Aangaande de klacht dat de bewezenverklaring onverenigbaar is met de partiële vrijspraak wijs ik er volledigheidshalve op dat uit HR 12 oktober 2010, LJN BN4347 volgt dat die in cassatie wel ten toets kan komen.
HR, 22-11-2011, nr. 10/02649
ECLI:NL:HR:2011:BT6404
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
10/02649
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT6404
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT6404, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT6404
ECLI:NL:PHR:2011:BT6404, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT6404
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
22 november 2011
Strafkamer
nr. 10/02649
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2010, nummer 22/004518-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 november 2011.
Conclusie 27‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 13 april 2010 wegens 1. ‘Mishandeling’ en 3. ‘Diefstal’ veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van zestig uur. Voorts heeft het hof de straf voor het niet aan zijn oordeel onderworpen feit 2 bepaald op een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van dertig uur, de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals bepaald in het arrest.
2
Mr. A.R. Kellermann, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft namens verdachte cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel klaagt over de verwerping van het met betrekking tot feit 1 gedane beroep op noodweer. Het oordeel van het hof dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie zou onbegrijpelijk zijn.
3.2
Onder 1 is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat
‘hij op 30 april 2008 te Noordwijk opzettelijk een persoon te weten [slachtoffer], meermalen, in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
3.3
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij de aangever in een uit de hand gelopen relationele crisis uit zelfverdediging heeft geslagen. De raadsman heeft een beroep op noodweer(exces) gedaan, dat het hof als volgt heeft samengevat en verworpen:
‘De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het hem onder 1 tenlastegelegde nu de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Ter adstructie van zijn betoog heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een onmiddellijke en wederrechtelijk aanranding van zijn eigen lijf nu de verdachte werd beetgepakt door de aangever, die hem uit zijn huis probeerde te zetten. De verdachte heeft daarbij mogelijk de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden als onmiddellijk gevolg van zijn hevige gemoedsbeweging die door de aanranding vanwege de aangever werd veroorzaakt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, voor zover hier van belang, kan naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen dat de aangever de verdachte uit zijn huis heeft geduwd door hem met zijn beide handen bij de kraag vast te pakken en hem naar de voordeur te begeleiden. Nadat de verdachte uit de woning was gezet, heeft de aangever de deur geopend waarop de verdachte de aangever in zijn gezicht heeft geslagen. Gelet hierop verwerpt het hof het beroep op noodweer nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, waaruit kan blijken van enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte waartegen de verdediging noodzakelijk was in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman bedoeld.
Het hof verwerpt voorts het beroep op noodweerexces nu van een noodweersituatie geen sprake is geweest.’
3.4
Het hof heeft vastgesteld dat het latere slachtoffer verdachte letterlijk bij de kraag heeft gevat en hem het huis uit heeft geduwd. Verdachte heeft het feit begaan, nadat hij zo buiten was gezet en de aangever vervolgens de deur weer opende. Bewijsmiddel 1 bevat een verklaring van de aangever, die onder meer inhoudt dat verdachte, eenmaal buiten, ‘tegen het ruitje naast de voordeur begon te trappen. Ik zei tegen hem dat hij dit niet moest doen en opende de deur om dit te zeggen. Op dat moment kwam [verdachte] weer naar binnen. Ik wilde hem weer naar buiten duwen, maar voelde dat hij mij direct met zijn tot vuist gebalde hand, kennelijk opzettelijk en met kracht, een vuistslag op mijn lip gaf. Ik zag en voelde dat hij dit ongeveer vier keer deed (…).’
Het oordeel van het hof dat verdachte onder deze omstandigheden niet is geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
Of de gedragingen van aangever voordat de verdachte hem ging slaan verre van ideaal waren is voor het bestaan van een noodweersituatie niet relevant. Het gaat erom of verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding noodzakelijk is (geweest) en dat heeft het hof ontkend omdat er, volgens het hof, geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van de kant van aangever, ook niet toen deze verdachte uit zijn woning wilde zetten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het berust kennelijk op de gedachte dat aangever rechthebbende was op de woning en verdachte niet, en dat aangever zeggenschap had wat betreft het verblijf van derden in zijn woning.
Het middel faalt.
4.1
Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde diefstal, in het bijzonder voor wat betreft het opzet, onvoldoende met redenen is omkleed.
4.2
Onder 3 is aan verdachte tenlastegelegd dat
‘hij op of omstreeks 30 april 2008 te Noordwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Bose DVD-systeem en/of diverse (persoonlijke) documenten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.’
4.3
Bewezenverklaard is dat verdachte
‘(…) op 30 april 2008 te Noordwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Bose DVD-systeem toebehorende aan [slachtoffer].’
