Hof Amsterdam, 22-02-2011, nr. 200.052.966-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4729
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
200.052.966-01
- LJN
BR4729
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4729, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑02‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Begeleide omgang met vader bij omgangshuis, dwangsom in verband met weigerachtige houding moeder.
Partij(en)
Bij vervroeging
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 22 februari 2011 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.052.966/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.M. Lattmann- Van der Heijde te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.E.M. de Vries te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2.
Het hof neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 20 april 2010. Bij deze beschikking is - voor zover van belang - de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of omgang in het belang van [de minderjarige], geboren [in] 2008, is en zo ja, in welke vorm en met welke frequentie hieraan invulling dient te worden gegeven. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 25 juli 2010.
Voorts is bij genoemde beschikking de uitvoerbaarheid bij voorraad zoals opgenomen in de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbend op de vastgestelde voorlopige omgangsregeling geschorst, totdat in hoger beroep een eindbeschikking is gegeven.
1.3.
Nadien heeft de vader op 25 mei 2010 en op 8 oktober 2010 nadere stukken ingediend. De moeder heeft op 11 januari 2011 nadere stukken ingediend.
1.4.
De behandeling van de zaak is op 24 januari 2011 ter terechtzitting voortgezet.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- -
mr. E.M. de Winter, bijzondere curator.
1.6.
De advocaat-generaal van het ressort Amsterdam is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Raad van 30 september 2010.
3. De (verdere) beoordeling van het geschil
3.1.
De vader heeft ter zitting op 24 januari 2011 zijn verzoek gewijzigd c.q. aangevuld in die zin, dat aan de niet nakoming door de moeder van de door het hof te geven beschikking lijfsdwang van de moeder wordt verbonden.
3.2.
De moeder is van mening dat omgang tussen [de minderjarige] en de vader niet in het belang van [de minderjarige] is. Door de omgang zal [de minderjarige] worden beschadigd in haar ontwikkeling, aldus de moeder. Zij voert daartoe aan dat de vader zich niet zal kunnen inleven in de ontwikkelingsfases waarin [de minderjarige] verkeert. Voorts stelt zij, dat zij zelf door de vader, ten tijde van hun samenwoning, fysiek en psychisch mishandeld is. Zij is van mening dat haar argumenten tegen omgang in het onderzoek van de Raad genegeerd zijn. Uit het rapport blijkt niet waarom begeleide omgang bij het omgangshuis mogelijk zou zijn. Volgens de moeder is dit niet mogelijk.
3.3.
De vader heeft gesteld dat nooit van contra-indicaties voor het vaststellen van een omgangsregeling is gebleken. Hij is van mening dat een definitieve omgangsregeling moet worden vastgesteld, die geleidelijk moet worden opgebouwd. De omgang zal in de opstartfase begeleid kunnen worden door het omgangshuis. Partijen kunnen in onderling overleg nader invulling geven aan de omgang, aldus de vader.
Hij heeft betwist dat hij de moeder fysiek en/of psychisch mishandeld zou hebben. Volgens de vader heeft hij door de weigerachtige houding van de moeder nooit een kans gekregen om een band met [de minderjarige] op te bouwen. Sinds de geboorte van [de minderjarige] heeft hij haar zes keer gezien. Het contact is tijdens deze ontmoetingen goed verlopen, aldus de vader.
3.4.
De bijzondere curator heeft ter zitting gesteld dat in het belang van [de minderjarige] omgang met de vader moet plaatsvinden. Dit moet geleidelijk worden opgestart. Zij kan zich vinden in het advies van de Raad zoals dat blijkt uit het raadsrapport.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de moeder sinds de geboorte van [de minderjarige] weigert om mee te werken aan omgang tussen [de minderjarige] en de vader.
