig niet” en “Wat zei je daar?” en “Moet ik het nu afmaken! Wil je dat ik het nu doe?” en “Ga maar aangifte doen als je wilt. Haal de politie er maar bij en laat je vrouw maar getuigen. Het maakt allemaal niets uit, je weet wat er gaat gebeuren hè” en “Je weet wat er gebeurt hè” en “Als je de politie belt dan zal je het wel weten, ik dreig niet maar ik doe!” en “Niemand die mij tegenhoudt” en “Vuile kankerhond dat je er bent”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking”.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 9-10.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 9.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 22 februari 2018 (Vandros), p. 12.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 31 maart 2021 (Vandros), p. 28.
Verdachte heeft verklaard: ‘In 2013 las ik opeens in de krant, of zag ik op de televisie, dat ze een deal had gesloten voor één miljoen. Ik ben er pas later achter gekomen dat die deal al in 2011 was gemaakt. (…) We kregen pas ruzie toen in de media naar buiten kwam dat ze die deal had gekregen.’, proces-verbaal terechtzitting van 5 juni 2018 (Vandros), p. 14.
Zie ook de daarmee overeenstemmende verklaring van verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 14.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 13 februari 2018 (Vandros), p. 13.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 5 juni 2018 (Vandros), p. 2-3.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015 (het hof begrijpt 18 mei 2015), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 211.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 22.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 4 april 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren deel 1, p. 319.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 12 maart 2018 (Vandros), p. 22.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 48.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 30.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 11.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 28 juni 2021 (Vandros), p. 48.
Schriftelijke verklaring verdachte, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 18.
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 december 2015, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 177.
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 10 februari 2016, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 207.
Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2007, 11a. Aanvullend Zaaksdossier Fazant-Boeddha-Vandros, map 1, p. 51.
Proces-verbaal van verhoor getuige S. Jocic op 14 juni 2016, 23. Getuigendossier - Documenten t.b.v. verhoor getuigen door RC deel 1, 208 en 209.
Een geschrift, te weten een uitwerking van een telefoongesprek op 7 januari 2001, Stukken in groene map verdediging, p. 302.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 29 september 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 18.
Idem, p. 40.
Idem, p. 43.
Idem, p. 40.
Idem, p. 42.
Een bewijs van uitbetaling met als documentnummer D-294, 34. Requisitoir bijlagen 3, p. 319.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 29 september 2014, 19. Getuigendossier A. Den Hartog - Verhoren Vandros, deel 1, p. 42.
Een geschrift, te weten aantekeningen gedateerd 1 april 2011, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101i, p. 2.
Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2007, 11a. Aanvullend Zaaksdossier Fazant-Boeddha-Vandros, map 1, p. 51.
Proces-verbaal van verhoor getuige R.M. Kok op 18 en 19 juni 2018, per e-mail ontvangen stukken rechtbank nr. 118 p. 27.
Proces-verbaal van verhoor getuige B. van Hout op 21 juli 2016, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 5, p. 50.
Een geschrift, te weten een brief van 6 december 2003, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 100, p. 2.
Verklaring getuige A.W.P. [betrokkene 26], proces-verbaal terechtzitting 5 oktober 2018 (Vandros), p. 10.
Idem, p. 11.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2019, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 10 mei 2021.
Proces-verbaal van verhoor getuige D. Soerel op 2 oktober 2018, p. 4 en 5, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 19 april 2021.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 16 juni 2021 (Vandros), p. 16.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 17 november 2020 (Vandros), p. 29.
Proces-verbaal van verhoor getuige L. [betrokkene 27] op 18 juli 2006, 06b. Aanvullend Zaaksdossier 140-Vandros, map 1, p. 393.
Proces-verbaal van verhoor getuige D. Soerel op 2 oktober 2018, p. 11 en 12, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 19 april 2021.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 16 juni 2021 (Vandros), p. 12.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 17 november 2020 (Vandros), p. 7.
Idem, p. 17, 24 en 25.
Idem, p. 29.
Proces-verbaal van verhoor getuige P.R. de Vries op 25 september 2015, 08. Zaaksdossier Viool, map 7, p. 33.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 28 maart 2017, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder - Verhoren Vandros, deel 1, p. 370.
Proces-verbaal betreffende (indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006 bijlage 38, in PDF 6 Proces-verbaal Enclave Financieel 7 maart 2006, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020, p. 114.
Proces-verbaal betreffende(indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006 bijlage 41, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020, p. 112.
Een geschrift, te weten aantekeningen gedateerd 25 augustus 2002, 21. Getuigendossier Overige getuigen Verhoren Vandros map 6, p. 267-273.
Een geschrift, te weten aantekeningen gedateerd 25 augustus 2002, 21. Getuigendossier Overige getuigen Verhoren Vandros map 6, p. 267.
Verklaring getuige A. Den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 6 april 2018 (Vandros), p. 8.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 15] op 26 mei 2015, 19a. Getuigendossier A. den Hartog PV’s Verificatie verklaringen, p. 18.
Proces-verbaal van verhoor getuige M.H. Eelzak op 12 december 2005, 06a Aanvullend ZD 140-Vandros map 1, p. 120.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 19 november 2020 (Vandros), p. 11 en 13.
Overzicht urenlijsten [betrokkene 30] en agenda Boon, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 10 mei 2021, stukken Eelt.
Proces-verbaal betreffende(indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006 bijlage 43, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 9] van 4 november 2005, 23. Getuigendossier - Documenten t.b.v. verhoor getuigen door RC, deel 3 ([betrokkene 9]) p. 85.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 9] door gedelegeerd RHC op 21 oktober 2020 (Vandros), p. 9.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 32] op 7 november 2006, 19h. Getuigendossier [betrokkene 32] Verhoren deel 1, p. 147.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 33] op 29 augustus 2018, 22. Getuigendossier Overige Getuigen, Verhoren Vandros RC, deel 3, p. 133.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 17 november 2020 (Vandros), p. 18.
Een geschrift, te weten aantekeningen gedateerd 1 april 2011, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101i, p. 2: “(Dino) bedreigd Mieremet Mier 11 mln d Mark betaald via mij aan Dino en Ouwe”.
Proces-verbaal van verhoor getuige B. van Hout op 21 juli 2016, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 5, p. 50.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 19 november 2020 (Vandros), p. 11.
Een geschrift, te weten een verslag van het 1e Achterbankgesprek met W.A.A.P.M. Endstra op20 maart 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra – Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 87.
Een geschrift, te weten een verslag van het 2e Achterbankgesprek met W.A.A.P.M. Endstra op4 april 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 102.
Proces-verbaal van bevindingen en uitwerking opname gesprek tussen politie en [betrokkene 31], [betrokkene 9] en Ria Eelzak d.d. 18 juli 2006, 23. Getuigendossier documenten t.b.v. verhoor getuige door RC, deel 3 ([betrokkene 9]), p. 133-134.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 9] op 12 december 2005, 23. Getuigendossier - Documenten t.b.v. verhoor getuigen door RC, deel 3 ([betrokkene 9]), p. 123.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 32] op 9 november 2006, 19.h. Getuigendossier [betrokkene 32], verhoren, deel 1, p. 156.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Verklaringen A.A. Holleeder, Verhoren Vandros deel 1, p. 81.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 25 juni 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder, Verhoren Vandros deel 1, p. 49-52.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 4 april 2017, 17. Verklaringen A.A. Holleeder, Verhoren Vandros deel 1, p. 322
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Verklaringen A.A. Holleeder, Verhoren Vandros deel 1, p. 80.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 4 april 2017, 17. Verklaringen A.A. Holleeder, Verhoren Vandros deel 1, p. 390.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 81.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder van 25 juni 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder, Verhoren Vandros, deel 1, p. 52.
Verklaring getuige P.R. de Vries, proces-verbaal terechtzitting 22 mei 2018, p. 6 en een geschrift, te weten een gespreksverslag van P.R. de Vries met als titel ‘Gesprek [betrokkene 26]’ en gedateerd 24 maart 2003, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 8).
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog van 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. den Hartog Verhoren Vandros, deel 1, p. 146-148.
17e. Getuigendossier A.A. Holleeder – ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018), deel 1, p. 333.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 28 september 2021 (Vandros), p. 5.
Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2003, 23. Getuigendossier - Documenten t.b.v. verhoor getuigen door RC deel 1, p. 14.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 36] op 24 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool map 2, p. 240-242.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 26] op 24 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool map 3, p. 58-60.
Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 4, p. 68.
Proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, Map 8, p. 279-281.
Een geschrift, te weten een rapport van 4 februari 2003 door H.A. Tromp, arts en patholoog, 08. Zaaksdossier Viool, Map 8, p. 266-273.
Proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, Map 8, p. 279-281.
Een geschrift, te weten een rapport van 20 februari 2003 door [patholoog 1], arts en patholoog, 08. Zaaksdossier Viool, Map 8, p. 286-292.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2008 (Stukken in groene map verdediging, p. 39-66.
Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2000, 23. Getuigendossier - Documenten t.b.v. verhoor getuigen door RC deel 1, p. 5-9.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 21 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 26-29.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 21 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 18-21.
Proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder – Ter beschikking gestelde documenten en opnamen deel 1, p. 376-403.
Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2000, 08. Zaaksdossier Viool, map 6, p. 183-187.
Een geschrift, te weten een woordelijke uitwerking van een geluidsopname van een gesprek op 4 april 2003, 15. Dossier Achterbankgesprekken Endstra - CIE, p. 17-45.
Proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2008, 8. Zaaksdossier Viool, map 6, p. 18 en 19.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 37] op 9 februari 2015, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 1, p. 247.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 14 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 55.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 29 april 2015, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 127.
Een geschrift, te weten een verslag van het 2e Achterbankgesprek op 4 april 2003, 15. Dossier Achterbankgesprekken Endstra – CIE, p. 25.
Een geschrift, te weten een verslag van het 6e Achterbankgesprek op 5 juni 2003, idem, p. 146.
Een geschrift, te weten een verslag van het 11e Achterbankgesprek op 11 november 2003, idem, p. 289
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2014 (het hof begrijpt: 2015), 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 144-174.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 21 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 22-27.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 14 april 2015, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 64-99.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 21 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 46-48.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 14 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 49-55.
Een geschrift, te weten een woordelijke uitwerking van een geluidsopname van een gesprek op 4 april 2003, 15. Dossier Achterbankgesprekken Endstra - CIE, p. 17-45.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 18 mei 2018 (Vandros), p. 10 en verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 19 februari 2018 (Vandros), p. 13.
Proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2018, 17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018) deel 1, p. 216-239.
Proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder – Ter beschikking gestelde documenten en opnamen deel 1, p. 376-403.
Proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder – Ter beschikking gestelde documenten en opnamen deel 1, p. 376-403.
Een geschrift, te weten een uitwerking van de verdediging van opname 52.48 53.32 Endstra. wav.wav en 53.32 Endstra.wav, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 178s, p. 3.
Idem, p. 4.
Idem, p. 5.
Idem, p. 10.
Idem, p. 12.
E-mail van mr. J. Plooij en mr. L.N. Stempher van 5 oktober 2020 aan het hof.
Schriftelijke verklaring verdachte, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 18.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 december 2015, 03a. Persoonsdossier W.F. Holleeder - Afgelegde verklaringen, deel 1, p. 24.
Proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2018, 17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018) deel 1, p. 216-239.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 26 november 2020 (Vandros), p. 16.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 14 april 2015, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 64-99.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2014 (het hof begrijpt: 2015), 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 144-174.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015 (het hof begrijpt 18 mei 2015), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 207-224.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage Deel II, p. 493-521.
Een geschrift, te weten een verslag van gesprek met getuige G. la Serpe op 12 september 2006, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 15 februari 2008, Getuigendossier La Serpe – Verhoren Passage Deel II, p. 493-521.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 31 oktober 2006, 12. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage deel I, p. 196-203.
Een geschrift, te weten een verslag van gesprek met getuige G. la Serpe op 12 september 2006, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 4 februari 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 125-146.
Verklaring getuige P.R. de Vries, proces-verbaal terechtzitting 9 april 2018 (Vandros), p. 26.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 21 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 22-27.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 15 april 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 379-401.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 3 februari 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 104-123.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 15 april 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 379-401.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2018, 17e. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 06-02-2018) Deel 1, p. 285-306.
Verklaring getuige [betrokkene 26], proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2018 (Vandros).
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 4 februari 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 125-146.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 39] op 25 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3, p. 21-22.
Proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3, p. 23-24.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 39] op 25 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3, p. 27-28.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 40] op 27 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3, p. 248-250.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 41] op 24 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3 p. 10-11.
Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2014, 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 1, p. 31-33.
Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2014, 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 1, p. 39-49.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 42] op 11 februari 2015, 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 1, p. 97-101.
Proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2015, 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 1, p. 11-16.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 41] op 24 januari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 3 p. 10-11.
Proces-verbaal van bevindingen van 24 maart 2016, 08. Zaaksdossier Viool, map 7, p. 335.
Proces-verbaal verhoor getuige F. [betrokkene 20] op 3 december 2015, 08. Zaaksdossier Viool, map 7, p. 232.
Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2003, 08. Zaaksdossier Viool, map 7, p. 356.
Idem, p. 357.
Idem, p. 358.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 43] op 26 juni 2007, 06. Zaaksdossier 140-Passage, map 5, p. 532.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 10 december 2013, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 14.
Idem, p. 15.
Idem, p. 16.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 3 februari 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 106.
Idem, p. 107.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 4 februari 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 131.
Idem, p. 125-146.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 15 april 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 379-401.
Verklaring getuige F.W.C. Ros, proces-verbaal terechtzitting 15 oktober 2018 (Vandros), p. 11.
Verklaring getuige F.W.C. Ros, proces-verbaal terechtzitting 16 oktober 2018 (Vandros), p. 3.
Proces-verbaal van verhoor getuige F.W.C. Ros op 15 april 2014, 13. Getuigendossier Ros – Verhoren Passage deel II, p. 391-392.
Proces-verbaal van verhoor getuige G. la Serpe op 31 oktober 2006, 12. Getuigendossier La Serpe - Verhoren Passage deel I, p. 196-203.
Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1646.
Hoge Raad 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0526.
Proces-verbaal van bevindingen letterlijke uitwerking verhoor getuige [betrokkene 52] d.d. 4 maart 2016, van 9 november 2017, 31. Dossier Rechtshulp Vandros, deel 2, p. 315-316: “Hij is geboren op 9 mei 1966, mijn broer Natik. Namik is in 2008 overleden. Natik zei tegen mij dat hij om het paspoort bij Namik gevraagd heeft voor tijdelijk gebruik totdat Natik zijn problemen opgelost heeft”.
Rechtbank Amsterdam 18 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:168, 169 en 172.
Natunen t. Finland (EHRM 31 maart 2009, nr. 21022/04), Mirilashvili t. Rusland (EHRM 11 december 2008, nr. 6293/04) en Rook t. Duitsland (EHRM 25 oktober 2019 nr. 1586/15).
De Telegraaf: Of ik word afgeschoten of ik praat, 28 augustus 2002, 11a. Aanvullend Zaaksdossier Fazant-Boeddha-Vandros, map 1, p. 45-47.
Proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2009, 19i. Getuigendossier [betrokkene 32] - PV's Verificatie verklaringen, p. 248-249.
Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2018, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 111.
Een geschrift, te weten een verslag van het 7e Achterbankgesprek op 24 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 254.
Een geschrift, te weten een verslag van het 2e Achterbankgesprek op 4 april 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 97.
Een geschrift, te weten een verslag van het 5e Achterbankgesprek van 15 mei 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank p. 177.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 17 maart 2006, p. 2, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 54] op 19 januari 2005, p. 4, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 59] op 12 februari 2007, p. 12, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 59] op 23 oktober 2008, Enclave Financieel, Nazending Enclave 4, deel 4, p. 7, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 29 maart 2021.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 7-8.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 17 november 2020 (Vandros), p. 29.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 10-11.
Een geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal bevindingen uitwerking opname ontvangen van Peter R. de Vries van 3 januari 2019, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 179, p. 10.
Een geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal bevindingen uitwerking opname ontvangen van Peter R. de Vries van 3 januari 2019, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 179, p. 10-11
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 12.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 11 mei 2021 (Vandros), p. 24.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 17 november 2020 (Vandros), p. 29.
Een geschrift, te weten het als ‘Vertrouwelijke brief WH’ aangeduide codicil van verdachte, per-e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101i, p. 2.
Een geschrift, te weten een verslag van het 1e Achterbankgesprek op 20 maart 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank p. 87.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 55] op 13 januari 2005, p. 5, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige M. Mrzic op 30 januari 2006 en proces-verbaal van verhoor getuige M. Mrzic op 31 januari 2006, C14-2-1 e.v. en C14-2-6 e.v., Zysearch.
Proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2006, D3-0007-0009, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige L.S. [betrokkene 27] op 8 januari 2007, p. 7, Zysearch.
Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1646.
Gerechtshof Amsterdam 16 mei 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6216.
Een geschrift, te weten het als ‘Vertrouwelijke brief WH’ aangeduide codicil van verdachte, per-e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101i, p. 15.
Een geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal bevindingen uitwerking opname ontvangen van Peter R. de Vries van 3 januari 2019, per e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 179, p. 10-14.
Rapport Waardevaststelling Kennemerboulevard 486 te IJmuiden van 15 april 2015 (Taxatierapport Seaport IJmuiden), map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 1 oktober 2011.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 28] op 15 juni 2004, p. 3, Zysearch.
Verklaring getuige [betrokkene 28], proces-verbaal terechtzitting 19 april 2021 (Vandros), p. 29.
Verklaring getuige [betrokkene 28], proces-verbaal terechtzitting 19 april 2021 (Vandros), p. 7 en 9.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 7.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 8.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 8.
Proces-verbaal betreffende: -(indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, -Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, -financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006, bijlage 43, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020, Verschillende stukken (mail verdediging 2020-10-28), pdf 6, p 276-282.
Proces-verbaal betreffende: -(indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, -Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, -financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006, bijlage 46, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020, Verschillende stukken (mail verdediging 2020-10-28), pdf 6, p 185-186.
Proces-verbaal van bevindingen aangaande uitwerking en beluistering geluidsopname afkomstig van Astrid Holleeder inhoudende een gesprek tussen Endstra en [betrokkene 30] opgenomen op 29 augustus 2002 in het kantoor van Endstra aan de Apollolaan 109 te Amsterdam van 23 november 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 2, p. 98.
Proces-verbaal van bevindingen aangaande uitwerking en beluistering geluidsopname afkomstig van Astrid Holleeder inhoudende een gesprek tussen Endstra en [betrokkene 30] opgenomen op 29 augustus 2002 in het kantoor van Endstra aan de Apollolaan 109 te Amsterdam van 23 november 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 2, p. 98 met inachtneming van de uitwerking door de verdediging van het opgenomen gesprek tussen Willem Endstra en [betrokkene 30] augustus 2002, PDF 7 uitwerking verdediging gesprek Willem Endstra en [betrokkene 30], map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020 (ongenummerd).
Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 30] op 19 mei 2004, 09a. Aanvullend Zaaksdossier Enclave-Vandros, map 3, p. 354-355.
Proces-verbaal verhoor getuige A. Zeegers op 13 oktober 2004, p. 27, Zysearch.
Proces-verbaal verhoor getuige A. Zeegers op 14 december 2004, p. 29, Zysearch.
Deskundigenrapport van het NFI met bijlagen van 22 maart 2005, 26b. Enclave - Liquidatie Endstra - Hoger beroep- map 05, p. 463 en 464.
Een niet-ondertekend proces-verbaal van 28 augustus 2008, zaakdossier B01, witwassen, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 26 januari 2021.
Proces-verbaal van 5 maart 2010, zaakdossier B02, California Properties B.V., map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 26 januari 2021.
Een geschrift, te weten een verslag van het 13e Achterbankgesprek op 5 december 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 389.
Proces-verbaal van bevindingen aangaande uitwerking en beluistering geluidsopname afkomstig van Astrid Holleeder inhoudende een gesprek tussen Endstra en [betrokkene 30] opgenomen op 29 augustus 2002 in het kantoor van Endstra aan de Apollolaan 109 te Amsterdam van 23 november 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 2, p. 96 met inachtneming van de uitwerking door de verdediging van het opgenomen gesprek tussen Willem Endstra en [betrokkene 30] augustus 2002, PDF 7 uitwerking verdediging gesprek Willem Endstra en [betrokkene 30], map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020 (ongenummerd).
Proces-verbaal van verhoor getuige J.M. van den Heuvel op 12 mei 2017, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 6, p. 265.
Proces-verbaal van bevindingen aangaande uitwerking en beluistering geluidsopname afkomstig van Astrid Holleeder inhoudende een gesprek tussen Endstra en [betrokkene 30] opgenomen op 29 augustus 2002 in het kantoor van Endstra aan de Apollolaan 109 te Amsterdam van 23 november 2015, 17a. Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde documenten en opnamen, deel 2, p. 101 met inachtneming van de uitwerking door de verdediging van het opgenomen gesprek tussen Willem Endstra en [betrokkene 30] augustus 2002, PDF 7 uitwerking verdediging gesprek Willem Endstra en [betrokkene 30], map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020 (ongenummerd).
Een geschrift, te weten een verslag van het 8e Achterbankgesprek op 1 juli 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 261-262.
Een geschrift, te weten een verslag van het 8e Achterbankgesprek op 1 juli 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 263.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 59] op 23 oktober 2008, Enclave Financieel, Nazending Enclave 4, deel 4, p. 7 , map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 29 maart 2021.
Een geschrift, te weten een verslag van het 10e Achterbankgesprek op 27 augustus 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 340.
Een geschrift, te weten een verslag van het 13e Achterbankgesprek op 5 december 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 377.
Verklaring getuige [betrokkene 28], proces-verbaal terechtzitting 21 januari 2009 (Kolbak), p. 5.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 17 maart 2006, p. 5, Zysearch.
Verklaring getuige A. Zeegers, proces-verbaal terechtzitting van 2 oktober 2007 (Kolbak), p. 11.
Een geschrift, te weten een brief van Endstra aan [betrokkene 30] gedateerd 2 december 2003, als bijlage bij het proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 30] op 19 mei 2004, 09a. Aanvullend Zaaksdossier Enclave-Vandros, map 3, p. 356.
Proces-verbaal betreffende: -(indirecte) relatie tussen [betrokkene 28] en J. Mieremet, -Heerfur BV, [bedrijf 3] NV, California Properties BV, -financiering via Liechtenstein 13.000.000 gulden van 7 maart 2006, bijlage 46, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 17 november 2020, Verschillende stukken (mail verdediging 2020-10-28), pdf 6, p 185-186.
Een geschrift, te weten een verslag van het 1e Achterbankgesprek op 20 maart 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 86-88.
Een geschrift, te weten een verslag van het 2e Achterbankgesprek op 4 april 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 91, 97, 99, 101 en 121.
Een geschrift, te weten een verslag van het 4e Achterbankgesprek op 16 april 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 135-137, 141 en 142.
Een geschrift, te weten een verslag van het 5e Achterbankgesprek op 15 mei 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 156, 159, 163, 164, 166, 167 en 172.
Een geschrift, te weten een verslag van het 6e Achterbankgesprek op 5 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 190.
Een geschrift, te weten een verslag van het 7e Achterbankgesprek op 24 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 228, 235, 244, 256 en 258.
Een geschrift, te weten een verslag van het 8e Achterbankgesprek op 1 juli 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 261, 262, 269 en 283.
Een geschrift, te weten een verslag van het 9e Achterbankgesprek op 15 juli 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 301, 303 en 308.
Een geschrift, te weten een verslag van het 10e Achterbankgesprek op 27 augustus 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 320, 327 en 340.
Een geschrift, te weten een verslag van het 11e Achterbankgesprek op 20 oktober 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 354.
Een geschrift, te weten een verslag van het 12e Achterbankgesprek op 11 november 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 358, 359 en 360.
Een geschrift, te weten een verslag van het 13e Achterbankgesprek op 5 december 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 375, 377, 383 en 384.
Een geschrift, te weten een verslag van het 14e Achterbankgesprek op 8 december 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 403.
Een geschrift, te weten een verslag van het 15e Achterbankgesprek op 28 januari 2004, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p, 407.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 13 december 2006, p. 4 en 7, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 9 oktober 2004, p. 21, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 13 oktober 2004, p. 26, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 14 december 2004, p. 28, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 17 maart 2006, p. 77, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. Zeegers op 28 maart 2006, p. 82-83, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 54] op 28 juni 2004, p. 1-2, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 54] op 23 januari 2007, p. 3, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 54] op 23 januari 2007, p. 4, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 54] op 23 januari 2007, p. 16, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] op 19 mei 2004, p. 2, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] op 19 mei 2004, p. 5, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] op 14 februari 2005, p. 6-7, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 55] op 17 mei 2004, p. 1, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 55] op 8 juni 2004, p. 3-4, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 55] op 19 juli 2004, p. 1-3, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 55] op 13 januari 2005, p. 3, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [Betrokkene 64]op 22 mei 2004, p. 4, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [Betrokkene 64]op 26 februari 2007, p. 4, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [Betrokkene 65] op 26 januari 2015, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 1, p. 16.
Proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2004, 09a. Aanvullend Zaaksdossier Enclave-Vandros, map 3,p. 358-359.
Proces-verbaal van verhoor getuige [notaris 1] op 27 mei 2004, p. 1-2, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [notaris 1] op 8 november 2007, p. 2, Zysearch.
Een geschrift, te weten een handgeschreven van Endstra op 10 april 2003 als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor getuige [notaris 1] op 27 mei 2004, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 30] op 19 mei 2004 met bijlage, 09a. Aanvullend Zaaksdossier Enclave-Vandros, map 3, p. 353-355.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 30] op 19 mei 2004 met bijlage, 09a. Aanvullend Zaaksdossier Enclave-Vandros, map 3, p. 356.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 10 mei 2021 (Vandros), p. 11.
Een geschrift, te weten een verslag van het 7e Achterbankgesprek op 24 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 228.
Een geschrift, te weten een verslag van het 7e Achterbankgesprek op 24 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 235.
Een geschrift, te weten het als ‘Vertrouwelijke brief WH’ aangeduide codicil van verdachte, per-e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101i, p. 2.
Een geschrift, te weten een verslag van het 13e Achterbankgesprek op 5 december 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 375.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 22 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 57.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 22 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 33.
Verklaring getuige S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 1 december 2015 (Passage), 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 229.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 25 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 92.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 168-169.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 92-93.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 89.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 22 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 59.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 22 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 34-35.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 11 april 2017, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 328.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 27 oktober 2014, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 94.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 20 april 2015, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 226.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 15 april 2015, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 210-211.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 14 april 2015, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 98-99.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting van 18 december 2018 (Vandros), p. 10-11.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2021 (Vandros), p. 50.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 12 november 2021 (Vandros), p. 13.
Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2021 (Vandros), p. 50.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 29 mei 2018 (Vandros), p. 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 63-64 en 66-67.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2018 (Vandros), p. 25.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 22 april 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 64.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 68.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2018 (Vandros), p. 25.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 6 april 2018 (Vandros), p. 7.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2018 (Vandros), p. 25.
Een geschrift, te weten een verslag van het 11e Achterbankgesprek op 20 oktober 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 353.
Een geschrift, te weten een verslag van het 12e Achterbankgesprek op 11 november 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra - Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 359.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 22 april 2013 (Vandros), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 58.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013 (Vandros), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 64.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 28 maart 2017 (Vandros), 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 370.
Verklaring getuige A.A. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 28 juni 2018 (Vandros), p. 25.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder op 22 april 2013, 18. Getuigendossier S.J. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 33-34.
Proces-verbaal van verhoor getuige A. den Hartog op 9 februari 2015, 19. Getuigendossier A. den Hartog – Verhoren Vandros deel 1, p. 166-167.
Verklaring getuige A. den Hartog, proces-verbaal terechtzitting 6 april 2018 (Vandros), p. 7.
Proces-verbaal van verhoor verdachte W. van Boxtel op 23 september 2004, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2, p. 155.
Proces-verbaal van verhoor verdachte W.J. Pijpker op 27 september 2004, 29. Dossier Overige Documenten Vandros, map 7, p. 75.
Proces-verbaal van verhoor verdachte W. van Boxtel op 23 september 2004, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2, p. 156.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 67] op 24 februari 2005, p. 5, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 32] op 9 november 2006, 19h. Getuigendossier [betrokkene 32] – Verhoren, deel 1, p. 167-168.
Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening gedateerd en ondertekend op 29 december 2003, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2, p.19-20 en een geschrift, te weten een brief van Convoy Vastgoed aan de ING Bank van 12 december 2003, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2 p. 21.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 69] op 21 maart 2006, p. 1, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 68]op 13 maart 2006, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2, p. 29.
Proces-verbaal van verhoor getuige J.M. van den Heuvel op 12 mei 2017, 21. Getuigendossier Overige Getuigen - Verhoren Vandros, map 6, p. 265.
Een geschrift, te weten een gespreksverslag van P.R. de Vries gedateerd 19 augustus 2004, locatie Doodweg Hilversum, per-e-mail ontvangen stukken rechtbank, nr. 101d.
Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2004, p. 1, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor verdachte W. van Boxtel op 23 september 2004, 09a. Aanvullend zaaksdossier Enclave-Vandros, map 2, p. 156.
Proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2012, 09. Zaaksdossier Enclave, map 02.1 Bevindingen - Algemene bevindingen map 1, p. 478-479.
Proces-verbaal van bevindingen van 26 september 2012, 09. Zaaksdossier Enclave, map 02.1 Bevindingen - Algemene bevindingen map 1, p. 541.
Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2017 betreffende de letterlijke uitwerking van het verhoor van getuige [betrokkene 52] van 4 maart 2016, 31. Dossier Rechtshulp Vandros, deel 2, p. 317 en 324-327.
Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2017 betreffende de letterlijke uitwerking van het verhoor van getuige [betrokkene 52] van 4 maart 2016, 31. Dossier Rechtshulp Vandros, deel 2, p. 335, 338 en 340.
Verklaring verdachte [betrokkene 49], proces-verbaal terechtzitting (Enclave) 19 november 2015, p. 18.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 57] op 8 januari 2021, p. 1.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 71] op 29 augustus 2005, 09. Zaaksdossier Enclave, map 06.1 Mercedes Vito, p. 211-212.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 72] op 23 augustus 2005, 09. Zaaksdossier Enclave, map 06.1 Mercedes Vito, p. 207.
Proces-verbaal van relaas van 11 mei 2007, 09. Zaaksdossier Enclave, map 06.1 Mercedes Vito, p. 23-24.
Proces-verbaal van videoverhoor getuige [betrokkene 56] op 4 januari 2021, p. 2 en 4.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 56] op 2 januari 2021, p. 7.
Proces-verbaal van bevindingen foto’s notebook Abbasov van 23 januari 2012, 26b. Enclave - Liquidatie Endstra - Hoger beroep- Map 04, p. 197.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 215.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 25 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 405.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van D. Soerel op 2 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 19 april 2021, p. 17.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van D. Soerel op 2 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 19 april 2021, p. 19.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 208.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 219.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 253 en 297.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, , map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 221.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 254 en 316.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 17 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 224.
Proces-verbaal van verhoor verdachte Groen op 25 oktober 2018, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 25 januari 2021, p. 224.
Een geschrift, te weten een verslag van verhoor getuige L. [betrokkene 75] of [betrokkene 76] op 2 november 2005, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 5, p. 170-172.
Een geschrift, te weten een autopsie rapport van 2 november 2005 door [onderzoeksarts], onderzoeksarts, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 5, p. 183-185.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 78-83.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 85-88.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder – Verhoren Vandros deel 1, p. 78-83.
Proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2005, Rubriek AF Internationale RH deel 2, p. 244-256, Zysearch.
Een geschrift, te weten een verslag van het 5e Achterbankgesprek met W.A.A.P.M. Endstra op15 mei 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 152-181.
Een geschrift, te weten een verslag van het 7e Achterbankgesprek met W.A.A.P.M. Endstra op24 juni 2003, 23. Verhoordossier Willem Endstra – Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 225-258.
Een geschrift, te weten een verslag van het 8e Achterbankgesprek op 1 juli 2003 met W.A.A.P.M. Endstra, 23. Verhoordossier Willem Endstra Documenten t.b.v. verhoor RC-Rechtbank, p. 260-287.
Proces-verbaal van verhoor getuige Q5 van 4 februari 2010, 14. Getuigendossier Q5 - Verhoren Passage, p. 6-7.
Proces-verbaal van verhoor getuige Q5 van 4 februari 2010, 14a. Getuigendossier Q5 - Verhoren Passage RC, p. 13-39.
Proces-verbaal van verhoor Q5 tussen 27 april 2011 en 12 mei 2010, 14a. Getuigendossier Q5 - Verhoren Passage RC, p. 42-63.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 9 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder -Verhoren Vandros deel 1, p. 78-83.
Proces-verbaal van verhoor getuige A.A. Holleeder op 19 mei 2013, 17. Getuigendossier A.A. Holleeder -Verhoren Vandros deel 1, p. 85-88.
Proces-verbaal van bevindingen van 26 mei 2015, 16. Getuigendossier H. Korkmaz – verhoren Enclave, map 1, p. 260.
Zie bewijsmiddelen in bijlage 4, onder ‘Moord Endstra en aanslag [benadeelde partij 1]’.
Een geschrift, te weten een overzicht van in- en uitreisgegevens van het Centrum voor informatietechnologie voor het onderzoek van vreemdelingen, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 6, p. 364-365.
Proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2006, 11. Aanvullend Zaaksdossier Fazant-Boeddha-Vandros, map 1, p. 159-163.
Idem.
Een geschrift, te weten een overzicht van in- en uitreisgegevens van het Centrum voor informatietechnologie voor het onderzoek van vreemdelingen, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 6, p. 364-365.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 52] op 4 maart 2016, 26b. Enclave - Liquidatie Endstra - Hoger beroep, map 1, p. 139-168.
Idem.
Proces-verbaal van bevindingen verbalisant T073 van 10 februari 2012, 09. Zaaksdossier Enclave, map 2 Bevindingen - Algemene Bevindingen, p. 477-479.
Proces-verbaal van verhoor N.I. Abbasov op 10 februari 2012 door verbalisanten T073 en T055, 09. Zaaksdossier Enclave, map 13.3 Verdachten - Verhoren Verdachten, p. 23.
Proces-verbaal van bevindingen verbalisant T073 van 10 februari 2012, 09. Zaaksdossier Enclave, map 2 Bevindingen - Algemene Bevindingen, p. 477-479.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 77] op 26 juni 2007, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 1, p. 250-256.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 78] op 23 juni 2007, 11. Zaaksdossier Boeddha, map 1, p. 237-249.
Proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2020, Nieuwe stukken Hoger Beroep 2020-05-25, nr. 23, p. 6-46.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 79] op 3 februari 2012, 09. Zaaksdossier Enclave, map 03.11 - Getuigen Rusland, p. 102-112.
Een geschrift, te weten verzekeringspolis van 22 november 2005, 09. Zaaksdossier Enclave, map 08 Onderzoek Beslag - Onderzoeken van inbeslaggenomen goederen, p. 373.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 52] op 11 juli 2016, 26b. Enclave - Liquidatie Endstra - Hoger beroep, map 5, p. 504-506.
Proces-verbaal van 21 maart 2017 met een letterlijke weergave van een gesprek van 11 februari 2006 tussen A. van der Bijl en medewerkers van de Nationale Recherche, 4a. Aanvullend zaaksdossier Agenda-Vandros, map 2, p. 232.
Proces-verbaal van 21 maart 2017 met een letterlijke weergave van een gesprek van 11 februari 2006 tussen A. van der Bijl en medewerkers van de Nationale Recherche, 4a. Aanvullend zaaksdossier Agenda-Vandros, map 2, p. 235.
Proces-verbaal van 21 maart 2017 met een letterlijke weergave van een gesprek van 11 februari 2006 tussen A. van der Bijl en medewerkers van de Nationale Recherche, 4a. Aanvullend zaaksdossier Agenda-Vandros, map 2, p. 246.
Proces-verbaal van bevindingen 21 maart 2017 met een letterlijke weergave van een gesprek van 11 februari 2006 tussen A. van der Bijl en medewerkers van de Nationale Recherche, 4a. Aanvullend zaaksdossier Agenda-Vandros, map 2, p. 251-252.
Proces verbaal van bevindingen van 5 maart 2009 met een letterlijke weergave van een gesprek van 26 januari 2005 tussen A. van der Bijl en medewerkers van de Nationale Recherche, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, map 6, p. 34 en p. 60.
Proces-verbaal van 19 november 2018 met een letterlijke uitwerking van een gesprek van 10 februari 2005 tussen C.D. Houtman en medewerkers van de Nationale Recherche, p. 11, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 1 december 2020.
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497 en Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600.
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2494.
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017: 2496 en Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:601.
Zie paragraaf 3.7.8.1.3 van het arrest in de zaak tegen Remmers (ECLI:NL:GHAMS:2017:2497).
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017: 2504 en Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:604.
Gerechtshof Amsterdam 16 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3446.
Gerechtshof Amsterdam 16 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3445.
Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495.
Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1646 en Hoge Raad 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0526.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2018, 17e Getuigendossier A.A. Holleeder - Ter beschikking gestelde digitale opnamen (vanaf 6-2-2018), deel 1, p. 289-306, in het bijzonder p. 295.
Verklaring van [betrokkene 26], proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2018 (Vandros), p. 6.
Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. Holleeder van 27 februari 2007, 18. Getuigenverhoor S.J. Holleeder – Verhoren Vandros, deel 1, p. 283 en verklaring S.J. Holleeder, proces-verbaal terechtzitting 23 november 2018 (Vandros), p. 5, 8 en 34-35.
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2008, Zysearch.
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2007, Zysearch.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 85] van 6 december 2006, 5. Aanvullend zaaksdossier Perugia – Vandros, map 2, p. 45-48.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 6] van 25 januari 2009, 5. Aanvullend zaaksdossier Perugia – Vandros, map 1, p. 384-388.
Uittreksel justitiële documentatie van 7 augustus 2019, map Nieuwe stukken hoger beroep, zitting 21 augustus 2019.
Hoge Raad 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185.
Meer informatie is te vinden op https://www.adviescollegelevenslanggestraften.nl.
Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.
Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2004, 9. Zaaksdossier Enclave, map 2, bevindingen - algemene bevindingen, p. 223, inhoudend dat in het AMC-ziekenhuis te Amsterdam bij de benadeelde partij onder meer in beslag zijn genomen een beschadigde broek van het merk Armani en een paar schoenen van het merk Louis Vuitton.
Vgl. Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] op 29 juli 2004, 9. Zaaksdossier Enclave, Map 3.01 Getuigen – Getuigen plaats delict, deel 1, p. 15.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] op 20 mei 2004, 9. Zaaksdossier Enclave, Map 3.01 Getuigen – Getuigen plaats delict, deel 1, p. 9.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] op 9 januari 2008, 9. Zaaksdossier Enclave, Map 3.01 Getuigen – Getuigen plaats delict, deel 1, p. 32.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] op 9 januari 2008, 9. Zaaksdossier Enclave, Map 3.01 Getuigen – Getuigen plaats delict, deel 1, p. 32.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] op 20 mei 2004, 9. Zaaksdossier Enclave, Map 3.01 Getuigen – Getuigen plaats delict, deel 1, p. 7.
Rechtbank Amsterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2986.
Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9405.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] op 3 november 2005, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, Map 04, p. 186, 189, 190 en 197.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] op 12 februari 2006, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, Map 04, p. 210 en 211.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 4] op 3 november 2005, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, Map 04, p. 154 en 155.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 4] op 31 mei 2007, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, Map 04, p. 160 en 166.
Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 3] op 4 juli 2007, 4. Zaaksdossier Agenda-Passage, Map 04, p. 172 en 173.
Een geschrift, te weten een rapport van 1 mei 2006 door [patholoog 2], patholoog, 5. Zaaksdossier Perugia-Passage, map 21, p. 12-19.
Vgl. Hoge Raad HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498.
Uitspraak 11‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Mega Vandros. Verzoek tot horen anonieme bedreigde getuige ex art. 226a Sv toegewezen. Geen nieuwe toetsing van onherroepelijk verleende status van bedreigde getuige. In onderzoek Kolbak is door getuige D, nadat onherroepelijk de status van anonieme bedreigde getuige was verleend, een verklaring afgelegd over betrokkenheid van verdachte bij een moordaanslag. Voor die aanslag is verdachte destijds niet in Kolbak vervolgd, maar nu in de zaak Vandros. Volgens de bedoeling van de Wet getuigenbescherming dient de anonimiteit van een getuige blijvend te worden gewaarborgd als onherroepelijk de status van bedreigde getuige is verleend. Voor een hernieuwde toetsing van die onherroepelijk aan de getuige verleende status bestaat daarom geen ruimte.
Parketnummer: 23-002697-19
Uittreksel uit het proces-verbaal van de op 11 december 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam
Tegenwoordig zijn:
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R. Kuiper, leden,
mr. T. Kaandorp en mr. O.F. Qane, griffiers.
Het hof neemt de volgende beslissing en motiveert zoals hieronder verwoord.
Het verzoek van de verdediging en het standpunt van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2020 heeft de verdediging verzoeken gedaan met betrekking tot de getuige D. Op basis van de mededelingen van de advocaat-generaal moet worden aangenomen dat de getuige D in leven is. Om die reden kunnen de verzoeken van de verdediging onbesproken blijven voor zover deze tot uitgangspunt nemen dat de getuige D is overleden.
Daarmee resteert het verzoek om de getuige D als getuige te horen en daartoe opnieuw de procedure te doorlopen zoals voorzien in de artikelen 226a tot en met 226f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), teneinde te doen beoordelen of – ook in het onderzoek Vandros – de status van anonieme bedreigde getuige moet worden gehandhaafd.
Voorts is verzocht om in elk geval niet zonder meer aan te nemen dat door het plaatsvinden van een verhoor de anonimiteit van de getuige D niet gewaarborgd kan worden, zoals gerelateerd in het proces-verbaal van CI-officier van justitie B. Wind van 25 november 2016.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige D, getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium, moet worden toegewezen, maar dat niet opnieuw de in artikel 226a Sv geregelde procedure behoeft te worden doorlopen. Volstaan kan worden met een actualisering van de dreigingsanalyse ten aanzien van de getuige D en zijn/haar omgeving.
De feitelijke gang van zaken
In 2004 is onder anderen tegen de verdachte het onderzoek Kolbak gestart op basis van de verdenking van onder meer – kort gezegd – afpersing in vereniging onder bedreiging met behulp van een vuurwapen van diverse personen. Tot de verdenking waarop dat onderzoek Kolbak was gericht, behoorde aanvankelijk ook het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van levensdelicten.
In dat onderzoek is aan getuige D op 20 juli 2006 door de rechter-commissaris de status verleend van anonieme bedreigde getuige zoals bedoeld in artikel 226a Sv. Bij de beslissing tot het verlenen van die status heeft de rechter-commissaris onder meer betrokken dat:
- de getuige D verdachte noemt als direct betrokkene bij een concreet misdrijf tegen het leven gericht;
- de getuige D of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd. En, dat die vrees in voldoende mate is komen vast te staat uit de in het strafdossier vermelde feiten en omstandigheden en de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht, alsmede uit de mededelingen van getuige D aan de rechter-commissaris over zijn/haar persoon en zijn/haar persoonlijke omstandigheden, dan wel die van andere in artikel 226a Sv bedoelde personen;
- de getuige D te kennen heeft gegeven ten gevolge van bedoelde vrees geen verklaring te willen afleggen, dan onder de omstandigheid dat zijn/haar identiteit verborgen wordt gehouden.
Deze beslissing tot het verlenen van de status van anonieme bedreigde getuige is onherroepelijk geworden, doordat het daartegen namens de verdachte ingestelde hoger beroep ongegrond is verklaard bij beschikking van de meervoudige raadkamer van de Rechtbank Haarlem van 24 augustus 2006. In die beschikking is onder meer overwogen:
“In het licht van het gegeven dat jegens verdachte verdenking bestaat van (onder meer) deelname aan een criminele organisatie waarbij – zoals uit het strafdossier naar voren komt – sprake is van gebruik van geweld en bedreiging, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de kring waartoe verdachte zou behoren, bereid is actie tegen de getuige te ondernemen, wanneer deze een de verdachte belastende verklaring zou afleggen. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat een getuige die verdachte noemt als direct betrokken bij een concreet misdrijf tegen het leven gericht in het kader van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zich zodanig bedreigd voelt dat hij/zij wil dat zijn/haar identiteit verborgen blijft.”
In een proces-verbaal van de (destijds) officieren van justitie J. Plooij en F. Teeven van 28 september 2006 is een zakelijke weergave opgenomen van de verklaring van de getuige D over de betrokkenheid van de verdachte bij de aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha] in februari 2002.
