CRvB, 06-07-2012, nr. 10/2342 WAO
ECLI:NL:CRVB:2012:BX1205
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
06-07-2012
- Zaaknummer
10/2342 WAO
- LJN
BX1205
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BX1205, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 06‑07‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Medische afzakker. Toekenning WAO-uitkering met ingang van 2 november 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Geen bijzonder geval, geen toekenning met meer dan één jaar terugwerkende kracht.
Partij(en)
10/2342 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 maart 2010, 08/2906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen de Vereniging Departement Oss der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (werkgever).
Datum uitspraak: 6 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft mr. M.F.J. Martens, advocaat, namens werkgever meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen.
Desgevraagd heeft appellante geen toestemming gegeven haar medische gegeven aan werkgever ter kennisname te brengen
Mr. M.F.J. Martens heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012, waar namens appellante is verschenen haar echtgenoot, bijgestaan door de psychiater M.P.M. van Gaalen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden. De werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Martens.
OVERWEGINGEN
- 1.
Appellante is vanaf augustus 1991 als lerares/intern begeleidster in dienst van de werkgever. Aanvankelijk had zij een aanstelling voor 38 uur per week. In de loop van de tijd is zij steeds korter gaan werken en laatstelijk had zij een aanstelling voor 15,68 uur per week. Op 3 februari 2004 is zij uitgevallen wegens psychische klachten (acute psychose als gevolg van een schizo-affectieve stoornis). Nadat appellante in oktober 2005 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, is haar bij besluit van 13 april 2006 meegedeeld dat zij met ingang van 31 januari 2006 recht heeft op een dergelijke uitkering.
- 1.2.
Vervolgens heeft het Uwv in verband met de omstandigheid dat appellante naar haar zeggen al eerder dan met ingang van 3 februari 2004 om medische redenen minder is gaan werken (”medische afzakker”) een onderzoek ingesteld naar de vraag in hoeverre appellante in aanmerking kan komen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Dit heeft geresulteerd in een besluit van 10 april 2008, waarbij appellante is meegedeeld dat zij met ingang van 31 juli 1998 recht heeft op een WAO-uitkering. Aangezien haar aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering op 2 november 2005 door het Uwv was ontvangen, is haar bij dit besluit met ingang van 2 november 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
- 2.
Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 juli 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich, in overstemming met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon van 10 juli 2008, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO.
- 3.
Nadat appellante in beroep informatie had ingebracht van de Arbodienst Oss, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak het door het Uwv ingenomen standpunt dat er geen sprake van bijzonder geval in voormelde zin onderschreven. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
- 4.
Evenals eerder in de procedure bestrijdt appellante in hoger beroep dat er geen sprake is van een bijzonder geval in voormelde zin. Aanvankelijk had zij een aanstelling van 38 uur per week maar vanaf 1 augustus 1997 is zij steeds korter gaan werken omdat zij het niet kon volhouden. Daarbij is zij zich er niet bewust van geweest dat dit een gevolg is geweest van ziekte. Dit inzicht is pas gekomen nadat zij enige tijd onder behandeling was geweest bij psychiater Van Gaalen en bij haar de diagnose schizo-affectieve stoornis was vastgesteld. Pas op dat moment is zij zich gaan realiseren dat er bij haar sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en om die reden heeft zij dan ook niet eerder een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend dan thans het geval is geweest.
- 5.1.
De Raad overweegt als volgt.
- 5.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad zal eerst in volle omvang moeten worden vastgesteld of is voldaan aan de voorwaarde van een bijzonder geval op grond waarvan toekenning met meer dan één jaar terugwerkende kracht mogelijk is. Eveneens naar vaste rechtspraak van de Raad kan van zo’n geval eerst sprake zijn, indien betrokken verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde - mede als gevolg van zijn medische situatie - het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
- 5.3.
Anders dan appellante heeft gesteld is er geen sprake van een bijzonder geval. Daartoe overweegt de Raad dat uit de door appellante in beroep overgelegde informatie van de Arbodienst Oss uit 1997 blijkt dat zij zich reeds in maart van dat jaar een keer ziek heeft gemeld en dat zij vervolgens in het kader van verzuimbegeleiding in juni en juli 1997 gesprekken heeft gehad met de bedrijfsarts. De Raad is op grond van de beschikbare medische gegevens niet tot de conclusie kunnen komen dat appellante niet op een eerder moment dan bij de indiening van haar aanvraag had kunnen en moeten beseffen dat haar gezondheidssituatie beperkingen met zich bracht wat betreft het functioneren in het algemeen en wat haar functioneren in loonvormende arbeid betreft in het bijzonder. Bij de gesprekken met de bedrijfsarts in 1997 is aan de orde geweest de vraag of zij met ingang van het nieuwe schooljaar weer volledig belastbaar zou zijn. De enkele omstandigheid dat later de diagnose schizo-affectieve stoornis is gesteld, brengt op zichzelf nog niet mee dat het appellante ontbrak aan zicht op haar eigen aandoening, waardoor zij heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de medische situatie van appellante er niet aan in de weg heeft behoeven te staan om eerder een aanvraag in te dienen. Voorts is ook de Raad niet gebleken dat appellante in 1997 of nadien niet in staat was haar belangen te (doen) behartigen en aldus tijdig een aanvraag in te dienen.
- 5.4.
Gelet op het vorenstaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake van een bijzonder geval in voormelde zin. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
- 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
TM