Hof Amsterdam, 28-03-2017, nr. 200.190.735/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:1032
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-03-2017
- Zaaknummer
200.190.735/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1032, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑03‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 28‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezag. Geen contra-expertise. Artikel 810a lid 2 Rv.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.190.735/01
zaaknummer rechtbank: C13/597731 / FA RK 15-8359 en C/13/599552 / JE RK 15/1484
beschikking van de meervoudige kamer van 28 maart 2017 inzake
[de moeder] ,
wonend te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord-Holland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );
- de minderjarige [B] (hierna: [kind b] ).
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 10 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
De moeder is op 4 mei 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 februari 2016.
2.2.
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 15 juni 2016;
- een brief van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 6 oktober 2016.
2.3.
Ter terechtzitting van 7 oktober 2016 zijn de moeder, haar advocaat, de heer V. Aelbers namens de raad en de gezinsmanager namens de GI verschenen. Op verzoek van de moeder is de mondelinge behandeling aangehouden zodat alsnog een kindgesprek met [kind a] en [kind b] kon plaatsvinden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
De GI heeft bij faxbericht van 11 januari 2017 het hof verzocht om het kindgesprek met [kind a] en [kind b] telefonisch te voeren, om reden dat de kinderen verhuisd zijn naar een voorziening voor pleegzorg (Gezinshuis) in Drenthe en het te zwaar is voor [kind b] is om naar [woonplaats] te reizen. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd. De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting van 13 januari 2017 telefonisch met [kind a] en [kind b] gesproken.
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder met bijlage (een complete versie van de productie met nummer 3, na te noemen rapportage van de heer R.J. Verboom), ingekomen op 23 november 2016.
2.6.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 januari 2017. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door G.M. Achterkamp;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
Ter zitting heeft de voorzitter zakelijke mededeling gedaan van de inhoud van de gesprekken met [kind a] en [kind b] .
3. De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn geboren [kind a] [in] 2003 en [kind b] [in] 2003 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen). Tot de bestreden beschikking was de moeder met het gezag over hen belast.
3.2.
Vanaf 24 augustus 2005 zijn [kind a] en [kind b] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De uithuisplaatsing heeft tot 30 oktober 2006 geduurd en de ondertoezichtstelling is op 24 augustus 2007 geëindigd.
3.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 13 februari 2013 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Nadien is de definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken en zijn de kinderen in het kader daarvan in augustus 2013 uit huis geplaatst. De kinderen zijn met de moeder van 17 november 2013 tot 13 december 2013 opgenomen geweest in de Bascule voor gezinsbehandeling. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 14 februari 2016.
3.4.
[kind b] en [kind a] hebben samen in verschillende (crisis)pleeggezinnen verbleven. Sinds eind 2014 verbleven zij samen in een perspectiefbiedend pleeggezin te [plaats a] . Sedert omstreeks december 2016 verblijven zij samen in een Gezinshuis te Drenthe.
3.5.
W. Weijer, (NIFP)kinder- en jeugdpsychiater te Amsterdam, heeft op verzoek van de GI forensisch psychiatrisch onderzoek verricht naar het psychiatrisch toestandsbeeld van de moeder en/of haar opvoedvaardigheden. Weijer heeft op 22 april 2015 rapport uitgebracht.
3.6.
In de periode juli-oktober 2015 heeft de heer R.J. Verboom, klinisch psycholoog-psychotherapeut, op verzoek van de moeder psychodiagnostisch onderzoek verricht naar de moeder en daarover een – niet gedateerd - rapport uitgebracht.
3.7.
De raad heeft onderzoek verricht naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is en zo ja, wie met de voogdij over de kinderen dient te worden belast. De raad heeft op 12 november 2015 rapport uitgebracht.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogdes benoemd.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- primair, naar het hof begrijpt, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen af te wijzen;
- subsidiair, bij wege van second opinion en/of aanvullend deskundigenonderzoek en/of contra expertise ex art. 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), de moeder en de kinderen te laten observeren en te begeleiden door een door het hof te benoemen deskundige;
- meer subsidiair een bijzondere curator te benoemen.
4.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.