Op 5 oktober 2006 heeft de getuige D bij de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem een verklaring afgelegd. Daarbij zijn ook de meer dan 50 vragen van de toenmalige raadsman van de verdachte door de getuige D beantwoord, waarbij het antwoord slechts bij enkele vragen door de rechter-commissaris is belet. In deze verklaring spreekt de getuige D meer in detail over hetgeen door hem/haar met name op clubavonden van de Amsterdamse chapter van de Hells Angels vanaf eind november, begin december 2000 zou zijn vernomen over betrokkenheid van de verdachte als opdrachtgever bij de voormelde aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha].
In de zaak Kolbak is de verdachte – uiteindelijk – niet vervolgd voor strafrechtelijke betrokkenheid bij (een organisatie gericht op het plegen van) levensdelicten. De verdenking tegen de verdachte van betrokkenheid bij levensdelicten, waaronder de aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha] op 26 februari 2002 te Amsterdam, is in de onderhavige zaak Vandros – waarvan het onderzoek Kolbak deel uitmaakt – wel aan de orde.
Tijdens de procedure in eerste aanleg in de zaak Vandros heeft de rechter-commissaris op 21 april 2016 het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige D toegewezen. De officier van justitie heeft toen aangekondigd een vordering te zullen doen om de getuige opnieuw met toepassing van artikel 226a Sv de status van anonieme bedreigde getuige te verlenen. Over het contact dat met het oog hierop is gezocht met de getuige D, heeft de CI-officier van justitie B. Wind op 25 november 2016 een proces-verbaal opgemaakt. Dat proces-verbaal houdt, onder meer, in:
“De getuige gaf te kennen destijds in 2006 naar waarheid te hebben verklaard maar thans niet meer bereid te zijn tot het afleggen van een verklaring uit vrees dat zijn/haar anonimiteit thans niet meer gewaarborgd kan worden en alsdan te verwachten ernstige represailles uit de hoek van [verdachte] en de Hells Angels. De medewerkers van het TBG (het hof leest: Team Bijzondere Getuigen van de politie Amsterdam) hebben het belang van de verdediging en het OM bij een verhoor benadrukt en er bij de getuige op aangedrongen zijn/haar medewerking te verlenen. De getuige gaf aan er over te zullen nadenken. Bij daaropvolgend contact gaf de getuige aan er goed over te hebben nagedacht maar uit vrees voor de gevolgen niet bereid te zijn tot medewerking. De getuige heeft een en ander gedetailleerd toegelicht.
De door de getuige genoemde en overige bij ondergetekende ambtshalve bekende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kom ik tot het oordeel dat sprake is van een reële vrees dat de anonimiteit van de getuige in geval van een nader verhoor niet gewaarborgd kan worden en dat het horen van de getuige vanwege zijn/haar veiligheid niet verantwoord moet worden geacht, ook niet in de modus van art. 226a Sv. Om die reden heb ik aan voornoemde leden van het TBG opdracht gegeven bij de getuige niet langer aan te dringen op medewerking aan een verhoor.
Over voornoemde feiten en omstandigheden kan omwille van de afscherming van de identiteit en de veiligheid van getuige D in dit proces-verbaal geen nadere mededeling worden gedaan. Separaat wordt hieromtrent de RC mr. Bianchi volledig geïnformeerd.”
Een proces-verbaal van bevindingen van mr. C.W. Bianchi, rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2016, houdt onder meer in:
“De anonieme getuige ‘D’
Ik heb heden per mail een proces-verbaal van bevindingen van de CI-officier van justitie, mr. B. Wind, ontvangen dat er op neer komt dat het verhoor van deze bedreigde getuige niet kan plaatsvinden (…). De CI-officier van justitie heeft deze constatering mondeling aan mij toegelicht. Op basis van deze toelichting ben ik tot het oordeel gekomen dat het om veiligheidsredenen helaas niet mogelijk is om deze bedreigde getuige, op welke manier dan ook, te ondervragen.”
Daarmee is de discussie in eerste aanleg over het horen van de getuige D afgesloten. Een verhoor van de getuige D daarna heeft niet plaatsgevonden.
Beoordeling door het hof
Het hof is, met de verdediging en het openbaar ministerie van oordeel, dat het verzoek tot het horen van de getuige D dient te worden toegewezen. De verdediging wordt daarmee in de gelegenheid gesteld nadere vragen te stellen aan de getuige D, die zijn opgekomen naar aanleiding van onderzoeksresultaten en inzichten die zijn verkregen na het eerdere verhoor van de getuige D op 5 oktober 2006.
Het volgende moet worden vooropgesteld bij de beoordeling van de vraag of de getuige D op naam of anoniem dient te worden gehoord en of er in enige vorm een toetsing moet plaatsvinden van de eerder aan hem/haar verleende status van bedreigde getuige.
De artikelen 226a Sv tot en met 226f Sv zijn ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering met de inwerkingtreding op 1 februari 1994 van de Wet getuigenbescherming (Stb. 1993, 603). Onderdeel van die wet vormt een met waarborgen omklede rechtsgang waarin wordt vastgesteld of een getuige, wegens een terechte vrees, uitsluitend onder dekking van anonimiteit behoeft te verklaren. Is in die rechtsgang onherroepelijk de status van bedreigde getuige verleend, dan dient de anonimiteit van deze getuige blijvend te worden gewaarborgd, zo spreekt als bedoeling van de wetgever uit de wettelijke regeling en uit de bijbehorende Memorie van Toelichting (zie: Kamerstukken II 1991/1992, 22 483, nr. 3, in het bijzonder p. 3-4, 18, 21, 25 en 26).
Voor een hernieuwde toetsing van de onherroepelijk aan de getuige D verleende status van anonieme bedreigde getuige bestaat daarom geen ruimte; niet in de door de verdediging voorgestane vorm van het opnieuw doorlopen van de artikel 226a-procedure, en ook niet in de door de advocaat-generaal gesuggereerde lichtere vorm. Een andere benadering zou niet alleen een doorkruising betekenen van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, maar zou ook betekenen dat anonieme bedreigde getuigen na het afleggen van hun verklaring nimmer kunnen leven zonder de vrees dat de overheid in enig later stadium alsnog aanleiding kan zien hun identiteit bekend te maken. Dat zou in strijd komen met de ratio van de Wet getuigenbescherming en de werking van die wet ondergraven.
Het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die in deze zaak tot een ander oordeel moeten leiden, is gesteld noch aannemelijk geworden.
Ten overvloede wijst het hof op de volgende omstandigheden.
De verdachte is destijds in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de vordering tot verlening van de status van anonieme bedreigde getuige aan de getuige D. Ook heeft de verdachte gebruik gemaakt van de mogelijkheid in hoger beroep op te komen tegen de beslissing van de rechter-commissaris waarbij aan de getuige D deze status was verleend.
De verklaring van de anonieme bedreigde getuige D is afgelegd in het onderzoek tegen de verdachte onder de naam Kolbak, terwijl de verdachte voor het feit waarop die verklaring naar de inhoud betrekking heeft, niet in de zaak Kolbak, maar wel in de zaak Vandros wordt vervolgd. Het thema waarop dat verhoor betrekking had, is hetzelfde als het thema waarover de verdediging de getuige D thans wenst te horen. De verdachte is met zijn toenmalige raadsman aanwezig geweest bij het verhoor van de getuige D, waarbij namens de verdachte vragen aan de getuige zijn gesteld.
Het hof zal de zaak voor het horen van de anonieme bedreigde getuige D naar de raadsheer-commissaris verwijzen en daartoe de stukken in zijn handen stellen.
Uitspraak 08‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Mega Vandros. Beslissingen op onderzoekswensen. 1. Niet-ontvankelijkheid appel verdachte tegen vrijspraak cumulatief tenlastegelegde feiten. 2. Beoordeling getuigenverzoeken met oog voor buitengewone omvang onderzoek en wijze waarop zich dat heeft ontplooid. 3. Verzoek benoemen, laten rapporteren en horen psychiater over mogelijke PTSS bij getuige en invloed op verklaringen. 4. Verzoek kennisname opnamen getuigenverhoren. 5. Verzoek inzage door getuige geaccepteerde transactie. 6. Verzoek inzage door getuige geaccepteerde strafbeschikking en rechtsgang art. 257h Sv. 7. Verzoek inzage andere onderzoeksdossiers.
Partij(en)
Parketnummer: 23-002697-19
Uittreksel uit het proces-verbaal van de op 8 juli 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam
Tegenwoordig zijn:
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R. Kuiper, leden,
mr. T. Kaandorp en mr. O.F. Qane, griffiers.
Het hof neemt de volgende beslissingen en motiveert deze beslissingen zoals hieronder verwoord.
1. Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdediging heeft verzocht de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraken door de rechtbank van de hem in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 3 en in zaak C onder 1 en 2 cumulatief ten laste gelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven het standpunt van de verdediging te delen dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, voor zover het hoger beroep betrekking heeft op het telkens cumulatief ten laste gelegde (mede)plegen van moord of poging daartoe.
De tenlastelegging in de gevoegde zaken A onder 1 en 2, B onder 1 en 3 en C onder 1 en 2 behelst steeds het verwijt van (medeplegen van) het opzettelijk uitlokken van (poging tot) moord ten aanzien van diverse personen en, afzonderlijk omschreven na het tussengevoegde lidwoord “en”, het verwijt van (mede)plegen van (poging tot) moord ten aanzien van die personen. Mede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal, verstaat het hof de tenlastelegging zo dat daarin cumulatief – en derhalve gevoegd – strafbare feiten aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen.
De rechtbank heeft de verdachte telkens vrijgesproken van het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 3 en in zaak C onder 1 en 2 als tweede cumulatief tenlastegelegde: het (mede)plegen van (poging tot) moord. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dan ook mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom te zijner tijd bij arrest niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken van het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 3 en in zaak C onder 1 en 2 telkens als tweede cumulatief tenlastegelegde.
2. Beoordeling van de getuigenverzoeken
2.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de getuigenverzoeken
De verzoeken die door de verdediging zijn gedaan, worden beoordeeld met inachtneming van de in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden gegarandeerde waarborgen. Op grond van het derde lid, aanhef en onder d, van deze verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Dit recht is in de Nederlandse wet en rechtspraak nader uitgewerkt. Daarbij wordt voor de beoordeling van getuigenverzoeken van de verdediging onderscheid gemaakt naar gelang het verzoek al dan niet bij appelschriftuur én tijdig is gedaan.
Het hof stelt vast dat de appelschriftuur waarin de getuigenverzoeken en andere onderzoekswensen zijn gedaan, op 19 juli 2019 – dus tijdig binnen de in artikel 410, derde lid, Sv neergelegde termijn van 14 dagen na het instellen van het hoger beroep – is ingediend.
De tijdig ingediende verzoeken tot het oproepen van getuigen die niet eerder door een rechter zijn gehoord, moeten worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. Dit betekent dat een dergelijk verzoek kan worden afgewezen indien de verdachte daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Daarvan is sprake indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.
(vgl. Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219).
De verzoeken tot het horen van getuigen die eerder in eerste aanleg ter terechtzitting dan wel door de rechter-commissaris zijn gehoord, moeten worden beoordeeld met toepassing van het noodzakelijkheidscriterium. Dat criterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Vanuit deze gezichtshoek bezien is bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken (vgl. Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496). Vanwege de buitengewone omvang van het onderhavige onderzoek en de wijze waarop zich dat, ook ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontwikkeld, heeft het hof oog voor de wens van de verdediging tot het stellen van nadere vragen aan reeds door de rechter-commissaris of ter terechtzitting gehoorde getuigen, in verband met de wijze waarop het onderzoek zich heeft ontplooid en de inzichten die de verdediging daardoor heeft verkregen en wil toetsen.
2.2.
Getuigenverzoeken die worden toegewezen
Het hof wijst toe de verzoeken tot het horen van: [zus 1]; [zus 2]; [ex-partner]; [naam 1]; [oud-OvJ]; [naam 2]; [naam 3]; [naam 4]; [naam 5]; [naam 6]; [naam 7]; [naam 8]; [naam 9]; [naam 10]; [naam 11]; [naam 12]; [naam 13]; [kroongetuige 1]; [ kroongetuige 2]; [naam 14]; [naam 15], met dien verstande dat deze verhoren zullen plaatsvinden ter terechtzitting.
Het hof wijst ook toe de verzoeken tot het horen van: [naam 16]; [naam 17]; [naam 18]; [naam 19]; [naam 20]; [naam 21]; [naam 22]; [naam 23]; [naam 24]; [naam 25], met dien verstande dat deze verhoren zullen plaatsvinden bij de raadsheer-commissaris.
2.3
Getuigenverzoek dat gedeeltelijk wordt toegewezen
Het hof wijst gedeeltelijk toe het verzoek tot het horen van: [OvJ], te weten, uitsluitend voor zover het verzoek betrekking heeft op de kwestie die wordt genoemd in het eerste onderdeel van de motivering van het verzoek (verklaring [zus 1] dat [kroongetuige 2] niet betaald zou zijn), en overweegt daartoe als volgt.
In de motivering van het verzoek tot het horen van [OvJ] als getuige heeft de verdediging ten eerste gewezen op de verklaring van [zus 1] dat [kroongetuige 2] niet betaald zou zijn. [zus 1] zou dit met [OvJ] hebben besproken. De verdediging wil [OvJ] hierover bevragen en heeft dit niet eerder kunnen doen. Deze ondervraging is noodzakelijk gezien de doorslaggevende betekenis die de rechtbank aan de verklaringen van [zus 1] heeft toegekend. De verdediging merkt daarbij op dat het getuigenverhoor van [OvJ] ter terechtzitting van 12 november 2018 was toegewezen naar aanleiding van de brief van de verdediging van 30 oktober 2018 en dat het verhoor zich op de thema’s genoemd in die brief diende te richten.
Het verzoek heeft ten tweede betrekking op het contact tussen [OvJ] en [ex-partner] over onder meer haar positie in het witwasonderzoek van de FIOD. De verdediging is van mening dat antwoord moeten komen op de vraag of en in hoeverre dat FIOD-onderzoek een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de bereidheid van deze getuige om verklaringen af te gaan leggen in de zaak tegen de verdachte.
Het verzoek heeft ten derde betrekking op het onderzoek van [OvJ] naar informatie betreffende [naam 11]. In de tweede schriftelijke termijn heeft de verdediging een voorbehoud gemaakt met betrekking tot dit onderdeel van het verzoek, in die zin dat de wens om [OvJ] daarover te horen kan afhangen van hetgeen uit het verhoor van [naam 11] naar voren komt. Het hof zou een beslissing op dit onderdeel kunnen aanhouden.
Het verzoek heeft ten vierde betrekking op al het overige dat naar het oordeel van de verdediging relevant of noodzakelijk kan worden geacht. In de tweede schriftelijke termijn heeft de verdediging dit onderdeel niet nader toegelicht.
