Verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 04-12-2009
- Bronpublicatie:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1069/2009)
- Inwerkingtreding
04-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1069/2009)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
(verordening dierlijke bijproducten)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, punt 4, onder b),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten zijn een potentiële bron van risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Bij eerdere crises in verband met uitbraken van mond-en-klauwzeer, de verspreiding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën zoals boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en de aanwezigheid van dioxinen in levensmiddelen is gebleken welke gevolgen een verkeerd gebruik van dierlijke bijproducten kan hebben voor de volksgezondheid, de diergezondheid, de veiligheid van de voedsel- en voederketen en het vertrouwen van de consument. Bovendien kunnen dergelijke crises bredere nadelige gevolgen voor de hele maatschappij hebben, namelijk door het effect op de sociaaleconomische situatie van agrariërs en de betrokken industriesectoren en op het vertrouwen van de consument in de veiligheid van producten van dierlijke oorsprong. Uitbraken van ziekten kunnen ook negatieve gevolgen hebben voor het milieu, niet alleen door de problemen met de verwijdering, maar ook wat de biodiversiteit betreft.
- (2)
Dierlijke bijproducten ontstaan voornamelijk bij het slachten van dieren voor menselijke consumptie, bij de productie van producten van dierlijke oorsprong zoals zuivel, bij de verwijdering van dode dieren en bij ziektebestrijdingsmaatregelen. Ongeacht waar zij vandaan komen, vormen dierlijke bijproducten een risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu. Dit risico moet adequaat worden beheerst, hetzij door deze producten naar veilige middelen van verwijdering te brengen, hetzij door ze voor andere doeleinden te gebruiken onder strenge voorwaarden die de betrokken risico's tot een minimum beperken.
- (3)
Alle dierlijke bijproducten verwijderen is geen realistische optie, aangezien dit tot al te hoge kosten en milieurisico's zou leiden. Anderzijds hebben alle burgers er belang bij dat tal van dierlijke bijproducten op veilige en duurzame wijze voor diverse toepassingen worden gebruikt, mits de gezondheidsrisico's tot een minimum worden beperkt. Tal van dierlijke bijproducten worden namelijk algemeen gebruikt in belangrijke productiesectoren zoals de farmaceutische industrie, de voederindustrie en de lederindustrie.
- (4)
Dankzij nieuwe technologieën zijn er ook nieuwe gebruiksmogelijkheden voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten in een groot aantal productiesectoren, met name voor de opwekking van energie. Het gebruik van deze nieuwe technologieën kan echter gezondheidsrisico's inhouden, die dan ook tot een minimum moeten worden beperkt.
- (5)
De communautaire gezondheidsvoorschriften voor het verzamelen, vervoeren, hanteren, bewerken, omvormen, verwerken, opslaan, op de markt brengen, verdelen, gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten moeten worden vastgesteld in een coherent en allesomvattend kader.
- (6)
Deze algemene voorschriften moeten in verhouding staan tot het risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid dat dierlijke bijproducten met zich brengen, wanneer zij door exploitanten worden gehanteerd tijdens de verschillende fasen van de keten van verzameling tot gebruik of verwijdering. In deze voorschriften moet ook rekening worden gehouden met de milieurisico's die deze activiteiten met zich brengen. Waar nodig moet het communautaire kader gezondheidsvoorschriften voor het in de handel brengen, met inbegrip van het intracommunautaire verkeer en de invoer van dierlijke bijproducten, omvatten.
- (7)
Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Verordening (EG) nr. 1774/2002(3) communautaire gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor dierlijke bijproducten niet bedoeld voor menselijke consumptie. Op basis van wetenschappelijke adviezen en als actie in het kader van het Witboek van de Commissie van 12 januari 2000 over voedselveiligheid is bij die verordening een reeks voorschriften ter bescherming van de veiligheid van de voedsel- en voederketen vastgesteld, in aanvulling op de communautaire levensmiddelen- en diervoederwetgeving. Dankzij die voorschriften is de bescherming tegen de risico's van dierlijke bijproducten in de Gemeenschap aanzienlijk verbeterd.
- (8)
Bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn dierlijke bijproducten volgens het risiconiveau in drie categorieën ingedeeld. Exploitanten moeten dierlijke bijproducten van verschillende categorieën van elkaar gescheiden houden als zij gebruik willen maken van dierlijke bijproducten die geen significant risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid vormen, met name indien deze producten afgeleid zijn van materiaal dat geschikt is voor menselijke consumptie. Bij die verordening is ook het beginsel ingevoerd dat hoogrisicomateriaal niet aan landbouwhuisdieren mag worden vervoederd en dat materiaal afkomstig van dieren van een bepaalde soort niet aan dieren van dezelfde soort mag worden vervoederd. Overeenkomstig die verordening mogen alleen dieren die door een dierenarts geïnspecteerd zijn, in de voederketen terechtkomen. Voorts stelt die verordening verwerkingsvoorschriften ter beperking van de risico's vast.
- (9)
Overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 moet de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement verslag uitbrengen over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om aan die verordening te voldoen. Dit verslag moet in voorkomend geval van wetgevingsvoorstellen vergezeld gaan. Het verslag werd op 21 oktober 2005 ingediend en benadrukt dat de beginselen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 behouden moeten blijven. Voorts wordt in het verslag gewezen op gebieden waar wijzigingen in de verordening nodig worden geacht, met name verduidelijkingen met betrekking tot de toepasselijkheid van de voorschriften op eindproducten, het verband met andere communautaire wetgeving en de indeling van bepaalde soorten materiaal. Deze conclusies worden ondersteund door de bevindingen van een reeks onderzoeksopdrachten die het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van de Commissie in 2004 en 2005 in de lidstaten heeft uitgevoerd. Volgens het VVB moeten de traceerbaarheid van de stroom dierlijke bijproducten en de doeltreffendheid en de harmonisatie van de officiële controles worden verbeterd.
