Rb. Leeuwarden, 12-10-2012, nr. 17/150670-11 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2012:BY2634
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
12-10-2012
- Zaaknummer
17/150670-11 VEV
- LJN
BY2634
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2012:BY2634, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 12‑10‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 310 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 12‑10‑2012
Inhoudsindicatie
In artikel 19 van de Wet politiegegevens (Wpg) is vastgelegd dat de korpsbeheerder, in overeenstemming met de officier van justitie, gegevens aan derden mag verstrekken. Hieronder valt het doen plaatsen van foto's van verdachten op de website dadergezocht. Voordat daartoe mag worden overgegaan moet er voldaan zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan de eis van proportio¬naliteit is voldaan nu het in deze zaak gaat om verdenking van een diefstal. Aan de eis van subsidiariteit is niet voldaan nu de politie niet getracht heeft de man op te sporen via de in het dossier genoemde naam en telefoonnummer van verdachte. Het plaatsen van de afbeeldingen op internet is daarmee onrechtmatig geweest. Daarnaast blijkt dat de politieproducer zelfstandig beslist in welke gevallen beelden op internet kunnen worden geplaatst. De politierechter is van oordeel dat voor een mandatering aan de politiefunctionaris geen wettelijke basis bestaat. Ook is dit strijdig met de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, nu daarin is vastgelegd dat voor regionale berichtgeving toestemming vereist is van de hoofdofficier van justitie. Het belang van het geschonden voorschrift is aanzienlijk en het verzuim is ernstig. Verdachte is publiekelijk als crimineel bekend gemaakt en daarmee is inbreuk gemaakt op zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In de concrete omstandigheden van dit geval ziet de rechter aanleiding schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces aan te nemen. Gelet op de ernstige schending van strikte waarborgen voor publicatie van afbeeldingen van personen op internet en het nadeel dat zich in dit concrete geval ook heeft verwezenlijkt, is de politierechter van oordeel dat de enige passende reactie hierop bewijsuitsluiting is.
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/150670-11
verkort vonnis van de politierechter d.d. 12 oktober 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 20 januari 2012 en 28 september 2012.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. H.H. Kielman, advocaat te Drachten, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2010 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel/pand gelegen aan of bij de Wirdumerdijk, heeft weggenomen een (sport)broek, merk Adidas, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- -
veroordeling voor het ten laste gelegde;
- -
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één week;
- -
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 98,52.
In de onderhavige zaak zijn afbeeldingen van verdachte, verkregen via cameraregistratie geplaatst op de internetsite www.dadergezocht.nl.
Verweren van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat het plaatsen van afbeeldingen van verdachte op internet heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 19 van de Wet politiegegevens (Wpg). Verstrekking van gegevens aan derden kan op grond van dit artikel alleen plaatsvinden indien dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. De raadsman stelt dat aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval niet is voldaan en publicatie van de beelden derhalve onrechtmatig is.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat in strijd met artikel 19 Wpg de politieproducer zelfstandig de beslissing tot het plaatsen van de beelden op internet heeft genomen. Hieromtrent heeft de raadsman gesteld dat artikel 126 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) uitsluit dat de toestemming van de officier van justitie kan worden gemandateerd aan een medewerker van de politie. Op grond hiervan komt de raadsman tot de conclusie dat het plaatsen van de beelden niet op juiste wijze en met toestemming van de daartoe bevoegde personen is geschied en derhalve onrechtmatig is.
Met betrekking tot de Aanwijzing opsporingsberichtgeving (Aanwijzing)1 heeft de raadsman gesteld dat, zowel aan het inhoudelijke besluit -de vereiste belangenafweging- als aan de vereiste toestemming van de (hoofd)officier van justitie gebreken kleven.
Op grond van bovenstaande (zakelijk weergegeven) onderbouwing heeft de raadsman geconcludeerd dat sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (WvSv).
Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt, is bewijsuitsluiting de enige passende reactie, aldus de raadsman. Ter onderbouwing is aangevoerd dat het hier gaat om een publicatie op internet, waardoor verdachte als het ware publiekelijk aan de schandpaal is genageld, terwijl onbevoegd is gehandeld en een onjuiste afweging van belangen is gemaakt. Verdachte is naar aanleiding van de beelden op internet herkend door mensen op de markt. Het nadeel dat voor verdachte is ontstaan, is derhalve niet zozeer gelegen in het feit dat hij als verdachte in beeld kwam, maar juist in het feit dat hij publiekelijk als crimineel bekend is gemaakt. De raadsman concludeert tot vrijspraak van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting van 20 januari 2012 op het standpunt gesteld dat aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Hierbij heeft hij gewezen op het feit dat het hier gaat om een winkeldiefstal. Dit betreft een feit waarop een maximum gevangenisstraf staat van vier jaar en waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Met plaatsing van de beelden op internet was dan ook een zwaarwegend algemeen belang gediend. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat er geen andere mogelijkheid was om verdachte op te sporen. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat er overleg is geweest tussen politie en openbaar ministerie, zijn er strikte afspraken gemaakt over het naar buiten brengen van beelden. Op lokaal niveau vindt regelmatig overleg plaats over het verstrekken van beelden en de gemaakte afspraken worden strikt nageleefd.
