HR, 08-02-2013, nr. 12/05158
ECLI:NL:HR:2013:BY8593
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2013
- Zaaknummer
12/05158
- LJN
BY8593
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY8593, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8593
ECLI:NL:PHR:2013:BY8593, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8593
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Afwijzing verzoek toepassing schuldsaneringsregeling.
8 februari 2013
Eerste Kamer
12/05158
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. C.I. Zaad.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 417039/FT-RK 12.956 en 417040/FT-RK 12.957 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juni 2012;
b. het arrest in de zaak 200.108.367/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 oktober 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal L. Timmerman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 9 januari 2013 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter, en de raadsheren C.E. Drion en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.
Conclusie 21‑12‑2012
12/05158
Mr. L. Timmerman
Parket: 21 december 2012
Conclusie inzake:
- 1.
[Verzoeker 1]
- 2.
[Verzoeker 2]
verzoekers tot cassatie
(hierna tezamen: [verzoeker] c.s.)
Bij verzoekschrift van 11 april 2012 hebben [verzoeker] c.s. om toepassing van de schuldsaneringsregeling gevraagd. Bij vonnis van 11 juni 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek afgewezen op de grond dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt 1) dat [verzoeker] c.s. te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend en 2) dat [verzoeker] c.s. de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof 's-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 30 oktober 2012 bekrachtigd. [Verzoeker] c.s. zijn hiervan bij verzoekschrift van 7 november 2012 tijdig - binnen de in art. 292 lid 6 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen - in beroep gekomen. De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het oordeel omtrent de goede trouw - dat met middel I wordt aangevallen - is feitelijk en is in casu niet onbegrijpelijk. De omstandigheden die worden aangevoerd, nopen niet tot een ander oordeel, waarbij ik opmerk dat de CJIB-boetes niet aan 's hofs oordeel ten grondslag liggen. Het oordeel dat [verzoeker] c.s. niet aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen voldoen - waarover middel II klaagt -, is eveneens feitelijk en niet onbegrijpelijk. Ik verwijs daarbij kortheidshalve naar rov. 3.4 van het arrest van de Hoge Raad van vorige week in zaak 12/03219 (LJN: BY6143).
Overigens is het aan de schuldenaar om aannemelijk te maken dat aan art. 288 lid 1 sub c Fw wordt voldaan. Het was dan ook aan [verzoeker] c.s. om een en ander uit eigen beweging aan te dragen. Waar middel III aanvoert dat [verzoeker] c.s. op 17 oktober 2012 stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat zij "aantoonbaar inspanningen hebben verricht tot het verkrijgen van werk", merk ik op dat 's hofs oordeel in het licht van de stukken die ik in het dossier aantrof, onjuist noch onbegrijpelijk is.
Ik concludeer tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G