Zie bijv. de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Knigge voor HR 17 juni 2008, LJN BC6913 , nr. 11 e.v.
HR, 30-06-2009, nr. 07/11411
ECLI:NL:HR:2009:BI3887
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-06-2009
- Zaaknummer
07/11411
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BI3887
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI3887, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3887
ECLI:NL:PHR:2009:BI3887, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI3887
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Overschrijding redelijke termijn. Overige middelen: 81 RO.
30 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11411
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 oktober 2006, nummer 23/004435-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 32 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 juni 2009.
Conclusie 12‑05‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 10 oktober 2006 voor
- 1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met een wapen van categorie II, meermalen gepleegd, en: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met een wapen van categorie III, meermalen gepleegd, en: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en voor
- 2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
2.
(Wijlen) mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld en samen met mr. B.P. de Boer, eveneens advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de herhaalde afwijzing door het hof van het verzoek om de getuige [verbalisant 1] op te roepen.
De stellers van het middel voeren aan dat het hof wel het juiste criterium heeft toegepast, maar betogen dat de motivering onbegrijpelijk is, omdat — zo begrijp ik het middel althans — de verdediging antwoord wilde krijgen op de vraag hoe deze verbalisant tot de conclusie is gekomen dat de onderzochte laptop waarschijnlijk aan verdachte toebehoorde.
3.2.
In een interlocutoir arrest van 25 april 2005 heeft het hof het verzoek deze verbalisant als getuige te horen afgewezen met de volgende motivering:
- ‘—
wijst af de oproeping van de in de brief van de raadsman onder 15 opgegeven getuige [verbalisant 1], aangezien door het achterwege blijven daarvan de verdachte redelijkerwijs met in zijn verdediging wordt geschaad. Het verzoek is onvoldoende toegelicht nu de door de verdediging opgegeven vragen onvoldoende relatie hebben met de bevindingen van het door de getuige verrichte onderzoek.’
Op 20 februari 2006 heeft de advocaat van verdachte het verzoek herhaald. Het hof heeft het verzoek weer afgewezen en voor de motivering van die afwijzing verwezen naar de motivering in het tussenarrest.
Tot slot is in het eindarrest in een nadere overweging nog het volgende te lezen:
‘De raadsman heeft bij pleidooi verzocht om getuigen te horen. Dit betreft allen getuigen, waaromtrent het hof reeds eerder ter terechtzitting van 20 februari 2006 het verzoek deze te horen had afgewezen.
Het hof is van oordeel dat het verzoek ook thans dient te worden afgewezen.
Gelet op hetgeen op 20 februari 2006 reeds terzake is overwogen alsmede gelet op hetgeen hiervoor omtrent het bewijs is overwogen, is het niet noodzakelijk deze getuigen te horen.
In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang dat de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoeken geen andere argumenten heeft aangevoerd dan op de terechtzitting van 20 februari 2006 door hem naar voren zijn gebracht.’
3.3.
Bewijsmiddel 6 bevat een proces-verbaal van de hand van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende dat in perceel [a-straat 1] te [plaats] op 31 januari 2003 bij een doorzoeking een laptop is aangetroffen die nader is onderzocht. Op die laptop werden foto's aangetroffen die verbalisant heeft beschreven. Verbalisant heeft als zijn mening te kennen gegeven dat deze laptop zeer waarschijnlijk eigendom is van verdachte.
3.4.
De vragen die de advocaat blijkens de schriftuur aan de gevraagde getuige had willen stellen hebben grotendeels betrekking op diens deskundigheid met betrekking tot computers. De vraag waar het in de kern genomen over gaat is welke relatie tussen de aangetroffen laptop en verdachte kan worden gelegd. Verbalisant heeft blijk gegeven van het vermoeden dat de laptop aan verdachte toebehoorde, althans door verdachte werd gebruikt, op basis van de foto's die hij op de laptop heeft aangetroffen. Waarop zijn deskundigheid om computers te kraken is gebaseerd doet er in dit verband niet toe. Ook de andere vragen die de advocaat aan de getuige wilde stellen lijken mij voor het punt dat de verdediging wilde doen onderzoeken niet van belang. Als immers de laptop bijvoorbeeld beveiligd was met een wachtwoord wil het feit dat de laatste gebruiker dat wachtwoord heeft aangewend om toegang tot de laptop te krijgen nog niets zeggen over de identiteit van die gebruiker. Ook de vraag wanneer de laptop voor het laatst is gebruikt biedt weinig houvast gelet op het feit dat niets bekend is over de handel en wandel van verdachte.