Ter zitting heeft de Raad gesteld dat de moeder door haar weigerachtige opstelling de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] schaadt, onder meer omdat de moeder hierdoor [de minderjarige] niet in staat stelt om zelf een beeld te vormen van haar vader. De Raad acht het, zoals ook blijkt uit zijn rapportage, in het belang van [de minderjarige] dat er omgang met de vader komt maar het reeds op dit moment vaststellen van een reguliere omgangsregeling is volgens de Raad, gezien de huidige feitelijke situatie, een stap te ver. De Raad adviseert derhalve om de omgang geleidelijk op te bouwen bij het omgangshuis, zodat [de minderjarige] haar vader kan leren kennen en zich veilig bij hem kan voelen.
Uitgangspunt is dat een ongestoorde relatie met de niet-verzorgende ouder in het belang van een kind is. Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat zij een dergelijke relatie kan opbouwen en dat zij haar vader leert kennen. Van contra-indicaties voor het vaststellen van een omgangsregeling is, blijkens het rapport van de Raad, niet gebleken. Het hof is van oordeel dat de weigering van de moeder om aan omgang mee te werken niet wordt gefundeerd door in het dossier aanwezige stukken, noch door het verhandelde ter terechtzitting. Hoewel moeder stellig van mening is dat omgang tussen [de minderjarige] en de vader niet in [de minderjarige]’s belang is, heeft zij haar bezwaren tegen omgang op geen enkele wijze met feiten of anderszins onderbouwd. Ook aan haar stelling dat sprake is geweest van fysieke en/of psychische mishandeling door de vader gaat het hof om die reden voorbij. De halsstarrig weigerachtige houding van de moeder acht het hof strijdig met het belang van [de minderjarige].
Gelet op het voorgaande zal het hof bepalen dat omgang tussen [de minderjarige] en de vader dient plaats te vinden. Nu er sinds de geboorte van [de minderjarige] slechts zes keer contact is geweest, dient de omgang geleidelijk te worden opgebouwd. Gelet op de weigerachtige houding van de moeder, zal het hof bepalen dat de omgang dient te worden gestart en begeleid door het omgangshuis, waarbij de moeder zich aan de aanwijzingen van het omgangshuis dient te houden. De nadere invulling van de omgangsregeling zal daarbij door het omgangshuis worden bepaald. Het hof zal de behandeling van de zaak, conform het advies van de Raad, vier maanden aanhouden in afwachting van de resultaten van deze begeleide omgang.
Nu de moeder ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven op geen enkele wijze te zullen meewerken aan - al dan niet begeleide - omgang, zal het hof aan de naleving van de begeleide omgang een dwangsom verbinden van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de door het omgangshuis bepaalde begeleide omgang.
Het hof acht het, op dit moment, in strijd met het belang van [de minderjarige] om tevens lijfsdwang op te leggen, zoals ter zitting door de vader is verzocht.
3.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen naar het Omgangshuis Noord-Holland voor het opstarten van omgang tussen de vader en [de minderjarige], met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door hen bij het Omgangshuis te doorlopen traject en zich dienen te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het Omgangshuis;
beveelt dat partijen zich binnen vier weken na het wijzen van deze beschikking aanmelden bij het Omgangshuis Noord-Holland;
bepaalt dat het Omgangshuis Noord-Holland de vorm, frequentie en duur van de omgangscontacten nader zal bepalen;
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten die door Omgangshuis in rekening worden gebracht voor zijn rekening zal nemen;
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- (TWEEHONDERD VIJFTIG EURO) voor iedere keer dat zij nalaat haar volledige medewerking te verlenen aan omgang volgens de door het omgangshuis in overleg met partijen opgestelde agenda dan wel aan hetgeen het omgangshuis ter voorbereiding daarop noodzakelijk acht, met een maximum van € 25.000,-;
bepaalt dat de behandeling van de zaak pro forma zal worden aangehouden tot 17 juli 2011, met het verzoek aan het Omgangshuis het hof uiterlijk een week vóór die datum schriftelijk te informeren over het door het Omgangshuis te Amsterdam schriftelijk vast te leggen verloop en de evaluatie van de omgangsregeling;
beveelt de oproeping van partijen en de Raad tegen een nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, C.E. Buitendijk en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2011.