Procestaal: Duits.
HvJ EU, 11-04-2013, nr. C-636/11
ECLI:EU:C:2013:227
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-04-2013
- Magistraten
L. Bay Larsen, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan, A. Prechal
- Zaaknummer
C-636/11
- LJN
BZ8005
- Roepnaam
Berger/Freistaat Bayern
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:227, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑04‑2013
Uitspraak 11‑04‑2013
L. Bay Larsen, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan, A. Prechal
Partij(en)
In zaak C-636/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht München I (Duitsland) bij beslissing van 5 december 2011, ingekomen bij het Hof op 9 december 2011, in de procedure
Karl Berger
tegen
Freistaat Bayern,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan en A. Prechal, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 januari 2013,
gelet op de opmerkingen van:
- —
K. Berger, vertegenwoordigd door R. Wallau en M. Grube, Rechtsanwälte,
- —
de Freistaat Bayern, vertegenwoordigd door G. Himmelsbach, Rechtsanwalt,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en N. Graf Vitzthum als gemachtigden,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Vang als gemachtigde,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en L. Pignataro-Nolin als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep wegens overheidsaansprakelijkheid dat Berger heeft ingesteld tegen de Freistaat Bayern wegens aan het publiek meegedeelde informatie over Bergers producten.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 178/2002
3
Artikel 1, lid 1 en lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 178/2002 bepaalt:
- ‘1.
Deze verordening verschaft de grondslag voor een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid en de belangen van de consument met betrekking tot levensmiddelen, met name rekening houdend met de diversiteit van de voedselvoorziening, met inbegrip van traditionele producten, waarbij de goede werking van de interne markt gewaarborgd wordt. Zij legt gemeenschappelijke beginselen en verantwoordelijkheden vast, de middelen om een stevige wetenschappelijke basis tot stand te brengen, doelmatige organisatorische regelingen en procedures ter onderbouwing van de besluitvorming inzake voedsel- en voederveiligheidsaangelegenheden.
- 2.
Voor de toepassing van lid 1 worden in deze verordening algemene beginselen inzake levensmiddelen en diervoeders in het algemeen en de voedsel- en voederveiligheid in het bijzonder, op gemeenschaps- en nationaal niveau vastgesteld.’
4
Artikel 3 van deze verordening bevat de volgende definities:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- 9.
‘risico’: functie van de kans op een nadelig gezondheidseffect en de ernst van dat effect, voortvloeiend uit een gevaar;
[…]
- 14.
‘gevaar’: biologisch, chemisch of fysisch agens in een levensmiddel of diervoeder, of de toestand van een levensmiddel of diervoeder, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid;
[…]’
5
In artikel 4, leden 2 tot en met 4, van deze verordening is bepaald:
- ‘2.
De in de artikelen 5 tot en met 10 vastgelegde beginselen vormen een algemeen horizontaal kader dat bij het treffen van maatregelen in acht moet worden genomen.
- 3.
De bestaande beginselen en procedures van de levensmiddelenwetgeving worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2007 aangepast, teneinde te voldoen aan de artikelen 5 tot en met 10.
- 4.
Tot dan, en in afwijking van lid 2, wordt de bestaande wetgeving geïmplementeerd rekening houdend met de in de artikelen 5 tot en met 10 vastgelegde beginselen.’
6
Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 178/2002 luidt:
‘De levensmiddelenwetgeving streeft een of meer van de algemene doelstellingen van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens, de bescherming van de belangen van de consument, inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel na, indien van toepassing rekening houdend met de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu.’
7
Artikel 10 van verordening nr. 178/2002 bepaalt:
‘Onverminderd de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en het nationale recht betreffende de toegang tot documenten, nemen de autoriteiten, wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een levensmiddel of een diervoeder een risico voor de gezondheid van mens of dier inhoudt, afhankelijk van de aard, ernst en omvang van dat risico de nodige stappen om het publiek te informeren over de aard van het gezondheidsrisico, waarbij zij zo volledig mogelijk aangeven welk levensmiddel of diervoeder, dan wel welke soort levensmiddel of diervoeder, het betreft, welk risico dat kan inhouden en welke maatregelen zijn genomen of zullen worden genomen om het risico te voorkomen, te beperken of weg te nemen.’
8
In artikel 14, leden 1, 2 en 5, van deze verordening is bepaald:
- ‘1.
Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
- 2.
Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
- a)
schadelijk voor de gezondheid;
- b)
ongeschikt voor menselijke consumptie.