Wat dan resteert is de vraag waarop verbalisant zijn stelling baseert dat de laptop aan verdachte toebehoort, en op die vraag is een duidelijk en niet voor twijfel vatbaar antwoord gegeven: op het aantreffen van privé-gegevens van verdachte op de laptop. Dat het hof heeft overwogen dat de opgegeven vragen onvoldoende relatie hebben met de bevindingen van het door de getuige verrichte onderzoek acht ik niet onbegrijpelijk, nu de verdediging niet heeft betwist dat de laptop inderdaad de foto's bevatte die verbalisant heeft beschreven.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de weigering van het hof om de gevraagde getuige [verbalisant 2] op te roepen. In het tussenarrest heeft het hof het verzoek afgewezen en deze afwijzing aldus gemotiveerd:
- ‘—
wijst af de oproeping van de in de brief van de raadsman onder 11 opgegeven getuige [verbalisant 2], aangezien door het achterwege blijven daarvan de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het verzoek is onvoldoende gemotiveerd nu door de verdediging geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat er meer of ander onderzoek is gepleegd naar de aangetroffen wapens en amfetamine in de woning in [plaats];’
Ter terechtzitting van het hof van 20 februari 2006 is het verzoek herhaald en heeft het hof weer afwijzend beslist met de volgende motivering:
- ‘—
het verzoek tot het horen van [verbalisant 2] wordt afgewezen daar het verzoek onvoldoende is gemotiveerd nu door de verdediging geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat er meer of ander onderzoek is gepleegd naar de aangetroffen wapens en amfetamine in de woning in [plaats]. De verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad;’
Ook in zijn eindarrest heeft het hof het verzoek om getuigen te horen ter sprake gebracht en dat verzoek afgewezen in de hiervoor aangehaalde bewoordingen.
4.2.
De vragen die de verdediging aan de getuige [verbalisant 2] had willen stellen zijn symptomatisch voor een fishing expedition.1. De verdediging heeft kennelijk geen aanwijzingen dat het voorbereidend onderzoek niet volgens de regels is verlopen en werpt vervolgens het hof voor de voeten dat een bredere motivering van het verzoek om deze getuige te ondervragen niet nodig is omdat hetgeen de verdediging in dat verband al naar voren heeft gebracht voldoende is voor de rechter om te kunnen beoordelen of aan de toepasselijke maatstaf is voldaan. Het hof was het kennelijk met het laatste volkomen eens, maar dat leidde tot een ander resultaat dan de verdediging wenste. Aan het verzoek ligt geen enkele stelling over het opsporingsonderzoek ten grondslag, het doel dat met het nader onderzoek zou worden nagestreefd wordt niet helder gemaakt, behoudens als het doel zou zijn om aan de getuige [verbalisant 2] nog nadere vragen te stellen waarvan het doel niet duidelijk is.
Ter terechtzitting van het hof van 26 september 2006 heeft de advocaat van verdachte nogmaals een poging gedaan het hof te bewegen zijn eerder gedane verzoeken in te willigen. Het hof heeft het verzoek weer afgewezen en het oproepen van de getuige niet noodzakelijk geoordeeld. Ook die beslissing getuigt niet van het gebruik van een verkeerde maatstaf, noch is zij onbegrijpelijk. De verwijzing naar de omstandigheid dat een paar leveranciers verklaringen hebben afgelegd zonder dat hun namen in het proces-verbaal zijn genoemd heeft het hof niet tot een ander oordeel hoeven te brengen, zeker niet nu geen van de verklaringen van deze personen voor het bewijs is gebruikt.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt dat het bewijs van de feiten 1 en 2 niet zonder meer uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden.
5.2.
Bewezenverklaard is:
- ‘1.
hij op 31 januari 2003 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, wapens van categorie II voorhanden heeft gehad, te weten:
- —
een kalasnikov M70 machinegeweer (een volautomatisch wapen serienummer [001]) en
- —
een stroomstootwapen en/of een pepperspraywapen (merk Scorpion) en
- —
twee handgranaten (type M 75, compleet)
en munitie van categorie II, te weten:
- —
5 patronen (lichtspoorprojectielen)
en wapens van categorie III (onder I) te weten:
- —
een pistool (Derringer kal. 025 serienummer [002]) en
- —
een hagelgeweer (merk Protecta, type shotgun, serienummer [003]) en
- —
een pistool (merk Glock, type 19, kal 9mm) en
- —
een pistool (merk Glock, type 31, kal 357) en
- —
een pistool (merk CZ type VZOR 50 cal, kal. 7.65, serienummer [004]) en
- —
een pistool (merkPietro Beretta, model 70, kal. 7.65) en
- —
een revolver (merk Smith en Wesson, type 357 magnum, model 686-3) en
- —
een kogelgeweer (serienummer [005], merk BRNO)
en munitie van categorie III, te weten:
- —
55 patronen (kal. 7.62 mm, geschikt of bestemd om met een Kalasnikov machinegeweer te worden afgevuurd) en
- —
hagelpatronen en
- —
2 kogels en
- —
12 patronen (merkS&B, 9mm) en
- —
15 patronen (merk S&B .357 SIG) en
- —
24 patronen (merk LE 7.65BR).
