Rb. Amsterdam, 02-06-2008, nr. 13/523111-06
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2977, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-06-2008
- Zaaknummer
13/523111-06
- LJN
BD2977
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2977, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑06‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 02‑06‑2008
Inhoudsindicatie
De strafkamer van de rechtbank Amsterdam heeft op 2 juni 2008 uitspraak gedaan in zaken waarbij de vrijheid van meningsuiting een rol speelde. In alle zaken is getoetst aan artikel 10 van het EVRM. Onderhavige zaak ging over belediging op internet. De rechtbank verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/523111-06
Datum uitspraak: 2 juni 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 april 2008 en 19 mei 2008.
- 1.
Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 23 maart 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten homoseksuelen,) wegens hun homoseksuele gerichtheid, door door een of meer tekst(en) te (laten) plaatsen op het internet op de locatie
[adres website 1] met de volgende inhoud:
Er gaat heus wel poen naar een zekere ex-slavenorganisatie en voortaan meer.
De ex-pisbakorganisatie "het COC" te Amsterdam krijgt maar liefst anderhalve
ton van de gemeente om faillisement te voorkomen. Geld zat hoor voor de kruipende dieren.
- 2.
hij op of omstreeks 23 maart 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten negroiden,) wegens hun ras, door een of meer tekst(en) te (laten) plaatsen op het internet op de locatie:[adres website 1] met de volgende inhoud:
Zegt de dansneger gister in Kunststof het zo spijtig te vinden uit de voormalige Bijlmer te moeten vertrekken. Dat is zijn oerwoud geweest dat nu wordt gerooid. Liedjes om zijn minderwaardigheid weg te zingen. Al die kruipende dieren zitten bij elkaar. Straks zijn het ex-negers maar niet minder vies'.
- 3.
hij op of omstreeks 27 maart 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten allochtone vrouwen,) wegens hun godsdienst en/of ras, door een of meer tekst(en) te (laten) plaatsen op het internet op de locatie: [adres website 2] met de volgende titel en inhoud: Wordfrequentie allochtone vrouwen afgenomen
Sociologisch zal het wel een bewijs zijn dat de ratten emanciperen. Alleen het geloof loopt nog achter. Een Westerse geloofsvariant na veel strijd zou mogen komen. Eerst dan zijn de ratten onopvallend geworden en kunnen ze zich mengen met hen buiten de groep. De ware democratie breekt dan aan en ieder is gelukkig.
- 4.
hij op of omstreeks 26 april 2005 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten Joden,) wegens hun ras en/of godsdienst, door een of meer teksten te (laten) plaatsen op het internet op de locatie: [adres website 4] met de volgende inhoud:
De zwangere prinses Maxima heeft op deze dag een bezoek gebracht aan het terrein van het voormalige KZ Auschwitz, ze werd rondgeleid door gidsen en oud-gedetineerden en ze legde samen met haar man een krans voor het monument. Beseft de prinses nie dat de grond aldaar besmet is; besmet met boosaardige straling van de onharmonieuze geesten van het schorem en ontuig dat ooit op die plek gevangen heeft gezeten? Beseft de prinses nie dat deze plek schadelijk zo niet dodelijk kan zijn voor haar vrucht? Beseft de prinses nie dat zij een dynastie van Oranje nodeloos in gevaar heeft gebracht door een kind ter wereld te kunnen brengen lijdend aan paranoide schizofrenie?
De rechtbank leest het in de 6e regel van het onder feit 3 telastegelegde vermelde “wordfrequentie” als “worpfrequentie”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
- 2.
Voorvragen
…
- 3.
Waardering van het bewijs
- 3.1.
Toepassing van artikel 137c Wetboek van Strafrecht
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat geen twijfel bestaat dat verdachte degene is die achter de naam ‘[pseudoniem 1]’ schuilgaat. De naam ‘[pseudoniem 1]’ kan worden ontleed in de eerste drie letters van de voornaam, de eerste letter van de achternaam en een afkorting van de woonplaats van verdachte. Daarnaast bevat het dossier voldoende aanwijzingen die de naam [pseudoniem 1] aan verdachte koppelen. In de aangifte staat vermeld dat bij het natrekken van de naw-gegevens van ‘[pseudoniem 1]’ op het forum [naam forum] de naam en het adres van verdachte naar voren zijn gekomen (doorgenummerde pag. 7). Uit bijlage 3 bij de aangifte blijkt dat [ve[naam verdachte] op 10 september 2001 meedoet aan een discussie op de website van [website 2]. Daar wordt een verwijzing gevonden naar [website 1] (doorgenummerde pag. 18). In de computer die naar aanleiding van de aangifte bij verdachte inbeslag is genomen, is een bericht aangetroffen dat is verzonden aan “[pseudoniem 1]<[emailadres verdachte]” (doorgenummerde pag. 245). Verder komt in de computer van verdachte de naam [pseudoniem 1] meerdere malen voor in combinatie met de naam [naam verdachte] (doorgenummerde pag. 242, 245, 246, 248 en 250). Tevens is de tekst van het onder feit 4 telastegelegde aangetroffen op de computer van verdachte (doorgenummerde pag. 237). Tenslotte verklaart de getuige [getuige 1] dat verdachte de naam ‘[pseudoniem 1]’ gebruikte (doorgenummerde pag. 232). De rechtbank acht derhalve voldoende aanwijzingen aanwezig dat verdachte onder de naam ‘[pseudoniem 1]’ de in de telastelegging opgenomen teksten op [naam forum] heeft geplaatst.
