Rb. 's-Gravenhage, 23-02-2009, nr. AWB 07/7983 BPM
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1257
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-02-2009
- Zaaknummer
AWB 07/7983 BPM
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1257, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑02‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6622, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑02‑2009
Inhoudsindicatie
BPM. Vergrijpboete. De bewijslast voor de rechtmatigheid van een navorderingsaanslag ligt bij de inspecteur, maar in beroep dient de belastingplichtige de juistheid van zijn eigen stellingen te bewijzen. Eiser rijdt in een auto met een niet in Nederland geregistreerd kenteken. Verweerder heeft voldoende aangevoerd om te concluderen dat eiser in Nederland woont. Dat eiser in Antwerpen zou wonen maakt hij niet aannemelijk. Vanwege de summiere onderbouwing die eiser gaf aan zijn stelling dan hij in Antwerpen zou hebben gewoond, oordeelt de rechtbank dat eiser er niet zonder meer van uit kon gaan dat hij niet meer kon worden aangemerkt als inwoner van Nederland. De rechtbank acht daarom bewezen dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de belasting niet is betaald.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/7983 BPM
Uitspraakdatum: 23 februari 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de Belastingdienst [te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 13.253,50.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 september 2007 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 23 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 25 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2008 te Den Haag.
Namens eiser is mr. [A] daar verschenen. Namens verweerder is mr. [B] verschenen, bijgestaan door [C] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Op 25 februari 2005 is aan eiser een "Waarschuwingformulier BPM" uitgereikt. Het waarschuwingsformulier werd uitgereikt omdat eiser met het voertuig met het Belgische kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gebruik maakte van de Nederlandse openbare weg.
2.2 Eiser heeft zich op 25 februari 2005 laten uitschrijven uit Nederland. Hij heeft zich per 1 maart 2005 gemeld bij de gemeente Antwerpen om zich aldaar te laten inschrijven. Tot een dergelijke inschrijving is het nooit gekomen. Eiser heeft zich per 21 juni 2005 weer laten inschrijven in Nederland.
2.3 De echtgenote en de kinderen van eiser wonen op het adres [adres]. Op 25 maart 2005, 2 april 2005 en op 8 april 2005 hebben ambtenaren van het ambulante toezichtsteam douane vastgesteld dat de auto geparkeerd stond voor dat adres.
2.4 Op 15 april 2005 omstreeks 16.30 uur zagen ambtenaren van de Belastingdienst Douane de auto rijden op de Maaswijkweg en de Annie Romein Verschoorlaan te Spijkenisse. De ambtenaren volgden de auto tot deze stopte in de [adres]. Daarna maakten de ambtenaren zich aan de bestuurder (eiser) van de auto bekend en vroegen zij hem naar zijn auto- en identiteitspapieren. Van deze controle is een proces-verbaal opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort en waarin onder meer het volgende is vermeld:
tabel 1
VERKLARING NA CAUTIE AFGELEGD DOOR : bestuurder
Wist U dat op deze manier de BPM wetgeving overtrad:
Nee ik woon in Belgie
Verklaring kentekenhouder:
Ik woon in Belgie
U bent eerder gewaarschuwd i.h.k.v. deze wetgeving of u bent anderszins op de hoogte van de regelgeving. Waarom rijdt u dan toch *:
Ik heb na mijn waarschuwing alles geregeld, ik woon in Belgie en heb daar 3 bedrijven en in Nederland 2 zonder aktiviteiten.
Welke sociale bindingen heeft u in Nederland ?
Mijn gezin woont in Nederland, mijn werk heb ik in Belgie en in Nederland, verder geen binding met Nederland.
Ik heb mij op 25 februari 2005 in Spijkenisse uitgeschreven en ben vertrokken naar Belgie. (nummer uitschrijving [nummer])
Ik heb mij op 1 maart 2005 in geschreven op de [adres] [postcode] Antwerpen, Belgie."
2.5 Naar aanleiding van de bevindingen uit de in 2.3 vermelde controle heeft verweerder eiser de onderhavige naheffingsaanslag en vergrijpboete opgelegd. De vergrijpboete bedraagt 50 procent van de nageheven belasting.
3 Geschil
3.1 In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser op 15 april 2005 in Nederland woonde en of het aan opzet van eiser is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken
3.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag en de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1 Ingeval een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of geves-tigd lichaam, is, ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet op de belasting van personen-auto's en motorrijwielen, BPM verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 6, eerste lid en tweede lid, onderdeel 2, van genoemd artikel, dient deze belasting vóór de aanvang van het gebruik van de weg op aangifte te worden voldaan.
4.2 De bewijslast voor de rechtmatigheid van een navorderingsaanslag ligt in eerste instantie bij de inspecteur. Dit laat onverlet dat de belastingplichtige in een geding betref-fende een navorderingsaanslag de juistheid van zijn eigen stellingen dient te bewijzen en dat van hem kan worden verlangd bewijs te leveren wanneer hij daarvoor, gelet op de aard van het leveren bewijs en de daarbij relevante feiten en omstandigheden, als de meest gerede partij kan worden aangemerkt. En indien de stellingen van de inspecteur op zichzelf een voldoende onderbouwing zijn voor het door de inspecteur gehuldigde standpunt, kan de belastingplichtige bij betwisting daarvan niet volstaan met een enkele ontkenning daarvan, maar dient hij voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken op grond waarvan tot een ander oordeel kan worden gekomen.
