Ook voorafgaand aan de zitting is de verdediging de gelegenheid geboden op de uitgewerkte verhoren te reageren. De raadsman heeft per brief aangekondigd dat hij inhoudelijk op de zitting zal reageren.
HR, 22-11-2022, nr. 21/01214
ECLI:NL:HR:2022:1573
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2022
- Zaaknummer
21/01214
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1573, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:868
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:2082
ECLI:NL:PHR:2022:868, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1573
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Ontucht met minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd (art. 249.1 Sr) en schennis van eerbaarheid op niet openbare plaats (art. 239.3 Sr) door als 32-jarige restauranthouder een 16-jarige medewerkster in bediening te zoenen en haar zijn geslachtsdeel te tonen. 1. Kon hof de niet letterlijk uitgewerkte versies van aangifte en politieverhoren van verdachte voor bewijs bezigen? 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vindt verklaring van aangeefster m.b.t. ontucht voldoende steun in ander bewijsmateriaal? 3. Bewijsklacht schennis. Betrouwbaarheidsverweer m.b.t. verklaring aangeefster. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01214
Datum 22 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2021, nummer 21-002864-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2022.
Conclusie 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen over het gebruik van de niet-letterlijk uitgewerkte aangifte en politieverhoren voor het bewijs, een unus testis nullus testis (art. 342.2 Sv) klacht en een motiveringsklacht m.b.t. de bewezenverklaarde schennis van de eerbaarheid. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01214
Zitting 4 oktober 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 4 maart 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1. “ontucht plegen met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, meermalen gepleegd” en 2. “schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij haars ondanks tegenwoordig is”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen gedeelte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het bestreden arrest is vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de niet letterlijk uitgewerkte versies van de aangifte en de politieverhoren van de verdachte voor het bewijs heeft gebezigd.
3.2.
Blijkens de toelichting op het middel heeft het middel het oog op de voor de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gebezigde verklaringen van de aangeefster en de voor feit 2 gebezigde verklaring van de verdachte, zoals hierna bij de bespreking van het tweede en derde middel zullen worden weergegeven. Volgens de steller van het middel is het hof volstrekt ten onrechte uitgegaan van deze niet letterlijk uitgewerkte versies van de verhoren en is door het gebruik van genoemde bewijsmiddelen sprake van denaturering van de verklaringen van de aangeefster en van de verdachte. Bovendien zou het gebruik van de niet letterlijk uitgewerkte processen-verbaal van aangifte en verhoor onbegrijpelijk zijn, nu het hof zelf (op de terechtzitting van 30 januari 2020) opdracht heeft gegeven om het verslag van het informatieve gesprek, de aangifte en de politieverhoren van de verdachte letterlijk te laten uitwerken. Het hof had volgens de steller van het middel nader moeten motiveren waarom de letterlijk uitgewerkte versies van de verhoren niet voor het bewijs zijn gebezigd, te meer nu in de pleitnota ook naar de letterlijk uitgewerkte versies wordt verwezen.
3.3.
Ik merk op dat het standpunt dat sprake is van denaturering niet nader is onderbouwd. Ook is ter terechtzitting in hoger beroep1.geen beroep gedaan op de onjuistheid van de niet letterlijk uitgewerkte versies van de aangifte en de politieverhoren. Alleen in verband met feit 2 is betoogd dat, gelet op de handelwijze van de verbalisanten, niet kan worden gesproken van een bekennende verklaring van de verdachte (pleitnota punt 37 e.v.). De verklaring die door de verdachte is ondertekend zou volgens de verdediging niet overeenkomen met de uitgewerkte verhoren. Het hof heeft uitgebreid aandacht besteed aan de totstandkoming van genoemde verklaring van de verdachte, waarbij ook het woordelijk uitgewerkte verhoor is betrokken. De daaruit blijkende indringende vraagstelling door de politie is volgens het hof niet van dien aard dat de verdachte niet naar waarheid heeft verklaard, dan wel kon verklaren.
3.4.
Tegen voornoemde achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat het hof de originele op ambtseed opgemaakte processen-verbaal voor het bewijs van feit 1 en 2 heeft gebezigd en niet de nadien door een schrijftolk letterlijk uitgewerkte versies van de verhoren.2.
3.5.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het onder 1 bewezenverklaarde feit gelet op art. 342 lid 2 Sv (unus testis nullus testis) onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij -als werkgever van na te noemen minderjarige- op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats], althans in Nederland, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1999, bestaande die ontucht hierin dat verdachte - die [aangeefster] een zoen heeft gegeven en - die [aangeefster] een zuigzoen heeft gegeven.”
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 juli 2015, nummer PL0100-2015141190-4, opgenomen op pagina 22 tot en met 28 van het dossier met nummer PL0100-2015141190, voor zover inhoudende:
als verklaring van [aangeefster]
[verdachte] is eigenaar van het Chinees restaurant waar ik in januari 2015 ben gaan werken.
[verdachte] heeft in ieder geval 3 of 4 keer geprobeerd met zijn mond mijn mond te zoenen. Het lukte hem in de auto. Ik zat samen met [verdachte] achter in de auto, we waren naar een restaurant in Leeuwarden geweest. [betrokkene 1] en de neef van [verdachte], [betrokkene 2], waren mee. [verdachte] zat achter de bestuurder. Hij kwam op de middelste plaats zitten. In een bocht gebeurde het. Ik duwde hem weg en [betrokkene 1] zei: “Wat is dit”.
Drie dagen erna liep het echt uit de hand. Dat was de avond voor het babyfeest van zijn dochter. Hij begon me te zoenen in mijn nek en mijn hals. Hij bleef zuigen in mijn hals en daarvan kreeg ik een zuigzoen.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 30 juli 2015, nummer PL0100-2015141190-8, opgenomen op pagina 36 tot en met 38 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1]
Ik ben een keer mee geweest in de auto naar Leeuwarden. Ik wilde vroeg naar huis. [verdachte] zei: ik ga achterin met [aangeefster]. Toen ben ik voorin gaan zitten. Ik hoorde dat [verdachte] haar kusjes aan het geven was. Ik had [aangeefster] horen zeggen dat [verdachte] ermee moest stoppen. Ik heb toen op den duur gezegd: “Doe eens normaal!”. Ik heb niet veel gezien, wel gezien dat zijn arm om haar heen was. Ik heb gehoord dat hij haar kusjes gaf.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 29 juli 2015, nummer PL0100-2015141190-6, opgenomen op pagina 32 tot en met 35 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 3]
Ik zag een zuigzoen bij [aangeefster] in haar nek aan de linker kant, ik heb daar foto’s van gemaakt.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2015, nummer PL0100-2015141190-7, opgenomen op pagina 49 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisant [verbalisant]
Op woensdag 29 juli 2015 werd door mij een verklaring opgenomen van getuige [betrokkene 3]. Hij mailde nadien de door hem gemaakte foto’s van de zuigzoen welke [aangeefster] in haar hals had. Tevens deelde [betrokkene 3] mee dat hij bij het verzenden van de foto aan mij had geconstateerd dat de foto’s op maandag 18 mei 2015 zijn gemaakt.
5. Twee foto’s, opgenomen op pagina 50 en 51 van het onder 1 genoemde dossier als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 49 van het onder 1 genoemde dossier.
6. Een proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2017, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte [verdachte]
Het klopt wel dat ik met [betrokkene 2], aangeefster en de getuige [betrokkene 1] naar Leeuwarden ben gegaan.
7. Een proces-verbaal ter terechtzitting van het hof van 18 februari 2021, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte [verdachte]
We zijn naar Leeuwarden gegaan. Daar hebben we een drankje gedaan. Daarvoor waren we bij mij in de zaak. Ik had al een paar borrels op en in Leeuwarden heb ik ook nog een paar borrels gehad. Op een gegeven moment zijn we naar huis gegaan. Ik ben achterin gaan zitten.