- (10)
De Wetenschappelijke Stuurgroep, die in 2002 is opgevolgd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), heeft een aantal adviezen over dierlijke bijproducten uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat de voornaamste beginselen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 behouden moeten blijven; met name mogen dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie niet geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden, niet in de voederketen terechtkomen. Wel mogen dergelijke dierlijke bijproducten onder gespecificeerde gezondheidsvoorwaarden worden gerecupereerd en voor de productie van technische of industriële producten worden gebruikt.
- (11)
In de conclusies van het voorzitterschap van de Raad over het verslag van de Commissie van 21 oktober 2005, die in december 2005 werden goedgekeurd, en tijdens de raadplegingen die de Commissie vervolgens heeft gehouden, werd benadrukt dat de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 moesten worden verbeterd. De hoofddoelstellingen van de voorschriften voor dierlijke bijproducten, namelijk de beheersing van risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid en de bescherming van de veiligheid van de voedsel- en voederketen, moeten duidelijk worden vastgesteld. De bepalingen van deze verordening moeten het mogelijk maken die doelstellingen te verwezenlijken.
- (12)
De in deze verordening vastgestelde voorschriften voor dierlijke bijproducten moeten van toepassing zijn op producten die overeenkomstig de communautaire wetgeving niet voor menselijke consumptie mogen worden gebruikt, met name indien zij niet aan de wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne voldoen of indien zij niet als levensmiddel op de markt mogen worden gebracht, omdat zij onveilig zijn, hetzij omdat zij schadelijk zijn voor de gezondheid, hetzij omdat zij niet geschikt zijn voor menselijke consumptie (dierlijke bijproducten ‘bij wet’). Deze voorschriften moeten echter ook van toepassing zijn op producten van dierlijke oorsprong die aan bepaalde voorschriften voor een mogelijk gebruik voor menselijke consumptie voldoen of die als grondstof dienen voor de productie van producten voor menselijke consumptie, als zij uiteindelijk voor andere doeleinden bestemd worden (‘door keuze’ dierlijke bijproducten).
- (13)
Om risico's van wilde dieren te voorkomen, moeten de in deze verordening vastgestelde voorschriften ook van toepassing zijn op kadavers of delen van kadavers van wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met een overdraagbare ziekte besmet zijn. Dit mag geen verplichting inhouden om kadavers van wilde dieren die in hun natuurlijke habitat zijn gestorven of worden bejaagd, te verzamelen en te verwijderen. Indien goede jachtpraktijken worden toegepast, mogen ingewanden en andere delen van vrij wild op veilige wijze ter plaatse worden verwijderd. Deze risicobeperkende praktijken zijn in de lidstaten goed ingeburgerd en in sommige gevallen gebaseerd op culturele tradities of op nationale wetgeving die de activiteiten van jagers regelt. De communautaire wetgeving, met name Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (4) stelt regels vast voor de hantering van vlees en dierlijke bijproducten van gejaagd wild. Deze regels leggen de verantwoordelijkheid voor de voorkoming van risico's ook bij gekwalificeerde personen als jagers. Gelet op de potentiële risico's voor de voedselketen hoeft deze verordening slechts op dierlijke bijproducten van gedood vrij wild van toepassing te zijn voor zover de wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne van toepassing is op het in de handel brengen van gejaagd wild en activiteiten van wildbewerkingsinrichtingen. Bovendien moeten dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van jachttrofeeën onder deze verordening vallen, ter voorkoming van risico's voor de gezondheid van dieren die worden veroorzaakt door dergelijke bijproducten.
- (14)
De in deze verordening vastgestelde voorschriften moeten van toepassing zijn op dierlijke bijproducten afkomstig van waterdieren, met uitzondering van materiaal afkomstig van vaartuigen die overeenkomstig de communautaire levensmiddelen-hygiënewetgeving werken. Er moeten echter in verhouding tot het risico staande maatregelen worden genomen wat de hantering en verwijdering betreft van materiaal dat ontstaat aan boord van visserijvaartuigen als gevolg van het ontweien van vis en dat ziektetekenen vertoont. Deze maatregelen voor de uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld op basis van een risicobeoordeling door de adequate wetenschappelijke instelling, rekening houdend met de beschikbare gegevens betreffende de doeltreffendheid van bepaalde maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van ziekten die kunnen worden overgedragen op mensen, met name bepaalde parasieten.
- (15)
Wegens het beperkte risico als gevolg van materiaal dat wordt gebruikt als rauw voer op de boerderij of dat door levensmiddelenbedrijven aan eindgebruikers wordt verstrekt, mogen bepaalde activiteiten in verband met dit rauwe voer niet vallen onder de regels waarin deze verordening voorziet.
- (16)
In deze verordening moet worden verduidelijkt welke dieren als gezelschapdieren moeten worden ingedeeld, zodat dierlijke bijproducten afkomstig van gezelschapsdieren niet worden gebruikt in veevoeder. Met name moeten dieren die voor andere doeleinden dan veeteelt worden gehouden, zoals huisdieren, als gezelschapsdieren worden ingedeeld.
- (17)
Voor de samenhang van de communautaire wetgeving moeten in deze verordening bepaalde definities van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (5) en van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (6) worden gebruikt. De verwijzing naar Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (7) moet worden verduidelijkt.
- (18)
Voor de samenhang van de communautaire wetgeving moet in deze verordening de definitie van ‘waterdier’ van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (8) worden gebruikt. Tegelijk moeten voor ongewervelde waterdieren die niet onder deze definitie vallen en die geen risico van besmetting met ziekten inhouden, dezelfde vereisten als voor waterdieren gelden.
- (19)
Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (9) vermeldt onder welke voorwaarden een vergunning voor een stortplaats wordt verleend. In deze verordening moet worden bepaald dat dierlijke bijproducten moeten worden verwijderd op een stortplaats waarvoor een dergelijke vergunning is verleend.
