Rb. Haarlem, 28-06-2012, nr. 15/800315-12
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0416
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
28-06-2012
- Zaaknummer
15/800315-12
- LJN
BX0416
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0416, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 28‑06‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑06‑2012
Inhoudsindicatie
vrijspraak opzettelijke invoer drugs, overtreding, OVAR, AVAS De meervoudige strafkamer van de rechtbank Schiphol spreekt verdachte vrij van de opzettelijke invoer van cocaine. Voor het bewezenverklaarde - impliciet subsidiair tenlastegelegde - overtreding wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Aan het hiervoor door verdachte geschetste beeld bezien in samenhang met hetgeen zich overigens in het dossier bevindt, kan naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs worden ontleend dat verdachte welbewust heeft meegewerkt aan het cocaïnetransport waarvan zij wordt beschuldigd of dat zij onaanvaardbare risico’s heeft genomen waarbij zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in haar bagage zou zitten. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.1 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen geen sprake is van opzet, maar ook dat geen sprake is van enig aan verdachte te maken verwijt. Omdat de rechtbank er – kort gezegd – derhalve van uit gaat dat verdachte, gezien de genoemde omstandigheden, verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de aanwezigheid van de cocaïne in haar bagage, zal zij ten aanzien van de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant wegens afwezigheid van alle schuld worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800315-12
Uitspraakdatum: 28 juni 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd welke verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1
Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan.
Op 8 maart 2012 is verdachte vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol.
Bij een verscherpte douanecontrole wordt er in de rolkoffer, die zij als handbagage bij zich draagt, een rood/wit plastic tas aangetroffen met daarin twee zakken met het opschrift “Nestle Allstars”. In deze zakken - met naar het lijkt snoep - bevinden zich in totaal 79 in plastic gewikkelde blokjes. Door het Douanelaboratorium is vastgesteld dat de blokjes, met een totaal nettogewicht van 1.753,3 gram, cocaïne bevatten.
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat zij de rood wit gekleurde plastic tas op de dag van haar vertrek naar Nederland van haar neef, genaamd [neef], heeft gekregen met de bedoeling dat zijn vriendin in Nederland deze tas met spullen zou komen ophalen om deze aan zijn in Nederland wonende kinderen te geven. Verdachtes neef heeft de plastic tas met goederen in het bijzijn van de gehele familie aan verdachte gegeven. Verdachte heeft erin gekeken en zag twee zakken snoep, een T-shirt en mokken. Verdachte heeft de afzonderlijke goederen niet uit de tas gehaald, waardoor zij stelt niet te hebben gevoeld dat de zakken abnormaal zwaar aanvoelden en niet te hebben opgemerkt dat de beide zakken slordig waren dichtgelijmd. Vervolgens heeft zij de zak in haar handbagage gestopt. Verdachte verklaart al elf jaar met enige regelmaat naar Suriname te gaan en op de terugreis naar Nederland altijd wel iets mee te nemen voor een familielid. Verdachte vertrouwde haar neef en heeft nooit gedacht dat hij haar drugs zou meegeven.
De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaringen van verdachte. Hij houdt verdachte verantwoordelijk voor de opzettelijke invoer van cocaïne. De officier van justitie stelt ook dat verdachte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van de tas, omdat het haar anders zou zijn opgevallen dat de zakken abnormaal zwaar aanvoelden, dat zij slordig dichtgelijmd zaten en dat er een sterke chemische lucht aan de zakken zat.
Bij het beantwoorden van de vraag of de aangetroffen cocaïne opzettelijk door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, stelt de rechtbank voorop dat een reiziger in beginsel verantwoordelijk is voor haar eigen bagage en dat zij geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van de door haar ingecheckte handbagage.
Aan het hiervoor door verdachte geschetste beeld bezien in samenhang met hetgeen zich overigens in het dossier bevindt, kan naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs worden ontleend dat verdachte welbewust heeft meegewerkt aan het cocaïnetransport waarvan zij wordt beschuldigd of dat zij onaanvaardbare risico’s heeft genomen waarbij zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in haar bagage zou zitten. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat uit de stukken niet kan volgen dat de chemische lucht die door de verbalisanten bij het nadere onderzoek aan de zakken snoep werd geroken reeds bij de controle van verdachtes handbagage is opgevallen zodat niet vaststaat in hoeverre een en ander reeds eerder voor verdachte kenbaar moet zijn geweest. Met betrekking tot het zwaar aanvoelen van de rood wit gekleurde plastic tas kan op grond van de zich in het dossier bevindende stukken bovendien niet worden uitgesloten dat daarin naast de twee zakken “snoep” nog meer spullen zaten, zoals verdachte heeft verklaard. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte consistent heeft verklaard; de rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten die maken dat aan de juistheid van die verklaring moet worden getwijfeld.
Gelet op het voorgaande dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de opzettelijke invoer van cocaïne.
4.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 8 maart 2012 (dossierpagina 1.1);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 13 maart 2012 (dossierpagina 1.1.4);
• het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 22 maart 2012 (kenmerk [kenmerk]).
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 8 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van de verdachte
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.1 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen geen sprake is van opzet, maar ook dat geen sprake is van enig aan verdachte te maken verwijt. Omdat de rechtbank er – kort gezegd – derhalve van uit gaat dat verdachte, gezien de genoemde omstandigheden, verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de aanwezigheid van de cocaïne in haar bagage, zal zij ten aanzien van de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant wegens afwezigheid van alle schuld worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte voor de overtreding van de Opiumwet zoals bedoeld in artikel 10 eerste lid Opiumwet niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mrs. M.J. Kronenberg en B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2012.
Mrs. Hoendervoogt en Postma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.