Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 513/2014 vaststelling instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer
Artikel 5 Totale middelen en uitvoering
Geldend
Geldend vanaf 21-05-2014
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 513/2014)
- Inwerkingtreding
21-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 513/2014)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
De totale middelen voor de uitvoering van het Instrument bedragen 1 004 miljoen EUR in lopende prijzen.
2.
De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader toegestaan.
3.
De totale middelen worden aangewend via:
- a)
nationale programma's, overeenkomstig artikel 7;
- b)
acties van de Unie, overeenkomstig artikel 8;
- c)
technische bijstand, overeenkomstig artikel 9;
- d)
noodhulp, overeenkomstig artikel 10.
4.
Het budget dat krachtens het Instrument wordt toegewezen aan de in artikel 8 van deze verordening bedoelde acties van de Unie, aan de in artikel 9 van deze verordening bedoelde technische bijstand en aan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde noodhulp, wordt uitgevoerd onder direct beheer en indirect beheer, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder a) respectievelijk onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. (1)
Het aan de in artikel 7 van deze verordening bedoelde nationale programma's toegewezen budget wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
5.
Onder voorbehoud van de prerogatieven van het Europees Parlement en de Raad worden de totale middelen als volgt aangewend:
- a)
662 miljoen EUR voor de nationale programma's van de lidstaten;
- b)
342 miljoen EUR voor acties van de Unie, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie.
6.
Iedere lidstaat wijst de in bijlage III bedoelde bedragen als volgt toe:
- a)
ten minste 20 % voor acties die verband houden met de in artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde specifieke doelstelling, en
- b)
ten minste 10 % voor acties die verband houden met de in artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde specifieke doelstelling.
Lidstaten mogen van deze minimumpercentages afwijken mits zij in het nationaal programma toelichten waarom de toewijzing van middelen onder deze drempelwaarde de verwezenlijking van de betreffende doelstelling niet in gevaar brengt. Deze toelichting wordt door de Commissie beoordeeld in het kader van haar in artikel 7, lid 2, bedoelde goedkeuring van nationale programma's.
7.
Tezamen met de totale middelen die zijn vastgesteld voor Verordening (EU) nr. 515/2014, vormen de totale middelen die op grond van lid 1 van dit artikel voor het Instrument beschikbaar zijn, de financiële middelen voor het Fonds en dienen zij voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure als voornaamste referentie in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
Voetnoten
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).