- 2.
hij op 31 januari 2003 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 35,4 gram van een materiaal bevattende amfetamine.’
5.3.
Volgens de stellers van het middel is uit de gebezigde bewijsmiddelen niet af te leiden dat verdachte te Vinkeveen de wapens en munitie voorhanden en de amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
5.4.
Ik geef de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen weer, voorzover relevant:
- ‘1.
Een proces-verbaal nummer 2004007209 van 14 januari 2004, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina 1–12).
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in:
als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant voomoemd:
“Op 31 januari 2003 is er een zoeking verricht in perceel [a-straat 1] te [plaats]. Tijdens deze zoeking werden er onder meer vuurwapens en bijbehorende munitie aangetroffen, waaronder een semi-automatisch vuurwapen, merk Protecta alsmede twee handgranaten en een stroomstoot- alsmede pepperspraywapen.
Bij het leeghalen van de kist waarin een aantal vuurwapens zat, werd een plastic zakje met wit poeder aangetroffen. Dit is overgebracht naar het bureau forensisch technische onderzoeken. De uitslag van het onderzoek is dat (het hof begrijpt: de inhoud van) het zakje met wit poeder 35,4 gram amfetamine blijkt te zijn.
In genoemd perceel is een laptop in beslaggenomen. In deze laptop werden foto's aangetroffen van [verdachte]. Op een foto waar [verdachte] op staat is te zien dat [verdachte] een armband draagt. Tijdens de zoeking lag op de openhaard schouw een armband die ZEER waarschijnlijk de armband is [verdachte] op de foto aan zijn arm heeft. In de laptop staan teksten en foto's die leiden naar [verdachte]. Bij de laptop zaten een ticket van Malaga/Amsterdam d.d. 15/11/2002 en een instapkaart voor een vliegtuig d.d. 15/11/2002 beide op naam van [verdachte].”
- 2.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2003025838-17 van 11 februari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in als verklaring van verbalisant voormeld:
“Op 31 januari 2003 zijn goederen aangetroffen bij een zoeking in perceel [a-straat 1] te [plaats].
Ik, verbalisant, heb de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:”
(AM; volgt een opsomming van de wapens)
- 3.
Een rapport van 15 juli 2004, NFI-zaaksnummer: NFI 03.03.06.024 van dr. P. de Knijff, DNA deskundige, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (RDK924).
Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van voornoemde DNA-deskundige, zakelijk weergegeven:
“Omschrijving vergelijkingsmateriaal:
2.
Wangslijmvlies van verdachte RDK924, door ons in het vervolg in dit rapport RDK924V genoemd.
AGC5083
In bovenstaand spoor werd een gemengd DNA-profiel afkomstig van minimaal 3 personen aangetroffen. Voor dit gemengde DNA-profiel zijn de 2 navolgende scenario's het meest logisch:
- A)
Het gemengde DNA-profiel kan worden verklaard door vermenging van DNA van de verdachte RDK924V en 2 onbekenden.
- B)
Het gemengde DNA-profiel kan worden verklaard door vermenging van DNA van 3 onbekende mannen welke niet verwant zijn aan de verdachte RDK924V.
Onder scenario A zijn de bevindingen van het DNA-onderzoek meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dan onder scenario B.”
- 4.
Een proces-verbaal van 3 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. C.W.M. Giesen, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, en de griffier.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juli 2006 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van getuige-deskundige prof. P. de Knijff:
“Ook als het DNA profiel van de vader van [verdachte] in de metingen zou worden betrokken, blijft [verdachte] er toch altijd in passen.”
- 5.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2003025838-1 van 10 augustus 2004, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in:
als verklaring van verbalisant voornoemd:
“Collega [verbalisant 2] ontving van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk een rapport met betrekking tot DNA-onderzoek.
