Hof Amsterdam, 30-04-2015, nr. 672/95 OK
ECLI:NL:GHAMS:2015:1717
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-04-2015
- Zaaknummer
672/95 OK
- Roepnaam
Sportpark Welgelegen
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1717, Uitspraak, Hof Amsterdam (OK), 30‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 350 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
AR 2015/905
Uitspraak 30‑04‑2015
Inhoudsindicatie
OK; enquêterecht; vaststelling onderzoekskosten; bedrag op rekening van Gerechtshof Amsterdam komt toe aan onderzoeker.
Partij(en)
Beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
Zaaknummer: 672/95 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 30 april 2015
inzake
1. [verzoekers sub 1],
wonende te [....],
2. [verzoekers sub 2],
wonende te [....],
advocaat: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ SPORTPARK “WELGELEGEN” B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
VERWEERSTER,
advocaat: mr. B.L.M. Voorvaart, kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 9 november 1995, 19 maart 1998 en 26 maart 1998 in de zaak met zaaknummer 672/95 OK en van 29 juli 1999 in de zaak met zaaknummer 408/98.
1.2
Bij de beschikking van 9 november 1995 heeft de Ondernemingskamer - voor zover thans van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Beheermaatschappij Sportpark “Welgelegen” B.V. (hierna aan te duiden als Welgelegen BV), daaronder mede begrepen het beleid en de gang van zaken van de commanditaire vennootschap Commanditaire Vennootschap Sportpark ‘Welgelegen’ (hierna aan te duiden als Welgelegen CV) vanaf 1 januari 1993, mr. J.F. Spierdijk (hierna aan te duiden als de onderzoeker) benoemd teneinde het onderzoek te verrichten en het bedrag dat het onderzoek tenminste mag kosten vastgesteld op fl. 20.000, de omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.3
Bij de beschikking van 19 maart 1998 heeft de Ondernemingskamer het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten verhoogd voorshands tot een bedrag van fl. 30.000, de omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.4
De onderzoeker heeft het verslag van het in 1.2 bedoelde onderzoek op 24 maart 1998 neergelegd ter griffie van de Ondernemingskamer en bij beschikking van 26 maart 1998 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5
Bij beschikking van 29 juli 1999 heeft de Ondernemingskamer - onder meer - het verzoek van verzoekers om bepaalde voorzieningen te treffen, onder aanvoering van de stelling dat uit het verslag en ook overigens blijkt van wanbeleid van Welgelegen BV, afgewezen.
1.6
Bij brief van 2 september 2014 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer aan partijen en aan de onderzoeker onder meer medegedeeld dat:
- “ CV Sportpark Welgelegen” op 25 december 1995 onder vermelding van rekestnummer 672/95 en de woorden “een depot voor een deskundige” een bedrag van fl. 20.000,= op de rekening van de Gerechtelijke Dienst Amsterdam heeft bijgeschreven;
- volgens het betalingsbewijs deze betaling “een depot voor een deskundige” betreft;
- dit bedrag zich nog steeds op de rekening van het Gerechtshof Amsterdam staat; en
- het Gerechtshof Amsterdam dit bedrag wil uitbetalen aan degene(n) die daartoe gerechtigd is/zijn.
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft partijen en de onderzoeker voorts verzocht zich uit te laten wie volgens hen recht heeft op het op 25 december 1995 door Welgelegen CV gestorte bedrag van fl. 20.000 (€ 9.075,60).
1.7
Bij brief van 14 september 2014 heeft de onderzoeker aan de Ondernemingskamer bericht dat hij meent dat het bedrag van fl. 20.000 aan hem toekomt. Voorts heeft hij de Ondernemingskamer medegedeeld dat er nimmer betaling heeft plaatsgevonden, maar dat hij niet meer beschikt over de onderliggende documenten of administratie. De onderzoeker heeft voorts bericht dat hij zich met stelligheid kan herinneren dat destijds bij de berekening van de declaratie het bedrag van fl. 20.000 ruimschoots werd overschreden. Door de complexiteit van de zaak heeft het onderzoek destijds een langdurige investering van tijd gevraagd, aldus nog steeds de onderzoeker.
1.8
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft partijen bij emailbericht van 18 september 2014 verzocht de brief van 14 september 2014 van de onderzoeker bij hun reactie te betrekken.
