Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
Artikel 7 quater bis
Geldend
Geldend vanaf 24-03-2022
- Bronpublicatie:
24-02-2022, PbEU 2022, L 69 (uitgifte: 04-03-2022, regelingnummer: 2022/362)
- Inwerkingtreding
24-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2022, PbEU 2022, L 69 (uitgifte: 04-03-2022, regelingnummer: 2022/362)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Wanneer een externekostenheffing voor luchtverontreiniging of geluidshinder wordt aangerekend, houden de lidstaten rekening met de kosten met betrekking tot het wegennet of het deel daarvan waarop die heffing aangerekend wordt en met de voertuigen die aan die heffing onderworpen zijn.
2.
De externekostenheffing in verband met de door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging geldt niet voor zware bedrijfsvoertuigen die aan de strengste euro-emissienormen voldoen.
De eerste alinea is niet langer van toepassing vier jaar na de datum waarop de regelgeving waarbij die emissienormen zijn ingevoerd, van toepassing werd.
3.
Met ingang van 25 maart 2026 passen de lidstaten een externekostenheffing voor de door verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging op zware bedrijfsvoertuigen toe op het in artikel 7, lid 1, bedoelde tolwegennet.
4.
De lidstaten kunnen beoordelen of het mogelijk is een externekostenheffing voor CO2-emissies en voor luchtverontreiniging, of kortingen in verband met die emissies, toe te passen, indien de concessietolgelden niet worden gedifferentieerd overeenkomstig de artikelen 7 octies en 7 octies bis voor zware bedrijfsvoertuigen en overeenkomstig artikel 7 octies ter voor lichte voertuigen.
Het resultaat van die facultatieve beoordeling, met opgave van de reden waarom de externekostenheffing of korting niet wordt toegepast, wordt aan de Commissie meegedeeld.