De avond voorafgaand aan de verjaardag van mijn dochter ben ik in een kort tijdsbestek even alleen geweest met [aangeefster]. Dat feest was voor de 100ste geboortedag van mijn dochtertje. Zij is op [geboortedatum] 2015 geboren. Die avond hebben we gezeten en gedronken met zijn allen, niet anders dan anders. Uiteindelijk hebben wij inderdaad elkaar omhelsd, In een reflex heb ik haar inderdaad een kus in haar nek gegeven. In mijn beleving heeft de zoen niet langer dan een seconde of twee geduurd.”
4.4.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Onder 1 subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 16-jarige [aangeefster], die in voormelde periode als bijbaantje in de bediening van het restaurant van verdachte werkte. Verdachte ontkent hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij is op de betreffende momenten wel bij [aangeefster] in de buurt geweest maar ontkent dat er iets ontuchtigs is voorgevallen en dat hij zijn ontblote penis aan haar heeft getoond.
Vooropgesteld dient te worden dat, volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van [aangeefster] en die van verdachte tegenover elkaar staan - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Ten aanzien van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] stelt het hof voorop dat zij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die op hoofdlijnen consistent zijn. De kern van de aan verdachte verweten gedragingen, zoals uit haar verklaringen blijkt, ligt in een tweetal momenten waarop [aangeefster] door verdachte benaderd zou zijn en waarover zij verhaalt, tijdens een autorit van Leeuwarden naar [plaats] en op een avond in het restaurant. Het hof ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. De juistheid van de kern van de tenlastelegging dient evenwel niet alleen uit de - in beginsel door het hof betrouwbaar bevonden - verklaringen van [aangeefster] te volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
(…)
Ten aanzien van de gedragingen zoals die zijn tenlastegelegd in de onderste twee gedachtestreepjes is dit anders, nu het hof oordeelt dat de betrouwbaar geachte verklaring(en) van [aangeefster] hieromtrent worden ondersteund door de getuigenverklaring van [betrokkene 1] en door de verklaring van verdachte. Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster] blijkt dat verdachte haar meermalen probeerde te zoenen in april 2015 in een auto onderweg van Leeuwarden naar [plaats]. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij met aangeefster, getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar een restaurant in Leeuwarden is gegaan, dat zij samen terug zijn gereden naar [plaats] en dat verdachte samen met aangeefster achter in de auto zat. Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij hoorde dat verdachte aangeefster kusjes gaf tijdens bedoelde autorit. Getuige [betrokkene 1] is bij de raadsheer-commissaris in februari 2019 nogmaals gehoord, waarbij zij aangeeft zich de kus-geluiden niet meer te kunnen herinneren. Naar het oordeel van het hof doet dit, mede gezien het tijdsverloop, niet af aan de eerdere verklaring van [betrokkene 1], afgelegd in juli 2015, derhalve kort na de tenlastegelegde feiten. Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen. Dat getuige [betrokkene 2] anders heeft verklaard, doet hieraan niet af, onder meer nu de verklaring dat [betrokkene 2] niets gezien heeft, niet betekent dat er niets is gebeurd. De verklaring van [betrokkene 2] dat hij verdachte zag slapen in de auto, had bovendien niet betrekking op de gehele autorit maar slechts een deel daarvan.
Met betrekking tot het laatste gedachtestreepje, betreffende de zuigzoen in het restaurant van verdachte te [plaats], overweegt het hof dat uit zowel de verklaring van aangeefster [aangeefster] als uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte aangeefster in de nek heeft gezoend. Aangeefster heeft verklaard dat zij in het restaurant van verdachte aanwezig was om cadeautjes in te pakken voor het feest van de baby van verdachte. Verdachte heeft aangeefster toen in haar hals en nek gezoend. Aangeefster heeft verklaard dat hierdoor een zuigzoen is ontstaan. Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij een zuigzoen in de nek van aangeefster zag en dat hij daar foto’s van heeft gemaakt. Deze foto’s bevinden zich in het dossier.
Gelet op de aard van de handeling is het hof van oordeel dat sprake is van ontucht. Deze handeling, waarbij een werkgever een minderjarige ondergeschikte een zuigzoen geeft, kan niet anders worden gezien dan als een handeling met een strekking van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm.
Aangeefster was ten tijde van de ten laste gelegde handelingen minderjarig en als ondergeschikte van verdachte werkzaam in zijn restaurant. De seksuele handelingen van verdachte kunnen niet los worden gezien van zijn rol als werkgever. Er was sprake van een feitelijke gezagsverhouding. Aangeefster bevond zich als ondergeschikte tegenover de oudere verdachte in een afhankelijke situatie en heeft onvoldoende weerstand kunnen bieden aan het overwicht dat verdachte op haar had vanwege die afhankelijkheid.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte aangeefster een zoen en een zuigzoen heeft gegeven. Gelet op het voorgaande zal verdachte vrijgesproken worden van de overige in de tenlastelegging opgenomen gedragingen.”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats betoogd dat in de letterlijk uitgewerkte versie van de aangifte diverse inconsistenties aanwezig zijn. Uit de door de aangeefster afgelegde verklaring(en) zou het bewezenverklaarde niet kunnen worden afgeleid, omdat daaruit blijkt dat sprake is geweest van één (tong)zoen, zodat het niet kan zijn dat de aangeefster ook nog een zuigzoen heeft gekregen. De verklaring van de aangeefster zou daarom op essentiële punten onbetrouwbaar zijn. Voorts wordt - in navolging van het eerste middel - betoogd dat de door het hof voor het bewijs gebezigde geparafraseerde versie van de verklaring van de aangeefster niet voor het bewijs kan worden gebezigd, zodat voor het bewijs van het onder gedachtestreepje 5 tenlastegelegde (geven van een (tong)zoen) alleen de verklaring van [betrokkene 1] overblijft, hetgeen onvoldoende zou zijn voor een bewezenverklaring. Subsidiair wordt betoogd dat de verklaring van [betrokkene 1] onvoldoende steun biedt voor de verklaring van de aangeefster over de vermeende zoen tijdens de autorit. In dat verband wordt aangevoerd dat geen sprake is geweest van een visuele waarneming door getuige [betrokkene 1], maar uitsluitend een auditieve waarneming. Het hof heeft volgens de steller van het middel ook niet gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat hierover is ingenomen. Ten aanzien van het bewijs van het onder gedachtestreepje 6 tenlastegelegde (geven van een zuigzoen) wordt een vergelijkbaar standpunt ingenomen, met dien verstande dat bij het wegvallen van de verklaring van de aangeefster alleen de verklaring van getuige [betrokkene 3] overblijft, hetgeen onvoldoende zou zijn voor een bewezenverklaring. In dat verband wordt aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 3] een de auditu-verklaring betreft en derhalve onvoldoende is om als aanvaardbaar steunbewijs te dienen. Ook de door [betrokkene 3] gemaakte foto’s van de zuigzoen kunnen volgens de steller van het middel niet aan het bewijs bijdragen, omdat deze zijn gemaakt naar aanleiding van de mededeling van aangeefster aan [betrokkene 3]. Het hof zou voorts niet hebben gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt over de datum waarop de foto’s zouden zijn genomen en de in de pleitnota gestelde alternatieve scenario’s voor de rode vlek in de nek van de aangeefster.
4.6.
Blijkens de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2021 overgelegde pleitnota is, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“10. De rechtbank overweegt / beslist dat er volgens de rechtbank voldoende bewijs is voor twee specifieke momenten. Eén moment in de auto van Leeuwarden naar [plaats]. Dit zou in april 2015 zijn geweest. En één moment in het restaurant van [verdachte]. Dit zou van 17 op 18 mei 2015 zijn geweest.
