Rb. Noord-Nederland, 16-11-2021, nr. 9171672 CV EXPL 21-2368
ECLI:NL:RBNNE:2021:4945
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
16-11-2021
- Zaaknummer
9171672 CV EXPL 21-2368
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:4945, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 16‑11‑2021; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Proceskostenveroordeling)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:7341, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Geen verplichting tot ongedaan maken overeenkomst
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 9171672 CV EXPL 21-2368
Vonnis d.d. 16 november 2021
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: [werknemer] van Juristu Incassodiensten B.V. te Schiphol,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. Autorepair Appingedam,
wonende en zaakdoende te [plaats],
gedaagde, hierna te noemen [gedaagde],
procederend in persoon.
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de conclusie van antwoord
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek
- -
de aktes
- -
de producties.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] exploiteert een garagebedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de reparatie van auto’s.
2.2.
In november 2018 heeft [gedaagde] in opdracht en voor rekening van consument [eiser] een versnellingsbak vervangen in de auto van [eiser], een Opel Zafira.
2.3.
Bij factuur van 13 november 2018 heeft [gedaagde] in verband met voormelde opdracht een bedrag van € 1.637,29 aan [eiser] in rekening gebracht, welke factuur [eiser] aanstonds heeft voldaan.
2.4.
Op 28 december 2018 heeft [eiser] zich met de auto tot [gedaagde] gewend met de klacht dat de versnellingsbak olie lekte. Er bleek een scheur in de versnellingsbak te zitten Partijen hebben toen afgesproken dat [gedaagde] zou omzien naar een vervangende tweedehands versnellingsbak, waarbij zij hebben overwogen dat [eiser] een zogeheten kloonauto zou kunnen aanschaffen met daarin een geschikte versnellingsbak.
2.5.
In april 2019 heeft [eiser] een hiervoor bedoelde kloonauto aangeschaft en bij [gedaagde] afgeleverd. Tot vervanging c.q. overplaatsing van de versnellingsbak is het evenwel niet gekomen. [gedaagde] achtte de versnellingsbak van de kloonauto niet geschikt.
2.6.
Op 12 september 2019 heeft [eiser] de beide hiervoor bedoelde auto’s weer opgehaald bij [gedaagde]. Vervolgens heeft [eiser] de versnellingsbak van de kloonauto zelf overgezet in zijn Opel Zafira, waarna het probleem leek te zijn opgelost, aangezien [eiser] gedurende een half jaar daarna zonder problemen in zijn Opel Zafira heeft gereden.
2.7.
Bij schrijven van 6 december 2020 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht het door hem reeds betaalde bedrag van € 1.637,29 aan hem terug te betalen. Toen [gedaagde] [eiser] dienaangaande niet tegemoet kwam heeft [eiser] zijn vordering ter incasso uit handen gegeven aan incassobureau Juristu, wier inspanningen niet tot betaling hebben geleid, reden waarom [eiser] op 15 april 2021 tot dagvaarding van [gedaagde] is overgegaan.
3. De standpunten van partijen
3.1.
[eiser] heeft in essentie gesteld dat [gedaagde] jegens hem wanprestatie heeft gepleegd door een verkeerde versnellingsbak in zijn auto te plaatsen en dat hij daarom recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat hij reeds aan [gedaagde] heeft voldaan voor de aankoop en plaatsing van de versnellingsbak.
3.2.
[gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist, onder meer aanvoerende dat de vordering van [eiser] is verjaard en dat de versnellingsbak bij aflevering en tijdens de proefrit van 13 november 2018 naar behoren functioneerde, en dat het euvel, een scheur in de versnellingsbak, waarschijnlijk door [eiser] zelf is veroorzaak door over een obstakel te rijden en dat de scheur ook kan zijn ontstaan doordat [eiser], ondanks de door hem geconstateerde olielekkage, gewoon met de auto is doorgereden, onder meer van [woonplaats] naar Appingedam.
3.3.
Voor zoveel nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling nader op de standpunten van partijen ingaan.
4. De beoordeling
4.1.
In deze zaak is sprake van een zogeheten gemengde overeenkomst. Deze bevat kenmerken van een consumentenkoop, de koop en levering van de versnellingsbak, en een overeenkomst van opdracht, de vervanging/plaatsing van de versnellingsbak.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt in dit geval aan de consumentenkoop overheersende betekenis toe, zodat toepassing moet worden gegeven aan het rechtsregime van de consumentenkoop, waaronder de bepalingen omtrent non-conformiteit als bedoeld in de artikelen 7:17 BW en verder.
4.3.
Ingevolge artikel 7:23 lid 2 BW, zo heeft [gedaagde] terecht opgemerkt, verjaart een vordering uit hoofde van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW na ommekomst van twee jaren. De termijn neemt krachtens artikel 7:23 lid 1 BW een aanvang op de dag na de klacht, in dit geval 29 december 2018, zodat de vordering in beginsel wordt geacht te zijn verjaard op 29 december 2020. De vordering had dus in principe voor die dag moeten worden ingesteld. In dit geval dateert de dagvaarding evenwel van 15 april 2021 en dus van ruim na 29 december 2020. Dit alles is niettemin anders wanneer [eiser] de verjaring tijdig heeft gestuit als bedoeld in artikel 3:317 BW en daarvan is sprake.
4.4.
Gebleken is namelijk dat [eiser] de verjaring op de valreep heeft gestuit en wel bij diens brief van 6 december 2020 (productie 4 bij dagvaarding). In dat schrijven heeft [eiser] er geen misverstand over laten bestaan dat hij het er niet bij laat zitten en dat hij zijn (vermeende) rechten geëffectueerd wenst te zien. Als gevolg daarvan is een nieuwe verjaringstermijn van twee jaren gaan lopen. Aldus is verjaring hier niet aan de orde en wordt het beroep daarop zijdens [gedaagde] verworpen, zodat de zaak inhoudelijk moet worden behandeld. In dat licht overweegt de kantonrechter dat [eiser] de onderhavige overeenkomst noch gerechtelijk noch buitengerechtelijk heeft ontbonden. Er is derhalve geen verplichting tot ongedaanmaking zijdens partijen ontstaan. Daarom kan [eiser] ingevolge de heersende jurisprudentie de koopprijs niet met succes terugvorderen. Zijn vordering dienaangaande moet dan ook worden afgewezen.
4.5.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] in de proceskosten aan de kant van [gedaagde] veroordeeld. Bij de begroting daarvan spelen de reële kosten van [gedaagde], anders dan hij meent, geen rol, maar moet toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op grond waarvan [gedaagde], die in persoon procedeert, slechts aanspraak kan maken op reis-, verblijfkosten en verletkosten. Van dergelijke kosten is evenwel niet gebleken. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] zullen daarom op nihil worden vastgesteld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst af de vordering;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en begroot deze op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 16 november 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 379