5. De motivering van de beslissing
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De moedert betoogt dat de gronden voor beëindiging van het gezag ontbreken. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt waardoor zij thans in staat is de kinderen een bestendige en veilige gezinssituatie te bieden. Haar affectieve en pedagogische mogelijkheden zijn toegenomen en zij heeft inmiddels een goede baan en een stabiel inkomen. Verder zijn de ontwikkelingsproblemen van de kinderen afgenomen. De band tussen de moeder en kinderen is hecht en de kinderen willen weer bij de moeder wonen. Als het gezag in stand blijft, wil de moeder meer participeren in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De raad heeft niet onderbouwd dat sprake is van ernstige psychiatrische problematiek bij de moeder en de rechtbank heeft ongemotiveerd aangenomen dat bij moeder sprake is van ernstige psychiatrische problematiek. Er was bij haar slechts sprake van persoonlijkheids-problematiek. Dit blijkt uit het forensisch psychiatrisch onderzoeksrapport van 22 april 2015 van W. Weijer. De moeder heeft de rechtbank verzocht om een contra-expertise ex art. 810a lid 2 en 3 Rv, hetgeen de rechtbank op onjuiste gronden heeft afgewezen. De moeder wenst dat nogmaals een contra-expertise plaatsvindt. De moeder wenst verder dat er een bijzondere curator wordt benoemd omdat de kinderen klem zitten tussen de moeder en de GI en zij in een loyaliteitsconflict raken. De moeder heeft de GI er steeds op gewezen dat de leefomgeving van de kinderen in het pleeggezin te [plaats a] , waar de kinderen tot december 2016 verbleven, niet bij hun culturele achtergrond paste en voorts dat de kinderen in het pleeggezin mishandeld werden, maar daar werd niets mee gedaan. Naar de signalen van de kinderen werd ook niet geluisterd. Inmiddels zijn de kinderen driemaal overgeplaatst. Ze zijn bang voor straf en mishandeling. De raad heeft ten onrechte niet onderzocht of de kinderen weer bij de moeder zouden kunnen wonen. De moeder is ook niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen, zij maakte zich daarover zorgen. De omgangsregeling is in november 2016 opgeschort door de GI, juist toen de kinderen hun moeder hard nodig hadden.
5.3.
De raad heeft het standpunt van de moeder weersproken en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad betreurt wat er in het pleeggezin te [plaats a] met de kinderen is gebeurd, dit is zeer ingrijpend voor de kinderen geweest. Er is in dit geval sprake van een lange voorgeschiedenis van hulpverlening, sinds 2002. De kinderen hebben veel meegemaakt; zij zijn onder andere getuige geweest van geweld tussen hun ouders. De kinderen zijn sedert 2013 uit huis geplaatst en staan onder behandeling van de Bascule. De moeder is niet in staat om de kinderen de veilige en stabiele thuissituatie te bieden die zij nodig hebben en het is niet in het belang van de kinderen dat de moeder in de toekomst nog beslissingen over hen kan nemen. De moeder stelt dat zij haar leven nu op orde heeft, maar de raad kan in het belang van de kinderen niet het risico nemen dat de moeder terugvalt. De raad vindt het belangrijk dat de moeder een rol blijft spelen in het leven van de kinderen; het contact tussen hen moet daarom spoedig worden hersteld. Verder ziet de raad geen rol van betekenis voor een eventueel te benoemen bijzondere curator, omdat deze niet meer voor de kinderen kan doen dan nu al voor hen wordt gedaan.
5.4.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. De GI maakt zich zorgen over de onduidelijkheid bij de kinderen over hun woonperspectief. De moeder zegt tegen de kinderen dat zij voor hen blijft vechten, maar de kinderen hebben nu rust nodig en de zekerheid dat ze in het Gezinshuis mogen blijven. De kinderen, met name [kind b] , hebben op hun tijdelijke verblijfplaats in [plaats b] wederom seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoond. De GI maakt zich ook zorgen over hechtingsproblematiek bij de kinderen. De GI wil de kinderen nader laten onderzoeken. De hulpverlening in Drenthe moet nog worden opgestart, maar de Bascule in [woonplaats] is nog steeds bij de kinderen betrokken.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 13 januari 2017 is onder meer het volgende gebleken.