De rechtbank stelt voorts vast dat de teksten en de discussies op [naam forum] – een afkorting van [naam website] – een onmiskenbaar homofoob, racistisch, islamofoob en antisemitisch karakter hebben, zoals ook de officier van justitie heeft aangevoerd. De wetgever heeft dergelijke vormen van discriminatie strafbaar gesteld in artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr). Met die bepaling wordt beoogd de eigenwaarde, eer en/of goede naam van groepen mensen te beschermen, wanneer dergelijke groepen op grond van hun gemeenschappelijke kenmerken in het openbaar in diskrediet worden gebracht of hun eigenwaarde wordt aangetast.
De teksten, zoals opgenomen in de telastelegging, zijn onmiskenbaar beledigend en tevens onnodig grievend ten opzichte van de verschillende raciale, religieuze of anderszins te categoriseren groepen op wie ze betrekking hebben. De woorden waarmee aan deze groepen wordt gerefereerd, tasten de waardigheid en menselijkheid van deze groepen op onaanvaardbare wijze aan. Dit betekent echter nog niet zonder meer dat een strafrechtelijke veroordeling de juiste manier is op dergelijke uitlatingen te reageren.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een belediging in de zin van artikel 137c Sr, moet niet alleen de tekst op zichzelf beschouwd beoordeeld worden. Artikel 137c Sr vormt namelijk een wettelijke uitzondering op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting, zoals verankerd in onder meer artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal deze zaak dan ook mede beoordelen in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de vrijheid van meningsuiting. Uit deze jurisprudentie valt af te leiden welke feiten en omstandigheden van het geval nog meer een rol moeten spelen bij de beoordeling van de vraag of de door verdachte geschreven teksten als beledigend zijn aan te merken.
- 3.2.
Het toetsingskader van artikel 10 EVRM
Artikel 10 EVRM beschermt de vrijheid van meningsuiting. Het EHRM heeft een uitvoerige jurisprudentie ontwikkeld met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM. Het EHRM heeft daarin keer op keer benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting een van de meest essentiële fundamenten van de democratische rechtstaat vormt en tevens een voorwaarde voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat.
Het recht op vrije meningsuiting, als gegarandeerd in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan ingevolge het tweede lid van dat artikel worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van – onder meer – de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Artikel 10 EVRM beschermt niet alleen informatie die aangenaam of onschuldig is, maar ook informatie of ideeën die "offend, shock or disturb". Artikel 10, eerste lid EVRM laat daarbij weinig ruimte voor beperkingen van het recht op vrije meningsuiting ten aanzien van politieke uitlatingen of uitlatingen die het publiek belang raken.
In het onderhavige geval is in ieder geval voldaan aan het in het tweede lid van artikel 10 EVRM gestelde vereiste dat de (mogelijke) beperking is voorzien bij wet. Belediging van groepen is strafbaar gesteld in artikel 137c Sr. Daarnaast dient een mogelijke veroordeling van verdachte een van de in het tweede lid van artikel 10 EVRM opgenomen doelen, te weten de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in de vorm van een strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een veroordeling van verdachte noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de goede naam of eer van anderen. De groepen mensen aan wie in de telastelegging wordt gerefereerd, dienen te worden beschermd tegen uitlatingen die opwekken tot discriminatie. Het recht niet gediscrimineerd te worden hoeft in dit geval niet te wijken voor het recht van verdachte zijn mening vrij te kunnen uiten. Een dergelijke beperking is niet disproportioneel ten aanzien van het doel dat ermee wordt beoogd.
De rechtbank benadrukt in dit kader dat het EHRM zich op het standpunt heeft gesteld dat een strafrechtelijke veroordeling en bestraffing de zwaarst mogelijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting vormen en dat staten voorzichtig met deze instrumenten dienen om te gaan. Dit geldt nog sterker, wanneer de staat alternatieven voorhanden heeft om op onrechtvaardige aanvallen en scherpe kritiek te reageren.
Bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is in een democratische samenleving, is met name van belang of een dringende maatschappelijke noodzaak (pressing social need) bestaat om verdachte te veroordelen en of de veroordeling proportioneel is ten aanzien van het doel dat daarmee wordt beoogd. Ten slotte is van belang dat de staat in kwestie kan aantonen dat de veroordeling relevant en voldoende is. Bij de beoordeling van de vraag of een maatschappelijke noodzaak als voornoemd bestaat, wordt aan de staat een bepaalde beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) gegeven. Het hangt sterk af van de omstandigheden van het geval welke mate van beoordelingsruimte aan de staat in kwestie wordt overgelaten. De rechtbank acht de volgende omstandigheden van belang.