- (20)
De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van activiteiten overeenkomstig deze verordening moet in eerste instantie bij de exploitanten blijven liggen. Tegelijk vereist het algemene belang van de voorkoming van risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid dat er een verzamelings- en verwijderingssysteem is zodat dierlijke bijproducten die niet mogen worden gebruikt of om economische redenen niet worden gebruikt, veilig worden gebruikt of verwijderd. Hoe omvangrijk het verzamelings- en verwijderingssysteem is, hangt af van de reële hoeveelheid dierlijke bijproducten die in de lidstaat in kwestie ontstaat. Uit voorzorg moet ook rekening worden gehouden met de behoefte aan extra verwijderingscapaciteit in geval van grote uitbraken van overdraagbare ziekten of technische problemen in een bestaande verwijderingsinrichting. Het moet de lidstaten toegestaan zijn om onderling en met derde landen samen te werken, mits de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt.
- (21)
Het is belangrijk dat het beginpunt wordt bepaald in de levenscyclus van dierlijke bijproducten waarop de vereisten van deze verordening van kracht moeten worden. Als een product eenmaal een dierlijk bijproduct is geworden, mag het niet opnieuw in de voedselketen komen. Bijzondere regels gelden voor de hantering van bepaalde grondstoffen, zoals huiden, die worden gehanteerd in inrichtingen of bedrijven die tegelijk deel uitmaken van de voedselketen en van de keten van dierlijke bijproducten. In deze gevallen moeten de nodige maatregelen worden genomen, in de vorm van scheiding, om mogelijke risico's voor de voedselketen die het gevolg kunnen zijn van versleping, te beperken. Voor andere inrichtingen moeten op risico gebaseerde regels worden vastgesteld om versleping te voorkomen, met name via een scheiding van de keten van bijproducten en de voedselketen.
- (22)
Om redenen van de rechtszekerheid en een adequate controle van potentiële risico's moet een eindpunt in de productieketen worden bepaald voor producten die niet langer rechtstreeks van belang zijn voor de veiligheid van de voederketen. Voor bepaalde producten waarop andere communautaire wetgeving van toepassing is, moet dit eindpunt worden bepaald in de fase van de productie. Producten die dit eindpunt hebben bereikt, moeten van controles op grond van deze verordening worden vrijgesteld. Met name moeten producten die het eindpunt voorbij zijn, op de markt kunnen worden gebracht zonder beperking op grond van deze verordening en mogen deze producten worden gehanteerd en vervoerd door exploitanten die niet overeenkomstig deze verordening zijn erkend of geregistreerd.
- (23)
Dit eindpunt moet evenwel kunnen worden gewijzigd, met name wanneer nieuwe risico's opduiken. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 hoeven bepaalde producten, met name guano, bepaalde huiden die een bepaalde behandeling zoals looien hebben ondergaan en bepaalde jachttrofeeën, niet aan de voorschriften ervan te voldoen. In soortgelijke vrijstellingen moet worden voorzien in de uitvoeringsmaatregelen die op grond van deze verordening moeten worden vastgesteld voor producten als oleochemische producten en de eindproducten uit de productie van biodiesel, onder adequate voorwaarden.
- (24)
Om voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid te zorgen, moeten de lidstaten alle nodige maatregelen blijven nemen om te voorkomen dat dierlijke bijproducten worden verzonden vanuit gebieden of bedrijven waarvoor beperkingen gelden, met name bij een uitbraak van een ziekte zoals vermeld in Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van vesiculaire varkensziekte (10).
- (25)
Activiteiten met dierlijke bijproducten die een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhouden, mogen alleen worden uitgevoerd in inrichtingen of bedrijven die daartoe vooraf door de bevoegde autoriteit erkend zijn. Deze voorwaarde moet met name gelden voor verwerkingsbedrijven en andere inrichtingen of bedrijven die dierlijke bijproducten die rechtstreeks van belang zijn voor de veiligheid van de voederketen, hanteren of opslaan. Het moet toegestaan zijn om dierlijke bijproducten van meer dan een categorie in dezelfde inrichting of hetzelfde bedrijf te hanteren, mits versleping wordt voorkomen. Voorts moet het toegestaan zijn om deze voorwaarden te wijzigen indien de hoeveelheid materiaal die moet worden verwijderd en verwerkt, toeneemt door een grote ziekte-uitbraak, mits ervoor wordt gezorgd dat het tijdelijke gebruik onder deze gewijzigde voorwaarden niet tot de verspreiding van ziekterisico's leidt.
- (26)
Een dergelijke erkenning hoeft evenwel niet vereist te zijn voor inrichtingen of bedrijven die bepaalde veilige soorten materiaal hanteren of verwerken, zoals producten die zodanig verwerkt zijn dat zij geen risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid meer vormen. Dergelijke inrichtingen of bedrijven moeten worden geregistreerd zodat de materiaalstroom officieel kan worden gecontroleerd en getraceerd. Dit moet ook gelden voor exploitanten die dierlijke bijproducten of afgeleide producten vervoeren, tenzij zij niet langer worden gecontroleerd, omdat een eindpunt in de keten is bepaald.
- (27)
Om erkend te worden, moeten inrichtingen of bedrijven bij de bevoegde autoriteiten informatie indienen en moet een bezoek ter plaatse worden afgelegd waaruit blijkt dat zij aan de eisen van deze verordening met betrekking tot de infrastructuur en de uitrusting van de inrichting of het bedrijf zullen voldoen zodat eventuele risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid die het proces met zich brengt, op adequate wijze worden beheerst. Het moet mogelijk zijn de erkenningen tegen voorwaarden te verlenen, om de exploitanten in staat te stellen tekortkomingen te corrigeren alvorens de inrichting of het bedrijf een volwaardige erkenning krijgt.