Het openbaar ministerie acht het eerste onderdeel van het verzoek onvoldoende onderbouwd en overweegt daarbij dat van de verdediging in dit stadium van het proces mag worden verlangd dat zij concreet aangeeft waarom een nader verhoor van [OvJ] noodzakelijk is, welke vragen niet eerder aan deze getuige gesteld hadden kunnen worden of welke concrete vragen door deze getuige nog niet beantwoord zijn. Dit heeft de verdediging nagelaten. Een nader verhoor over dit onderwerp is, zonder nadere concrete motivering, niet noodzakelijk. In de tweede schriftelijke termijn heeft het openbaar ministerie zijn standpunt gehandhaafd en daarbij het volgende overwogen. Juiste lezing van het verhoor van [OvJ] op de zitting van 12 november 2018 laat zien dat de suggestie van een afgebakend verhoor niet klopt. Vanaf 23 maart 2018 (verhoor [zus 1] op zitting) was de verdediging bekend met de verklaring van [zus 1] over betalingen aan [kroongetuige 2], waarover zij zou hebben gesproken met [OvJ]. Tot aan het verhoor van [OvJ] was er alle ruimte voor de verdediging om een verzoek te doen [OvJ] hierover vragen te stellen. Ook tijdens het verhoor was er ruimte om over dat onderwerp vragen te stellen. Tijdens dat verhoor heeft de rechtbank expliciet aan de verdediging gevraagd of zij nog nadere verzoeken had. Tegen deze achtergrond kan de verdediging niet met juistheid stellen dat zij hierover niet eerder vragen heeft kunnen stellen.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van het verzoek heeft het openbaar ministerie het volgende overwogen. Niet duidelijk is waarom pas in hoger beroep wordt gevraagd [OvJ] over dit punt te horen. Het had bij gelegenheid van de eerdere verhoren aan de orde gesteld kunnen worden. Daarnaast heeft de verdediging niet gemotiveerd waarom een nader verhoor over dit punt noodzakelijk is. In tweede termijn heeft het openbaar ministerie verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van [OvJ] van 19 augustus 2015, waarin is te lezen dat de betrokken getuigen, onder wie [ex-partner], geen voorwaarden hebben verbonden aan hun instemming met het gebruik van hun verklaringen. Gesproken is over de mogelijkheden van vergoeding van inkomstenderving in het geval [ex-partner] door haar optreden als getuige haar baan zou verliezen. Tijdens de zittingen van 29 maart 2018 en 6 april 2018 heeft getuige [ex-partner] op vragen van de rechtbank en van de verdediging verklaard dat haar eigen strafzaak geen onderwerp van gesprek met [OvJ] is geweest. Het openbaar ministerie is van mening, met de rechtbank in haar vonnis, dat de stelling van de verdediging op dit punt moet worden gekwalificeerd als een niet onderbouwde suggestie. Het verzoek om [OvJ] op dit punt nader te horen moet als niet noodzakelijk worden afgewezen.
Ten aanzien van het derde onderdeel van het verzoek heeft het openbaar ministerie het volgende overwogen. Uit de gang van zaken blijkt dat het openbaar ministerie in de persoon van [OvJ] voldoende inspanningen heeft geleverd om de bij de verdediging levende vragen te beantwoorden. Dat die antwoorden volgens de verdediging onvoldoende zijn, brengt niet mee dat een nader verhoor noodzakelijk is. Niet aannemelijk is dat [OvJ] meer en anders kan verklaren dan zij heeft gedaan, haar processen-verbaal daarbij inbegrepen. Het openbaar ministerie is van mening dat een nader verhoor daarom niet noodzakelijk is. Naar aanleiding van de tweede termijn van de verdediging in deze heeft het openbaar ministerie gesteld dat, gezien het voorwaardelijke karakter van dit onderdeel van het verzoek, dit thans geen verdere bespreking behoeft.
Aan het vierde onderdeel van het verzoek zoals hiervoor weergegeven, heeft het openbaar ministerie geen overweging gewijd.
Het hof stelt allereerst vast dat officier van justitie [OvJ] in eerste aanleg zowel door de rechter-commissaris (op 14 maart 2018) als ter terechtzitting (op 12 november 2018) als getuige is gehoord. Het verzoek van de verdediging om [OvJ] in hoger beroep als getuige te willen horen, dient dan ook beoordeeld te worden met toepassing van het noodzakelijkheidscriterium.Ten aanzien van het eerste onderdeel van het verzoek overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft op de zitting van 16 oktober 2018 een beslissing gegeven op het verzoek tot het horen van [OvJ]. Het hof heeft kennis genomen van de motivering van die beslissing en van de uitwisseling van standpunten die voorafgaand aan deze beslissing en ook na deze beslissing heeft plaatsgevonden over de onderwerpen waarover [OvJ] zou worden gehoord. Gelet op de inhoud daarvan is het hof, in navolging van de verdediging, van oordeel dat het getuigenverhoor van [OvJ] ter terechtzitting op 12 november 2018 afgebakend en beperkt was tot twee thema’s: de kwestie [naam 11] en de getuigenverklaring van [naam 40].
Uit het proces-verbaal van 12 november 2018 is niet op te maken dat de rechtbank aan de verdediging de (vrije) ruimte heeft geboden andere thema’s in de ondervraging van de getuige aan de orde te stellen. Daar tegenover staat dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal van deze zitting, niet is gebleken dat de verdediging een daartoe strekkend verzoek ter terechtzitting heeft gedaan.
Het kan niet worden ontkend dat de verdediging eerder dan bij appelschriftuur in hoger beroep het verzoek had kunnen doen om [OvJ] als getuige te mogen bevragen naar aanleiding van een verklaring van de getuige [zus 1] inzake [kroongetuige 2] en haar contact daarover met [OvJ], zoals afgelegd ter zitting van 23 maart 2018. De maatstaf is echter of het hof het noodzakelijk vindt dat [OvJ] als getuige wordt gehoord met betrekking tot de hiervoor weergegeven verklaring van de getuige [zus 1]. Het hof is van oordeel, gelet op het onderwerp waarover de verdediging [OvJ] wenst te horen en de motivering die daarbij is gegeven, dat het noodzakelijk is dat [OvJ] als getuige over dit onderdeel wordt gehoord. Het hof acht het wenselijk dat dit getuigenverhoor ter terechtzitting zal plaatsvinden.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van het verzoek is het hof van oordeel dat de vraag die de verdediging daarbij heeft geformuleerd, wordt beantwoord in het proces-verbaal van [OvJ] van 19 augustus 2015 en in de verklaringen van de getuige [ex-partner], zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2018 en 6 april 2018. Om die reden acht het hof een verhoor van [OvJ] op dit onderdeel niet noodzakelijk. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.
De beslissing ten aanzien van het derde onderdeel van het verzoek wordt, op voorstel van de verdediging en in navolging van het standpunt van het openbaar ministerie aangehouden tot na het getuigenverhoor van [naam 11], waartoe het hof heden heeft beslist. Met de planning van het getuigenverhoor van [naam 11] zal hiermee rekening worden gehouden, in die zin dat dit eerder dan het getuigenverhoor van [OvJ] zal plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat het vierde onderdeel van het verzoek dient te worden afgewezen nu dit te onbepaald is geformuleerd, niet nader is gemotiveerd en de eventuele noodzakelijkheid ervan door het hof niet kan worden beoordeeld.
2.4.
Getuigenverzoeken die worden afgewezen
Het hof wijst af het verzoek [opsporingsambtenaar 1]; [opsporingsambtenaar 2]; [opsporingsambtenaar 3]; als getuigen te horen en overweegt daartoe als volgt.
De verbalisanten [opsporingsambtenaar 1], [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] zijn niet gehoord door de rechtbank dan wel bij de rechter-commissaris. Het hof zal deze verzoeken daarom beoordelen langs de lat van het verdedigingsbelang.
Aan dit verzoek van de verdediging lag aanvankelijk mede ten grondslag dat bij de stukken ontbrak het door de verbalisanten [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met een verslag van binnentreden in de woning van [zus 1] ter aanhouding van [naam 26] op 9 oktober 2012. Nadat door de advocaat-generaal een niet-ondertekende Word-versie van dat proces-verbaal aan de verdediging en aan het hof is toegezonden, is de verdediging op dat aspect niet teruggekomen. Voor het hof is verder niet duidelijk geworden wat het verband is tussen de door het hof in deze strafzaak te beantwoorden vragen en hetgeen de verdediging schrijft over mogelijke spanningen bij de getuige die verband zouden houden met dreigende (professionele)(reputatie)schade als gevolg van het mogelijk bekend worden van deze relatie. Voor zover dat ziet op de mogelijkheid dat de getuige [zus 1] kampt met PTSS, verwijst het hof naar zijn overwegingen naar aanleiding van de direct daarop betrekking hebbende verzoeken van de verdediging. Dat betekent dat het verzoek naar de kern genomen enkel nog rust op de stelling dat [zus 1] ter terechtzitting van de rechtbank heeft verklaard dat tussen haar en [naam 26] geen affectieve relatie bestaat, althans dat zij meineed heeft gepleegd door het bestaan van een niet-zakelijke relatie te ontkennen. Een verhoor van deze getuigen kan nadere aanwijzingen opleveren dat een zodanige relatie wel degelijk heeft bestaan en daarmee de onbetrouwbaarheid van de getuige [zus 1] aantonen.
Het openbaar ministerie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 maart 2018, heeft de getuige [zus 1] bij de rechtbank op aan haar gestelde vragen over haar band en omgang met [naam 26] onder meer verklaard:
“U vraagt mij of ik een liefdesrelatie heb gehad met [naam 26]. Ik zou heel graag willen, maar ik ben niet zijn type. Ik heb geen man/vrouw relatie met hem gehad. Ik kan u iets zeggen over de dochter van [naam 26]. Dat meisje heb ik op verzoek van haar ouders geprobeerd uit haar verslaving te halen door haar voor mij te laten chauffeuren. (…) Ik ken [naam 26] niet als crimineel. Hij is ooit veroordeeld en dat blijft hem achtervolgen. De reden dat die man bij mij boven een verdieping ging huren, was omdat hij zijn dochter ging verzorgen. (…) U houdt mij voor dat [naam 26] in oktober 2012 door een arrestatieteam uit mijn woning is gehaald en dat door de FIOD en de politie aangenomen wordt dat wij een relatie hadden. Hij zat inderdaad om zes uur ‘s morgens bij mij op de koffie, omdat ik om half zeven in de ochtend de deur uitga zodat ik mijn broer niet tegenkom. (…) Ik maakte ook samen muziek met [naam 26]. Ik kan namelijk heel goed zingen en hij kan heel goed gitaar spelen. Tenminste dat vinden we van elkaar. Het kan ook zijn dat wij samen op een camping hebben gestaan. De schoonheid van de natuur heb ik ook door [naam 26] leren kennen. Ik slaap ook met mijn collega (...) op een kamer. Daar zeggen mensen ook van dat ik een relatie met hem heb gehad. Het doet me niks, maar misschien komt dat omdat ik toch meer van vrouwen hou dan van mannen. Je kan mijn relatie met [naam 26] niet besmeuren. Niet iedere relatie is zoals mijn broer relaties ziet. Volgens hem neukt [naam 27] ook met [zus 2]. Ze hebben elkaar misschien maar één keer gezien zonder ons, maar [naam 27] moet zich wel gaan lopen verdedigen bij RTL Boulevard.”
Deze verklaring kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat volgens de getuige tussen haar en [naam 26] wederzijdse genegenheid/affectie bestond en dat sprake was van een niet-zakelijke relatie. In dat licht wordt de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad door het achterwege blijven van een verhoor van de genoemde getuigen over het thema dat in de motivering aan het verzoek ten grondslag is gelegd. Het verhoor van de verzochte getuigen op dat punt kan immers in redelijkheid niet van belang zijn voor enige door het hof te nemen beslissing.
Daar komt bij dat het hof zich, zoals hierna overwogen bij de bespreking van de verzoeken omtrent de getuige [psychiater], langs andere wegen een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige [zus 1] zal vormen.
Het hof wijst af het verzoek tot het horen van [naam 28] en overweegt daartoe als volgt.
[naam 28] is gehoord bij de rechter-commissaris (op 20 en 23 november 2015). Bij de beoordeling van dit verzoek zal het hof dan ook het noodzakelijkheidscriterium hanteren. Wel is daarbij van belang dat de getuige [naam 28] in een betrekkelijk vroeg stadium van het onderzoek in eerste aanleg is gehoord, zodat het hof ook rekening moet houden met de eisen van een eerlijke procesvoering. De verdediging heeft de getuige immers geen vragen kunnen stellen over feiten en omstandigheden waarvan het belang pas later is gebleken.
De verdediging heeft aangevoerd dat [zus 1] [naam 28] expliciet heeft beschuldigd van betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 1]. [naam 28] moet in de gelegenheid worden gesteld zijn mening te geven over de onmogelijkheid of onjuistheid van die aantijging.
Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat [zus 1] deze beschuldigingen heeft geuit op grond van veronderstellingen en aannames. Ten behoeve van een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [zus 1] is het nodig onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden waarop deze beschuldigingen gebaseerd zijn. De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat zij [naam 28] wil ondervragen over verschillende zaken die pas na zijn verhoren bij de rechter-commissaris bekend zijn geworden.
Het openbaar ministerie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit verzoek moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Het is de taak van de strafrechter om onderzoek te doen naar feiten en omstandigheden ten behoeve van de beoordeling van de vraag of – voor zover hier van belang – de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde oplevert, of de verdachte strafbaar is en welke straf of maatregel passend en geboden is. Het onderzoek ter terechtzitting is niet bedoeld om andere personen, die door een getuige ergens van worden beschuldigd, in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Er is geen rechtsregel die dat met zich brengt. Het horen van de getuige [naam 28] is dan ook niet om die reden nodig.
Het horen van de getuige [naam 28] is evenmin nodig voor de beoordeling of de getuige [zus 1] vergaande conclusies trekt op grond van veronderstellingen en aannames. Voor die beoordeling is immers slechts nodig te bezien op grond van welke feiten en omstandigheden [zus 1] die conclusies trekt. Of de door haar getrokken conclusie uiteindelijk juist is en of de daar onder liggende feiten waar zijn of niet, is voor die beoordeling niet van belang. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige [zus 1] kan wel van belang zijn of haar wetenschap is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zij zelf waargenomen of ondervonden heeft en of deze feiten en omstandigheden de conclusie kunnen dragen. Ten behoeve van die beoordeling is het horen van [naam 28] niet nodig.
De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat zij [naam 28] wil ondervragen over verschillende zaken die pas na zijn verhoren bij de rechter-commissaris bekend zijn geworden. De verdediging heeft in dat verband verwezen naar het pleidooi bij de rechtbank. Het hof is niet duidelijk geworden wat het nogmaals horen van de getuige [naam 28] kan bijdragen aan de beoordeling door het hof. De verdediging heeft bij pleidooi gewezen op diverse punten in de verklaringen van [naam 28] en betoogd dat aan zijn verklaring geen geloof kan worden gehecht. Uit die toelichting volgt echter niet dat het nogmaals horen van [naam 28] kan bijdragen aan enige te nemen beslissing door het hof.