De moeder en de kinderen zijn sinds lange tijd bekend bij de hulpverlening. Vanaf 2002 zijn meldingen bij de politie gedaan over huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van de kinderen. Na een melding in april 2005 heeft een raadsonderzoek plaatsgevonden en zijn de kinderen onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het gezin heeft destijds jeugdhulp gekregen van Altra Jeugdzorg en een psychiatrische gezinsbehandeling van de Bascule. Omdat moeder weer in staat werd geacht de opvoeding ter hand te nemen is de uithuisplaatsing in oktober 2006 en de ondertoezichtstelling in augustus 2007 geëindigd.
In 2008 zijn wederom zorgen over huiselijk geweld gemeld. In 2010 heeft de school ontwikkelingsproblemen bij [kind a] geconstateerd. Er is een zorgmelding gedaan bij de GI omdat de hulpverlening niet op gang kwam. De GI heeft verzocht om een onderzoek door de raad, onder meer omdat zij grote zorgen had over de schoolgang van de kinderen. De moeder had meerdere conflicten met leerkrachten en het schoolbestuur. De raad heeft in april 2012 een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk geacht maar wel voorwaarden aan de moeder gesteld. De moeder moest meewerken aan continuering van de hulpverlening aan de kinderen en zij moest gaan werken aan haar emotieregulatieproblemen en communicatiestijl. Op enig moment hield de moeder alle contact met de hulpverlening weer af. In juli 2012 namen de gedragsproblemen van de kinderen op school toe en raakte moeder weer in conflict met de school. Het gedrag van de kinderen werd dusdanig zorgelijk dat de school de noodprocedure is gestart, hetgeen ertoe heeft geleid dat de kinderen in november 2012 van school zijn verwijderd. De kinderen zijn tot maart 2013 niet naar school geweest.
De kinderen zijn bij beschikking van 13 februari mei 2013 wederom onder toezicht gesteld. De moeder heeft in juli 2013 geweigerd verdere behandeling van de kinderen te accepteren en vermeed contact met instanties. Er was tevens sprake van financiële problematiek, waardoor de moeder (en de kinderen) uit haar woning dreigde te worden ontruimd. De kinderen zijn vervolgens in augustus 2013 wederom uit huis geplaatst. De kinderen vertoonden ernstige gedragsproblemen in het gezinshuis waar zij zijn geplaatst. De opname van de moeder en de kinderen voor gezinsbehandeling bij de Bascule in november 2013 is in december 2013 door toedoen van de moeder uitgemond in een crisissituatie, waarbij de moeder de kinderen heeft betrokken en is derhalve mislukt. De kinderen zijn hierna wederom in een pleeggezin geplaatst. De opvoedouders hebben extra hulpverlening ontvangen en de kinderen hebben vanuit de Bascule vaardighedentraining gekregen om die plaatsing te doen slagen.
5.6.
Uit de rapporten van de raad van 12 november 2015 en van JBRA van 18 december 2015 blijkt onder meer dat de moeder haar gevoelens van boosheid en onmacht en haar emoties onvoldoende kan beheersen en onvoorspelbaar gedrag vertoont. De moeder is ambivalent tegenover de hulpverlening, zij werkt alleen mee als dat haar uitkomt. De moeder kan, ook in het bijzijn van de kinderen, zeer agressief en intimiderend gedrag laten zien tegenover de betrokken instanties zodra zij het gevoel heeft dat zij tegengewerkt wordt. De moeder zorgt daarmee voor een grote emotionele onveiligheid binnen het gezin. Volgens de raad is kenmerkend voor de moeder dat zij de problematiek externaliseert. Ook ontbreekt structuur en duidelijkheid voor de kinderen, terwijl dat van groot belang is voor hun ontwikkeling. Uit een intelligentieonderzoek waaraan de moeder in december 2013 heeft meegewerkt, blijkt dat zij op een laag begaafd niveau functioneert.
De kinderen ontwikkelen zich niet op leeftijdsadequate wijze, hebben gedragsproblemen (waarbij zij herhaaldelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond) en hebben daarom veel regels en structuur nodig, die de moeder vanwege haar onmacht niet kan bieden.
[kind a] is in 2013 door de Bascule gediagnosticeerd met ODD en ADHD en [kind b] met dysthymie (lichte depressies) en een gedragsstoornis NAO. Tevens vermoedt de Bascule bij [kind a] PTSS.