- (28)
Inrichtingen of bedrijven waarvan de activiteiten reeds overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne zijn erkend, hoeven niet overeenkomstig deze verordening te worden erkend of geregistreerd omdat bij de erkenning of registratie overeenkomstig die communautaire wetgeving reeds met de doelstellingen van deze verordening rekening wordt gehouden. Inrichtingen of bedrijven die overeenkomstig de hygiënewetgeving zijn erkend of geregistreerd, moeten evenwel verplicht worden aan de voorschriften van deze verordening te voldoen en kunnen worden onderworpen aan officiële controles om de naleving van de voorschriften van deze verordening te verifiëren.
- (29)
Dierlijke bijproducten en afgeleide producten moeten op basis van risicobeoordelingen in drie categorieën worden ingedeeld volgens het risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid dat zij inhouden. Terwijl dierlijke bijproducten en afgeleide producten met een hoog risico alleen voor doeleinden buiten de voederketen mogen worden gebruikt, moet het gebruik ervan met een laag risico onder veilige omstandigheden worden toegestaan.
- (30)
De wetenschappelijke en technische vooruitgang kan leiden tot de ontwikkeling van procedés die de risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid elimineren of tot een minimum beperken. Om met deze vooruitgang rekening te houden, moet het mogelijk zijn om de lijst van soorten dierlijke bijproducten in deze verordening te wijzigen. Alvorens dergelijke wijzigingen worden aangebracht, en overeenkomstig de algemene beginselen van de communautaire wetgeving met het oog op een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid, moet een risicobeoordeling worden verricht door de bevoegde wetenschappelijke instantie, bijvoorbeeld de EFSA, het Europees Geneesmiddelenbureau of het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten, al naar gelang het type dierlijke bijproducten waarvan de risico's moeten worden beoordeeld. Het moet echter duidelijk zijn dat mengsels van dierlijke bijproducten van verschillende categorieën moeten worden gehanteerd volgens de normen voor het deel van het mengsel dat tot de hoogste risicocategorie behoort.
- (31)
Gezien het grote risico voor de volksgezondheid mogen met name dierlijke bijproducten die een risico van verspreiding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) inhouden, niet voor diervoeder worden gebruikt. Deze beperking moet eveneens van toepassing zijn op wilde dieren via welke een overdraagbare ziekte kan worden overgedragen. De beperking op de vervoedering van dierlijke bijproducten die een TSE-risico inhouden, moet onverminderd de vervoederingsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 999/2001 gelden.
- (32)
Dierlijke bijproducten van dieren die zijn gebruikt voor experimenten als gedefinieerd in Richtlijn 86/609/EEG, moeten ook van gebruik in voeder worden uitgesloten, wegens de potentiële risico's als gevolg van deze dierlijke bijproducten. De lidstaten mogen evenwel het gebruik toestaan van dierlijke bijproducten van dieren die zijn gebruikt voor experimenten, om nieuwe voederadditieven te testen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (11).
- (33)
Het gebruik van bepaalde stoffen en producten is verboden bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (12) en Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten (13). Voorts stelt Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan (14) verdere voorschriften vast voor de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten. Richtlijn 96/23/EG bevat ook voorschriften die van toepassing zijn wanneer de aanwezigheid van residuen van toegelaten stoffen of van contaminanten boven bepaalde toegelaten niveaus wordt vastgesteld. Met het oog op de samenhang van de communautaire wetgeving moeten producten van dierlijke oorsprong waarin stoffen worden aangetroffen die een inbreuk vormen op Verordening (EEG) nr. 2377/90 en de Richtlijnen 96/22/EG en 96/23/EG, naar gelang van het risico voor de voeder- en voedselketen worden ingedeeld als categorie 1- of categorie 2-materiaal.
- (34)
Mest en de inhoud van het maag-darmkanaal hoeven niet te worden verwijderd mits door een passende behandeling wordt voorkomen dat er bij het uitrijden ziekten worden verspreid. Dierlijke bijproducten van dieren die op het agrarische bedrijf sterven en dieren die met het oog op de uitroeiing van ziekten worden gedood, mogen niet in de voederketen worden gebruikt. Deze beperking moet ook gelden voor ingevoerde dierlijke bijproducten die in de Gemeenschap worden toegelaten, als zij bij een inspectie aan de grenspost niet aan de communautaire wetgeving blijken te voldoen, en voor producten die bij controles in de Gemeenschap niet aan de toepasselijke voorschriften blijken te voldoen. Als niet aan Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (15) en aan Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 over het op de markt brengen en het gebruik van diervoeders is voldaan (16), mag dit er niet toe leiden dat producten die voor grensinspectie worden aangeboden, van de voederketen worden uitgesloten.
- (35)
Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden de gebruiksmogelijkheden van bepaalde dierlijke bijproducten ernstig beperkt doordat zij standaard als categorie 2-materiaal worden ingedeeld, hoewel deze beperking niet noodzakelijk in verhouding staat tot de desbetreffende risico's. Daarom moeten deze dierlijke bijproducten worden heringedeeld als categorie 3-materiaal zodat zij voor bepaalde vervoederingsdoeleinden kunnen worden gebruikt. Voor andere dierlijke bijproducten die niet onder een van de drie categorieën zijn vermeld, moet de standaardindeling als categorie 2-materiaal uit voorzorg behouden blijven, met name om de algemene uitsluiting van dergelijk materiaal uit de voederketen voor andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren te versterken.