Het referentiemateriaal dat in het rapport wordt genoemd is afkomstig van de volgende personen:
RDK924V de verdachte [verdachte] (31/5/1968)
Het onderzochte sporenmateriaal is voorzien van de volgende identiteitszegels:
AGC500 tot en met AGC512.
De conclusie uit het rapport luidt als volgt:
Op het voorwerp voorzien van identiteitszegel AGC5083 is een gemengd DNA profiel aangetroffen dat van de verdachte RDK924V en 2 onbekenden afkomstig is.
Oftewel: op een van de patronen afkomstig uit de Protecta is een DNA profiel aangetroffen van de verdachte [verdachte].”
- 6.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2003025838 van 17 februari 2003 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina 61–65).
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in:
als verklaring van verbalisant voornoemd:
“Op 31 januari 2003 werd een doorzoeking verricht in perceel [a-straat 1] te [plaats].
Tijdens deze doorzoeking werd een laptop aangetroffen in de woonkamer van genoemd perceel.
Genoemde laptop computer is voor nader onderzoek inbeslaggenomen.
Bijzonderheden:
In genoemde laptop computer werden diverse documenten aangetroffen en diverse foto's waaruit blijkt dat deze laptop zeer waarschijnlijk eigendom is van de mij bekende [verdachte] dan wel dat [verdachte] de gebruiker van deze laptop is.
Bovenstaande blijkt onder andere uit de bijgevoegde op de laptop aangetroffen foto's 1 t/m 5.
Foto 1 is [verdachte] waarbij hij om zijn rechterpols een zilveren armband draagt.
Foto 2 is een detail opname van de zilveren armband. Genoemde armband werd bij de doorzoeking van perceel [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen op de schoorsteenmantel van de open haard
Foto 3 is een pasfoto van [verdachte]. Het onderschrift bij deze foto was ‘Ikke’
Foto 4 het paspoort van [verdachte]
Foto 5 het rijbewijs van [verdachte].”
Ten aanzien van feit 1
- 7.
Een fotokopie van een proces-verbaal nummer 2003025838 van 6 februari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina 66–67).
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in:
als verklaring van verbalisant voornoemd:
(AM; volgen de kwalificaties volgens de WWM van de aangetroffen wapens)
Ten aanzien van feit 2
- 18.
Een fotokopie van een verslag d.d. 4 februari 2003, laboratoriumnummer 263N03 van drs. R. Jellema, politiedeskundige, werkzaam bij de politie Amsterdam-Amstelland, Dienst Centrale Recherche, Bureau forensisch technische onderzoeken, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte NN (dossierpagina 52).
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde politiedeskundige, zakelijk weergegeven:
“1 plastic zakje met 35,4 g wit poeder, bevat amfetamine.”’
5.5.
Het hof heeft kennelijk uit de inhoud van bewijsmiddel 1 afgeleid dat de wapens en de drugs met elkaar verbonden waren in die zin dat de amfetamine is aangetroffen in een kist waarin ook een aantal vuurwapens lag, zodat de gevolgtrekking redelijk is dat degene die verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van wapens ook verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de amfetamine.
5.6.
In de woning waar de wapens en amfetamine zijn aangetroffen bevond zich een laptop, waarvan het hof heeft aangenomen dat hij op zijn minst in gebruik was bij verdachte. Ook is een armband aangetroffen die zeer waarschijnlijk aan verdachte toebehoorde. Deze bevindingen doen vermoeden dat de verdachte minstens de woning heeft bezocht. Naar ervaringsregels is de plaats waar men zijn laptop achterlaat niet een plaats die men slechts incidenteel bezoekt. Het hof heeft kunnen aannemen uit het aantreffen van deze laptop dat de band tussen verdachte en deze woning geen toevallige en incidentele is. Voorts heeft het hof het verband tussen verdachte en de wapens kunnen leggen doordat op een van de patronen die in de woning zijn aangetroffen lichaamsmateriaal van verdachte is gevonden.
En dan is de cirkel rond. Het hof heeft het bewijs uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden, maar ik moet wel toegeven dat het verwoorden van de redenering die de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen met de bewezenverklaring verbindt in het arrest niet zou hebben misstaan.
Het middel faalt.
6.1.
Het vierde middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overtreden omdat op 13 oktober 2006 cassatie is ingesteld en het dossier eerst op 20 juni 2008 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
6.2.
De door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn is aldus met een jaar en zeven dagen overschreden, hetgeen tot verlaging van de opgelegde straf zal dienen te leiden.
7.
De drie eerste middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het vierde middel is gegrond, hetgeen tot een verlaging van de opgelegde straf zal dienen te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2009