4.3 Het geschil spitst zich toe op de vraag wat op 15 april 2005 de woonplaats was van eiser. Verweerder stelt dat eiser in Nederland woonde omdat hij daar het centrum van zijn zakelijke en persoonlijke bindingen heeft. Hij voert daartoe aan dat eisers gezin in Neder-land woont, dat de woning van het gezin eigendom is van eiser en dat eiser gezien de waar-nemingen van de douane zoals vermeld bij onderdeel 2.3 daar gewoonlijk verblijf hield. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat eiser twee bankrekeningen en een girorekening aanhoudt in Nederland welke ook daadwerkelijk worden gebruikt voor betalingen, dat eiser 50% aandeelhouder is van het Nederlandse Ryads consultancy en 100% aandeelhouder is van twee Nederlandse BV's (Administratief en financieel dienstencentrum Nederland BV en Rotterdam Vastgoed BV), dat eiser in 2005 tevens directeur was van Rotterdam Vastgoed BV, dat eiser gedurende het gehele jaar 2005 ook een auto met Nederlands kenteken ter beschikking gesteld heeft gekregen van een van voornoemde BV's, dat eiser op zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 in het geheel geen inkomen heeft vermeld afkomstig uit buitenlandse bron en dat eiser gedurende de periode dat hij stelt woonachtig te zijn in België met Rotterdam Vastgoed BV verschillende onroerend goed transacties heeft verricht waarbij in de akten van levering steeds als zijn woonadres voornoemd adres in Spijkenisse wordt vermeld.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank vormt hetgeen verweerder heeft aangevoerd op zichzelf voldoende grond voor de conclusie dat eiser het middelpunt van zijn zakelijke en persoonlijke bindingen in Nederland heeft. Met inachtneming van hetgeen is overwogen in 4.2 ligt het alsdan op de weg van eiser om voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hij niettemin in Antwerpen woonachtig was, oftewel dat hij daar gewoonlijk verblijf hield en aldaar het middelpunt van zijn maatschappelijke en sociale leven had. Hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd is daar-voor, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aan-merking dat eiser nimmer in Antwerpen is ingeschreven en dat hij geen informatie heeft overgelegd waaruit zakelijke of sociale banden met die stad zouden kunnen blijken. Het door eiser overgelegd huurcontract is daartoe onvoldoende nu daaruit niet duidelijk is of daadwerkelijk sprake is van woonruimte in de gewone betekenis van het woord en verweer-der daarover onweersproken heeft verklaard dat naar dat adres ter attentie van eiser gezon-den post onbestelbaar retour is gekomen. De door eiser overgelegde arbeidsovereenkomst met het Belgische [naam bedrijf] NV heeft als ingangsdatum 1 juli 2005, derhalve ruim na de hier in geschil zijnde datum van 15 april 2005, en kan daardoor evenmin een onder-bouwing vormen voor de stelling dat eiser op 15 april 2005 woonachtig was in België. Dat eiser overigens 50% aandeelhouder is in de Belgische [naam bedrijf] NV leidt evenmin tot een ander oordeel nu in het geheel niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk activiteiten met die NV uitoefende.
4.5 Vaststaat dat aan eiser, vóór de in 2.3 vermelde controle plaatsvond, een waar-schuwingsformulier is uitgereikt en eiser dus op de hoogte was van de desbetreffende regel-geving. Door als inwoner van Nederland nadien toch gebruik te maken van de openbare weg in Nederland met een niet in Nederland geregistreerde auto, zonder daarvan aangifte voor de BPM te doen, heeft eiser de belasting die hij ter zake van het gebruik van de openbare weg verschuldigd is geworden bewust niet betaald. Eiser wist dat hij door de douane werd gevolgd en dat het de douane daarbij te doen was duidelijkheid te verkrijgen aangaande de feitelijke woonplaats van eiser. Mede gezien de summiere onderbouwing die eiser gegeven heeft voor zijn stelling dan hij in Antwerpen zou hebben gewoond, kon eiser, naar het oordeel van de rechtbank, er redelijkerwijs niet zonder meer van uitgaan dat hij vanwege het enkele feit dat hij niet meer stond ingeschreven in de gemeente Spijkenisse, niet meer kon worden aangemerkt als inwoner van Nederland. Het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de belasting, waarvan eiser redelijkerwijs behoorde te weten dat hij die verschuldigd was geworden en tijdig op aangifte had moeten voldoen, niet heeft betaald. Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, is aan eiser daarom terecht een vergrijp-boete van 50 procent opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken.
4.6 Eiser is op 15 april 2005 als verdachte van een strafbaar feit verhoord en wist dus vanaf die dag dat hem mogelijk een boete zou worden opgelegd. Nu de rechtbank eerst heden uitspraak doet op het beroep dat tegen de boete is gericht, dient de boete te worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal de boete daarom verminderen met 10 procent. In zoverre is het beroep dus gegrond.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd, de naheffingsaanslag te worden gehandhaafd en de boete te worden verminderd tot € 11.928 (90% van € 13.253,50).
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroep-schrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- vermindert de boete tot € 11.928 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 143 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.