- (36)
In andere wetgeving die sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (17) in werking is getreden, namelijk Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (18), Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (19), waarop Verordening (EG) nr. 1774/2002 een aanvulling vormt, wordt de verantwoordelijkheid voor de naleving van de communautaire wetgeving ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid in eerste instantie bij de exploitanten van levensmiddelen- en voederbedrijven gelegd. In overeenstemming met die wetgeving moeten exploitanten die activiteiten uitvoeren die onder deze verordening vallen, eveneens in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de naleving van deze verordening. Deze verplichting moet verder worden verduidelijkt en gespecificeerd voor wat betreft de wijze waarop voor traceerbaarheid wordt gezorgd, bijvoorbeeld door het afzonderlijk verzamelen en kanaliseren van dierlijke bijproducten. Bestaande systemen om met andere middelen de traceerbaarheid van producten die uitsluitend op nationaal niveau circuleren, te garanderen, moeten blijven werken, als zij equivalente informatie opleveren. Alles moet in het werk worden gesteld om het gebruik van elektronische en andere documentatiemiddelen waarbij geen beroep op een papieren register wordt gedaan, te bevorderen, op voorwaarde dat hiermee volledige traceerbaarheid gegarandeerd is.
- (37)
Om ervoor te zorgen dat in een inrichting of bedrijf aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan, is een systeem van eigen controles nodig. Bij officiële controles houden de bevoegde autoriteiten rekening met de uitvoering van eigen controles. In bepaalde inrichtingen of bedrijven moeten de eigen controles worden uitgevoerd volgens een systeem op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP). De HACCP-beginselen moeten gebaseerd zijn op de ervaring met de toepassing ervan in het kader van de communautaire wetgeving inzake levensmiddelen- en voederhygiëne. In verband hiermee kunnen nationale richtsnoeren voor goede praktijken een nuttig instrument zijn om de praktische toepassing van de HACCP-beginselen en andere aspecten van deze verordening mogelijk te maken.
- (38)
Dierlijke bijproducten mogen slechts worden gebruikt als de risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid tot een minimum worden beperkt bij de verwerking van de dierlijke bijproducten en het in de handel brengen van afgeleide producten die op basis van dierlijke bijproducten vervaardigd zijn. Indien deze optie niet beschikbaar is, moeten de dierlijke bijproducten onder veilige omstandigheden worden verwijderd. De beschikbare opties voor het gebruik van dierlijke bijproducten van de verschillende categorieën moeten in samenhang met andere communautaire wetgeving worden verduidelijkt. Algemeen moeten de opties voor een hogere risicocategorie ook beschikbaar zijn voor de lagere risicocategorieën, tenzij bijzondere overwegingen gelden, gelet op het risico dat met bepaalde dierlijke bijproducten verbonden is.
- (39)
Dierlijke bijproducten en afgeleide producten moeten worden verwijderd overeenkomstig de milieuwetgeving inzake stortplaatsen en afvalverbranding. Met het oog op de samenhang moet verbranding plaatsvinden overeenkomstig Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (20). Voor meeverbranding, hetzij als recuperatie, hetzij als verwijdering, gelden dezelfde erkennings- en exploitatievoorwaarden als voor afvalverbranding, met name wat betreft grenswaarden voor uitstoot in de lucht en uitstoot van afvalwater en residuen, controle, monitoring en metingen. Daarom moet de rechtstreekse meeverbranding, zonder voorafgaande verwerking, van alle drie de categorieën materiaal worden toegestaan. Bovendien moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld voor de erkenning van verbrandingsinstallaties met een lage en een hoge capaciteit.
- (40)
Het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als stookbrandstof moet worden toegestaan en wordt niet als afvalverwijdering beschouwd. Wel moet dit soort gebruik plaatsvinden onder voorwaarden ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid en volgens passende milieunormen.
- (41)
Deze verordening moet in de mogelijkheid voorzien om tijd-, temperatuur- en drukparameters voor methoden voor de verwerking van dierlijke bijproducten vast te stellen, met name voor de methoden die momenteel in Verordening (EG) nr. 1774/2002 als methoden 2 tot en met 7 worden vermeld.
- (42)
Schelpen van schelpdieren en schalen van schaaldieren waaruit de weke delen of het vlees verwijderd zijn, moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Gezien de verschillende wijzen waarop de weke delen of het vlees in de Gemeenschap uit schelpen worden verwijderd, moet het mogelijk zijn om schelpen te gebruiken waaruit de weke delen of het vlees niet volledig zijn verwijderd, mits dit geen risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhoudt. Nationale gidsen voor goede praktijken kunnen in dat verband kennis helpen verspreiden over de voorwaarden waaronder een dergelijk gebruik mogelijk is.
- (43)
Aangezien biodynamische preparaten op basis van categorie 2- en categorie 3-materiaal, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (21), weinig risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhouden, moet de bevoegde autoriteit kunnen toestaan dat dergelijke producten worden gemaakt en uitgereden.
- (44)
Nieuwe technologieën die nog in ontwikkeling zijn, bieden voordelige mogelijkheden om energie op te wekken uit dierlijke bijproducten of om dierlijke bijproducten veilig te verwijderen. Veilige verwijdering is mogelijk met een combinatie van methoden voor de veilige isolering van dierlijke bijproducten ter plaatse met ingeburgerde verwijderingsmethoden, en met een combinatie van toegestane verwerkingsparameters met nieuwe normen die positief zijn beoordeeld. Om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang ter zake moeten dergelijke technologieën in de hele Gemeenschap worden toegelaten als alternatieve methoden voor de verwijdering of het gebruik van dierlijke bijproducten. Indien een technologisch procedé door een individu is ontwikkeld, mag deze toelating slechts worden verleend nadat de EFSA een door de bevoegde autoriteit gecontroleerde aanvraag heeft onderzocht om te waarborgen dat er een beoordeling van het risicoverminderingspotentieel van het procedé wordt verricht en dat de rechten van individuen, inclusief het vertrouwelijke karakter van zakelijke informatie, worden gevrijwaard. Om aanvragers advies te verstrekken wordt een standaardvorm voor aanvragen vastgesteld. Aangezien dit document slechts bedoeld is als indicatie, moet het worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure in samenwerking met de EFSA.