4.4
Het hof heeft, voor zover hier van belang, voor het bewijs gebruik gemaakt van de aangifte inhoudende dat de aangever, nadat hij op 30 april 2008 verdachte uit zijn woning heeft gezet, zag dat een 3,2,1 Bose DVD-systeem dat naast de televisie stond was verdwenen (bewijsmiddel 1), een proces-verbaal van de getuigenverklaring van een buurman van de aangever, dat de aangever op 30 april 2008 in paniek en met een verwond gezicht aanbelde en tegen hem zei dat er over en weer was geslagen en dat hij een audioapparaat van het merk Bose miste (bewijsmiddel 2), en een proces-verbaal van een verhoor, waarin de verbalisant aangeeft dat hij zag dat verdachte het Bose systeem in zijn tas heeft en verdachte verklaart niet te weten hoe dat daarin is gekomen (bewijsmiddel 4).
4.5
Ter zitting van het hof heeft verdachte onder meer verklaard dat hij in het huis van de aangever, zijn toenmalige partner, kleding en andere eigendommen had liggen en dat hij voordat de politie kwam gehaast dingen bij elkaar heeft gepakt en in tassen heeft gedaan. Hij zou niet de bedoeling hebben gehad om iets te stelen en hij zou het Bose DVD-systeem niet bewust hebben meegenomen. De raadsman heeft vrijspraak voor feit 3 bepleit, vanwege ontbreken van het opzet.
4.6
Het hof heeft aan het opzet van verdachte de volgende nadere bewijsoverweging gewijd:
‘De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde nu de verdachte geen opzet heeft gehad op de diefstal van het Bose DVD-systeem. Ter adstructie van zijn betoog heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte niet welbewust heeft gehandeld nu hij verkeerde in een staat van hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat de verdachte geen oogmerk heeft gehad op de wederrechtelijke toeëigening van het Bose DVD-systeem, nu de verdachte zich er niet van bewust was dat hij bij het inpakken van een aantal tassen in één van die tassen een Bose DVD-systeem heeft gestopt.
Het hof gaat ervan uit dat het Bose dvd-systeem (ofwel 3,2,1 systeem) een apparaat van enige omvang is. Het plaatsen van een dergelijk systeem in een tas vergt een daarop gerichte handeling. Het hof acht de lezing van de verdachte dat hij het apparaat niet opzettelijk heeft weggenomen niet aannemelijk.’
4.7
Volgens de steller van het middel kan 's hofs bewijsconstructie de bewezenverklaring van het opzet niet dragen. Hij wijst erop dat verdachte van meet af aan heeft ontkend dat hij de documenten en het Bose DVD-systeem bewust uit de woning heeft weggenomen en voert — nogmaals — aan dat de geestesgesteldheid van verdachte aan het aannemen van opzet in de weg staat. Tevens stelt hij dat het onbegrijpelijk is dat het hof de diefstal van het DVD-systeem heeft bewezenverklaard, terwijl het verdachte heeft vrijgesproken van de tevens onder 3 tenlastegelegde diefstal van documenten. Ook is bewijsmiddel 4 voor zover verdachte daarin ontkent niet redengevend voor de bewezenverklaring van feit 3.
4.8
Naar aanleiding van het middel en de toelichting daarop stel ik voorop dat in cassatie slechts kan worden beoordeeld of de feitenrechter de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden en er in cassatie derhalve geen plaats is voor het innemen of herhalen van feitelijke stellingen tegen de bewezenverklaring.1. Voorts is het aan de feitenrechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.
4.9
Bewijsmiddel 4 heeft de volgende inhoud:
- ‘4.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Hollands Midden, nr . PL 1611B08-082437, d.d. 1 mei 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven — :
als de op 1 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte (blz. 37–39) :
V: lk, [verdachte], zag dat jij het Bose systeem in je tas hebt.
A: lk weet niet hoe het Bose systeem in mijn tas is gekomen.’
4.10
Het hof heeft de door en namens verdachte voorgestelde lezing, dat verdachte zich niet ervan bewust is geweest dat hij bij het inpakken van de tassen het Bose DVD-systeem van de aangever in één van de tassen heeft gestopt, niet aannemelijk geacht. Het hof is er namelijk van uitgaan dat het DVD-systeem een apparaat van enig omvang is, waardoor het verdachte het slechts met een gerichte handeling in de tas heeft kunnen plaatsen. Kennelijk heeft het hof het antwoord van verdachte op de vraag van verbalisant aldus opgevat dat het bijdraagt aan de overtuiging inzake de juistheid van hetgeen de verbalisant eerder signaleerde, te weten dat het systeem inderdaad in de tas van verdachte is aangetroffen. Aldus verstaan kan dit antwoord redengevende kracht niet worden ontzegd.2.
Het middel faalt.
5
Beide middelen falen. Het eerste middel kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2011
HR 12 juli 2011, LJN BQ6748.