In zijn memo van 26 juni 2012 heeft de officier van justitie aangegeven dat de met opsporingsberichtgeving belaste politiemedewerker, zelfstandig (gemandateerd) beslissingen neemt binnen de kaders van de Aanwijzing en de afspraken met de lokale persofficier van justitie. Deze politieproducer toetst op (onder meer) de kwaliteit van de beelden, de vraag of er een strafbaar feit / dader op de beelden staat, of het een feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en ook of het feit kennelijk doelbewust (professioneel) is gepleegd of meer impulsief.
De vaste werkwijze is dat beelden of foto's eerst via de zogenaamde ochtendbriefings van de politie intern worden verspreid. Pas wanneer binnen de politieorganisatie geen herkenning plaatsvindt en geen andere opsporingsindicatie aanwezig is, worden de gegevens aangeboden met het oog op eventuele actieve opsporingsberichtgeving. In gevallen van twijfel wordt contact gezocht met de persofficier van justitie, die dan beslist.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de gang van zaken in deze concrete zaak aangegeven dat de politieproducer getoetst heeft aan de hiervoor genoemde punten en vervolgens enkele duidelijke foto's op de door hem beheerde website www.dadergezocht.nl heeft geplaatst. De officier van justitie heeft op grond van voorgaande gesteld dat in de onderhavige zaak conform wet- en regelgeving is gehandeld en dat voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Hij concludeert dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door de politie.
De politierechter oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
Wanneer persoonsgegevens aan derden worden verstrekt ter uitvoering van de politietaak kan sprake zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke inbreuk is slechts toegestaan als deze bij wet is voorzien (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). De Wpg voorziet in de wettelijke basis voor het verwerken van persoonsgegevens als hiervoor bedoeld. Slechts voor de in deze wet opgenomen doelen en met inachtneming van de gestelde waarborgen, is schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer toegestaan.
Artikel 19 Wpg bepaalt dat de verantwoordelijke in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het op grond van de Politiewet 1993 (Pw) bevoegde gezag, kan beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan derden. De politiegegevens kunnen slechts worden verstrekt voor de in dit artikel genoemde doelen, waaronder het opsporen van strafbare feiten (artikel 19 onder a Wpg).
Op basis van artikel 1, onder a. en d. Wpg (de definitiebepaling) kan worden vastgesteld dat het plaatsen van afbeeldingen van een persoon op een internetsite als 'www.dadergezocht.nl' valt onder het verstrekken van politiegegevens aan derden, als bedoeld in artikel 19 van deze wet.
Uit artikel 1, onder f, sub 1 Wpg blijkt dat de verantwoordelijke bij een regionaal politiekorps, de korpsbeheerder is. Artikel 13 van de Pw bepaalt dat wanneer de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van justitie, zij -tenzij in enige wet anders is bepaald- onder gezag van de officier van justitie staat.
In de onderhavige zaak brengt dit met zich mee dat de korpsbeheerder in overeenstemming met de officier van justitie, wanneer aan de vereisten van artikel 19 Wpg is voldaan, kan beslissen tot het plaatsen van afbeeldingen op internet. Uit de Memorie van Toelichting2 (MvT) blijkt dat de korpsbeheerder deze bevoegdheid desgewenst kan mandateren. De verantwoordelijke blijft verantwoordelijk voor de naleving van de regels ten aanzien van de verstrekking van politiegegevens die onder zijn beheer plaatsheeft. Iedere verwerking van politiegegevens dient derhalve te kunnen worden teruggevoerd op een verantwoordelijke3.
Inhoudelijk
Met het bepaalde in artikel 19 van de Wpg wordt ruimte geboden aan de verantwoordelijke korpsbeheerder om, wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met de officier van justitie, gegevens te verstrekken aan derden.
Dit noodzaakcriterium houdt in dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan moet zijn, alvorens kan worden overgegaan tot verstrekking van gegevens aan derden.