5.7.
Uit het NIFP-rapport van 22 april 2015 blijkt onder meer het volgende. Tijdens de onderzoeksgesprekken was sprake van sterke stemmingswisselingen bij de moeder. De moeder was zich niet goed bewust van haar emotionele labiliteit. De moeder ontkende de problematiek. Volgens de moeder hadden alle instellingen fouten gemaakt. De moeder stelde zich in haar uitspraken vaak als slachtoffer op. Zij hield rigide vast aan haar interpretaties van conflicten. De moeder benadrukte steeds dat zij in wezen positief staat tegenover hulpverlening, maar dat het gezien haar achtergrond en de cultuur van haar land van afkomst voor haar moeilijk is om zich aan te passen. De moeder leek de consequenties hiervan in het verleden echter niet te accepteren. De uitspraken van de moeder getuigen niet van enige introspectie of reflectie met betrekking tot haar eigen handelen, waardoor in de toekomst geen verandering in gedrag te verwachten is. De beperkingen en pathologische persoonlijkheidstrekken van de moeder zijn dusdanig dat niet gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis maar wel van persoonlijkheidsproblematiek, hetgeen het opvoedkundig handelen van de moeder beïnvloedt. Ten gevolge van een achterstand in het empathisch vermogen van de moeder weet zij niet goed wat de kinderen nodig hebben. Daarbij handelt de moeder onvoorspelbaar waardoor de kinderen niet weten waar zij aan toe zijn. Er is sprake van een stoornis in de impulsbeheersing en verder lijkt bij de moeder sprake van een dissociatieve stoornis NAO, waardoor bepaalde gedachten en emoties worden buitengesloten, waardoor iemand niet goed bereikbaar is. De onderzoeker heeft dit laatste mede gebaseerd op de waarneming van de Bascule, waarbij werd gesproken van ontregeld zijn van de moeder, waarbij zij het contact met de werkelijkheid verloren lijkt te hebben. De pedagogische vaardigheden van de moeder lijken vooral aangeleerd (theoretisch) te zijn, het lijkt niet doorvoeld en geïnternaliseerd te zijn. Er zijn momenten geweest dat de moeder haar kinderen niet zag en hoorde, niet aanvoelde wat er bij de kinderen speelde en wat zij behoefden. Volgens de onderzoeker lijkt de moeder door haar beperkte affectieve en pedagogische vaardigheden niet goed in staat veiligheid, structuur en stabiliteit aan de kinderen te bieden. Zeker nu er sprake is van gedragsproblemen en sociaal-psychische problemen bij de kinderen.
5.8.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de moeder reeds langdurig onvoldoende in staat is, om te voorzien in de verzorgings- en opvoedbehoefte van de kinderen. Gebleken is dat de moeder over onvoldoende vaardigheden beschikt om de kinderen de rust, stabiliteit, voorspelbaarheid en structuur te bieden die zij nodig hebben. De moeder heeft daarnaast zorgmijdend gedrag vertoond waardoor zij en de kinderen onvoldoende hebben geprofiteerd van de aan hen aangeboden hulpverlening. Bij de kinderen is als gevolg van de onveilige situatie waarin zij langdurig hebben verkeerd ontwikkelingsproblematiek ontstaan, waarvoor zij door de Bascule worden behandeld. De kinderen zijn extra belast door de herhaaldelijke ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen die noodzakelijk bleken te zijn en waardoor zij veel onrust hebben meegemaakt. Ter zitting in hoger beroep van 13 januari 2017 heeft de gezinsmanager verklaard dat de kinderen nog steeds gedragsproblematiek vertonen, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, en ook dat er zorgen zijn of de kinderen nog in staat zijn om zich te hechten.
De kinderen zijn kwetsbaar als gevolg van alles wat zij hebben meegemaakt en er bestaan zorgen over hun (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Zij hebben voor een veilige en onbedreigde ontwikkeling rust, duidelijkheid en stabiliteit nodig. Het is daarnaast voor een ongestoorde hechting in hun alternatieve leefsituatie voor de kinderen van groot belang dat er een einde komt aan de bij hen bestaande onzekerheid over hun verblijfplaats, die door de moeder steeds ter discussie wordt gesteld.