AUTORIT
11. Blijkens het vonnis van de rechtbank ziet de gedraging zoals beschreven bij gedachtestreepje vijf op het moment van de autorit van Leeuwarden naar [plaats] in april 2015. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring daarvan nu de verklaring van aangeefster - volgens de rechtbank - op essentiële onderdelen ondersteuning vindt in de verklaring van getuige [betrokkene 1].
[verdachte] merkt op dat de rechtbank volstrekt ten onrechte tot deze overweging / conclusie komt. [verdachte] kan dit als volgt toelichten. De rechtbank geeft in het vonnis onder meer aan: "Uit de verklaring van aangeefster blijkt immers dat verdachte haar meermalen probeert te zoenen". De rechtbank overweegt derhalve niet dat uit de verklaring van aangeefster blijkt dat [verdachte] haar daadwerkelijk heeft gezoend. De rechtbank kon dit ook niet overwegen nu dit ook niet is gebeurd. Aangeefster geeft op pagina 9 van de aangifte het volgende aan: "
V: Hij probeert het steeds...
A: Oh zo.
V: Niet alleen het proberen, maar hoe vaak heeft hij jou daadwerkelijk gezoend, terwijl jij het niet wou?
A: Een (1) keer)
V: En drie of vier keer dat hij het probeerde?
A: Ja "
Aangeefster verklaart derhalve dat zij één keer daadwerkelijk is gezoend door [verdachte].
12. De volgende vraag is dan: waar zou [verdachte] volgens aangeefster haar dan hebben gezoend? Aangeefster verklaart daarover op pagina 9 van de aangifte: "Nou nee, hij heeft een paar keer, dat hij probeert te zoenen, maar ik heb maar één keer zijn tong gevoeld. Dat was de laatste avond dat het te ver ging." Aangeefster doelt derhalve op de avond van 17 op 18 mei 2015 en derhalve niet op de avond van de autorit van Leeuwarden naar [plaats] in april 2015.
De conclusie is derhalve dat aangeefster zelf niet verklaard dat zij toen (tijdens de autorit van Leeuwarden naar [plaats] in april 2015) is gezoend door [verdachte].
De verklaring van [betrokkene 1] d.d. 30 juni 2015 is onjuist. Op de vraag van de verbalisant wat zij heeft gezien, verklaart zij: "Niet veel gezien, wel gezien dat zijn arm om haar heen was. Ik heb gehoord dat hij haar kusjes gaf. [aangeefster] vertelde dat het kusjes in haar nek waren."
13. Zoals vorenstaand al aangegeven, heeft aangeefster dit niet verklaard. Aangeefster zou één keer gezoend zijn door [verdachte], dit op 17/18 mei 2015. Verder is natuurlijk van belang dat getuige [betrokkene 1] niets gezien heeft. Hoe kun je horen dat [verdachte] aangeefster zou hebben gezoend? Je hoort een bepaald geluid en weet dan niet precies waar het vandaan komt, wie het geluid maakt en wat er derhalve gebeurt. Getuige [betrokkene 1] heeft ook nog een verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris en wel op 1 februari 2019. Uit deze verklaring blijkt dat getuige [betrokkene 1] volgens haar gezien heeft dat [verdachte] aangeefster naar zich toetrok. Zij weet niet waar [verdachte] aangeefster vasthad. Verder kan zij zich geen dingen herinneren die zij gezien heeft. Bij deze getuige komt ook geen herinnering terug dat zij eerder verklaard zou hebben dat [verdachte] aangeefster kusjes aan het geven was. Ook hieruit blijkt nogmaals dat deze getuige niet gezien heeft dat [verdachte] aangeefster heeft gezoend.
Gelet op hetgeen vorenstaand al is aangegeven is dit ook logisch, nu dit eenvoudigweg niet is gebeurd.
14. Verder merkt [verdachte] op dat de overweging van de rechtbank dat, ondanks het feit dat de getuige [betrokkene 2] anders heeft verklaard, dat dit voornoemd oordeel van de rechtbank (OPM: dat [verdachte] aangeefster zou hebben gezoend) niet anders maakt, niet te begrijpen is.
Waarom wordt er geen waarde toegekend (in ieder geval minder waarde dan aan de verklaring van getuige [betrokkene 1]) aan deze getuige? Vaststaat dat deze getuige [betrokkene 2] nuchter was. Hij was de bob. De andere drie hadden gedronken. Dit blijkt uit het dossier. Getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij op de terugreis middels zijn achteruitkijkspiegel zag dat [verdachte] halverwege de terugreis in slaap was gevallen. Hij zag hem tegen een tas aanliggen. Hij moest hem thuis wakker maken. Ook verklaart hij dat hij geen interactie heeft gezien tussen [verdachte] en aangeefster. Er wordt ook aan deze getuige gevraagd of hij iets heeft gehoord. Hij verklaart dan dat hem niets is opgevallen. Ook wordt hem gevraagd of er achter in de auto iets is gebeurd waar iemand iets van zei. Hij zegt dat dit niet is gebeurd. Hij geeft verder aan dat hij altijd alles goed in de gaten houdt wanneer hij rijdt. Hij verklaart verder nog dat getuige [betrokkene 1] ook niet heeft gereageerd op iets wat achter in de auto gebeurde. Tenslotte verklaart hij dat hij [verdachte] niet heeft zien zoenen met aangeefster. Hij zegt zelfs: "Nee, absoluut niet".
15. [verdachte] zelf verklaart bij de politie tijdens het tweede verhoor (pagina 4, 5 en 6) dat hij aangeefster in de auto niet heeft gezoend. [verdachte] is daar heel duidelijk over. Wat opvalt in het verhoor, is dat de politie de volgende vraag stelt: "[aangeefster] heeft hierover verklaard, dat jij haar gezoend hebt. En dat ze ook jouw tong in haar mond voelde". Dit is dus niet juist. Vorenstaand heeft [verdachte] dit al uitvoerig aangegeven. Dit heeft aangeefster namelijk niet verklaard. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de politie deze opmerking maakt. Verder heeft [verdachte] tijdens de zitting in eerste aanleg nog verklaard dat hij in de auto lag te slapen. Hij verklaart dat er in de auto niets is gebeurd.
16. Conclusie: uit het vorenstaande blijkt naar de mening van [verdachte] volstrekt duidelijk dat de handeling, zoals aangegeven bij gedachtestreepje vijf, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dit wordt niet anders door het verslag van het telefoongesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 4]. De rechtbank geeft aan dat [verdachte] verklaard zou hebben over twee voorvallen. De rechtbank geeft dan een eigen invulling. Volgens het telefoongesprek zou [verdachte] hebben gezegd: "Het is twee keer... (onverstaanbaar)
voorgevallen.". Wat hier nu precies mee bedoeld wordt, is volstrekt niet duidelijk. De rechtbank vult dit zelf in. De rechtbank geeft aan dat de rechtbank dit begrijpt als twee verschillende momenten, waarvan dit moment er kennelijk één was. Dit is onbegrijpelijk. Uit dit verslag van het telefoongesprek kan niets concreets worden opgemaakt. Uit niets blijkt dat gedoeld zou worden op de autorit van Leeuwarden naar [plaats] in april 2015. Dan nog los van de vraag wat er dan zou zijn voorgevallen.
Restaurant
17. De rechtbank geeft in het vonnis verder aan dat de rechtbank overweegt / beslist dat de gedraging, zoals aangegeven bij gedachtestreepje zes, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat [verdachte] op 17/18 mei 2015 een zuigzoen zou hebben gegeven aan aangeefster. [verdachte] kan zich hier niet in vinden.