- (45)
De voorschriften voor het in de handel brengen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor vervoederingsdoeleinden en van organische meststoffen en bodemverbeteraars moeten worden verduidelijkt om de voedsel- en voederketen te beschermen. Alleen categorie 3-materiaal mag voor het voederen van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren worden gebruikt. Meststoffen op basis van dierlijke bijproducten kunnen de veiligheid van de voeder- en voedselketen in het gedrang brengen. Indien zij met vleesbeendermeel van categorie 2 of met verwerkte dierlijke eiwitten zijn vervaardigd, moet er een stof, bijvoorbeeld een anorganische of onverteerbare stof, aan worden toegevoegd zodat zij niet rechtstreeks voor vervoederingsdoeleinden kunnen worden gebruikt. Deze vermenging mag niet vereist zijn, als de samenstelling of verpakking van producten, met name producten die bestemd zijn voor gebruik door de eindverbruiker, verkeerd gebruik van het product voor voederdoeleinden uitsluit. Bij de vaststelling van de componenten moet rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden op het gebied van klimaat en bodem en met het gebruiksdoel van specifieke meststoffen.
- (46)
Verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (22) stelt een algemeen verbod vast op het in de handel brengen, de invoer en de uitvoer van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten. Dit verbod mag echter geen afbreuk doen aan de verplichting overeenkomstig deze verordening om dierlijke bijproducten van katten en honden, waaronder bont, te verwijderen.
- (47)
Voor de bevordering van wetenschap en onderzoek en de verrichting van artistieke activiteiten kan het gebruik van dierlijke bijproducten of afgeleide producten van alle categorieën nodig zijn, soms in kleinere hoeveelheden dan in het handelsverkeer gebruikelijk is. Om de invoer en het gebruik van deze dierlijke bijproducten of afgeleide producten mogelijk te maken moet de bevoegde autoriteiten per geval kunnen bepalen onder welke voorwaarden dergelijke activiteiten toegelaten zijn. Indien maatregelen op communautair niveau nodig zijn, moeten geharmoniseerde voorwaarden worden vastgesteld.
- (48)
Verordening (EG) nr. 1774/2002 bevat gedetailleerde bepalingen die bij wijze van uitzondering toelaten om categorie 2- en categorie 3-materiaal aan bepaalde dierentuindieren te vervoederen. In deze verordening moeten soortgelijke bepalingen worden vastgesteld en het vervoederen van bepaald categorie 1-materiaal moet toegestaan zijn en worden aangevuld met de mogelijkheid om gedetailleerde voorschriften ter beheersing van eventuele risico's voor de volksgezondheid of de diergezondheid vast te stellen.
- (49)
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 mag categorie 1-materiaal worden vervoederd aan met uitsterven bedreigde of beschermde aasetende vogelsoorten en andere soorten die in hun natuurlijke habitat leven, om de biodiversiteit te bevorderen. Om deze soorten in stand te helpen houden, moet deze verordening deze voederpraktijk blijven toestaan onder bepaalde voorwaarden om de verspreiding van ziekten te voorkomen. Tegelijk moeten in de uitvoeringsvoorschriften gezondheidsvoorschriften worden vastgesteld om gebruik van dit categorie 1-materiaal toe te staan voor vervoederingsdoeleinden in extensieve graassystemen en voor het voederen aan andere vleesetende soorten, zoals beren en wolven. Het is belangrijk dat bij deze gezondheidsvoorschriften rekening wordt gehouden met de natuurlijke consumptiepatronen van de soorten in kwestie, alsmede met de communautaire doelstellingen op het gebied van de bevordering van de biodiversiteit als geformuleerd in de mededeling van de Commissie van 22 mei 2006, getiteld ‘Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 — en daarna — tot staan brengen’.
- (50)
Het begraven en verbranden van dierlijke bijproducten, en met name van dode dieren, kan in bepaalde situaties gerechtvaardigd zijn, vooral in afgelegen gebieden of bij ziektebestrijding, wanneer noodverwijdering van de gedode dieren noodzakelijk is om een uitbraak van een ernstige overdraagbare ziekte te beheersen. Met name moet verwijdering ter plaatse onder bijzondere voorwaarden toegestaan zijn, aangezien de beschikbare destructie- of verbrandingscapaciteit in een regio of lidstaat anders een beperkende factor zou zijn bij de bestrijding van een ziekte.
- (51)
De bestaande afwijking voor het begraven en verbranden van dierlijke bijproducten moet worden uitgebreid tot gebieden die vrijwel ontoegankelijk zijn of waar er een risico is voor de gezondheid en veiligheid van het personeel dat het materiaal verzamelt. Uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1774/2002 en met natuurrampen als bosbranden en overstromingen in bepaalde lidstaten blijkt dat begraving of verbranding ter plaatse in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn om de dieren snel te verwijderen en de verspreiding van overdraagbare ziekten te voorkomen. De totale oppervlakte van de afgelegen gebieden in de lidstaten moet beperkt blijven, op basis van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 999/2001, zodat wordt voldaan aan de algemene verplichting dat er een passend verwijderingssysteem moet zijn overeenkomstig de voorschriften van deze verordening.
- (52)
Bepaalde inrichtingen of bedrijven die slechts kleine hoeveelheden dierlijke bijproducten hanteren die geen risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid vormen, moeten deze bijproducten onder officieel toezicht kunnen verwijderen op een andere wijze dan overeenkomstig deze verordening. De criteria voor deze uitzonderlijke omstandigheden moeten worden vastgesteld op communautair niveau, om ervoor te zorgen dat zij gelijk worden toegepast, op basis van de huidige situatie van bepaalde sectoren en de beschikbaarheid van andere verwijderingssystemen in bepaalde lidstaten.
- (53)
Met het oog op de rechtszekerheid moet worden vermeld welke stappen de bevoegde autoriteit kan ondernemen bij het uitvoeren van officiële controles, met name wat de opschorting van of een definitief verbod op activiteiten of de oplegging van voorwaarden om de behoorlijke toepassing van deze verordening te garanderen, betreft. Deze officiële controles moeten worden uitgevoerd in het kader van meerjarenplannen voor controles overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (23).