Een middel is proportioneel wanneer de zwaarte hiervan in verhouding staat tot het beoogde doel. De ernst van het delict speelt hierbij een rol. In casu gaat het om een winkeldiefstal. Op diefstal is een maximum gevangenisstraf van vier jaar gesteld en is voorlopige hechtenis toegestaan. Anders dan de raadsman, is de politierechter van oordeel dat hiermee vast staat dat met opsporing hiervan een zwaarwegend algemeen belang gediend is. De aanpak van winkelcriminaliteit wordt zelfs expliciet genoemd in de MvT4. Aan het vereiste van proportionaliteit is dan ook voldaan.
Voor de beantwoording van de vraag of voldaan is aan het vereiste van subsidiariteit moet worden beoordeeld of de opsporing van verdachte had kunnen worden bereikt met een voor hem minder belastend middel. De officier van justitie heeft aangegeven dat in dit soort gevallen een vaste werkwijze wordt gevolgd. Pas wanneer na vertoning van de afbeeldingen in de ochtendbriefings geen herkenning heeft plaatsgevonden en geen andere opsporingsindicaties aanwezig zijn, wordt overgegaan tot het plaatsen van de beelden op internet.
De politierechter stelt vast dat de officier van justitie hiermee niet expliciet heeft aangegeven dat in deze concrete zaak de interne verspreiding, middels deze 'ochtendbriefings' ook heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn de criteria waaraan de politieproducer toetst, volgens opgaaf van de officier van justitie, alle gericht op toetsing van het beeldmateriaal zelf. Niet gebleken is dat ook aan de hand van het politiedossier inhoudelijk is gekeken naar middelen waarmee verdachte op andere wijze kon worden opgespoord.
Geconstateerd kan worden dat uit de aangifte (pagina 15) blijkt dat de persoon op de beelden door een winkelmedewerkster is herkend als de persoon die een naam ([naam]) en een telefoonnummer had achtergelaten. Aangever heeft zelfs verklaard dat hij uiteindelijk via het opgegeven telefoonnummer contact met een man heeft gekregen. Uit de processtukken is niet gebleken is dat de politie via deze weg heeft getracht om verdachte op te sporen.
Op grond van het voorgaande is de politierechter van oordeel dat aan het vereiste van subsidiariteit niet is voldaan. Aan het op grond van artikel 19 Wpg gestelde noodzaakcriterium is derhalve evenmin voldaan, waarmee het plaatsen van de afbeeldingen op internet onrechtmatig is geweest.
Procedureel
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting van 28 september 2012 aangegeven dat er geen andere stukken beschikbaar zijn dan die aan de politierechter en de advocaat zijn verstrekt, bij de memo van 26 juni 2012. Als bijlagen bij deze memo heeft de officier de Aanwijzing en de hierbij behorende aanbiedingsbrief d.d. 12 maart 2009 in het dossier gevoegd.
Uit voormelde memo blijkt dat de politieproducer zelfstandig beslist in welke gevallen beelden op het internet kunnen worden geplaatst. De officier van justitie meldt tussen haken dat dit gebeurt op basis van mandaat. De politierechter begrijpt hieruit dat er kennelijk sprake is van een algemeen mandaat aan een politiefunctionaris.
Op basis van artikel 126 Wet RO kan de bevoegdheid van de officier van justitie aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen. Dat de uitoefening van bevoegdheden van de officier van justitie aan een politiefunctionaris kunnen worden overgedragen, volgt hieruit niet. De officier van justitie heeft in zijn memo de artikelen 141 en 148 WvSv genoemd. Wat hieruit begrepen moet worden, laat de officier in het midden.
Dat ambtenaren van politie belast zijn met het opsporen van strafbare feiten en de officier van justitie daartoe bevelen kan geven, is niet in discussie. Wanneer de officier van justitie bedoelt te zeggen dat uit deze artikelen volgt dat de op grond van een wettelijke bepaling (artikel 19 Wpg) vereiste overeenstemming van de officier van justitie aan een politiefunctionaris kan worden overgedragen, dan kan de politierechter hem daarin niet volgen.
De eigen beleidsregels van het openbaar ministerie (§ 4.1 van de Aanwijzing) stellen zelfs dat de hoofdofficier van justitie op voorstel van de (zaaks)officier van justitie toestemming dient te geven voor de inzet van opsporingsberichtgeving. In de Aanwijzing staat onder 7.1.2 opgenomen dat publicatie en verwijdering van opsporingsberichtgeving die tot doel heeft beperkt (lokaal of regionaal) aandacht voor het bericht te krijgen, wordt uitgevoerd door het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving (R.O.O.). Voor regionale berichtgeving is toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie. In het onderhavige geval is sprake geweest van regionale opsporingsberichtgeving. Van overleg in deze concrete zaak met het R.O.O. is niet gebleken, evenmin is gebleken dat er toestemming is gegeven door de hoofdofficier van justitie. Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van de politieproducer strijdig is met de Aanwijzing.