[…]
- 5.
Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt bezien of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.’
9
Artikel 17, lid 2, eerste en tweede alinea, van deze verordening luidt:
‘De lidstaten handhaven de levensmiddelenwetgeving en gaan na of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven.
Daartoe onderhouden zij een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten, met inbegrip van de communicatie met het publiek over de veiligheid en de risico's van levensmiddelen en diervoeders, bewaking van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders alsmede andere controleactiviteiten betreffende alle stadia van de productie, verwerking en distributie.’
10
Artikel 19, lid 1, van verordening nr. 178/2002 bepaalt:
‘Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft verlaten, en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.’
11
Artikel 65, tweede alinea, van deze verordening bepaalt met name dat ‘[d]e artikelen […] 14 tot en met 20 […] van toepassing [zijn] met ingang van 1 januari 2005’.
Verordening (EG) nr. 882/2004
12
Artikel 7 van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165, blz. 1, met rectificatie in PB L 191, blz. 1) bepaalt:
- ‘1.
De bevoegde autoriteiten garanderen dat zij hun activiteiten uitvoeren met een hoog niveau van transparantie. Daartoe maken zij de relevante informatie waarover zij beschikken, zo spoedig mogelijk openbaar.
In het algemeen heeft het publiek toegang tot:
- a)
informatie over de controleactiviteiten van de bevoegde autoriteiten en de doeltreffendheid daarvan, alsmede
- b)
informatie op grond van artikel 10 van verordening (EG) nr. 178/2002.
- 2.
De bevoegde autoriteit treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat haar personeelsleden de bij de officiële controles verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen, gezien de aard ervan, onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken. De bescherming van het beroepsgeheim belet niet dat de in lid 1, sub b, bedoelde informatie door de bevoegde autoriteiten wordt doorgegeven. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens […] blijft onverlet.
- 3.
Het beroepsgeheim geldt inzonderheid voor het volgende:
- —
het vertrouwelijke karakter van een vooronderzoek of van een lopende juridische procedure;
- —
persoonlijke gegevens;
- —
documenten die vallen onder een uitzondering van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie […];
- —
informatie die beschermd is op grond van de nationale en communautaire wetgeving betreffende, met name, het beroepsgeheim, het vertrouwelijke karakter van beraadslagingen, internationale betrekkingen en nationale defensieaangelegenheden.’
13
Krachtens artikel 67, tweede alinea, van verordening nr. 882/2004 is deze van toepassing met ingang van 1 januari 2006.
Duits recht
14
In § 40 van het Lebensmittel-, Bedarfsgegenstände- und Futtermittelgesetzbuch (wetboek levensmiddelen, consumptiegoederen en voedermiddelen) van 1 september 2005 (BGBl. 2005 I, blz. 2618), gerectificeerd op 18 oktober 2005 (BGBl. 2005 I, blz. 3007), in de van 17 september 2005 tot en met 24 april 2006 geldende versie ervan (hierna: ‘LFGB’), was bepaald:
- ‘(1)
De bevoegde autoriteit kan overeenkomstig artikel 10 van verordening (EG) nr. 178/2002 het publiek informeren, met vermelding van de naam van het levensmiddel of het diervoeder en die van het levensmiddelen- of diervoederbedrijf onder de naam of handelsnaam waarvan het levensmiddel of diervoeder is geproduceerd, bewerkt of in de handel gebracht, en, indien dit een geschikter middel is om gevaren af te wenden, de naam van diegene die het in de handel heeft gebracht. Het publiek kan eveneens op de in de eerste volzin bedoelde wijze worden geïnformeerd indien
[…]
- 4.
een levensmiddel dat niet schadelijk is voor de gezondheid, maar ongeschikt is voor consumptie en in het bijzonder weerzinwekkend is, in aanzienlijke hoeveelheden in de handel wordt of is gebracht, of indien een dergelijk levensmiddel vanwege zijn aard weliswaar slechts in kleine hoeveelheden, maar over een langere periode in de handel is gebracht;
[…]
In de gevallen bedoeld in de tweede volzin, punten 2 tot en met 5, mag het publiek slechts worden geïnformeerd, voor zover het hierbij een bijzonder belang heeft dat prevaleert boven de belangen van de betrokkene.
- (2)
De autoriteit mag het publiek slechts informeren, indien andere even doelmatige maatregelen, inzonderheid het informeren van het publiek door het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de marktdeelnemer zelf, niet of niet tijdig worden getroffen of de consument niet bereiken.