- (54)
Om ervoor te zorgen dat de lidstaten controle hebben over de hoeveelheid materiaal die voor verwijdering op hun grondgebied wordt binnengebracht, moet de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor de ontvangst van materiaal op haar grondgebied.
- (55)
Om eventuele risico's te beheersen, mogen sterilisatie onder druk en aanvullende transportvoorwaarden worden opgelegd. Met het oog op traceerbaarheid en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die de verzending van dierlijke bijproducten of afgeleide producten controleren, moet via het bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie (24) ingevoerde Traces-systeem informatie worden verstrekt over de zendingen van dierlijke bijproducten en vleesbeendermeel of dierlijke vetten die zijn afgeleid van categorie 1- en categorie 2-materiaal en verwerkte dierlijke eiwitten die zijn afgeleid van categorie 3-materiaal. Voor materiaal dat gewoonlijk in kleine hoeveelheden wordt verzonden voor onderzoeks-, onderwijs-, artistieke- of diagnosedoeleinden, moeten bijzondere voorwaarden worden vastgesteld om het verkeer van dit materiaal binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken. Bilaterale regelingen om de controle te vergemakkelijken van materiaal dat wordt verplaatst tussen lidstaten met een gemeenschappelijke grens, moeten onder bijzondere voorwaarden worden toegestaan.
- (56)
Om het vervoer van zendingen via derde landen die aan meer dan een lidstaat grenzen, te vergemakkelijken, moet een bijzondere regeling worden ingevoerd voor de verzendingen van de ene lidstaat naar de andere via een derde land, met name opdat zendingen die opnieuw in de Gemeenschap worden binnengebracht, worden onderworpen aan veterinaire controles overeenkomstig Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (25).
- (57)
Met het oog op de samenhang van de communautaire wetgeving moet het verband tussen de voorschriften van deze verordening en de communautaire afvalstoffenwetgeving worden verduidelijkt. Met name moet worden gezorgd voor samenhang met het verbod op de uitvoer van afvalstoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (26). Om eventuele negatieve milieueffecten te voorkomen, moet de uitvoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten die bestemd zijn om te worden verbrand of gestort, worden verboden. De uitvoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten moet ook worden voorkomen, als de bedoeling is dat zij worden gebruikt in een biogas- of composteerinstallatie in derde landen die geen lid van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn, om eventuele negatieve milieueffecten en risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid te voorkomen. Bij de toepassing van de afwijkingen van het uitvoerverbod moet de Commissie in haar beschikkingen ten volle rekening houden met het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, namens de Gemeenschap gesloten bij Besluit 93/98/EEG van de Raad (27), en de wijzigingen daarvan die zijn vastgesteld in Besluit III/1 van de Conferentie der partijen, namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 97/640/EG (28) van de Raad en ten uitvoer gelegd door Verordening (EG) nr. 1013/2006.
- (58)
Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat dierlijke bijproducten die zijn gemengd of verontreinigd met gevaarlijke afvalstoffen als vermeld in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (29) slechts overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 worden ingevoerd, uitgevoerd of tussen lidstaten worden verzonden. Er moeten ook voorschriften worden vastgesteld voor de verzending van dergelijk materiaal binnen een lidstaat.
- (59)
De Commissie moet controles in de lidstaten kunnen verrichten. De communautaire controles in derde landen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004.
- (60)
De invoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten in de Gemeenschap en de doorvoer van dit materiaal moet plaatsvinden volgens voorschriften die ten minste even streng zijn als de voorschriften die in de Gemeenschap gelden. Een andere mogelijkheid is dat de voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten die in derde landen gelden, als gelijkwaardig met de voorschriften van de communautaire wetgeving worden erkend. Gezien het potentiële risico van producten bestemd voor gebruik buiten de voederketen, moet voor deze producten een vereenvoudigde reeks invoervoorschriften gelden.
- (61)
De communautaire wetgeving inzake de vervaardiging van afgeleide producten die bestemd zijn om als cosmetische producten, geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te worden gebruikt, vormt een volledig kader voor het in de handel brengen van deze producten: Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (30), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot instelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (31), Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (32), Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (33), Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (34) en Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (35) (de ‘bijzondere richtlijnen’). De bijzondere richtlijnen betreffende cosmetische producten en medische hulpmiddelen voorzien echter niet in bescherming tegen risico's voor de diergezondheid. In dergelijke gevallen moet deze verordening op die risico's van toepassing zijn en moeten beschermingsmaatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 kunnen worden genomen.
- (62)
Voor zover de bijzondere richtlijnen voorschriften ter beheersing van risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid vaststellen, moeten zij ook van toepassing zijn op dierlijke bijproducten en afgeleide producten die worden geleverd als grondstoffen of ingrediënten voor de vervaardiging van afgeleide producten. Die bijzondere richtlijnen regelen reeds grondstoffen van dierlijke oorsprong die mogen worden gebruikt voor de vervaardiging van de bedoelde afgeleide producten en leggen bepaalde voorwaarden ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid op. Overeenkomstig Richtlijn 76/768/EEG is het gebruik van categorie 1- en categorie 2-materiaal in cosmetische producten verboden en moeten de fabrikanten goede fabricagepraktijken in acht nemen. Richtlijn 2003/32/EG van de Commissie (36) stelt nadere specificaties vast voor medische hulpmiddelen die met weefsel van dierlijke oorsprong zijn vervaardigd.
- (63)
Indien die voorwaarden nog niet in de bijzondere richtlijnen zijn vastgesteld of indien zij niet van toepassing zijn op bepaalde risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid, moet echter deze verordening van toepassing zijn en moeten beschermingsmaatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 kunnen worden genomen.