- 3.3.
Beoordeling in het licht van artikel 10 EVRM
De context waarin de teksten zijn geschreven, ontneemt het beledigend karakter daaraan niet, nu de uitlatingen op [naam forum] in het algemeen en de telastegelegde teksten in het bijzonder niet bijdragen aan het maatschappelijk debat, zoals de raadsman heeft bepleit. Op [naam forum] wordt geen debat gevoerd, maar het forum wordt gebruikt om, zoals de raadsman heeft aangevoerd, uitlatingen te doen die buiten de mainstream vallen. Hoewel het EHRM heeft bepaald dat het recht van vrije meningsuiting tevens uitlatingen betreft die ‘shock, offend or disturb’ , uitlatingen die per definitie buiten de mainstream vallen, wordt het recht begrensd door de bescherming tegen dehumanisering en onwaardige behandeling in de vorm van discriminatie. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM kan in ieder geval worden aangenomen dat, als met het gebruik van particularly strong terms, zoals door verdachte gebezigd in de telastegelegde teksten, geen bijdrage wordt geleverd aan het maatschappelijk debat, al snel het vermoeden bestaat dat aanranding van de goede naam van anderen in de bedoeling heeft gelegen van degene die de uitlatingen heeft gedaan. De rechtbank acht dan ook in beginsel bewezen dat het opzet van verdachte erop was gericht de door hem beschreven groepen mensen te beledigen.
Het opzet dient echter op alle bestanddelen van de delictsomschrijving te zijn gericht, dus ook op het in het openbaar doen van de uitlatingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het internet een medium dat geen uithoeken of ‘obscure hoekjes’ kent, anders dan de raadsman heeft bepleit. Wel dient naar het oordeel van de rechtbank onderscheid te worden gemaakt tussen informatie die ongevraagd op je wordt afgestuurd en informatie waarnaar je actief op zoek gaat en moet gaan. In dit kader speelt ook een rol dat de aangifte is gedaan door het Meldpunt Discriminatie op Internet, niet door individuele leden van de verschillende groepen die in de gewraakte teksten worden genoemd. Het Meldpunt spoort actief het internet af naar verschillende vormen van discriminatie. Niet is gebleken dat [naam forum] op actieve wijze de openbaarheid nastreeft. [naam forum] wordt niet aan mensen via de mail, gemaskeerde links of pop-ups aan internetgebruikers opgedrongen. Ook komt men niet zomaar op het forum terecht en dient men zich zelfs te registreren om teksten op [naam forum] kunnen plaatsen.
Ten slotte is de vraag van belang of de groepen in kwestie redelijkerwijs tegen de beledigende uitlatingen konden aanlopen, en dus ongevraagd met de uitlatingen geconfronteerd konden worden, zonder zich daartegen te kunnen beschermen. Als verdachte de uitlatingen in zodanige openbaarheid had gedaan dat mensen er onverhoeds tegenaan zouden lopen, zou het opzet op de openbaarheid zonder meer zijn komen vast te staan. Aannemelijk is echter dat verdachte juist door de keuze voor het forum [naam forum] in de veronderstelling verkeerde – en ook de bedoeling had – dat zijn uitlatingen slechts door een klein groepje gelijkgestemden zouden worden gelezen. Zijn opzet was derhalve gericht op een beperkte mate van openbaarheid.
Hierin bestaat een duidelijk verschil met media als televisie of radio, waarbij de kijker en/of luisteraar in veel mindere mate in de hand heeft welke informatie op hem wordt afgestuurd. Nu verdachte een semi-openbare internetsite als forum heeft gekozen, is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte het opzet had de uitlatingen in volledige openbaarheid te doen. Ten slotte is aannemelijk dat verdachte in ieder geval niet het opzet had de uitlatingen rechtstreeks te doen toekomen aan de groepen die hij tot onderwerp van die uitlatingen heeft gemaakt.
- 3.4.
Terug naar de toepassing van artikel 137c Wetboek van Strafrecht
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het als beledigend kwalificeren van de in de telastelegging opgenomen teksten in de zin van artikel 137c Sr niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het doel van de bescherming van de goede naam of rechten van anderen, als omschreven in het tweede lid van artikel 10 EVRM, wordt in voldoende mate gediend door het semi-openbare karakter van het webforum [naam forum]. Hoewel de uitlatingen van verdachte niet van enig gevoel voor medemenselijkheid of respect getuigen, dient het recht van verdachte deze gedachten te uiten te worden gewaarborgd. Een inbreuk op het recht van verdachte in de vorm van een strafrechtelijke veroordeling is in het licht van de zaak als geheel bezien niet proportioneel ten opzichte van het doel dat daarmee wordt gediend.
Het voorgaande betekent dat het telastegelegde niet bewezen is en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. T.H. Bosma en H.P. van der Lelie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2008.