18. [verdachte] is in zijn verklaring(en) duidelijk. Kort samengevat verklaart [verdachte] dat hij aangeefster eenmaal een zoen in de nek heeft gegeven. [verdachte] verklaart ook in welke context dit is gebeurd. Aangeefster vertelde [verdachte] over de problemen / moeilijkheden welke zij thuis had. [verdachte] verwijst naar pagina 11 en pagina 14 van het 2e verhoor. [verdachte] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg hetzelfde verklaard, namelijk dat hij aangeefster een schouderklopje en in een reflex een kus in de nek heeft gegeven. Er was geen sprake van enige seksuele geladenheid (zie verklaringen van [verdachte]).
19. [verdachte] merkt op dat de verklaring van aangeefster ter zake niet juist / onbetrouwbaar is. Zoals vorenstaand al aangegeven, heeft aangeefster verklaard (pagina 9 van de aangifte) dat [verdachte] haar daadwerkelijk één keer gezoend zou hebben. Dit was de laatste avond (17/18 mei 2015). Aangeefster verklaart dat zij toen zijn tong op haar tong voelde. Nu aangeefster dit verklaart, kan aangeefster niet verklaren dat zij ook nog een zuigzoen heeft gekregen van [verdachte]. [verdachte] vraagt zich dan ook in gemoede af of aangeefster wel weet wat er gebeurd is die avond. [verdachte] merkt op dat [verdachte] geen tongzoen heeft gegeven en ook geen zuigzoen. [verdachte] heeft - zoals vorenstaand al aangegeven - wel een kus in de nek
gegeven (dit was een reflex en binnen een bepaalde context). Uit de beide verhoren van [verdachte] blijkt ook dat [verdachte] dit verklaard heeft.
20. Uit de verklaring blijkt ook dat [verdachte] op een gegeven moment gaat geloven dat het een zuigzoen is geweest. Op pagina 16 van het 2e verhoor geeft [verdachte] aan dat hij zich niet kan herinneren dat hij aangeefster een zuigzoen heeft gegeven. Op pagina 18 van dit verhoor wordt door de politie in de vraagstelling veronderstelt dat het een zuigzoen zou betreffen. [verdachte] antwoordt dan dat hij haar in de nek een zoen heeft gegeven en dat dit maar één of twee seconden heeft geduurd. Vervolgens blijft de politie in de vraagstelling doorgaan op een zuigzoen. De zuigzoen gaat een eigen leven leiden. Op pagina 23 van het 2e verhoor geeft [verdachte] aan dat [betrokkene 3] het heeft gehad over een zuigzoen. Dit blijkt overigens niet uit het verslag van het telefoongesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 3].
21. Het ging echter in [plaats] wel rond dat aangeefster een zuigzoen had en dat [verdachte] deze daar de veroorzaker van zou zijn geweest. Uiteraard kwam dit ook door bij [verdachte]. Hierin is gelegen dat [verdachte] contact heeft opgenomen met [betrokkene 3] (waar aangeefster vaak was) en met [betrokkene 4], de moeder van aangeefster. [verdachte] wilde op deze wijze proberen om de praatjes / roddels te stoppen. [verdachte] verwijst in dit kader naar pagina 3 van de aangifte:
V: Nee. Maar hoe komt het verhaal op straat dan?
A: Nou, tegen mijn vriendinnen. En mijn broer wist het. En die vertelt het dan tegen zijn vrienden. En mijn moeder aan haar zussen en familie. Ja, zo gaat dat. En hij, van zijn kant ook. Een vriendin van mij werkt daar. Die hebben dan met haar ouders en haar ouders weer met die...die en die. Ja, zo gaat dat.
22. Dan worden er nog foto's door [betrokkene 3] aan de politie verstrekt, op welke foto's aangeefster is te zien met een vlek in de nek. Uit hetgeen is opgenomen op pagina 23 van het 2e verhoor blijkt dat een foto aan [verdachte] is getoond.
Van belang is ook dat [betrokkene 3] aan de politie heeft medegedeeld dat de foto’s op maandag 18 mei 2015 zijn gemaakt. Opgemerkt wordt dat de rechtbank in het vonnis ten onrechte overweegt / er vanuit gaat dat uit politieonderzoek blijkt dat de foto’s op maandag 18 mei 2015 zijn gemaakt. Uit het pv, pagina 49, blijkt het volgende: "Tevens deelde [betrokkene 3] mee, dat hij bij het verzenden van de foto aan mij, verbalisant, had geconstateerd dat de foto's op maandag 18 mei 2015 zijn gemaakt.". Hetgeen de rechtbank derhalve overweegt is niet juist. De politie heeft niet onderzocht op welke datum deze foto's zijn gemaakt. [verdachte] stelt dan ook dat er niet zondermeer van kan worden uitgegaan dat de foto's op 18 mei 2015 zijn gemaakt. [betrokkene 3] heeft de foto’s pas op 29 juli 2015 toegestuurd aan de verbalisant. Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina 49).
Er zijn derhalve meer opties mogelijk. De foto's kunnen al veel eerder (dan 18 mei 2015) zijn gemaakt. De foto's kunnen ook veel later (dan 18 mei 2015) zijn gemaakt. Verder kan het dan dus ook zo zijn dat aangeefster op 18 mei 2015 geen vlek had in de nek. Ook kan het zo zijn dat zij toen wel een vlek had in haar nek, maar dat deze al aanwezig was. Met andere woorden: er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de vlek in de nek op 17/18 mei 2015 is geplaatst. Laat staan door [verdachte]. Hierbij is nogmaals van belang hetgeen [verdachte] vorenstaand al uitvoerig heeft aangegeven en opgemerkt met betrekking tot de verklaring van aangeefster over één zoen.
23. [verdachte] komt tot de conclusie dat de gedraging, zoals aangegeven bij gedachtestreepje zes, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Er is onduidelijkheid over de vlek in de nek van aangeefster. Vorenstaand is dit al uitvoerig aangegeven.
Verder merkt [verdachte] terzake deze gestelde gedraging nog op dat de rechtbank in het vonnis ten onrechte heeft overwogen / aangegeven dat [verdachte] heeft verklaard dat hij aangeefster in haar nek heeft gezoend en hierdoor een zuigzoen is ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar pagina 75 van het pv en de verklaring van [verdachte] tijdens de zitting van 2 mei 2017. [verdachte] merkt op dat hieruit niet blijkt hetgeen de rechtbank aangeeft in het vonnis. [verdachte] vindt deze overweging van de rechtbank dan ook onbegrijpelijk.
Tenslotte merkt [verdachte] nog op dat het überhaupt ook niet mogelijk was om een zuigzoen te geven. [verdachte] heeft vorenstaand (punt 20) al aangegeven dat [verdachte] heeft verklaard dat de zoen slechts één á twee seconden heeft geduurd. Voor het plaatsen van een zuigzoen is absoluut meer tijd nodig. [verdachte] verwijst naar een website. Een afschrift daarvan wordt als productie 1 bij deze pleitnota overgelegd.”3.
4.7.
Onder 1 is bewezen verklaard dat de verdachte de aangeefster in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 een zoen en een zuigzoen heeft gegeven. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte de zoen gegeven tijdens een autorit en is de zuigzoen gegeven in het restaurant op de avond voorafgaand aan het babyfeest van de dochter van de verdachte.
4.8.
Het door de verdediging gevoerde verweer komt erop neer dat de aangeefster heeft verklaard dat zij slechts één keer door de verdachte is gezoend, dat zij toen de tong van verdachte op haar tong voelde en dat dit op de avond van 17 op 18 mei 2015 was. Volgens de verdediging brengt dit mee dat aangeefster niet kan verklaren dat zij ook nog een zuigzoen heeft gekregen van de verdachte en kan men zich afvragen of de aangeefster wel weet wat er die avond in het restaurant gebeurd is.
4.9.