- (64)
Bepaalde afgeleide producten komen niet in de voederketen terecht en worden niet uitgereden op land waarop landbouwhuisdieren grazen of dat voor vervoederingsdoeleinden wordt gemaaid. Het gaat onder meer om producten voor technisch gebruik, zoals behandelde huiden voor de lederindustrie, verwerkte wol voor de textielindustrie, producten uit beenderen voor de productie van lijm en verwerkt materiaal voor voeder voor gezelschapsdieren. Het moet exploitanten toegestaan zijn dergelijke producten in de handel te brengen, mits zij zijn afgeleid van grondstoffen die geen behandeling behoeven of mits het risico voldoende wordt beheerst door de behandeling of het eindgebruik van het behandelde materiaal.
- (65)
In een aantal lidstaten zijn gebreken bij de naleving van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 vastgesteld. Daarom is niet alleen een strikte handhaving van deze voorschriften nodig, maar ook strafrechtelijke en andere sancties tegen exploitanten die deze voorschriften niet naleven. Bijgevolg moeten de lidstaten regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening.
- (66)
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van volksgezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten teneinde risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid die aan deze producten verbonden zijn, te voorkomen en tot een minimum te beperken, en met name om de veiligheid van de voedsel- en voederketen te beschermen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (67)
Voor meer rechtszekerheid en met het oog op de algemene doelstelling van de Commissie om de communautaire wetgeving te vereenvoudigen, moet bij deze verordening een coherent kader van voorschriften worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 en met de opgedane ervaring en de geboekte vooruitgang sinds de inwerkingtreding van die verordening. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.
- (68)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (37).
- (69)
Om de communautaire wetgeving coherenter en duidelijker te maken, moeten de technische voorschriften voor specifieke activiteiten met dierlijke bijproducten, die momenteel in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn vastgesteld, alsook de op basis van die verordening door de Commissie vastgestelde uitvoeringsmaatregelen (38), in afzonderlijke besluiten worden vastgesteld. De consumenten en de sociaaleconomische kringen die bij de kwesties in verband met deze verordening betrokken zijn, moeten worden geraadpleegd en geïnformeerd overeenkomstig Besluit 2004/613/EG van de Commissie van 6 augustus 2004 tot oprichting van de adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten (39).
- (70)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven voorschriften vast te stellen om het eindpunt in de productieketen van bepaalde afgeleide producten te wijzigen en dit eindpunt te bepalen voor bepaalde andere afgeleide producten: met betrekking tot ernstige overdraagbare ziekten bij aanwezigheid waarvan de verzending van dierlijke bijproducten en afgeleide producten niet toegestaan mag zijn en/of de voorwaarden waaronder deze verzending is toegestaan; en maatregelen om de indeling van dierlijke bijproducten en afgeleide producten te wijzigen, maatregelen betreffende beperkingen van het gebruik en de verwijdering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, maatregelen om de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van bepaalde afwijkingen betreffende het gebruik, het verzamelen en de verwijdering van dierlijke bijproducten, en maatregelen om een specifieke alternatieve methode voor gebruik en verwijdering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten toe te staan of te verbieden.
- (71)
Bovendien moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven specifiekere regels vast te stellen betreffende het verzamelen en het vervoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, de infrastructuur, de vereisten inzake infrastructuur en hygiëne voor inrichtingen en bedrijven die dierlijke bijproducten en afgeleide producten hanteren, de voorwaarden en technische vereisten voor de hantering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, inclusief de bewijzen die moeten worden voorgelegd voor de validering van deze hantering, de voorwaarden voor het in de handel brengen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, vereisten op het gebied van veilige bevoorrading, veilige behandeling en veilig eindgebruik, de voorwaarden voor invoer, doorvoer en uitvoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, gedetailleerde regelingen voor de uitvoering van officiële controles, inclusief regels betreffende de referentiemethoden voor microbiologische analyses, alsmede de voorwaarden voor de controle van de verzending van bepaalde dierlijke bijproducten en afgeleide producten tussen de lidstaten. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft, tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (72)
Om redenen van doelmatigheid moeten voor de aanneming van maatregelen tot vaststelling van de voorwaarden voor de verzending van dierlijke bijproducten vanuit agrarische bedrijven, bedrijven of gebieden waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen worden ingekort. Wegens de urgentie, is het noodzakelijk voor de aanneming van maatregelen om het eindpunt in de productieketen voor bepaalde producten te wijzigen, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure toe te passen.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 100 van 30.4.2009, blz. 133.
Advies van het Europees Parlement van 24 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 september 2009.
PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.
PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.
PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.
PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.
PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1.
PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.
PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.
PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.
PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.
PB L 31 van 1.2.2002. blz. 1.
PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.
PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.
PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
PB L 343 van 27.12.2007, blz. 1.
PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63.
PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.
PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
PB L 39 van 16.2.1993, blz. 1.
PB L 272 van 4.10.1997, blz. 45.
PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.
PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.
PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.
PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.
PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.
PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1.
PB L 105 van 26.4.2003, blz. 18.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
Verordening (EG) nr. 811/2003 wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 14); Beschikking 2003/322/EG betreffende het voederen van bepaalde aasetende vogels met bepaald categorie 1-materiaal (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 32); Beschikking 2003/324/EG inzake een afwijking van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor pelsdieren (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 37); Verordening (EG) nr. 92/2005 betreffende de methoden voor de verwijdering of het gebruik (PB L 19 van 21.1.2005, blz. 27); Verordening (EG) nr. 181/2006 betreffende andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 31); Verordening (EG) nr. 1192/2006 wat betreft de lijsten van erkende bedrijven (PB L 215 van 5.8.2006, blz. 10); Verordening (EG) nr. 2007/2006 wat betreft de invoer en doorvoer van bepaalde tussenproducten die afgeleid zijn van categorie 3-materiaal (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 98).
PB L 275 van 25.8.2004, blz. 17.