- (3)
Voordat de autoriteit het publiek informeert, dient de producent of degene die het product in de handel heeft gebracht, te worden gehoord, voor zover dit de verwezenlijking van het met de maatregel beoogde doel niet belet.
- (4)
Het publiek mag niet meer worden geïnformeerd indien het product niet langer in de handel komt en op basis van ervaring dient te worden aangenomen dat het, voor zover het in de handel is gekomen, reeds is geconsumeerd. In afwijking van de eerste volzin mag het publiek wel worden geïnformeerd indien een concreet gevaar voor de gezondheid bestaat of heeft bestaan en voorlichting met het oog op medische maatregelen noodzakelijk is.
- (5)
Indien de door de autoriteit aan het publiek verstrekte informatie later onjuist blijkt te zijn of indien blijkt dat de daaraan ten grondslag liggende feiten onjuist zijn weergegeven, dient dit onmiddellijk aan het publiek bekend te worden gemaakt, voor zover de betrokken marktdeelnemer daarom verzoekt of dit noodzakelijk is om het algemeen belang te waarborgen. Deze bekendmaking dient te geschieden op dezelfde wijze als waarop het publiek is geïnformeerd.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15
Op 16 en 18 januari 2006 heeft de veterinaire dienst te Passau (Duitsland) officiële controles uitgevoerd bij een aantal vestigingen van het concern Berger Wild GmbH (hierna: ‘Berger Wild’), dat zich bezighoudt met de verwerking en verkoop van wild. Aangezien de autoriteiten daarbij gebrekkige hygiënische omstandigheden aantroffen, werden monsters van dat vlees genomen, die voor analyse naar het Bayerische Landesamt für Gesundheit und Lebensmittelsicherheit (Beierse dienst voor gezondheid en voedselveiligheid; hierna: ‘LGL’) werden gestuurd. Uit die analyses bleek dat de betrokken levensmiddelen ongeschikt waren voor menselijke consumptie en om die reden onveilig waren in de zin van verordening nr. 178/2002.
16
Nadat het kennis had genomen van Berger Wilds opmerkingen over dat resultaat, heeft het Bayerische Staatsministerium für Umwelt, Gesundheit und Verbraucherschutz (Beiers ministerie voor Milieu, Gezondheid en Consumentenbescherming) per fax van 23 januari 2006 meegedeeld dat het van plan was overeenkomstig § 40, lid 1, tweede volzin, punt 4, LFGB het publiek te informeren over het feit dat de levensmiddelen waarbij tijdens de bovengenoemde controles bijzonderheden waren vastgesteld, ongeschikt waren voor menselijke consumptie. De onderneming werd er daarnaast op gewezen dat van die mededeling zou worden afgezien indien zij zelf het publiek doeltreffend en tijdig zou informeren.
17
De betrokken onderneming heeft zich verzet tegen het voornemen het publiek te informeren — wat haar onevenredig leek — en heeft voorgesteld een ‘productwaarschuwing’ te publiceren waarin zij haar klanten uitnodigde de vijf in de waarschuwing vermelde producten bij de gebruikelijke verkooppunten te komen ruilen, aangezien bij deze producten sensorische afwijkingen konden voorkomen, zonder dat een gevaar voor de gezondheid bestond.
18
In een persbericht van 24 januari 2006 heeft de minister voor Consumentenbescherming van de Freistaat Bayern (hierna: ‘bevoegde minister’) aangekondigd dat de door Berger Wild in de handel gebrachte producten op basis van wild werden teruggeroepen. Luidens dat persbericht ‘[heeft] [o]nderzoek door het [LGL] […] uitgewezen dat vleesmonsters van de hierna genoemde partijen ranzig, muf, bedorven of zuur roken. Bij zes van de negen onderzochte vleesmonsters was het rottingsproces reeds begonnen. Berger Wild is verplicht om uit dezelfde partijen afkomstig vlees dat nog in de handel is, terug te nemen’.
19
In dat persbericht werd voorts vermeld dat tijdens controles in drie vestigingen van Berger Wild weerzinwekkende hygiënische toestanden waren aangetroffen. De bevoegde autoriteiten zouden de onderneming onmiddellijk een tijdelijk verbod hebben opgelegd om de door haar in die vestigingen geproduceerde of bewerkte producten in de handel te brengen. Een uitzondering werd gemaakt voor de levensmiddelen van die onderneming waarvoor de analyseresultaten hadden aangetoond dat zij onberispelijk waren op het vlak van gezondheid.