Zeker in geval van het plaatsen van afbeeldingen van personen op een site als www.dadergezocht.nl geldt dat de schending van de belangen van verdachte zodanig groot is dat de wettelijke waarborgen strikt dienen te worden nageleefd. Dit standpunt wordt blijkens de Aanwijzing gedeeld door het openbaar ministerie.
Dat de politieproducer zelfstandig beslist wanneer afbeeldingen op internet kunnen worden geplaatst, impliceert dat ook de korpsbeheerder zijn uit artikel 19 Wpg voortvloeiende bevoegdheid aan de politieproducer heeft gemandateerd. Wanneer zowel de korpsbeheerder als de officier van justitie hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 19 Wpg kunnen mandateren aan een politiefunctionaris, lijkt de waarborg (overeenstemming) die artikel 19 behelst zinledig te zijn.
Op basis van het voorgaande is de politierechter van oordeel dat voor een mandatering aan een politiefunctionaris geen wettelijke basis bestaat. Geconcludeerd kan worden dat niet aan de wettelijke vereisten voor plaatsing van de beelden op internet is voldaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de politierechter van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a WvSv. Volgens vaste jurisprudentie dient de vraag welk gevolg hieraan moet worden verbonden te worden beoordeeld aan de hand van het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt.
Zoals hiervoor reeds is betoogd kan een inbreuk op het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer enkel worden toegestaan op een wijze die bij wet is voorzien. Hieruit volgt reeds dat het belang van het geschonden voorschrift in dezen aanzienlijk is. Daarnaast heeft te gelden dat zowel procedureel als ook materieel onjuist is gehandeld, waarmee kan worden geconcludeerd dat het verzuim ernstig is. Afbeeldingen van verdachte zijn zonder toestemming van het bevoegde gezag geplaatst op de site waarop daders van strafbare feiten worden gezocht. Dit, terwijl een andere opsporingsindicatie voorhanden was. Dat een en ander verdachte ook feitelijk heeft benadeeld blijkt wel uit de door hem bij de politie opgegeven reden om zich te melden. Hij is herkend en aangesproken op straat.
Door de verdediging is gesteld dat het nadeel dat voor verdachte is ontstaan, niet zozeer is gelegen in het feit dat hij als verdachte in beeld kwam, maar juist in het feit dat hij publiekelijk als crimineel bekend is gemaakt. De politierechter vindt ondersteuning voor dit standpunt in de verklaring van verdachte bij de politie. Zo heeft verdachte onder meer verklaard: 'Mensen op de markt herkenden mij van de beelden op dader gezocht.' en 'Ik wil graag dat die beelden van Dader Gezocht worden verwijderd. Zo snel mogelijk graag'.
De politierechter is van oordeel dat hier sprake is een rechtens te respecteren belang van de verdachte, te weten de inbreuk op zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Schending van dit recht levert niet zonder meer op een schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces. In de concrete omstandigheden van dit geval ziet de politierechter echter aanleiding schending van laatstgenoemd recht aan te nemen. Het doel van verdachte was om zo snel mogelijk de beelden van internet verwijderd te krijgen. Alleen wanneer verdachte aangeeft dat hij de persoon op de beelden is, kan hij als belanghebbende de verwijdering van de beelden van internet verzoeken.
Gelet op de ernstige schending van strikte waarborgen voor publicatie van afbeeldingen van personen op internet en het nadeel dat zich in dit concrete geval ook heeft verwezenlijkt, is de politierechter van oordeel dat de enige passende reactie hierop, bewijsuitsluiting is.
De verklaring van verdachte en van de getuige [getuige] dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Nu de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] is verkregen naar aanleiding van de verklaring van getuige [getuige] dient ook deze van het bewijs te worden uitgesloten. De politierechter komt hiermee tot het oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert voor een veroordeling van verdachte terzake het hem telastegelegde. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.
Benadeelde partijen
[naam] heeft zich namens [slachtoffer] voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De politierechter is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem telastegelegde.
DE UITSPRAAK VAN DE POLITIERECHTER LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, politierechter, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze politierechter op 12 oktober 2012.
................................................................................
- 1.
'Aanwijzing Opsporingsberichtgeving' van 16 februari 2009, Stcrt. 2009, 51
- 2.
- 3.
- 4.