Het hof is, gelet op hetgeen door de verdediging daartoe is aangevoerd en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het horen van de getuige [naam 28] niet noodzakelijk is.
Het hof wijst af het verzoek tot het horen van [naam 29] en overweegt daartoe als volgt.
[naam 29] is gedurende het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord bij de rechter-commissaris (op 17 juli 2017 en 17 mei 2018). Bij de beoordeling van dit verzoek zal het hof om die reden het noodzakelijkheidscriterium hanteren. Wel is daarbij van belang dat de getuige [naam 29] in een betrekkelijk vroeg stadium van het onderzoek in eerste aanleg is gehoord, zodat het hof ook rekening moet houden met de eisen van een eerlijke procesvoering. De verdediging heeft de getuige immers geen vragen kunnen stellen over feiten en omstandigheden waarvan het belang pas later is gebleken.
De verdediging heeft voor de motivering van het verzoek verwezen naar de motivering van het verzoek tot het horen van de getuige [naam 28]. Het hof is, gelet op hetgeen door de verdediging daartoe is aangevoerd en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de getuige [naam 28], van oordeel dat het horen van de getuige [naam 29] evenmin noodzakelijk is.
Het hof wijst af het verzoek tot het horen van [psychiater] en overweegt daartoe als volgt.
De deskundige [psychiater] is niet eerder gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel bij de rechter-commissaris, zodat het verdedigingsbelang de aan te leggen maatstaf is.
De verdediging wenst, kort gezegd, deskundige voorlichting over de mogelijkheid dat de door [zus 1] afgelegde verklaringen zijn beïnvloed doordat zij, zoals zij zelf heeft geschreven, lijdt aan PTSS (post traumatische stress stoornis). Daartoe is primair verzocht een deskundige te benoemen teneinde met deze getuige in gesprek te gaan en de bevindingen in een Pro Justitia-rapportage neer te leggen. Subsidiair, voor het geval de getuige weigert hieraan mee te werken, verzoekt de verdediging om [psychiater] a. te horen of b. te laten rapporteren over de mogelijke aanwezigheid van PTSS of een soortgelijke problematiek bij de getuige en over de invloed van PTSS op het geheugen, het in staat zijn coherent te verklaren, over de mogelijkheid dat PTSS tot waanbeelden leidt en over de vraag of hij vanuit zijn kennis en ervaring iets kan zeggen over de specifieke feiten en omstandigheden die in deze zaak spelen. De verdediging heeft erop gewezen dat [psychiater] is gepromoveerd aan de Radboud Universiteit op 18 september 2013 op een proefschrift betreffende PTSS met secundaire psychotische kenmerken.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek op alle onderdelen moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de door de verdediging gegeven toelichting, strekken de verzoeken tot het verkrijgen van nadere informatie die kan bijdragen aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [zus 1].
Het hof stelt voorop dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door getuigen afgelegde verklaringen bij uitstek de taak van de rechter is. Bij die beoordeling kunnen vele aspecten een rol spelen, terwijl zij bovendien moet plaatsvinden met inachtneming van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Over de betrouwbaarheid van de door de getuige [zus 1] afgelegde verklaringen moet het hof zich te zijner tijd een oordeel vormen. Te verwachten valt dat het hof dat oordeel zal baseren op de inhoud van het dossier en al hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen en verklaard, met inbegrip van de door het hof van die getuige ter terechtzitting verkregen indruk. Het hof zal kennis kunnen nemen van informatie over de stand van de wetenschap op het gebied van de doorwerking van PTSS op getuigenverklaringen, bijvoorbeeld indien de verdediging stukken aan het hof overlegt die daarop betrekking hebben.
Bij die stand van zaken valt nu niet in te zien dat een betrouwbaarheidsoordeel niet dan na een gedragskundig onderzoek – nog daargelaten of het Wetboek van Strafvordering en het medisch tuchtrecht dat mogelijk maken en afgezien van de vraag of een beoordeling van verklaringen van de getuige ligt binnen de grenzen van het betreffende deskundigheidsgebied – of nadere voorlichting door een deskundige op het gebied van PTSS kan worden gegeven.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat het primaire verzoek en het subsidiaire verzoek onder b. moeten worden afgewezen, omdat het hof de noodzaak tot het gevraagde onderzoek niet is gebleken. Het subsidiaire verzoek onder a. wordt tegen dezelfde achtergrond afgewezen, nu de verdachte daardoor redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad.
2.5.
Getuigenverzoek dat geen verdere bespreking behoeft
Met betrekking tot het verzoek om de tandarts van de EBI als getuige te horen, overweegt het hof als volgt. Het hof ziet geen reden om aan te nemen dat het verzoek van de verdachte aan zijn toenmalige advocaat om zijn tandarts te benaderen een andere dan een medische achtergrond had, te weten een gebitsprobleem van de verdachte. Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder wat de verdediging betreft kan worden afgezien van het horen van de tandarts van de EBI. Dit verzoek behoeft daarom geen verdere bespreking.
2.6.
Getuigenverzoek waarop de beslissing wordt aangehouden
Het hof houdt aan de beslissing op het verzoek tot het horen van [naam 30] en overweegt daartoe als volgt.
[naam 30] is niet eerder gehoord door de rechtbank dan wel bij de rechter-commissaris. Het hof zal dit verzoek daarom beoordelen aan de hand van het verdedigingsbelang.
De verdediging heeft verzocht [naam 30] te horen in verband met de uitlatingen die [naam 14] tegenover hem zou hebben gedaan, namelijk dat [naam 30] het in Amsterdam voor het zeggen zou hebben en altijd achter de schermen heeft weten te blijven, terwijl de verdachte degene is die ‘ervoor mag zitten’. De verdediging heeft daaraan in tweede schriftelijke termijn toegevoegd dat op voorhand onduidelijk is wat de getuige [naam 14] over het gesprek zal willen verklaren, waardoor het voor de verdediging van belang is om [naam 30] daarover zelf te kunnen bevragen, en dat zij deze getuigen met elkaars verklaringen wenst te confronteren.
Het openbaar ministerie heeft daartegen in gebracht dat de verzochte getuige niet de bron van informatie is, maar slechts kan verklaren wat hij van de getuige [naam 14] heeft gehoord. Aangezien de getuige [naam 30] niet uit eigen wetenschap kan verklaren, dient het verzoek (voorlopig) te worden afgewezen. Mocht het hof het verzoek tot het horen van de getuige [naam 14] – waartegen het openbaar ministerie zich niet verzet – toewijzen en zijn verhoor daartoe aanleiding geven, zou later alsnog een verhoor van de getuige [naam 30] kunnen worden gelast.
Het hof overweegt dat de verklaring van de getuige [naam 30], naar het zich laat aanzien, is gebaseerd op hetgeen hij van de getuige [naam 14] zou hebben gehoord. Nu het verzoek tot het horen van de getuige [naam 14] wordt toegewezen en op de inhoud van de door hem af te leggen verklaring niet vooruit kan worden gelopen, zal het hof de beslissing op het onderhavige verzoek aanhouden tot na het verhoor van de getuige [naam 14], teneinde daarna alle bij dit verzoek relevante aspecten in de beoordeling te kunnen betrekken.
3. Beoordeling van de overige onderzoekswensen
Naast de hiervoor besproken getuigenverzoeken heeft de verdediging andere onderzoekswensen naar voren gebracht. Deze zijn door de verdediging van een doorlopende lettering voorzien van A. tot en met T. Hieronder volgt de gemotiveerde beslissing op deze verzoeken.
A. Pro Justitia rapportage [zus 1] en benoeming deskundige ten behoeve daarvan
Dit verzoek, hetgeen daaraan door de verdediging ten grondslag is gelegd, en de redenen waarom het door het hof wordt afgewezen, zijn hiervoor weergegeven bij de bespreking van het getuigenverzoek betreffende [psychiater].
B. Kennisneming audio-opnamen verhoren van [zus 1], [zus 2] en [ex-partner]
De verdediging heeft verzocht om kennis te mogen nemen van de audio-opnamen van de verhoren bij de rechter-commissaris van [zus 1] en de opnamen van de verhoren bij de politie van de getuigen [zus 1], [zus 2] en [ex-partner].
Het openbaar-ministerie heeft zich daartegen verzet.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Indien van een door de politie afgenomen verhoor niet alleen een proces-verbaal, inhoudende een zakelijke weergave van hetgeen tijdens dat verhoor is verklaard, is opgemaakt, maar ook een opname is vervaardigd, brengen beginselen van een behoorlijke procesorde mee dat aan de verdediging de kennisneming van die opname niet mag worden onthouden. Het hof acht bij de beoordeling van dit verzoek ook van belang dat het gaat om verhoren van getuigen die een belangrijke rol spelen in de strafzaak tegen de verdachte. De verdediging heeft toegelicht om welke redenen zij kennis wil nemen van de opnamen en op welke specifieke punten zij deze verhoren wenst te kunnen toetsen.
Het hof ziet geen bijzondere reden om de verdediging deze kennisname te onthouden. Hetzelfde geldt voor de opnamen van de verhoren bij de rechter-commissaris, waarvoor geldt dat de verdediging, die daarbij zelf aanwezig was, omstandigheden heeft genoemd die tijdens de verhoren zouden hebben plaatsgevonden, waarop de verdediging deze opnamen wenst te beluisteren.
Het hof wijst dan ook toe het verzoek om kennisneming van de audio-opnamen van de verhoren bij de rechter-commissaris van [zus 1] en de opnamen van de verhoren bij de politie van de getuigen [zus 1], [zus 2] en [ex-partner]. Het hof draagt het openbaar ministerie op de verdediging tot deze kennisneming in staat te stellen.
C. Inzage in overeenkomsten die [zus 2] met het openbaar ministerie heeft gesloten
De verdediging heeft verzocht – zo begrijpt het hof – inzage te krijgen in het door de getuige [zus 2] naar aanleiding van het Goudsnip-onderzoek in 2011 geaccepteerde transactievoorstel en in de door haar geaccepteerde strafbeschikking uit 2016. De verdediging heeft daartoe betoogd dat veel onduidelijk is gebleven omtrent de wijze waarop het Goudsnip-onderzoek tot een eind is gekomen en waarom het bij de verhoren in 2016 na een beroep op haar verschoningsrecht maanden heeft geduurd voordat de getuige bereid was alsnog te verklaren. Zo is onduidelijk gebleven wat in 2016 met de getuige is overeengekomen, welke rol de fiscus daarbij heeft gespeeld, waarom daar zo lang over onderhandeld moest worden en wat überhaupt het probleem was waardoor de getuigen niet direct uitvoering konden geven aan hun belofte naar waarheid te verklaren. Welke belangen en motieven bij deze getuige gespeeld hebben om in eerste instantie niet, maar later wel te verklaren, is ook onduidelijk gebleven.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de strafbeschikking uit 2016, geldt dat artikel 257h, tweede en derde lid, Sv voorziet in een afzonderlijke rechtsgang waarbinnen een dergelijk verzoek kan worden gedaan en beoordeeld moet worden. Het hof is daarom van oordeel dat het thans niet op zijn weg ligt te beslissen over het al dan niet verstrekken van een afschrift van deze strafbeschikking. Voor zover de verdediging wenst te beschikken over een daarbij gesloten overeenkomst, heeft het hof geen concrete aanknopingspunten gevonden dat een dergelijke overeenkomst bestaat. Het hof wijst het verzoek om deze redenen af.
Voor zover het verzoek ziet op de transactie uit 2011 geldt als uitgangspunt dat de inhoud van door individuen geaccepteerde transacties in beginsel niet tot het publieke domein behoort, met die nuance dat de ‘Aanwijzing hoge en bijzondere transacties’ in sommige gevallen voorziet in een beknopt persbericht dat van het openbaar ministerie uitgaat. Het hof acht het niet ondenkbaar dat in concrete gevallen van dit uitgangspunt moet worden afgeweken en het verstrekken van (nadere) informatie omtrent een transactie nodig is, maar in beginsel alleen indien daartoe zwaarwegende redenen bestaan die bijvoorbeeld in verband met de waarheidsvinding relevant zijn.
Tegen die achtergrond en gelet op hetgeen de verdediging aan dit verzoek als motivering ten grondslag heeft gelegd, acht het hof de toewijzing van dit verzoek niet noodzakelijk, zodat het wordt afgewezen.
Het hof heeft hierbij betrokken dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [zus 2] zal kunnen plaatsvinden aan de hand van achtereenvolgens de inhoud van het dossier en al hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen en verklaard, met inbegrip van de door het hof van die getuige ter terechtzitting verkregen indruk.
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het proces-verbaal van officier van justitie Notenboom van 8 maart 2018. Aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de getuige in overeenkomsten ruimte zou zijn geboden om in strijd met de waarheid belastend over de verdachte te verklaren, ontbreken.
D. Inzage inbeslaggenomen administratie [slachtoffer 2]
E. Opmaken proces-verbaal betreffende vernietiging administratie [slachtoffer 2]
F. Verstrekking onderzoeksdossier ‘Enclave Financieel’ en processen-verbaal van de terechtzittingen van rechtbank en gerechtshof in de zaken tegen [naam 8]
Deze verzoeken lenen zich, gelet op de inhoud ervan, voor gezamenlijke bespreking. De verdediging heeft bij appelschriftuur verzocht (D.) om inzage in de administratie van [slachtoffer 2]. Het hof begrijpt dat de verdediging bedoelt: de bedrijfsadministratie van [naam BV] Uit die administratie zou kunnen blijken dat door [slachtoffer 2] aan [naam 8] geld is overgemaakt als uitvloeisel van zakelijke transacties met een rechtmatige titel en niet als resultaat van afpersing. Dit raakt de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2]. Daarnaast zou door inzage in de administratie meer inzicht in de zakelijke, creatieve werkwijze van [slachtoffer 2] kunnen worden verkregen, onder meer in relatie tot investeringen van crimineel geld van verschillende personen en de daarmee gepaard gaande conflicten, en uitbetalingsproblematiek. Aldus zouden uit de administratie van [slachtoffer 2] motieven van anderen kunnen blijken om hem van het leven te (laten) beroven. Dat, zoals door het openbaar ministerie aangegeven, de administratie van [slachtoffer 2] jaren geleden in verband met zich daarin bevindende geheimhoudersstukken zou zijn vernietigd, acht de verdediging welhaast ondenkbaar. Het gaat om potentieel cruciaal bewijsmateriaal, terwijl de vervolging in diverse zaken waarin deze administratie een belangrijke rol speelde op het gestelde moment van vernietiging nog liep of zelfs nog moest aanvangen (onderzoek Kolbak, moordonderzoek Enclave en witwaszaak [naam 8]). Daarbij is er vreemd genoeg nooit eerder melding gemaakt van de vermeende vernietiging in enig betrokken onderzoek.
Indien en voor zover de administratie van [slachtoffer 2] daadwerkelijk blijkt te zijn vernietigd, zoals door het openbaar ministerie te kennen is gegeven, heeft de verdediging het openbaar ministerie verzocht (E.) om daarover tekst en uitleg te geven in een proces-verbaal, met bijzondere aandacht voor de opdrachtgever en het beslissingsproces rondom die vernietiging.