20
De bevoegde minister heeft in een persbericht van 25 januari 2006, ‘Terugroepen van wild (Berger Wild, Passau), […] [t]erugroepactie wordt uitgebreid — talrijke producten ongeschikt voor menselijke consumptie’, meegedeeld dat reeds twaalf diepvriesproducten in de handel en zes monsters van vers vlees genomen in die onderneming — waarvan een zelfs met salmonella besmet was — aangemerkt waren als ‘ongeschikt voor menselijke consumptie’. Met betrekking tot de twaalf monsters die ongeschikt waren voor consumptie heeft de minister toegevoegd: ‘Of deze gevaarlijk zijn voor de gezondheid, zal uit de uiterlijk aan het einde van de week beschikbare resultaten van het microbiologische onderzoek van het [LGL] moeten blijken’.
21
Dat persbericht gaf daarnaast een overzicht van de getroffen noodmaatregelen en bevatte een geactualiseerde lijst van de producten die werden teruggeroepen.
22
De bevoegde minister heeft op 27 januari 2006 een bijkomend persbericht gepubliceerd.
23
In een toespraak voor het Beierse parlement op 31 januari 2006 heeft de minister onder meer verklaard dat Berger Wild haar producten niet meer in de handel kon brengen, diezelfde dag haar faillissement had aangevraagd en dat bijgevolg een gezondheidsrisico door nieuw in de handel gebrachte producten kon worden uitgesloten.
24
Naar aanleiding van het persbericht van 25 januari 2006 heeft de Commissie, op verzoek van het Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (federale dienst voor Consumentenbescherming en Voedselveiligheid), een snelle waarschuwing uitgestuurd door middel van het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders van de Europese Unie.
25
Aangezien Berger Wild meende dat zij aanzienlijke schade had geleden door de persberichten van de autoriteiten van de Freistaat Bayern, heeft zij bij het Landgericht München I een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen de Freistaat Bayern, waarbij zij aanvoerde dat op grond van artikel 10 van verordening nr. 178/2002 het publiek enkel mag worden geïnformeerd wanneer een daadwerkelijk gevaar voor de gezondheid bestaat, en niet wanneer slechts sprake is van levensmiddelen die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie. De Freistaat Bayern stelt daarentegen dat krachtens dit artikel 10 de bevoegde nationale autoriteiten ook een waarschuwing aan het publiek mogen uitsturen wanneer geen concreet gevaar voor de gezondheid bestaat.
26
De verwijzende rechter gaat er bij zijn voorlopige beoordeling van uit dat de op grond van het LFGB aan de consument gerichte waarschuwingen regelmatig waren, maar vraagt zich af of die regeling in overeenstemming is met verordening nr. 178/2002. In dat verband merkt deze rechter ook op dat hij, naar aanleiding van de bewering van Berger Wild dat de vleesmonsters niet vakkundig zijn onderzocht, heeft geoordeeld dat geen reden bestond om te twijfelen aan de beoordeling van het LGL dat de levensmiddelen ongeschikt waren voor consumptie maar geen gevaar vormden voor de gezondheid.
27
In deze omstandigheden heeft het Landgericht München I de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Staat artikel 10 van [verordening nr. 178/2002] in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan het publiek kan worden geïnformeerd, met vermelding van de naam van het levensmiddel of het diervoeder en die van het levensmiddelen- en diervoederbedrijf onder de naam of handelsnaam waarvan het levensmiddel of diervoeder is geproduceerd, bewerkt of in de handel gebracht, indien een levensmiddel dat niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ongeschikt is voor consumptie en in het bijzonder weerzinwekkend is, in aanzienlijke hoeveelheden in de handel wordt of is gebracht, of indien een dergelijk levensmiddel vanwege zijn aard weliswaar slechts in kleine hoeveelheden, maar wel over een langere periode in de handel is gebracht?