1.9
Bij emailbericht van 3 oktober 2014 heeft mr. Voorvaart de Ondernemingskamer bericht dat hij geen contact heeft kunnen leggen met verweerster en dat hij dan ook ter zake niet in staat is op de brief van de onderzoeker te reageren. Mr. Voorvaart bericht voorts dat het hem voorkomt dat het verzoek van de onderzoeker is verjaard en als zodanig niet kan worden gehonoreerd zodat de betreffende resterende middelen zouden dienen terug te vloeien aan Sportpark Welgelegen.
1.10
Bij emailbericht van 3 oktober 2014 heeft mr. Van den Muijsenbergh de Ondernemingskamer bericht dat ook hij nog geen reactie van zijn cliënten heeft ontvangen maar dat hij in het dossier geen aanwijzingen heeft aangetroffen dat het honorarium van de onderzoeker nog niet voldaan zou zijn. Volgens mr. Van den Muijsenbergh bevatte het dossier bijvoorbeeld geen aanmaningen dan wel verzoeken om betaling van de onderzoeker. Ook van een betaling aan onderzoeker blijkt overigens niets uit het dossier, aldus Van den Muijsenbergh. Hij gaat er dan ook van uit dat, nu blijkbaar totdat in de brief van 2 september 2014 melding is gemaakt van het nog aanwezige voorschot bij de Ondernemingskamer, de onderzoeker nimmer op betaling heeft aangedrongen, zijn honorarium in het verleden door de Welgelegen CV voldaan zal zijn. Mr. Van den Muijsenbergh is met mr. Voorvaart van mening dat de vordering tot betaling van de onderzoeker, inmiddels is verjaard en ondersteunt dan ook het verzoek van mr. Voorvaart dat de Ondernemingskamer het bedrag terugbetaalt aan Welgelegen CV.
2. De gronden van de beslissing
2.1
De Ondernemingskamer vat hetgeen de onderzoeker in de brief van 14 september 2014 heeft aangevoerd op als een verzoek om de kosten van het onderzoek vast te stellen op een bedrag van € 9.075,60 (fl. 20.000). De onderzoeker heeft aangevoerd dat hij geen onderliggende administratie meer in zijn bezit heeft om de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden aan te tonen. De Ondernemingskamer acht dit gezien het tijdsverloop niet onbegrijpelijk en geen beletsel om de onderzoekskosten vast te stellen, mede gezien het feit dat de onderzoeker op 24 maart 1998 het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer heeft gedeponeerd. De Ondernemingskamer komt het bedrag van € 9.075,60 (fl. 20.000) voor de verrichte onderzoekswerkzaamheden niet onredelijk voor. De vergoeding van de onderzoeker zal de Ondernemingskamer dan ook - overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW – op dit bedrag bepalen.
2.2
Vaststaat dat Welgelegen CV op 25 december 1995 onder vermelding van rekestnummer 672/95 een bedrag van fl. 20.000 op de rekening van de Gerechtelijke Dienst Amsterdam heeft bijgeschreven. Deze betaling betreft “een depot voor een deskundige”. Tegenover de stelling van de onderzoeker dat het bedrag van € 9.075,60 (fl. 20.000) aan hem toekomt, omdat hij nimmer betaling voor zijn onderzoekswerkzaamheden heeft ontvangen, hebben mr. Voorvaart en mr. Van den Muijsenbergh onvoldoende ingebracht. Met name hebben zij – terwijl dat wel op hun weg lag – geen gegevens of documentatie verstrekt waaruit betaling van onderzoekskosten zou kunnen blijken. De Ondernemingskamer dient er daarom vanuit te gaan dat de onderzoeker geen betaling heeft ontvangen voor de werkzaamheden die hij heeft verricht. Dit betekent dat het als “een depot voor een deskundige” aangemerkte bedrag dat zich op de rekening van het Gerechtshof Amsterdam bevindt, aan de onderzoeker toekomt tot het beloop van de vastgestelde vergoeding. Een beroep op verjaring is niet aan de orde, reeds omdat de Ondernemingskamer de vergoeding niet eerder op grond van artikel 2:350 lid 3 BW heeft vastgesteld en omdat de verplichting tot uitbetalen op de griffier rust, zodat het beroep op verjaring door partijen niet relevant is.
2.1
De slotsom is dat de griffier zal worden gelast het bedrag van € 9.075, 60 te doen overmaken op de rekening van de onderzoeker.
3. De beslissing
De Ondernemingskamer:
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 9.075,60, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
gelast de griffier het bedrag van € 9.075,60 te doen overmaken op de rekening van de onderzoeker;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 30 april 2015 gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. G.C. Makkink en mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en drs. J.B.M. Streppel, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Meerdink-Schenau, griffier, en door mr. Makkink, voornoemd, in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.