Het hof heeft in verband met de betrouwbaarheid van de door de aangeefster afgelegde verklaringen geoordeeld dat aangeefster gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die op hoofdlijnen consistent zijn. Volgens het hof verklaart de aangeefster naar de kern genomen over een tweetal momenten waarop zij door de verdachte benaderd zou zijn: tijdens een autorit van Leeuwarden naar [plaats] en op een avond in het restaurant. Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen.
4.10.
Het oordeel van het hof dat geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster over een tweetal momenten waarop zij door de verdachte zou zijn benaderd (feit 1), acht ik niet onbegrijpelijk. Dat de aangeefster op enig moment in het verhoor heeft verklaard dat zij de tong van de verdachte op haar tong heeft gevoeld en dat dat de laatste avond was dat het te ver ging, maakt nog niet dat zij in het geheel niet heeft verklaard over het tijdens de autorit van Leeuwarden naar [plaats] gezoend zijn door de verdachte. Een blik achter de papieren muur leert dat de aangeefster in haar aangifte - na de door de verdediging aangehaalde citaten - uitvoerig over beide momenten verklaart. Over het incident met de zuigzoen had zij ook reeds in het informatieve gesprek een verklaring afgelegd.
4.11.
De klachten dat de door het hof voor het bewijs gebezigde geparafraseerde versie van de verklaring van de aangeefster niet voor het bewijs kan worden gebezigd, stuiten af op hetgeen ik daarover bij de bespreking van het eerste middel heb overwogen.
4.12.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1], inhoudende dat zij hoorde dat de verdachte aangeefster kusjes gaf tijdens de betreffende autorit, merk ik op dat het hof met betrekking tot deze verklaring specifiek overweegt dat de omstandigheid dat getuige [betrokkene 1] zich in haar verhoor bij de raadsheer-commissaris in 2019 de kusgeluiden niet meer herinnert, niet afdoet aan deze - kort na de tenlastegelegde feiten afgelegde - verklaring. De omstandigheid dat de getuige [betrokkene 2] anders heeft verklaard doet volgens het hof evenmin af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1], nu de enkele omstandigheid dat hij niets gezien heeft niet betekent dat er niets is gebeurd en de verklaring dat hij de verdachte zag slapen in de auto slechts op een deel van de autorit betrekking had. Deze overwegingen vormen mijns inziens een voldoende weerlegging van het door de verdediging over de betrouwbaarheid van genoemde verklaring(en) ingenomen standpunt (pleitnota onder 12-13).
4.13.
Wat betreft de klachten over het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster over beide momenten, merk ik op dat het hof het steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar meermalen probeerde te zoenen in april 2015 in een auto onderweg van Leeuwarden naar [plaats] blijkens de nadere bewijsoverweging heeft gezocht in de verklaring van [betrokkene 1], inhoudende dat zij hoorde dat de verdachte aangeefster kusjes gaf tijdens deze autorit en de verklaring van de verdachte dat hij met de aangeefster, getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar een restaurant in Leeuwarden is gegaan, dat zij samen terugreden naar [plaats] en dat de verdachte samen met de aangeefster achterin de auto zat. Dit oordeel geeft geen blijk van miskenning van art. 342, tweede lid, Sv, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Overigens valt niet in te zien waarom een door een getuige auditieve gedane waarneming niet als ondersteunend bewijs zou kunnen gelden. De bewezenverklaring is in zoverre toereikend gemotiveerd.
4.14.
Het steunbewijs voor het andere moment, de zuigzoen in het restaurant van de verdachte, is volgens het hof gelegen in de verklaring van de verdachte, de verklaring van getuige [betrokkene 3] en door laatstgenoemde overgelegde foto’s. De verklaring van de verdachte houdt o.m. in dat hij de aangeefster op de avond voorafgaand aan het geboortefeest voor zijn dochter, heeft omhelsd en haar in een reflex een kus in haar nek heeft gegeven en deze zoen in zijn beleving niet langer dan een seconde of twee heeft geduurd. De getuigenverklaring van [betrokkene 3] houdt voorts in dat hij zag dat de aangeefster aan de linkerkant van haar nek een zuigzoen had en daar foto’s van heeft gemaakt. De overgelegde foto’s dateren volgens [betrokkene 3] van 18 mei 2015.
4.15.
Voor zover wordt gesteld dat de getuigenverklaring van [betrokkene 3] niet kan gelden als steunbewijs omdat dit een de auditu-verklaring betreft, merk ik op dat de voor het bewijs gebezigde verklaring een eigen waarneming van de getuige betreft en de door de getuige gemaakte foto’s deze waarneming ondersteunen. Hetgeen in de pleitnota onder 22 en 23 is gesteld noopte het hof niet tot een nadere motivering.
4.16.
Het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangeefster over de zuigzoen in het restaurant van de verdachte voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal geeft geen blijk van miskenning van art. 342, tweede lid, Sv, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is ook in zoverre toereikend gemotiveerd.
4.17.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het onder 2 bewezenverklaarde feit, mede in het licht van een gevoerd betrouwbaarheidsverweer, onvoldoende met redenen heeft omkleed.
5.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats], de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten een ruimte in een door verdachte geëxploiteerd restaurant, terwijl [aangeefster], daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn ontblote penis aan die [aangeefster] te laten zien.”
5.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 juli 2015, nummer PL0100-2015141190-4, opgenomen op pagina 22 tot en met 28 van het dossier met nummer PL0100-2015141190, voor zover inhoudende:
als verklaring van [aangeefster]
[verdachte] heeft zijn stijve piemel laten zien. Dat was diezelfde avond als die zuigzoen. [verdachte] zat nog aan tafel, ik liep naar de bar. [verdachte] zei: ‘‘Weet je wat ik van jou krijg?” Toen liet hij zijn stijve piemel zien. Hij maakt zijn broek van voren open en haalde zijn piemel uit zijn broek.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 augustus 2015, nummer PL0100-2015141190-9, opgenomen op pagina 57 tot en met 86 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [verdachte]
Ja en die avond dat er bij mij in de zaak wat gebeurd is, ben ik over de schreef gegaan door mijn geslachtsdeel eruit te halen.”
5.4.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ten aanzien van dit feit geldt hetzelfde als het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de ‘unus testis, nullus testis’-bepaling uit artikel 342, tweede lid Sv. Het hof oordeelt ten aanzien van dit feit dat de betrouwbaar geachte verklaring(en) van [aangeefster] hieromtrent worden ondersteund door de verklaring van verdachte bij de politie, waarbij hij op meerdere moment in het verhoor heeft verklaard dat hij zijn penis uit zijn broek heeft gehaald ten overstaan van [aangeefster]. Hoewel het hof in het (tevens woordelijk uitgewerkte) verhoor van verdachte leest dat de politie op momenten verdachte op indringender wijze heeft bevraagd is dit naar het oordeel van het hof niet op zodanige wijze gebeurd dat verdachte niet naar waarheid heeft verklaard dan wel kon verklaren. In de voorhanden zijnde stukken zijn voorts geen objectieve aanwijzingen te vinden die de verklaring van verdachte zoals hij die ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd - erop neerkomende dat hij ontkent zijn ontblote penis aan aangeefster te hebben laten zien, maar dat er hoogstens sprake zal zijn geweest van het “fatsoeneren” van zijn kruis - ondersteunen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.”
5.5.
