NJ 2021/96
Wvggz. Verlenen van zorgmachtiging; hoorplicht, art. 6:1 lid 1 Wvggz; kon rechter aannemen dat betrokkene niet in staat of niet bereid was zich te doen horen?
HR 11-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:2016, m.nt. J. Leegemaate
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 december 2020
- Magistraten
Mrs. T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide
- Zaaknummer
20/01853
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Noot
J. Leegemaate
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS260351:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:2016, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:838, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑06‑2020
- Wetingang
Art. 6 Wvggz
Samenvatting
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. In het kader van de op dit punt vergelijkbare bepaling van art. 8 Bopz (oud) was het vaste rechtspraak dat het gaat om meer dan hetgeen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.