Het opvoedperspectief van de kinderen ligt niet langer bij de moeder, nu de kinderen - mede gelet op hun gedragsproblematiek - meer dan gemiddeld behoefte hebben aan een opvoeder die aan hen structuur en voorspelbaarheid kan bieden. Gebleken is dat de moeder daar onvoldoende draagkracht voor heeft. Het hof is van oordeel dat de affectieve en pedagogische mogelijkheden van de moeder onvoldoende zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen duurzaam te kunnen dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Dit alles leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gronden voor beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen aanwezig zijn.
5.9.
De moeder heeft nog aangevoerd dat het NIFP-onderzoek geen deugdelijk, onafhankelijk onderzoek is geweest omdat er slechts gesprekken tussen de onderzoeker en de moeder hebben plaatsgevonden, de moeder geen testen heeft afgelegd en het NIFP-rapport gebaseerd is op oude stukken en op informatie van JBRA. De moeder heeft er in dit verband op gewezen dat het onderzoek dat zij in 2015 door R.J. Verboom heeft laten verrichten tot heel andere uitkomsten heeft geleid, zodat er reden temeer is om aan de conclusies van het NIFP-rapport te twijfelen.
Het hof is van oordeel dat niet voldoende is onderbouwd en ook anderszins niet is gebleken dat het NIFP-onderzoek ondeugdelijk of niet onafhankelijk is. Het hof heeft dat onderzoek dan ook in zijn overwegingen en besluitvorming betrokken. Ten aanzien van het rapport van R.J. Verboom merkt het hof op dat dit rapport deels een ander beeld van de moeder schetst, doch dat dit het oordeel van het hof, zoals hierboven bij 5.9. omschreven, niet anders maakt. Gelet op alle omstandigheden, zoals hiervoor ook onder 5.5. tot en met 5.8. weergegeven, biedt de inhoud van het rapport onvoldoende grond om af te wijken van het oordeel dat sprake is van een gebrek aan affectieve en pedagogische mogelijkheden bij de moeder, in combinatie met het gegeven dat de kinderen gelet op hun problematiek bij uitstek structuur en voorspelbaarheid nodig hebben die de moeder hen niet kan bieden.
5.10.
De moeder heeft het hof nog verzocht om een contra-expertise te bevelen, om het onderzoek van het NIFP te kunnen weerleggen. Dit verzoek zal het hof afwijzen. Artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. In het onderhavige geval is het van belang dat thans duidelijkheid ontstaat over het opgroeiperspectief van de kinderen. Nader onderzoek, dat tot vertraging van de zaak zal leiden, staat hiermee op gespannen voet. De kinderen zijn thans gebaat bij rust en continuïteit en het is daarnaast niet in hun belang om nogmaals belast te worden door een onderzoek waarbij zij, zoals door de moeder is verzocht, geobserveerd en begeleid worden. Het hof overweegt in dit verband ten overvloede nog dat reeds (tweemaal) psychiatrisch onderzoek is verricht naar de moeder, waaronder de contra-expertise door R.J. Verboom op verzoek van de moeder zelf. Bij deze omstandigheden had het op de weg van de moeder gelegen voldoende te onderbouwen in welk opzicht de reeds verrichte contra-expertise onvoldoende is, hetgeen de moeder heeft nagelaten.
5.11.
Het hof wijst het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af, nu de moeder dit verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en het hof tevens daartoe geen gronden aanwezig acht. De kinderen hebben tijdens het kindgesprek hun zienswijze gegeven, zodat het hof zich bij zijn afweging daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Er is geen sprake van een belangenconflict tussen de kinderen en de moeder, waarin de bijzondere curator een rol kan vervullen.
5.12.
Dit alles leidt er toe dat het hof het hoger beroep van de moeder zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.13.
Het hof merkt tot slot op dat het prijzenswaardig is dat de moeder, zoals zij heeft verklaard, hard werkt om haar situatie te verbeteren en een stabiel leven op te bouwen. Het is van belang dat de moeder deze positieve ontwikkeling benut om in overleg met de bij de kinderen betrokken instanties een goede invulling te geven aan haar positie als ouder op afstand. Zij is en blijft immers, ook zonder gezag over hen, de moeder van [kind a] en [kind b] .
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, H.A. van den Berg en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. N. Bakker als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.