Verder is van belang dat, volgens het openbaar ministerie, zich in het dossier ‘Enclave Financieel’ (witwaszaak [naam 8]) diverse stukken uit de administratie van [slachtoffer 2] bevinden, maar dat dit deeldossier, anders dan het openbaar ministerie veronderstelt, niet in het onderzoek Vandros is gevoegd en daarvan dus geen onderdeel uitmaakt. Redenen waarom de verdediging (F.) om verstrekking van het onderzoeksdossier ‘Enclave Financieel’ verzoekt. De verdediging heeft voorts verzocht alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank en het gerechtshof in de witwas- en ontnemingszaak van [naam 8] te mogen ontvangen.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot inzage van de administratie van [slachtoffer 2] (D), zoals deze in beslag is genomen in het moordonderzoek Enclave, als niet noodzakelijk moet worden afgewezen. Uit die administratie zijn alle relevante stukken gehaald die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de relatie [slachtoffer 2] – [naam 8]. Deze stukken maken deel uit van het onderzoeksdossier ‘Enclave Financieel’. Het openbaar ministerie heeft de verdediging aangeboden dit onderzoeksdossier in te zien, teneinde te beoordelen of zich daarin stukken bevinden die naar de opvatting van de verdediging aan het procesdossier Vandros zouden moeten worden toegevoegd. Hierbij is in overweging gegeven om de verdediging eerst kennis te laten nemen van genoemd dossier, voordat zij op het verzoek tot inzage in de administratie van [slachtoffer 2] terugkomt.
Het openbaar ministerie heeft voorts te kennen gegeven dat de verzochte administratie niet meer beschikbaar is. De fysieke administratie is in 2004/2005 door het openbaar ministerie teruggegeven aan de erven [slachtoffer 2], nadat de administratie eerst digitaal was opgeslagen ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Deze digitale versie is vernietigd in nasleep van het vonnis in de zogenoemde Acroniem-zaak (december 2007). Het openbaar ministerie is in laatstgenoemde zaak niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging in verband met de zogenaamde geheimhoudersproblematiek. De administratie van [slachtoffer 2] zat vol met niet van de overige inhoud te ontwarren geheimhoudersstukken. Hierbij is ter terechtzitting wel de kanttekening gemaakt dat bij sommige dossiers ook wel een praktijk is geweest van het bewaren in een kluis van een recherche-officier voor ‘je weet maar nooit’ en dat, als het hof het noodzakelijk acht, daarnaar onderzoek kan worden gedaan.
Ten aanzien van het verzoek onder E. heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat over de gang van zaken met betrekking tot de vernietiging van de administratie al voldoende is geschreven en ziet – mede gelet op de ontbrekende noodzaak tot kennisname van de administratie – geen aanleiding tot het doen van navraag en nadere informatieverstrekking op dat punt.
Het hof heeft kennis genomen van de toezegging van het openbaar ministerie om het dossier ‘Enclave Financieel’ ter inzage aan te bieden. Het hof gaat er daarom vanuit dat dat verzoek niet ter beoordeling aan het hof voorligt.
Verder zal het hof zich inspannen om de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep in zowel de straf- als de ontnemingszaak tegen [naam 8] aan de verdediging en het openbaar ministerie te doen toekomen.
Het hof maakt voorts graag gebruik van het aanbod van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de vraag of bedoelde oorspronkelijke administratie toch nog ergens op enige wijze beschikbaar is. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek en van de bevindingen van de verdediging bij kennisneming van het onderzoeksdossier ‘Enclave Financieel’, houdt het hof de beslissing aan op de verzoeken tot inzage van deze administratie en tot het opmaken van een proces-verbaal omtrent de gang van zaken strekkende tot de vernietiging daarvan.
G. Uitluisteren van audio-opnamen van verhoren in de onderzoeken Kolbak en Boeddha
De verdediging heeft verzocht om kennis te mogen nemen van de (audio-)opnamen van de verhoren van de navolgende personen. Zij wil kunnen controleren of ook bij deze verhoren sprake is van een tekortschietende uitwerking en een sturende wijze van bevraging, nu deze verhoren (deels) zijn afgenomen door de verbalisant(en) bij wie zo’n werkwijze eerder door de verdediging is geconstateerd. Ter terechtzitting heeft de verdediging aanvullend verzocht om de (audio-)opnamen van de verhoren van [naam 10] op 4 en 5 november 2005 in Thailand te mogen uitluisteren. Het verzoek strekt aldus tot het uitluisteren van de (audio-)opnamen van de verhoren van:
- -
[slachtoffer 3] (zaaksdossier Kolbak, verhoor van 10 februari 2005);
- -
[slachtoffer 4] (zaaksdossier Kolbak rubriek G, deel 5a, digitale pagina 87 e.v.);
- -
[naam 31](zaaksdossier Kolbak rubriek G, deel 5a, digitale pagina 213 e.v.);
- -
[naam 32] zaaksdossier Kolbak rubriek G, deel 5b, digitale pagina 220 e.v.);
- -
[naam 33] (zaaksdossier Kolbak rubriek G, deel 5b, digitale pagina 361 e.v.);
- -
[naam 10] (zaaksdossier Boeddha, map 5, digitale pagina’s 39 e.v. en 67 e.v.).
Het openbaar ministerie heeft zich niet tegen inwilliging van dit verzoek verzet wat betreft de (audio-) opnamen van de verhoren van [slachtoffer 4], [naam 31], [naam 32] en [naam 33]. Het openbaar ministerie zal de verdediging ook tot de gevraagde kennisname van de verhoren van [naam 10] in staat stellen, indien en voor zover de opnamen nog bestaan en vindbaar zijn. Het openbaar ministerie heeft zich niet uitgelaten over het eerste onderdeel van het verzoek, strekkende tot het uitluisteren van de audio-opname van het verhoor van [slachtoffer 3].
Gezien de strekking van het ingenomen standpunt van het openbaar ministerie, dat er geen bezwaar bestaat tegen toewijzing van het verzoek op alle overige onderdelen, in het bijzonder ten aanzien de Kolbak verhoren, begrijpt het hof het standpunt van het openbaar ministerie aldus dat daaronder ook moet worden begrepen het mogen uitluisteren van de (audio-)opname van het verhoor van [slachtoffer 3]. Het hof gaat er onder deze omstandigheden vanuit dat alle onderdelen van het onderhavige verzoek niet ter beoordeling aan het hof voorliggen.
H. Verstrekking eerdere verklaringen van [naam 30], [naam 14] en [naam 15]
Het hof wijst toe het door de verdediging gedane verzoek tot verstrekking van de eerdere verklaringen van:
- -
[naam 30];
- -
[naam 14]; en
- -
[naam 15],
voor zover deze bestaan en licht kunnen werpen op het punt waar het de verdediging om te doen is, te weten de onderlinge verhouding tussen [naam 30] en de verdachte. Het openbaar ministerie heeft zich daarover niet uitgelaten. Het hof geeft opdracht aan het openbaar ministerie om voor de verstrekking van deze verklaringen aan de verdediging zorg te dragen.
I. Onderzoek in de Ennetcom-data
Op de regiezitting heeft de verdediging verzocht het NFI of enige andere instantie opdracht te geven tot het uitvoeren van een zoekslag, zonder beperking qua periode, in de Ennetcom-data, en hierover te rapporteren. Die zoekslag zou met de volgende zoektermen moeten worden uitgevoerd: [naam 5], [naam 30], [diverse bijnamen betrokkenen], [kroongetuige 2], [kroongetuige 1], [slachtoffer 2], [voornaam slachtoffer 1], [slachtoffer 5], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [verdachte], [diverse bijnamen verdachte].
Het hof overweegt als volgt.
Het verzoek van de verdediging ziet op de dataset van de in Canada bij BitFlow Technologies Inc. in beslag genomen gegevens, ook wel aangeduid als de Ennetcom-data.
Het hof heeft kennisgenomen van het bevel voor verzending van bewijsmiddelen naar het Koninkrijk der Nederlanden, zoals afgegeven door rechter I. Nordheimer, Superior Court of Justice, regio Toronto, gedateerd 19 september 2016.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging opgegeven zoektermen voldoende relevant zijn en beslist derhalve dat een dergelijk onderzoek mag plaatsvinden op grond van de door de verdediging opgegeven zoektermen. Wel maakt het hof hierbij het voorbehoud dat combinaties met ‘[bijnaam betrokkene]’– zoals in een aanroep ‘[bijnaam betrokkene] – of ‘[bijnaam verdachte]’ – zoals in een zin met ‘[bijnaam verdachte]’ – zonder meer geen betrekking hebben op [naam 30] dan wel [verdachte]. Het hof is van oordeel dat een onnodige inbreuk op de privacy van derden moet worden voorkomen en dat het zoekresultaat beheersbaar en werkbaar moet worden gehouden. Bij het formuleren van zoekopdrachten zullen om die reden woordcombinaties kunnen worden uitgesloten die evident betrekking hebben op een begroeting of aanduiding van de directe gesprekspartner met ‘[bijnaam betrokkene]’ of betrekking hebben op ‘[bijnaam verdachte]’ als lichaamsdeel. Wat de zoekterm [kroongetuige 1] betreft, begrijpt het hof op basis van de forensische dienst Hansken (NFI-vakbijlage Hansken, Rijksoverheid april 2018, paragraaf 3.3) dat woorden korter dan drie letters niet worden meegenomen. Dit betekent dat enkel gezocht kan worden op [xxxxx] en niet op [kroongetuige 1]. Met inachtneming van het voorgaande, zal het hof dit verzoek aldus toewijzen. Het hof stelt hiertoe de stukken in handen van de raadsheer-commissaris.
J. Inzage onderzoeksdossier betreffende de moord op [naam 34]
K. Inzage onderzoeksdossier betreffende de moord op [naam 35]
Deze verzoeken lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De verdediging heeft inzage verzocht in de onderzoeksdossiers betreffende de moord op [naam 34] op 14 januari 2003 en de moord op [naam 35] op 10 november 2005. Het openbaar ministerie heeft zich niet verzet tegen inzage in deze onderzoeksdossiers, zodat deze verzoeken niet ter beoordeling aan het hof voorliggen.
L. Inzage onderzoeksdossier betreffende de moord op [naam 36]
M. Inzage onderzoeksdossier betreffende de moord op [naam 30]
N. Inzage onderzoeksdossier betreffende onderzoek Briard
Deze verzoeken lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De verdediging heeft ook inzage verzocht in de onderzoeksdossiers betreffende de moord op [naam 36] op 3 maart 2009 en de moord op [naam 30] op 21 februari 2011. Volgens de verdediging is het zeer waarschijnlijk dat deze onderzoeken zich richten op dezelfde gebeurtenissen, betrokkenen en conflicten binnen het criminele milieu die in de zaak Vandros een rol spelen en dat daarin bewijs kan worden aangetroffen dat relevant is in het kader van de waarheidsvinding. Zo kan het dossier inzake de moord op [naam 30] informatie bevatten die voor de verdediging van belang kan zijn ter staving van de betwisting van het vermeende driemanschap, dat gevormd zou zijn door [naam 30], [naam 5] en de verdachte, de verweten deelname aan een criminele organisatie en ter onderbouwing van de belangrijke rol die [naam 30] achter de schermen in de onderwereld speelde. In dat verband wordt ook inzage in het onderzoeksdossier Briard (afpersingen medio 2009) van belang geacht, aangezien dat onderzoek volgens de verdediging eveneens inzicht kan geven in de rol van [naam 30] binnen het criminele milieu.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen inzage in deze onderzoeksdossiers, nu deze liquidaties en afpersingen ver na de tenlastegelegde periodes in Vandros zijn gepleegd en de in Briard onderzochte misdrijven en die in Vandros in een te ver verwijderd verband van elkaar staan. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing, valt volgens het openbaar ministerie de relevantie van inzage in die dossiers niet in te zien. Het openbaar ministerie beschouwt deze verzoeken als een fishing expedition.
Naar het oordeel van het hof kan redelijkerwijs niet worden uitgesloten dat de inhoud van deze onderzoeksdossiers meer of een ander licht kan schijnen op voor het onderzoek Vandros relevante gebeurtenissen, verhoudingen en conflicten binnen het criminele milieu, het door het openbaar ministerie genoemde driemanschap en de aan [naam 30] toegedichte rol. Gelet op het door de verdediging geschetste belang bij inzage in het licht van de betwisting van het tenlastegelegde, acht het hof het verzoek voldoende onderbouwd. Dat wordt niet anders doordat de onderhavige onderzoeksdossiers zien op delicten die na de verweten feiten in Vandros zijn begaan en de aard van de delicten in Briard verschilt met de onderhavige tenlastegelegde feiten, gelet op de mogelijke verwevenheid van zaken en betrokkenen in de loop der jaren. Zoals ook onderhavige zaak laat zien, kan een onderzoeksdossier ook deels betrekking hebben op gebeurtenissen in het verleden. Het hof is de noodzaak van het verzochte gebleken en wijst dan ook toe de verzoeken tot inzage in de onder L., M. en N. genoemde onderzoeksdossiers en geeft het openbaar ministerie opdracht de verdediging deze inzage te verschaffen.
O. Inzage onderzoeksdossier betreffende [slachtoffer 5]
De verdediging heeft inzage verzocht in het dossier dat betrekking heeft op [slachtoffer 5] in relatie tot [slachtoffer 2], nu er volgens de verdediging de nodige omstandigheden zijn, waaruit kan worden afgeleid dat er – anders dan het openbaar ministerie heeft gesteld – in dat verband wel degelijk een onderzoek naar [slachtoffer 5] heeft plaatsgevonden dan wel onderzoeksresultaten zijn behaald die in dat kader relevant zijn.
Het openbaar ministerie heeft daartegen aangevoerd dat er geen afzonderlijk dossier betreffende [slachtoffer 5] als verdachte van afpersing van [slachtoffer 2] bestaat en heeft de gehele gang van zaken met betrekking tot deze kwestie beschreven. Daarbij merkt het openbaar ministerie op dat de stelling van de verdediging dat uit het rechtshulpverzoek van 5 september 2005 iets anders zou blijken, berust op een misvatting. Het bedoelde rechtshulpverzoek werd gedaan in het onderzoek Kolbak, maar richtte zich op het afluisteren van een gesprek tussen [naam 37]] en [slachtoffer 5] in verband met de vermoedelijke afpersing door [slachtoffer 5] van [naam 37]]. Alles wat over [slachtoffer 5] bekend is geworden in relatie tot [slachtoffer 2], bevindt zich volgens het openbaar ministerie reeds in het dossier Kolbak. Aldus mist het verzoek feitelijke grondslag en dient het volgens het openbaar ministerie daarom te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor het bestaan van een afzonderlijk onderzoeksdossier betreffende [slachtoffer 5], zoals bedoeld door de verdediging, of voor het ontbreken van relevante onderzoeksresultaten betreffende de relatie tussen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] in het reeds bij de stukken van het dossier gevoegde dossier Kolbak. Om deze reden wijst het hof het verzoek af.
