Hof Amsterdam, 24-04-2012, nr. 200.096.637/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0872
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-04-2012
- Zaaknummer
200.096.637/01
- LJN
BX0872
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0872, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑04‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 35 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Uitspraak 24‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Toekenning schadevergoeding wegens termijnoverschrijding verlening machtiging wet BOPZ.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 april 2012 in de zaak met zaaknummer 200.096.637/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. F.J.J. Baars te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant is op 3 november 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 april 2011 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 128000.
1.2.
De zaak is op 27 februari 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.3.
Ter terechtzitting is verschenen:
- -
de advocaat van appellant.
1.4.
Appellant en de advocaat-generaal, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
Sinds 26 februari 2010 is appellant gedetineerd. Van 1 maart 2010 tot 29 april 2010 verbleef hij in P.I. […], unit […] te [a].
Bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 30 maart 2010 is appellant veroordeeld op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Sinds 29 april 2010 verbleef hij in de FPA te [b]. Thans verblijft hij in een psychiatrisch ziekenhuis te [c].
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - het verzoek van appellant om toekenning van een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding afgewezen.
3.2.
Appellant verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, hem een redelijke vergoeding toe te kennen voor dertien dagen detentie zonder rechtsgrond, kosten rechtens.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Het hof dient in hoger beroep de vraag te beantwoorden of appellant aanspraak kan maken op een schadevergoeding op grond van artikel 35 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (wet BOPZ). Voor beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
4.2.
Doordat appellant en de officier van justitie afstand hebben gedaan van hoger beroep tegen het hiervoor genoemde vonnis van 30 maart 2010, is dit vonnis onherroepelijk geworden op 1 april 2010. De plaatsing van appellant in een psychiatrisch ziekenhuis liep derhalve van 1 april 2010 tot 1 april 2011. Op 4 april 2011 - derhalve drie dagen na het verlopen van deze termijn - heeft de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 17 wet BOPZ ingediend, welk verzoek bij de bestreden beschikking is toegewezen met ingang van 13 april 2011 tot 1 april 2012. Als gevolg van deze termijnoverschrijding heeft appellant in de periode van 1 april 2011 tot 13 april 2011 verbleven in een gesloten setting in een psychiatrisch ziekenhuis zonder dat daarvoor een titel bestond.
4.3.
Appellant betoogt dat een inbreuk op zijn rechten is gemaakt doordat hij onvrijwillig en zonder titel in detentie (en wel in een separeerruimte) gezeten heeft van 1 april 2011 tot 13 april 2011. Hij heeft die periode in onzekerheid en frustratie verkeerd. Appellant wilde geen behandeling en als hij die al moest krijgen, wilde hij die in een psychiatrisch ziekenhuis in [c] ondergaan in plaats van in de FPA in [b]. De handelswijze van de geneesheer-directeur dan wel de officier van justitie is in strijd met de wet BOPZ en het EVRM. Appellant wijst op artikel 5, lid 1 aanhef en onder e en lid 5 van het EVRM, welk artikel aanspraak op schadeloosstelling toekent aan degene die slachtoffer is geweest van een “arrest or detention” in strijd met het bepaalde in artikel 5 lid 1 van dat verdrag.
Gelet op het voorgaande stelt appellant dan ook recht te hebben op een schadevergoeding, ook al is het juridisch gebrek achteraf gerepareerd.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 35 wet BOPZ bestaat de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen in de gevallen dat een tot de rechter of de officier van justitie gericht voorschrift, dat betrekking heeft op de procedure inzake het verlenen van een machtiging als bedoeld in de wet BOPZ, niet in acht is genomen en deze niet-inachtneming nadeel voor de betrokkene tot gevolg heeft gehad. Niet iedere onregelmatigheid in de procedure zal nadeel toebrengen aan de betrokkene. Dit staat van geval tot geval ter beoordeling van de rechter. Uit de memorie van toelichting blijkt dat indien de onrechtmatigheid zijn oorzaak vindt in een termijnoverschrijding door de officier van justitie als gevolg van het niet in acht nemen van de voorschriften onder bepaalde omstandigheden aanleiding kan geven tot het toekennen van schadevergoeding. Sprake moet zijn van daardoor door betrokkene geleden nadeel. Het nadeel kan alsdan bestaan uit een onredelijk lange termijn van onzekerheid voor de betrokkene.
4.5.
In het onderhavige geval staat vast dat sprake is van een termijnoverschrijding. In casu is met het geven van de in zoverre niet bestreden beschikking van 13 april 2011 voorts komen vast te staan dat, achteraf bezien, geen sprake is geweest van een onjuist gebleken vrijheidsberoving. Het moet er bovendien voor worden gehouden dat appellant gedurende deze periode om juiste redenen was gesepareerd. Dat neemt niet weg dat appellant zich - met reden - gedurende dertien dagen gefrustreerd, gespannen en boos heeft gevoeld. Hij wilde worden overgeplaatst naar [c], maar - naar hij onweersproken heeft doen stellen - tegen hem was gezegd dat de mogelijkheid van een overplaatsing eerst op 1 april 2011 in het kader van de behandeling van de verlenging van de machtiging aan de orde zou komen. Door de te late indiening van het verzoek door de officier van justitie, die het hof bij gebrek aan informatie wijt aan onzorgvuldigheid, heeft appellant in onzekerheid verkeerd of zijn machtiging tot voortgezet verblijf zou worden verlengd en per wanneer de mogelijkheid van overplaatsing naar [c] zich zou voordoen. Voor dit geleden nadeel kent het hof naar billijkheid een schadevergoeding aan appellant toe van € 25,- per dag, ofwel € 325,- in totaal.
4.6.
Het hof ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
kent appellant, ten laste van de Staat, een schadevergoeding toe van € 325,- (DRIEHONDERD VIJFENTWINTIG EURO);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.V.T. de Bie en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.