- 2)
Ingeval bovenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord:
Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag een verschil indien de feiten vóór 1 januari 2007 hebben plaatsgevonden, maar op een tijdstip waarop het nationale recht reeds was aangepast aan de bovengenoemde verordening?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
28
De verwijzende rechter vertrekt van de premisse dat in het hoofdgeding de levensmiddelen waarop de waarschuwingen van januari 2006 krachtens § 40, lid 1, tweede volzin, punt 4, LFGB betrekking hadden, niet konden worden aangemerkt als schadelijk voor de menselijke gezondheid. De verwijzende rechter wenst dus met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen te vernemen of artikel 10 van verordening nr. 178/2002 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het publiek kan worden geïnformeerd, met vermelding van de naam van het levensmiddel en die van het bedrijf onder de naam of handelsnaam waarvan het levensmiddel is geproduceerd, bewerkt of in de handel gebracht, indien een dergelijk levensmiddel niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ongeschikt is voor menselijke consumptie.
29
Artikel 10 van die verordening, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, legt enkel een informatieverplichting op aan de overheid wanneer redelijke gronden bestaan om te vermoeden dat een levensmiddel of een diervoeder een risico voor de gezondheid van mens of dier inhoudt.
30
Die bepaling verbiedt op zich de overheid dus niet om het publiek te informeren indien een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, maar niet schadelijk is voor de gezondheid.
31
Voor een nuttig antwoord aan de hand waarvan de verwijzende rechter het bij hem aanhangige geding kan beslechten, moet naar het oordeel van het Hof tevens artikel 17, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 178/2002 worden uitgelegd, hoewel die bepaling niet uitdrukkelijk wordt vermeld in de prejudiciële vragen (zie in die zin onder meer arrest van 14 oktober 2010, Fuß, C-243/09, Jurispr. blz. I-9849, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Krachtens artikel 17, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 178/2002, dat volgens artikel 65, tweede alinea, daarvan sinds 1 januari 2005 van toepassing is, onderhouden de lidstaten een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten, met inbegrip van de communicatie met het publiek over de veiligheid en de risico's van levensmiddelen.
33
Artikel 7 van verordening nr. 882/2004, van toepassing met ingang van 1 januari 2006, bepaalt onder meer, enerzijds, dat het publiek in het algemeen toegang heeft tot informatie over de controleactiviteiten van de bevoegde autoriteiten en de doeltreffendheid daarvan, en anderzijds, dat de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen treft om ervoor te zorgen dat haar personeelsleden de bij de officiële controles verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen, gezien de aard ervan, onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken.
34
Artikel 14 van verordening nr. 178/2002, dat krachtens artikel 65, tweede alinea, daarvan vanaf 1 januari 2005 van toepassing is, bevat de voedselveiligheidsvoorschriften. Lid 2 van dat artikel 14 bepaalt dat een levensmiddel dat ongeschikt is voor menselijke consumptie moet worden beschouwd als ‘onveilig’.
35
Een levensmiddel dat onaanvaardbaar en bijgevolg ongeschikt is voor menselijke consumptie, beantwoordt immers niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften zoals die volgen uit artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 en kan in elk geval schade toebrengen aan de belangen van de consument, waarvan de bescherming overeenkomstig artikel 5 van die verordening een van de doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving is.
36
Gelet op een en ander mogen de nationale autoriteiten, wanneer levensmiddelen weliswaar niet schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid maar niet beantwoorden aan de genoemde voedselveiligheidsvoorschriften omdat zij ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, de consument daarover informeren, zoals is voorzien in artikel 17, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 178/2002; daarbij moeten de vereisten van artikel 7 van verordening nr. 882/2004 in acht worden genomen.
37
Op de prejudiciële vragen moet dus worden geantwoord dat artikel 10 van verordening nr. 178/2002 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het publiek kan worden geïnformeerd, met vermelding van de naam van het levensmiddel en die van het bedrijf onder de naam of handelsnaam waarvan het levensmiddel is geproduceerd, bewerkt of in de handel gebracht, indien een dergelijk levensmiddel niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ongeschikt is voor menselijke consumptie. Artikel 17, lid 2, tweede alinea, van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding het publiek daaromtrent mogen informeren. Daarbij moeten de vereisten van artikel 7 van verordening nr. 882/2004 in acht worden genomen.
Kosten
38
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 10 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het publiek kan worden geïnformeerd, met vermelding van de naam van het levensmiddel en die van het bedrijf onder de naam of handelsnaam waarvan het levensmiddel is geproduceerd, bewerkt of in de handel gebracht, indien een dergelijk levensmiddel niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ongeschikt is voor menselijke consumptie. Artikel 17, lid 2, tweede alinea, van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding het publiek daaromtrent mogen informeren. Daarbij moeten de vereisten van artikel 7 van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, in acht worden genomen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑04‑2013