P. Inzage onderzoeksdossier Eelt
De verdediging heeft inzage verzocht in het onderzoek Eelt. Dit betreft een onderzoek naar [naam 38], weduwe van [slachtoffer 5], en hun advocaat [naam 39], gericht op de ontneming van de erfenis van [slachtoffer 5]. De verdediging wenst een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de onderlinge- en financiële verhouding tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en de rol die hun gezamenlijke contact [naam 39] in het geheel heeft gespeeld, zoals het op de hoogte stellen van [naam 38] door [naam 39] dat [slachtoffer 2] met de CIE sprak.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek, nu het onderzoek Kolbak veel informatie bevat over de relatie [slachtoffer 2] – [slachtoffer 5] en niet valt in te zien wat de inhoud van het dossier Eelt daaraan zou kunnen toevoegen.
Het hof is, mede in aanmerking genomen de onderbouwing van het verzoek, van oordeel dat de inhoud van het onderzoeksdossier Eelt mogelijk van belang is met het oog op de volledigheid van het onderzoek in de zaak Vandros, zodat het hof de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het hof wijst het verzoek toe en geeft het openbaar ministerie opdracht de verdediging deze inzage te verlenen.
Q. Inzage of proces-verbaal over CID/CIE/TCI informatie betreffende [naam 30]
De verdediging heeft verzocht kennis te mogen nemen van alle CID/CIE/TCI informatie die betrekking heeft op [naam 30] , welke informatie van belang kan zijn voor de zaak tegen de verdachte. Daarbij is door de verdediging onder meer naar voren gebracht dat bij de uitvoering van het bij de rechtbank gedane verzoek ten onrechte een beperking qua tijdsperiodes, en naar het hof begrijpt ook qua thema’s, is aangebracht.
Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van dit verzoek van de verdediging het standpunt ingenomen dat het verzoek als niet noodzakelijk moet worden afgewezen. Daarbij is door het openbaar ministerie overwogen dat de opdracht die de rechtbank indertijd ter zake heeft gegeven, voldoende was en is.
Het hof overweegt over dit verzoek als volgt.
In eerste aanleg heeft de verdediging bij gelegenheid van het getuigenverhoor van [OvJ] op
12 november 2018 het verzoek gedaan, naar het hof begrijpt, alle CID/CIE/TCI over [naam 30] in relatie tot afpersingen en liquidaties in de periode 1999-2007 te mogen ontvangen.
Op de zitting van 20 november 2018 heeft de rechtbank aan de officieren van justitie opgedragen de bij de TCI aanwezige informatie over te leggen die ziet op:
1. problemen tussen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] in de jaren 2004/2005;
2. problemen tussen [slachtoffer 3] en [naam 30] in de jaren 2004/2005/;
3. de betrokkenheid van [naam 30] bij afpersingen en/of liquidaties in de periode van 1 januari
2002 tot 1 mei 2006, voor zover nog niet bekend.CI-officier van justitie [OvJ] heeft bij proces-verbaal van 10 februari 2019 (met bijlagen) de gevraagde informatie overgelegd.
Het hof is in navolging van de verdediging van oordeel dat er belang bestaat bij het verkrijgen van alle op [naam 30] betrekking hebbende CID/CIE/TCI informatie die door deze instanties is uitgegeven. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat het hof het openbaar ministerie opdraagt daarover een nader proces-verbaal te doen opstellen.
R. Inzage tapgesprekken [slachtoffer 2] in onderzoeken Buizerd en Mercurius
De verdediging heeft inzage verzocht in de tapgesprekken van [slachtoffer 2] vóór 2 augustus 2001 en ná 1 januari 2002 in het witwasonderzoek Buizerd en in al zijn tapgesprekken in het onderzoek Mercurius.
Het openbaar ministerie heeft gesteld dat blijkens het overzicht van opsporingsmethodieken in het onderzoek Buizerd [slachtoffer 2] in de door de verdediging bedoelde perioden niet is getapt. Daarnaast hebben in het onderzoek Mercurius alleen zogenoemde printertaps (uitsluitend verkeersgegevens over wie met wie belt) gelopen. Aldus moet het verzoek bij gebrek aan feitelijke grondslag worden afgewezen.
Het hof overweegt dat er géén aanknopingspunten zijn dat de door de verdediging veronderstelde tapgesprekken bestaan. Gelet daarop wijst het hof het verzoek af.
S. Inzage tapgesprekken [slachtoffer 1] in onderzoeken Kreeft en Calkta5
De verdediging heeft inzage verzocht in de tapgesprekken van [slachtoffer 1] in de onderzoeken Kreeft en Calkta5.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat navraag bij de onderzoeksleider van de recherche leert dat er – anders dan de verdachte veronderstelt – géén tapgesprekken van [slachtoffer 1] in het onderzoek Kreeft beschikbaar zijn. Met betrekking tot de verzochte tapgesprekken van [slachtoffer 1] in het onderzoek Calkta5 heeft het openbaar ministerie toegezegd te onderzoeken of die er zijn en zo ja, de tapgesprekken ter inzage aan de verdediging te zullen aanbieden.
Het hof overweegt dat er géén concrete indicaties zijn voor het bestaan van tapgesprekken van [slachtoffer 1] in het onderzoek Kreeft. Gelet daarop wijst het hof dit onderdeel van het verzoek af.
Verder heeft het hof kennis genomen van de toezegging van het openbaar ministerie om na te gaan of er tapgesprekken van [slachtoffer 1] bestaan in het onderzoek Calkta5 en die bij positieve bevinding ter inzage te zullen aanbieden aan de verdediging, zodat dit onderdeel van het verzoek niet ter beoordeling aan het hof voorligt.
T. Opvragen van in 2011 in het huis van bewaring door verdachte gevoerde gesprekken
De verdediging heeft een verzoek gedaan tot het opvragen van door de verdachte gevoerde gesprekken in 2011 in het Huis van Bewaring in verband met het ‘cryptisch’ doorgeven van informatie naar aanleiding van het benaderd zijn om te verklaren in het onderzoek Passage.
Het openbaar ministerie heeft gesteld dat uit eerder onderzoek van het onderzoekteam is gebleken dat die gesprekken niet (meer) bestaan, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
Het hof heeft géén aanknopingspunten dat de opnames van de door de verdediging genoemde gesprekken nog bestaan. Gelet daarop wijst het hof het verzoek af.
Samenvattend
Getuigenverzoeken
De volgende getuigenverzoeken zijn toegewezen:
- -
[zus 1]; [zus 2]; [ex-partner]; [naam 1]; [oud-OvJ]; [naam 2]; [naam 3]; [naam 4]; [naam 5]; [naam 6]; [naam 7]; [naam 8]; [naam 9]; [naam 10]; [naam 11]; [naam 12]; [naam 13]; [kroongetuige 1]; [ kroongetuige 2]; [OvJ] (gedeeltelijk); [naam 14]; [naam 15], en de verhoren zullen plaatsvinden ter terechtzitting;
- -
[naam 16]; [naam 17]; [naam 18]; [naam 19]; [naam 20]; [naam 21]; [naam 22]; [naam 23]; [naam 24]; [naam 25], en de verhoren zullen plaatsvinden bij de raadsheer-commissaris.
De volgende getuigenverzoeken zijn afgewezen:
- [ [opsporingsambtenaar 1], [opsporingsambtenaar 2], [opsporingsambtenaar 3], [naam 28], [naam 29] en [psychiater].
De beslissing op de volgende getuigenverzoeken is aangehouden:
- -
[OvJ], derde onderdeel van het verzoek (onderzoek van [OvJ] naar informatie betreffende [naam 11]);
- -
[naam 30].
Overige onderzoekswensen
De volgende onderzoekswensen zijn toegewezen:
- -
B. (kennisnemen audio-opnamen RC-verhoren [zus 1] en opnamen politieverhoren [zus 1], [zus 2] en [ex-partner]);
- -
H. (verstrekking eerdere verklaringen van [naam 30], [naam 14] en [naam 15]);
- -
I. (zoekslag in Ennetcom-data aan hand van opgegeven zoektermen);
- -
L. (inzage onderzoeksdossier moord op [naam 36])
- -
M. (inzage onderzoeksdossier moord op [naam 30])
- -
N. (inzage onderzoeksdossier Briard);
- -
P. (inzage onderzoeksdossier Eelt);
- -
Q. (proces-verbaal betreffende CID/CIE/TCI informatie over [naam 30]).
Op de volgende onderzoekwensen heeft het hof geen beslissing hoeven nemen, omdat het openbaar ministerie heeft aangeboden aan de verzoeken van de verdediging gevolg te geven:
- -
F. (inzage in onderzoeksdossier Enclave Financieel);
- -
G. (kennisnemen (audio-)opnamen verhoren [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [naam 31], [naam 32] en [naam 33] in onderzoek Kolbak en [naam 10] in onderzoek Boeddha);
- -
J. (inzage onderzoeksdossier moord op [naam 34]);
- -
K. (inzage onderzoeksdossier moord op [naam 35]);
- -
S. (inzage tapgesprekken [slachtoffer 1] indien aanwezig in onderzoeksdossier Calkta5).
De volgende onderzoekswensen zijn afgewezen:
- -
A. (Pro Justitia-rapportage [zus 1]);
- -
C. (inzage overeenkomsten [zus 2]);
- -
O. (inzage ‘dossier [slachtoffer 5]’);
- -
R. (inzage tapgesprekken [slachtoffer 2] in onderzoeken Buizerd en Mercurius);
- -
S. (inzage tapgesprekken [slachtoffer 1] in onderzoek Kreeft);
- -
T. (opvragen gesprekken verdachte, gevoerd in 2011 in Huis van Bewaring).
De beslissing op de volgende onderzoekswensen is aangehouden:
- -
D. (inzage administratie [slachtoffer 2]);
- -
E. (opmaken proces-verbaal betreffende vernietiging administratie [slachtoffer 2]).
Uitspraak 02‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Mega Vandros. Afwijzing verzoek verdediging tot verwijzing naar ander gerechtshof wegens ‘betrokkenheid’ gerechtshof Amsterdam ex art. 62b RO, omdat in Passage-zaken is geoordeeld dat verdachte de moord op X heeft uitgelokt en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Die verwijten zijn ook in deze zaak aan de orde. Rechtbank heeft beslissingen hof Amsterdam in Passage-zaken overgenomen, zodat het hof nu in wezen zijn eigen beslissingen moet beoordelen, aldus verdediging. Hof wijst verzoek af. Het hof in deze zaak is samengesteld uit andere raadsheren. De strafrechter vormt zich een eigen oordeel op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting. Hij neemt kennis van beslissingen van andere feitenrechters, maar laat zich daardoor niet leiden. In hoger beroep is sprake van een nieuwe feitelijke beoordeling die betrekking heeft op alle aspecten van de zaak.
Parketnummer: 23-002697-19
Uittreksel uit het proces-verbaal van de op 2 december 2019 in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam
Tegenwoordig zijn:
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mr. M.M. van der Nat en mr. R. Kuiper, leden,
mr. O.F. Qane en mr. T. Kaandorp, griffiers.
De voorzitter deelt het volgende mede als beslissing en motivering van de beslissing op het verwijzingsverzoek van de verdediging, zoals gedaan ter terechtzitting van 13 november 2019.
Oordeel van het hof
Artikel 62b RO, luidt als volgt:
“Het gerechtshof kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.”
De memorie van toelichting bij de Wet herziening gerechtelijke kaart, waarbij de huidige tekst van art. 62b RO is ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 46b
Thans is in artikel 6, tweede lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (dat ingevolge dit wetsvoorstel van rechtswege zal vervallen) geregeld dat zaken waarbij eigen personeel van de rechtbank of het arrondissementsparket is betrokken, in een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement kunnen worden behandeld. (..) In zijn advies over het conceptwetsvoorstel heeft de Raad voor de rechtspraak er terecht op gewezen dat het eenvoudiger is om voor deze evidente categorie van zaken uitdrukkelijk in de wet een verwijzingsmogelijkheid op te nemen. Dit voorstel wordt overgenomen. Daarbij is gekozen voor een wat bredere werking, overeenkomstig de voorziening die per 1 april 2002 is opgenomen in artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht. Die bepaling maakt verwijzing naar een andere rechtbank mogelijk indien naar het oordeel van de verwijzende rechtbank door «betrokkenheid van de rechtbank» behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. Deze formulering omvat niet alleen gevallen waarin een rechtbankmedewerker partij of betrokkene bij de zaak, maar maakt verwijzing ook mogelijk als bijvoorbeeld de rechtbank zelf partij is (bijvoorbeeld bij een geschil over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning) of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. (..) Artikel 46b zal vanzelfsprekend ook toegepast kunnen worden, indien er sprake is van een geschil waarbij niet een rechtbankmedewerker, maar een medewerker van het arrondissementsparket betrokken of partij is.
(…)
Y (artikel 62b)
(...) in artikel 62b [wordt] voor het gerechtshof eenzelfde regeling opgenomen als in het nieuw voorgestelde artikel 46b is opgenomen voor rechtbanken. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat zaken waarbij het gerechtshof betrokkenheid heeft, naar een ander gerechtshof kunnen worden verwezen.”
(Kamerstukken II 2010/2011, 32 891, nr. 3, p. 52 en 53)
Het hof zal de zaak niet naar een ander gerechtshof verwijzen.
Als het hof betrokken is bij een zaak, heeft het de bevoegdheid de zaak te verwijzen. Het hof is betrokken bijvoorbeeld als het hof zelf of een medewerker van het hof partij is bij de zaak. Ook is daarvan sprake als een medewerker van het arrondissements- of ressortsparket partij is bij de zaak of een advocaat die regelmatig bij het hof optreedt. In deze zaak spelen deze situaties niet.
De bevoegdheid om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof is mede bedoeld om te waarborgen dat de behandeling van een zaak plaatsvindt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (zie: HR 27 maart 2018, ECLI:HR:2018:455). De feiten en omstandigheden waarop door de verdediging een beroep is gedaan, leveren geen objectief gerechtvaardigde vrees op dat de onderhavige zaak tegen de verdachte bij berechting door het gerechtshof Amsterdam niet door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht wordt berecht. Die feiten en omstandigheden wekken geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Het gerechtshof Amsterdam in deze zaak is immers samengesteld uit raadsheren die niet op enige wijze bij de Passage-zaken of enige eerdere strafzaak tegen de verdachte, betrokken zijn geweest.
Het behoort tot de kern van het beroep en de taak van de strafrechter, dat hij zich een eigen oordeel vormt op basis van het ter beschikking gestelde procesdossier in samenhang met de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting waaraan hij zelf deelneemt. De strafrechter neemt kennis van beslissingen van andere feitenrechters, maar laat zich daardoor niet leiden. Verder moet worden opgemerkt dat in een hoger beroep, waarin de verdediging onder meer opkomt tegen de door de rechtbank uitgesproken bewezenverklaring, geen sprake is van een min of meer beperkte toetsing van het oordeel van de rechtbank, maar van een nieuwe feitelijke beoordeling die betrekking heeft op alle aspecten van de zaak.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het hof geen reden om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof, zoals door de verdediging verzocht. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.