In de toelichting op het middel wordt - in navolging van het eerste middel - primair betoogd dat de door het hof voor het bewijs gebezigde (geparafraseerde) versie van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, zodat er geen bewijs voor dit feit voorhanden is. Subsidiair wordt betoogd dat het hof geen, althans onvoldoende, gewicht toekent aan de wijze waarop de verdachte door de verbalisanten is bevraagd, zoals door de verdediging in de pleitnota is gesteld. Volgens de steller van het middel is geen sprake van aanvaardbaar steunbewijs, nu de verklaringen van de verdachte in strijd met het pressieverbod zijn afgelegd. Uit de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte zijn penis aan de aangeefster heeft laten zien. Het oordeel van het hof dat er geen objectieve aanwijzingen zijn te vinden die de verklaring van de verdachte zoals hij die ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd - erop neerkomende dat hij ontkent zijn ontblote penis aan de aangeefster te hebben laten zien, maar dat er hoogstens sprake zal zijn geweest van het ‘fatsoeneren’ van zijn kruis - ondersteunen, zou niet juist zijn. De verdachte heeft op dit punt in meerdere instanties consistent verklaard, terwijl objectieve aanwijzingen die de verklaring van de aangeefster ondersteunen ontbreken. Daarbij wordt opgemerkt dat de aangeefster over de kleur van het geslachtsdeel van de verdachte heeft verklaard dat deze geel was, terwijl uit de door de verdediging in eerste aanleg overgelegde verklaring van de partner van de verdachte en uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts van de verdachte volgt dat het geslachtsdeel van de verdachte midden-bruin tot donkerbruin resp. bruin zou zijn. Volgens de steller van het middel zijn dit objectieve aanwijzingen dat de verklaring van de aangeefster, op een wezenlijk punt, onbetrouwbaar is.
5.6.
Blijkens de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2021 overgelegde pleitnota is, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Feit 2
27. Voor wat betreft feit 2, schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats terwijl aangeefster daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn ontblote penis aan aangeefster te laten zien, heeft [verdachte] in eerste aanleg al aangeven (dit blijkt onder meer uit de pleitnota en uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 2 mei 2017) dat [verdachte] ontkent dit feit te hebben gepleegd.
28. De rechtbank komt - naar de mening van [verdachte] ten onrechte - tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank gaat, gelijk de officier van justitie, uit van de verklaringen van aangeefster en de verklaring van [verdachte]. [verdachte] merkt op dat door de rechtbank ten onrechte is overwogen / beslist dat [verdachte] ter zake een bekennende verklaring heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank overweegt verder - naar de mening van [verdachte] ten onrechte - dat er geen stukken aanwezig zijn waarin objectieve aanwijzingen zijn te vinden die de verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 mei 2017, ondersteunen. De rechtbank kiest derhalve voor de verklaring welke [verdachte] bij de politie heeft (/ zou hebben) afgelegd. [verdachte] merkt op dat de rechtbank destijds is uitgegaan van het (door de verbalisanten
geparafraseerde) proces-verbaal zoals dat toen voorhanden was. Inmiddels zijn de verklaringen van zowel aangeefster, als van [verdachte], letterlijk uitgewerkt. Dit werpt naar de mening van [verdachte] een ander licht op de zaak. [verdachte] zal dit als volgt toelichten.
29. Wat zegt aangeefster nu precies? Tijdens het informatieve gesprek dat heeft plaatsgevonden op 15 juni 2015 rept aangeefster met geen woord over dit feit. Dit is - naar de mening van [verdachte] - zeer merkwaardig te noemen nu het naar de mening van [verdachte] toch zo is dat dit feit (als het zou zijn gebeurd, hetgeen niet het geval is) objectief gezien meer indruk zal maken dan een zoen in de nek. Het ligt dan ook voor de hand dat dit direct tijdens het informatieve gesprek naar voren wordt gebracht. [verdachte] kan zich niet voorstellen dat als dit werkelijk gebeurd zou zijn (hetgeen niet het geval is) dit niet door aangeefster wordt aangegeven.
30. Tijdens het doen van de aangifte wordt hier wel iets door aangeefster over gezegd. Aangeefster geeft aan (pagina 18 van de aangifte) dat zij dit tijdens het informatieve gesprek niet heeft aangegeven omdat zijn wist dat zij geen aangifte zou doen. Aangeefster geeft zelf ook al aan dat dit misschien wel ongeloofwaardig overkomt.
31. Op pagina 19 van de aangifte geeft aangeefster aan dat [verdachte] zijn piemel zou hebben laten zien voordat [verdachte] de zuigzoen zou hebben gegeven. Aangeefster geeft aan dat het gebeurd zou zijn toen zij aan tafel zaten en dat [verdachte] haar daarvoor aan het 'aflebberen was en dat soort dingen'. Wat aangeefster nu precies bedoelt met 'aflebberen en dat soort dingen' is niet bekend. Volgens de dikke Van Dale betekent aflebberen: afzoenen. Zoals vorenstaand - met betrekking tot feit 1 - al is aangegeven heeft aangeefster verklaard dat [verdachte] haar maar één keer heeft gezoend. Wanneer heeft deze zoen nu plaatsgevonden? Aangeefster is naar de mening van [verdachte] volstrekt niet concreet en duidelijk over deze zoen.
32. Wat verder - naar de mening van [verdachte] - ook ongeloofwaardig is aan de verklaring van aangeefster is dat [verdachte] aangeefster blijkbaar eerst heeft 'afgelebberd' (en dat soort dingen), vervolgens zijn piemel zou hebben laten zien en daarna nog een zuigzoen zou hebben gegeven. Als aangeefster het eerste (het aflebberen en dat soort dingen) als onprettig zou hebben ervaren (als dit al zou zijn gebeurd, hetgeen niet het geval is) zou het toch logisch zijn geweest dat aangeefster er iets van gezegd zou hebben en/of zou zijn vertrokken, Dit is dan blijkbaar niet gebeurd. Hetzelfde geldt voor het tweede (laten zien van de piemel) als dit al zou zijn gebeurd (hetgeen niet het geval is). Het is dan toch volstrekt onlogisch / ongeloofwaardig dat aangeefster dan nog bij [verdachte] aan een tafel gaat zitten, waarna er dan volgens aangeefster nog (hetgeen niet juist is) een zuigzoen zou zijn gegeven.
33. Verder is het dan natuurlijk ook zeer merkwaardig te noemen dat aangeefster op 19 mei 2015 zelf terugkomt naar [verdachte] en in een gesprek vraagt om weer aan het werk te mogen. In eerste aanleg is door [verdachte] een cameraopname overgelegd waaruit blijkt dat er toen een gesprek heeft plaatsgevonden. Verder verklaart zowel [betrokkene 5], als ook [betrokkene 2], daarover. Zoals al eerder aangegeven verklaart [betrokkene 5] ook nog dat aangeefster nog contact heeft proberen te zoeken met [verdachte] middels Whatsapp en sms.
34. De verklaring van aangeefster sluit ook niet aan bij hetgeen aangeefster volgens [betrokkene 3] tegen hem heeft gezegd. Op pagina 34 van het pv verklaart [betrokkene 3] het volgende: 'Toen vertelde [aangeefster] dat hij zijn broek had laten zakken en met zijn stijve pik tegen haar aan was gaan staan". In dit verband is wellicht ook de verklaring van getuige [betrokkene 1] d.d. 30 juli 2015 van belang. Zij verklaart op pagina 37 van het pv (OPM: aangeefster zou dit tegen haar hebben gezegd): "Het is nog nooit zo uit de hand gelopen zoals toen in de auto". Met andere woorden: wat tijdens de autorit (van Leeuwarden naar [plaats]) zou zijn gebeurd (hetgeen niet is gebeurd) zou derhalve erger zijn geweest dan het voorval in het restaurant.
