CRvB, 23-01-2015, nr. 13-2797 WIA
ECLI:NL:CRVB:2015:117
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-01-2015
- Zaaknummer
13-2797 WIA
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:117, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑01‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Beëindiging IVA-uitkering. Juiste rapporten verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
13/2797 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 april 2013, 12/2800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. J.P. van Vulpen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 18 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 19 januari 2012 minder dan 35% was, waardoor per die datum geen recht meer bestond op een uitkering in verband met de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 7 juni 2012 gegrond verklaard, waarbij de
IVA-uitkering is voortgezet en met ingang van 21 juni 2012 is beëindigd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort en zakelijk samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Appellante acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Er is sprake van een complexe chronische psychiatrische problematiek en er zijn uitgebreide afwijkingen aan het bewegingsapparaat. Appellante is onder behandeling bij diverse artsen voor haar psychische en lichamelijke klachten, zij heeft operaties ondergaan en gebruikt veel medicijnen. Het bevreemdt appellante dat zij in korte tijd door verschillende artsen en arbeidsdeskundigen is beoordeeld en dat zij eerst volledig arbeidsongeschikt werd verklaard en later niet meer, op basis van dezelfde gezondheidstoestand. Appellante is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geduide functies te verrichten. Zij legt als bewijs hiervan een rapport WMO-voorzieningen van
15 november 2013 over. Uit dit rapport wordt volgens appellante duidelijk dat zij dusdanig beperkt is, dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Appellante heeft voorts verwezen naar haar dienstverband in 2008 bij Paswerk in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), dat zij niet vol kon houden. Daarnaast spreekt en begrijpt appellante beperkt Nederlands.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad acht het oordeel van de rechtbank, haar beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals deze blijken uit de rapporten van 22 maart 2012 en 16 mei 2012. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis droeg van de bevindingen van de verzekeringsarts. De rapporten bevatten een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel de psychische als fysieke gezondheidstoestand van appellante.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts informatie op zou vragen, maar dit heeft nagelaten. De Raad kan appellante daarin niet volgen en acht daarbij van belang dat de verzekeringsarts blijkens de gedingstukken op 8 november 2011 noteerde de ontvangen informatie van de huisarts te hebben gezien. De Raad stelt voorts vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de bezwaarprocedure alle voorhanden zijnde medische informatie bij haar heroverweging heeft betrokken.
4.4.
Appellante beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om psychisch en lichamelijk, met name ten aanzien van het bewegingsapparaat, niet te zwaar belastend werk te doen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn psychische en fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellante onder meer informatie van de behandelende psychiater en psycholoog uit het jaar 2012 overgelegd, alsmede reeds bekende informatie van de fysiotherapeut, huisarts, het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis uit de periode van 2007 tot 2012. Wat betreft de laatste gegevens verwijst de Raad naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2012 en 16 mei 2012. In reactie op de informatie van de psychiater heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 7 januari 2013 uiteengezet dat ten tijde in geding rekening is gehouden met de door appellante ervaren klachten als gevolg van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. In reactie op het rapport van 15 november 2013 van de arts Indicatie en Advies heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 29 april 2014 toegelicht dat niet duidelijk is waarom bepaalde beperkingen aan het bewegingsapparaat zijn aangenomen door die arts en dat het onderzoek van de verzekeringsartsen ten tijde in geding gebaseerd was op de informatie van de neuroloog uit 2010 en 2012. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan dit oordeel. Uit de informatie van de behandelende sector, waaronder laatstelijk informatie van de huisarts en pijnpoli uit 2014 en de psycholoog en psychiater uit 2012, is voorts niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van appellante ten tijde in geding voor het verrichten van arbeid. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
4 december 2012 nog overtuigend gemotiveerd waarom geen beperking meer voor werken onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding is aangenomen.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij wijst de Raad op het rapport van 16 april 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport wordt beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde beperkingen. Uit de door appellante overgelegde medische informatie is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Evenmin is gebleken dat in de geduide functies specifieke taalvaardigheden van appellante worden vereist, zodat appellante ook op het punt van de Nederlandse taal geacht wordt deze te kunnen verrichten. Dat appellante haar WSW-dienstverband volgens eigen zeggen niet vol kon houden doet aan het voorgaande niet af, omdat niet de door appellante verrichte arbeid hier bepalend is maar de algemeen geaccepteerde arbeid zoals die is uitgedrukt in de geduide functies, die aansluiten bij appellantes krachten en bekwaamheden. Ook het feit dat aan appellante in 2013 in het kader van de WMO een voorziening voor huishoudelijke hulp is toegekend, leidt niet tot een andere conclusie. Enerzijds is dit na de datum in geding, anderzijds is de beoordeling in het kader van de WMO een andere dan in het kader van de Wet WIA.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul
IvR