35. Verder geeft aangeefster op een vraag van de verbalisanten hoe de piemel eruit zag het volgende antwoord: "Vies..geel". Dit blijkt niet juist te zijn. De partner van [verdachte], [betrokkene 5], heeft op 1 mei 2017 een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat het geslachtsdeel van [verdachte] beslist niet geel is. Zij heeft het over midden-bruin tot donkerbruin van kleur. De verklaring is overgelegd tijdens de zitting op 2 mei 2017. Door [verdachte] wordt hierbij als productie 2 nog een verklaring overgelegd van zijn huisarts [betrokkene 6] d.d. 14 juni 2019. De huisarts geeft ook aan dat het geslachtsdeel van [verdachte] een bruine huidskleur heeft. Hoe aangeefster komt bij geel laat zich natuurlijk wel raden. [verdachte] is van Chinese afkomst, daar wordt de kleur geel aan verbonden. Er kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat aangeefster dit zelf heeft ingevuld. Het was het meest voor de hand liggend om de kleur geel in te vullen. Dit nu blijkt niet juist te zijn. Dit zegt naar de mening van [verdachte] wederom iets over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
36. Concluderend kan worden gesteld dat aangeefster wel een verklaring heeft afgelegd, maar dat deze verklaring onjuist / ongeloofwaardig is.
37. Voor wat betreft de verklaring(en) van [verdachte], welke zijn afgelegd bij de politie, kan [verdachte] het volgende aangeven. Op pagina 12 van het 2e verhoor is [verdachte] heel stellig. De verbalisanten geven aan dat aangeefster heeft verklaard dat [verdachte] zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde. [verdachte] zegt: "Oh mijn god. Dit heb ik niet gedaan. Zij heeft mij gezien...?". Hij verklaart daar ook meerdere malen dat hij zich niet kan herinneren dat hij zoiets doet. De verbalisanten geven (op pagina 13) aan dat zij vinden dat [verdachte] wel veel details weet. [verdachte] verklaart dat dit 'dingen' zijn die [verdachte] heeft gehoord. [verdachte] blijft echter stellig verklaren dat hij zijn geslachtsdeel niet aan aangeefster heeft getoond. De verbalisten geven aan dat
aangeefster heeft verklaard: "weet je wat ik van jou krijg...? ... en vervolgens laat jij je stijve piemel aan haar zien". [verdachte] verklaart: "Nee, onmogelijk".
38. Later tijdens het verhoor, zie pagina 24 van het 2e verhoor, dringen de verbalisanten weer aan. De verbalisanten geven aan dat dadelijk het moment daar is om gewoon de dingen te vertellen zoals het is gegaan. Hierbij blijkt uit het 2e verhoor dat de verbalisanten dan 'overgaan' op de woordkeuze: herinneren. [verdachte] gaat vanaf dat moment mee in de bewoordingen van de verbalisanten (zie pagina 25 van het 2e verhoor)
[verdachte] geeft dan heel duidelijk (meerdere malen) aan dat hij zich echt niet kan herinneren dat hij zijn lul heeft laten zien.
39. De verbalisanten vragen vervolgens ook aan [verdachte] (pagina 25 van het 2e verhoor) of het tonen van het geslachtsdeel voor [verdachte] een belangrijk moment zou zijn. De verbalisanten merken daarbij op: "Want dat is niet zomaar". [verdachte] antwoordt daarop: "Dat is niet zomaar nee". [verdachte] verklaart dus niet dat hij zijn geslachtsdeel zou hebben laten zien. De verbalisanten merken vervolgens op (het kan niet als een vraag worden gezien): "Dan kan je er toch niet voor wegkomen, dat je zegt, dat herinner ik mij niet? Reageer eens dan?" [verdachte] antwoordt dan: "Nogmaals, als dat de feiten zijn daar kan ik niet zoveel op zeggen". Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat [verdachte] hiermee ook niet erkent dat hij zijn geslachtsdeel
zou hebben laten zien. [verdachte] gebruikt ook het woord: nogmaals. Zoals al eerder aangegeven heeft [verdachte] al meerdere malen naar de verbalisanten toe aangegeven dat hij het niet heeft gedaan.
40. Na het gebruik van de woordkeuze: herinneren, gaan de verbalisanten (uitdrukkelijk niet [verdachte]) over op een manier van vragen dat vaststaat dat het gebeurd is. Op pagina 30 en pagina 31 wordt het volgende aangegeven:
V: Leg eens uit waarin je dom gehandeld hebt?
A: Nou ja, ik heb dom gedaan, in die zin...dat ik die kus in de nek heb gegeven. Dat is hartstikke dom. Kijk, en als ze zegt ik heb...(onverstaanbaar)...nee, ik kan mij niet herinneren dat ik heb gezegd...(onverstaanbaar)...sommige uitspraken, dat heb ik niet gezegd.
V: Maar zou dat gewoon een uitspraak van joukunnen zijn?
A: Nou, nee...ho...ho...
V: Maar waarom zeg je dat dan?
A: Als grap zeg maar, weet je wel? Ik ga niet zeggen tegen haar hee...
V: Zij zegt dat jij je lul uit je broek hebt gehaald. Zo liggen de feiten.
A: Dat zegt ze ja. Ik kan het mij niet herinneren dat ik dat gedaan heb. Maar goed, nogmaals, als ik wat gedronken heb...en als ik dat gedaan heb zal het niet eh...
V: En ze zegt, dat die stijf stond. Maar maak je zin eens af [verdachte]? Jij zegt...als zij dat zegt...maar ik kan mij niet herinneren. Ik heb gedronken...en dan maak jij je zin niet af. Wat wil je daarmee zeggen? Dat het best mogelijk is? Omdat je gedronken hebt en dat je dat dan doet in een...
A: Misschien wel uit grap. Dat zou best kunnen. In ieder geval niet de intentie om haar...om seks met haar te hebben, in ieder geval.
41. [verdachte] reageert daarop (pagina 31 van het 2e verhoor) door te zeggen dat er niet zoveel te vertellen valt en dat hij zich niet kan voorstellen dat hij dat doet. Met andere woorden: [verdachte] bekent niet.
42. Vervolgens blijven de verbalisanten aandringen:
V: Vertel eens?
A: Ja, daar valt niet zoveel te vertellen. Ik kan mij niet voorstellen dat ik dat doe.
V: Maar hoe is het gegaan dan?
A: Hoe bedoel je? Dat ik zo mijn lul er uit haal?
V: Ja. Wat is er gebeurd dat jij je lul uit je broek haalt?
A: Weet ik niet. Misschien eh...misschien eh...fatsoeneren? Ik bedoel...waarom eh...?
V: En dan haal je zo het spul uit je broek om zo te fatsoeneren?
A: Ja, zou heel goed kunnen.
V: Doe je dat voor iedereen?
A: Nee.
V: Nee? Als dat heel goed zou kunnen, dan zou het heel goed kunnen, dat je dat zo via...wel doet, als de boel gefatsoeneerd moet worden.
A: Nee.
V: Ja toch? Jij zegt, het zou maar zo goed kunnen.
A: Ja dat klopt, misschien wel. Maar goed, nogmaals...
V: Hoe is dat bij [aangeefster] gegaan?
A: Hoezo?
V: Wat ik zeg, hoe is het bij [aangeefster] gegaan?
A: Weet ik niet, hoe het bij haar is gegaan.
V: Hoe heb jij je lul uit je broek gehaald?
A: Ik weet het niet.
V: In hoeverre krijg je een stijve van haar?
A: Het is niet zo dat als ik haar zie, dat ik een stijve krijg. Dat is niet de bedoeling. Nogmaals, het was eh...ja...
Verder geeft [verdachte] nog aan op pagina 32 van het 2e verhoor aan dat bij hem het gevoel bekruipt dat alles wat [verdachte] zegt tegen hem wordt gebruikt. Gelet op hetgeen vorenstaand is aangegeven, klopte dit gevoel van [verdachte] destijds.
43. Uit het vorenstaande blijkt dat hetgeen [verdachte] heeft verklaard tijdens de zitting op 2 mei 2017 overeenkomt met hetgeen hij heeft verklaard bij de politie. Nogmaals: [verdachte] heeft niet erkend / bekend dat hij zijn geslachtsdeel eruit heeft gehaald / getoond.
44. Tijdens de zitting op 2 mei 2017 heeft [verdachte] ook een opmerking gemaakt over de politie. [verdachte] geeft aan dat zoals het door de politie is opgeschreven hij het niet bedoeld heeft te zeggen. Inmiddels is duidelijk geworden - na de letterlijke uitwerking van de verhoren - dat de verklaring welke aan [verdachte] is voorgelegd om te ondertekenen niet overeenkomt met de uitgewerkte verhoren. Bij het beluisteren van de opnames wordt ook duidelijk welke toon door de verbalisanten wordt gezet. De verbalisanten geloven [verdachte] eenvoudigweg niet en stellen zich alles behalve objectief op. De politie dient onderzoek te doen, niet te oordelen, laat staan te veroordelen!
45. Verder heeft [verdachte] tijdens de zitting op 2 mei 2017 een opmerking gemaakt over het ondertekenen van zijn verklaring. Uit de letterlijke uitwerking van de verhoren blijkt dat [verdachte] diverse malen heeft gevraagd naar zijn advocaat en dat [verdachte] verbaast is dat de advocaat er nog niet is. De verbalisanten reageren daar als volgt op:
V: (stilte)...nou goed, als de officier straks zegt, het is allemaal afgehandeld en je kan naar huis, dan gaan we even die advocaat maar even op de rem zetten.
A: Nou, ik wil nog wel graag met hem doornemen. Ik wil deze scenario niet...
V: Dus daarmee wil je zeggen, dan wacht ik hier, in het bureau? Als de officier zegt, hij kan naar huis, dan wil je hier wachten op de advocaat?
A: Nou, als ik beneden ben, dan wil ik wel naar hem toe rijden. Dan ga ik wel naar hem toe. Ik wil hier eigenlijk niet zo lang meer zitten, als u dat begrijpt?
V: Ja, dat begrijp ik sowieso wel. Ga jij het even doorlezen. Ik geef je een pen. Als het niet goed is dan kan jij dat veranderen. Wij gaan even overleggen met de officier van justitie en dan komen we terug.
A: Ja dankjewel.
46. [verdachte] merkt op dat [verdachte] van mening is dat de politie hier anders had dienen te handelen. Nogmaals: [verdachte] heeft diverse malen om zijn advocaat gevraagd. De verbalisanten zeggen dan dat de rem maar even op de advocaat moet. Verder zeggen de verbalisanten (pagina 49 2e verhoor) dat zij bijna letterlijk heeft mee getypt en dat [verdachte] dadelijk niet kan zeggen dat hij het niet zo gezegd heeft. [verdachte] geeft hierop aan: "Nee, maar ik kan het wel anders bedoelen".
Het is niet zo dat een ondertekening van het verhoor noodzakelijk is om een verdachte in vrijheid te stellen. Ook had er een afspraak gemaakt kunnen worden om nog een keer langs te komen met de advocaat. De verbalisanten hebben doen voorkomen dat [verdachte] moest tekenen en dat [verdachte] anders niet in vrijheid gesteld kon worden. Dit is natuurlijk niet zo. [verdachte] wist dit niet, nu [verdachte] op dit gebied een leek is. Naar de mening van [verdachte] sluit deze handelwijze aan bij de eerder aangegeven niet objectieve handelwijze / vraagstelling van de verbalisanten.
47. Concluderend kan gesteld worden dat nu er geen bekennende verklaring van [verdachte] is en derhalve slechts overblijft de verklaring van aangeefster, welke verklaring ook nog onjuist / onbetrouwbaar is, [verdachte] dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu er geen / onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.”
De klacht dat de door het hof voor het bewijs gebezigde geparafraseerde versies van de verklaring van de aangeefster en de verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, stuit af op hetgeen ik daarover bij de bespreking van het eerste middel heb overwogen.
5.7.
Wat betreft de wijze waarop de verklaringen van de verdachte tijdens zijn politieverhoor tot stand zijn gekomen herhaal ik hier dat het hof heeft overwogen dat het in de uitgewerkte verhoor van de verdachte leest dat de politie op momenten de verdachte indringender heeft verhoord maar dat dit niet op zodanige wijze is gebeurd dat de verdachte niet naar waarheid kon verklaren. Dat oordeel is, ook gelet op de in het middel opgenomen weergave van die uitgewerkte verklaring bij de politie, niet onbegrijpelijk zodat deze deelklacht faalt.
5.8.
Dat het hof uit het uitgewerkte proces-verbaal van zijn verhoor door de politie niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte zijn ontblote geslachtsdeel tevoorschijn heeft gehaald is een klacht die afstuit op de regel dat de uitleg van dergelijke verklaringen is voorbehouden aan de feitenrechter. Onbegrijpelijk is de vaststelling van het hof daaromtrent meen ik niet, ook niet gelet op het gebruik van het woord fatsoeneren, zoals ook door de verdachte is herhaald tijdens de behandeling in hoger beroep.
5.9.
Voorts heeft het hof blijkens het bestreden arrest de door de aangeefster afgelegde verklaringen, voor zover hier van belang over de avond in het restaurant, betrouwbaar geacht, omdat zij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die op hoofdlijnen consistent zijn. Gelet daarop ziet het hof geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen.
5.10.
Door de verdediging is in het kader van de betrouwbaarheid c.q. geloofwaardigheid van de verklaring van de aangeefster onder meer betoogd dat het antwoord van de aangeefster op de vraag van de verbalisanten hoe de piemel van de verdachte eruit ziet niet juist is. In dat verband is als productie 2 een verklaring van de huisarts van de verdachte overgelegd inhoudende: “Inspectie genitalia: Bruine huidskleur, verder geen bijzonderheden.” In eerste aanleg was reeds een verklaring van de vrouw van de verdachte overgelegd, inhoudende dat het geslachtsdeel van de verdachte beslist niet geel is, maar midden-bruin tot donkerbruin.
5.11.
In het oordeel van het hof ligt besloten dat het aan de al dan niet juiste waarneming door de aangeefster van de kleur van het geslachtsdeel van de verdachte geen doorslaggevende waarde heeft toegekend. Dat is een oordeel dat is voorbehouden aan de feitenrechter en waartegen in cassatie niet kan worden opgekomen, behoudens voor zover dat onbegrijpelijk zou zijn. Daarvan - onbegrijpelijkheid - is naar mijn mening geen sprake. De algemene ervaring leert dat de waarneming van kleuren van persoon tot persoon kan verschillen en dat daarbij tevens de omgevingsomstandigheden een rol kunnen spelen. Zo kan bijvoorbeeld het verschil in waarneming van de kleur geel versus (midden)bruin ook zijn veroorzaakt door de ter plaatse in het restaurant aanwezige verlichting. Deze klacht faalt eveneens.
6. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
7. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2022
Vgl. de conclusie van mijn toenmalige ambtsgenoot Machielse voor HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6999 (HR: 81 RO), PHR 13 maart 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW6999 onder 4.1. e.v.
In aanvulling op de pleitnota is nog het volgende betoogd:- Bij nummer 12: Aangeefster verklaard dat er eigenlijk niet is gezoend in de auto.- Bij nummer 20: In het telefoongesprek is niet over een zuigzoen of een zoen gesproken. Het enige wat daar gezegdwordt gaat over proberen te zoenen. Er wordt niet gezegd dat er is gezoend en een zuigzoen is geweest, dat isgewoon niet waar.- Bij nummer 22: Verdachte heeft niet gezien dat [aangeefster] een vlek had. Verdachte verklaart [aangeefster] een zoen in haar nekte hebben gegeven. We weten niet aan welke kant het was. Was dat dezelfde kant of de andere kant? Er zijn veleandere opties mogelijk voor de vlek in de nek van [aangeefster].- Bij nummer 24: Er was geen sprake van overwicht of ongelijkheid.